Tinnitus

Initiatief: NVKNO Aantal modules: 13

Vragenlijsten bij diagnose tinnitus

Uitgangsvraag

Wat is de toegevoegde waarde van vragenlijsten in de diagnostiek van de mate van belemmering (disability) en ziektelast (distress) van tinnitus?

Aanbeveling

Neem voorafgaande aan het consult een vragenlijst af, bijvoorbeeld de TQ of de THI, om de ernst van de tinnitus te meten.

 

Overweeg bij patiënten met een ernstige tinnitus en een indicatie op angst- en stemmingsklachten de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) vragenlijst af te nemen.

Overwegingen

Het gebruik van gevalideerde vragenlijsten in de dagelijkse praktijk is waardevol voor het onderkennen van de ernst van de tinnitus.

 

TQ

De Tinnitus Questionnaire (TQ) volgens Goebel en Hiller meet de persoonlijke mate van klachten door tinnitus (Goebel, 1998). De totale score deelt de patiënt in naar oplopende graad van ernst van de klachten: licht (tot 30 punten), middelmatig (31 tot 46 punten), ernstig (47 tot 59 punten), of zeer ernstig (60 tot 84 punten). Bovendien kan de patiënt ingedeeld worden in chronische gecompenseerde tinnitus (<46 punten) en chronische gedecompenseerde tinnitus (47 tot 84 punten). Daarnaast worden ook symptomen gecategoriseerd in subschalen: emotionele belasting, cognitieve belasting, indringerigheid, slaapstoornissen, gehoorproblemen, en somatische klachten (Meeus). De indeling in vier oplopende gradaties van ernst is een methodologische keuze en derhalve arbitrair. Zie de handleiding van de TQ en de TQ vragenlijst onder aanverwant.

 

THI

De Tinnitus Handicap Inventory (THI) is een veelgebruikte zelfrapportage vragenlijst om de impact van tinnitus op het dagelijks leven te meten. De lijst bestaat uit 25 items, onderverdeeld in drie subschalen: (1) functionele rolbeperkingen op het gebied van geestelijk, sociaal en fysiek functioneren (12 items), affectieve reacties op tinnitus (acht items) en catastroferende reacties op tinnitus (vijf items) (Lynn, 2003; Newman, 1998). De totale score deelt de patiënt in naar oplopende graad van ernst van de klachten: licht (0 tot 16), mild (18 tot 36), middelmatig (38 tot 56), ernstig (58 tot 76) en catastrofistisch (78 tot 100). Ook bij deze vragenlijst is de keuze voor oplopende gradering arbitrair te noemen.

 

Mini-TQ

De Mini-TQ bestaat uit tien items, die overeenkomen met items nummer 4, 11, 15, 17, 24, 34, 35, 39, 47 en 48 uit de volledige TQ (Vanneste, 2011a). De mini TQ geeft geen oplopende graad van ernst weer, gebruikt geen subschalen en is derhalve niet bruikbaar om patiënten in te delen in groepen.

 

THQ

De THQ bevat 27 items en de patiënt geeft aan in welke mate (0 tot 100) hij het eens is met de stelling. Er worden drie subschalen onderzocht: (1) fysieke, emotionele en sociale gevolgen van tinnitus (2) het gehoor van de patiënt en (3) perspectief op de tinnitus. Er is geen indeling in ernst van de klachten. De vragenlijst is gevalideerd in het Nederlands (Vanneste, 2011b) en heeft 2 subschalen in tegenstelling tot de originele Engelstalige vragenlijst. De THQ geeft geen indeling in ernst van de tinnitus. Het gebruik van deze vragenlijst wordt, gezien de aanwezigheid van betere alternatieven (TQ en THI), niet aangeraden.

 

De TRQ, TSI en de TSQ zijn niet gevalideerd in de Nederlandse taal en worden derhalve niet besproken. De TQ en de THI zijn de meest gebruikte vragenlijsten.

 

De TQ is gevalideerd in de Nederlandse taal. Daarnaast worden in de TQ ook symptomen gecategoriseerd in subschalen.

 

Op basis van de mate van ernst kan besloten worden tot verwijzing van de patiënt voor verdere multidisciplinaire behandeling.

 

HADS

Het is zeer belangrijk om de psychische last van de tinnitus te evalueren, aangezien de mate van tinnitus last sterk wordt bepaald door psychologische factoren als negatieve emotionele reacties, cognitieve misinterpretaties en vermijdingsgedrag (Andersson, 2006; Cima, 2011a; Cima, 2011b; Hesser, 2009; Kleinstauber, 2012). Ook kunnen meer algemene negatieve gemoedstoestanden als depressieve gevoelens  en angst van negatieve invloed zijn op het ervaren tinnitusgeluid (Erlandsson, 2000). Voor een indicatie van angst- en stemmingsklachten van patiënten die zich binnen een medische setting bevinden, kan gebruik gemaakt worden van de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) (Spinhoven, 1997).

 

De Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) vragenlijst detecteert angst en depressie bij volwassenen met chronische lichamelijke ziekten en werd in 1983 ontwikkeld. De HADS vragenlijst omvat 14 vragen, waarvan elk zeven zijn verbonden aan de angst en depressie subschalen. De totale score is onderverdeeld in de twee schalen: angst en depressie. De maximale score van elke schaal is 21 punten: normaal (0 tot 7 punten), borderline (8 tot 10 punten), casus (11+ punten), ernstige casus (15+ punten). Meerdere studies hebben een goede validiteit en betrouwbaarheid aangetoond (Stafford, 2007; Spinhoven, 1997).

 

De HADS vragenlijst biedt ook een mogelijkheid voor de KNO-arts om de invloed van onderliggende psychische klachten op de tinnitus bespreekbaar te maken met de patiënt. Op basis van de score van de HADS vragenlijst kan verwijzing naar de psycholoog of psychiater plaatsvinden.

 

Door gebruik te maken van gevalideerde vragenlijsten kan de KNO-arts een regierol vertolken in de zorg voor de tinnituspatiënt. De invulling van deze regierol is afhankelijk van de aanwezig (multidisciplinaire) samenwerkingsverbanden binnen de eigen kliniek of met meerdere zorgaanbieders op het gebied van tinnituszorg.

 

TFI

Hoewel vele gevalideerde vragenlijsten gebruikt worden om therapie effecten te meten, zijn ze hier niet voor ontworpen (Kamalski, 2010). Meikle (2012) publiceerde een nieuwe vragenlijst, de tinnitus functionele index (TFI) als de nieuwe gouden standaard. De TFI heeft een zeer goede test- hertest betrouwbaarheid. Bovendien, de TFI was zeer gevoelig voor behandelingsgerelateerde veranderingen. De TFI is in de Nederlandse taal gevalideerd door Rabau et al (submitted for publication). De TFI is vooral geschikt voor het meten van therapie effect en kan als zodanig worden gebruikt in de derde lijn.

Onderbouwing

Tinnitus is een subjectieve klacht en is daarom moeilijk te graderen en te kwantificeren. Om de mate van belemmering (disability) en ziektelast (distress) te beoordelen, kan gebruik worden gemaakt van een aantal gevalideerde tinnitus specifieke vragenlijsten, zoals de Tinnitus Questionnaire (TQ), Tinnitus Handicap index (THI) en Tinnitus Handicap Questionnaire (THQ), inclusief de verkorte versie (MiniTQ en Tinnitus Reaction Questionnaire (TRQ)). De scores van deze vragenlijsten zijn zeer goed gecorreleerd met elkaar en geven een goed beeld van de impact van de tinnitus op de kwaliteit van leven van de patiënt (Kamalski, 2010). In de Nederlandse taal zijn zowel de miniTQ (Vanneste, 2011a), de THQ (Vanneste, 2011b), de THI (Brussee, 2003) als de TQ (Meeus, 2007) gevalideerd.

Op dit moment wordt er beperkt gebruik gemaakt van tinnitus specifieke vragenlijsten als methode om patiënten te identificeren die voor verdere behandeling in aanmerking komen.

Niet van toepassing, aangezien er geen vergelijkende onderzoeken zijn gevonden voor deze vraagstelling.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende wetenschappelijke vraagstelling:

Wat is de vergelijkende effectiviteit van tinnitus meetinstrumenten (THI, TQ, TRQ, TSI, THQ, TSQ) om patiënten met tinnitusklachten voor verdere evaluatie of behandeling te identificeren?

 

In de database Medline (OVID) is met relevante zoektermen gezocht naar ‘THI, Tinnitus Handicap Inventory; TQ, Tinnitus Questionnaire; TRQ, Tinnitus Reaction Questionnaire; TSI, Tinnitus Severity Index; THQ, Tinnitus Handicap Questionnaire; TSQ, Tinnitus Severity Questionnaire’. De gehele zoekverantwoording is weergegeven aan het einde van dit hoofdstuk. De literatuurzoekactie leverde 65 treffers op. Studies die voldeden aan de volgende selectiecriteria zijn opgenomen in de samenvatting van de literatuur: origineel onderzoek; vergelijkend onderzoek, systematische review van vergelijkend onderzoek; vergelijking van de vragenlijsten, zoals de THI, TQ, TRQ, TSI, THQ, TSQ en met de volgende uitkomstmaten: patiënttevredenheid en indeling in ernst van tinnitus.

 

Uit de 65 referenties werden 25 studies geselecteerd op basis van titel en abstract. Na raadpleging van de volledige teksten, werd uiteindelijk geen studie gevonden die antwoord geeft op de hierboven gestelde vraag. Wel dient opgemerkt te worden dat de 17 RCT’s in de studie van Kamalski die de verschillende behandelvormen van tinnitus onderzoeken, gebruik maken van tinnitus specifieke vragenlijsten om patiënten in te delen naar ernst van hun klachten om te voldoen aan de inclusiecriteria van de betreffende RCT’s.

 

Aan het einde van dit hoofdstuk is de reden van exclusie van de studies weergegeven.

  1. Andersson G, McKenna L. The role of cognition in tinnitus. Acta oto-laryngologica Supplementum 2006;(556):39-43.
  2. Brussee L. Tinnitus een “permanente stoorzender”. De invloed van tinnitus op het dagelijks functioneren en de kwaliteit van leven. Wetenschapswinkel Geneeskunde en Volksgezondheid, Rijksuniversiteit Groningen, 2003.
  3. Cima RFF, Crombez G, Vlaeyen JW. Catastrophizing and fear of tinnitus predict quality of life in patients with chronic tinnitus. Ear and Hearing 2011a;32(5):634-641.
  4. Cima RFF, Vlaeyen JW, Maes IH, et al. Tinnitus interferes with daily life activities: a psychometric examination of the Tinnitus Disability Index. Ear and Hearing 2011b;32(5):623-33.
  5. Delb W, D'Amelio R, Boisten CJ, Plinkert PK. 2002. Evaluation of the tinnitus retraining therapy as combined with a cognitive behavioral group therapy. HNO. 50 (11):997-1004.
  6. Erlandsson SI, Hallberg LR. Prediction of quality of life in patients with tinnitus. Br J Audiol 2000;34(1):11-20.
  7. Goebel G, Hiller W. Tinnitus-Fragebogen (TF). Ein Instrument zur Erfassung von Belastung und Schweregrad bei Tinnitus (Manual zum Fragebogen). Go¨ttingen: Hogrefe, 1998.
  8. Hesser H, Andersson G. The role of anxiety sensitivity and behavioral avoidance in tinnitus disability. Int J Audiol 2009;48(5):295-299.
  9. Kamalski DM, Hoekstra CE, van Zanten BG, et al. Measuring disease-specific health-related quality of life to evaluate treatment outcomes in tinnitus patients: a systematic review. Otolaryngol Head Neck Surg 2010;143(2):181-5.
  10. Kleinstauber M, Jasper K, Schweda I, et al. The Role of Fear-Avoidance Cognitions and Behaviors in Patients with Chronic Tinnitus. Cognitive behaviour therapy, 2012.
  11. Lynn SG, Bauch CD, Williams DE, et al. Psychologic profile of tinnitus patients using the SCL-90-R and Tinnitus Handicap Inventory. Otol Neurotol 2003; 24 (6): 878-81.
  12. Meeus O, Blaivie C, Van de Heyning P. Validation of the Dutch and the French version of the Tinnitus Questionnaire. B-ENT 2007;3 Suppl 7:11-7.
  13. Meikle MB, Henry JA, Griest SE, et al. The tinnitus functional index: development of a new clinical measure for chronic, intrusive tinnitus. Ear Hear 2012;33(2):153-76. doi: 10.1097/AUD.0b013e31822f67c0.
  14. Newman CW, Sandridge SA, Jacobson GP. Psychometric adequacy of the Tinnitus Handicap Inventory (THI) for evaluating treatment outcome. J Am Acad Audiol 1998; 9 (2): 153-160.
  15. Spinhoven P, Ormel J, Sloekers PP, et al. A validation study of the Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) in different groups of Dutch subjects. Psychol Med 1997;27(2):363-70.
  16. Stafford L, Berk M, Jackson HJ. Validity of the Hospital Anxiety and Depression Scale and Patient Health Questionnaire-9 to screen for depression in patients with coronary artery disease. General Hospital Psychiatry 2007;29(5):417–424.
  17. Vanneste S, Plazier M, van der Loo E, et al. Validation of the Mini-TQ in a Dutch-speaking population: a rapid assessment for tinnitus-related distress. B-ENT 2011a;7(1):31-6.
  18. Vanneste S, To WT, De Ridder D. The psychometric properties of the Tinnitus Handicap Questionnaire in a Dutch-speaking population. Clin Otolaryngol 2011b;36(1):9-16.

Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel

Auteur en jaartal

Reden van exclusie

Kamalski, 2010

Gaat over evaluatie van behandeling, niet over triage systeem obv ernst van tinnitus

Salviati, 2013

Gaat over THI (Italiaanse versie) als screening tool voor specifiek comorbide psychiatrische stoornis

Adamchic, 2012

Gaat over Minimal Clinically Important Difference (MCID) van TQ

Adamchic, 2012

Gaat over VAS

Meikle, 2012

Gaat over TFI (tinnitus functional index)

Zeman, 2012

Gaat over vergelijking THI in verschillende talen met de TBF-12 en TQ met TQ –mini en TQ 12

Maes, 2011

Gaat over EQ-5D and HUI mark III

Oishi, 2011

Gaat over factoren die van invloed zijn op THI score, niet over vergelijkende effectiviteit

Vanneste, 2011

Gaat over validatie THQ in NL

Vanneste, 2011

Gaat over validatie TQ -mini in NL

Zeman, 2011

Gaat over evaluatie van behandeling, niet om diagnose te karakteriseren

Crocetti, 2009

Gaat over andere meetinstrumenten (Visual Analogue Scales (VAS), State Trait Anxiety Inventory Form Y (STAI-T), and Beck Depression Inventory (BDI).)

Figueiredo, 2009

Gaat over VAS

Newman, 2008

Gaat over vergelijking screening version of the Tinnitus Handicap Inventory (THI –S) en ‘normale’ THI

Meeus, 2007

Gaat over validatie TQ in NL

Handscomb, 2006

Gaat over specifieke items van THI met patiënten ingedeeld in categorieën. Andere uitkomstmaten

Hiller, 2004

Gaat over vergelijking mini –TQ en ‘normale’ TQ

Andersson, 2003

Gaat over HADS via internet

Bauch, 2003

Gaat over ander meetinstrument (General Severity Index (GSI) of the SCL-90-R)

Lynn, 2003

Gaat over ander meetinstrument (General Severity Index (GSI) of the SCL-90-R)

Baguley, 2001

Is geen artikel, maar commentaarbrief

Baguley, 2000

Gaat over correlatie tussen THI (totaal en subschalen) en TQ

Newman, 1998

Gaat over test re-test en indeling in ernst van tinnitus met THI

Newman, 1996

Originele artikel van THI, wordt meegenomen bij tabel in Kamalski, 2010

Newman, 1995

Gaat over test re-test van THQ, originele artikel (Kuk, 1990) wordt meegenomen bij tabel in Kamalski, 2010

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-10-2016

Laatst geautoriseerd  : 01-10-2016

Geplande herbeoordeling  : 01-10-2021

Een aantal modules dienen binnen de tijdstermijn van 5 jaar herzien te worden. De NVKNO is daarom voornemens een deel van de werkgroep in stand te houden. Een nader uitgewerkt onderhoudsplan is tijdens de commentaarronde ter consultatie voorgelegd aan de NVKNO commissie richtlijnen.

 

De NVKNO is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve Therapie

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van deze richtlijn is het verkrijgen van meer uniformiteit met betrekking tot de diagnostiek, behandeling en begeleiding van tinnituspatiënten door KNO-artsen. Hiermee kan zowel overdiagnostiek als onderdiagnostiek worden vermeden en worden kosten gereduceerd. Verder kan een richtlijn het aantal second opinions doen afnemen en een handvat bieden ten aanzien van het doorverwijzen van de patiënt naar een audiologisch centrum, een ander (medisch) specialisme of terugverwijzing naar de huisarts.

 

Doelgroep

De richtlijn is primair gericht op KNO-artsen. Daarnaast is het belangrijk dat ook ketenpartners zoals Audiologische Centra, huisartsen en psychologen/psychiaters kennisnemen van de inhoud van de richtlijn.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2013 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met tinnitus (zie hieronder). De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

  • drs. J. Joustra, KNO-arts in ruste (voorzitter)
  • dr. J. Buwalda, KNO–arts, Deventer Ziekenhuis, Deventer
  • dr. R. Cima, psycholoog, Maastricht University en Adelante Zorggroep, Hoensbroek
  • dr. R.H. Free, KNO–arts, UMCG, Groningen
  • dr. R. Hofman, KNO –arts, UMCG, Groningen
  • dr. E. de Kleine, klinisch fysicus –audioloog, UMCG, Groningen
  • prof. dr. R.J. Stokroos, KNO–arts, MUMC, Maastricht
  • dr. J. van Tongeren, KNO–arts, MUMC, Maastricht

 

Met ondersteuning van:

  • drs. D. Leereveld, junior adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • drs. M. Wessels, literatuurspecialist Kennisinstituut van Medisch Specialisten

 

Met dank aan:

  • drs. J. Beelen, patiëntvertegenwoordiger mede namens de commissie Tinnitus en Hyperacusis, Stichting Hoormij /Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS), Houten

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen door middel van reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten, een overzicht vindt u hieronder.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Reputatie -management

Extern gefinancierd onderzoek

Kennis -valorisatie

Overige belangen

drs. J.. Joustra (voorzitter)

Keel-,Neus- en Oorarts, in ruste

-Bestuurslid Nederlands Tinnitus Platform (NTP) onbetaald

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

dr. J. Buwalda

KNO-arts

Lid commissie kwaliteitsvisitatie (betaald)
Vakgroepvoorzitter / medisch manager (onbetaald)
Opleider (onbetaald)

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

dr. R. Cima

Onderzoekscoördinator Audiologie en Tinnitus (.02 fte)
Behandelcoördinator/psycholoog (.3 fte)

Geen nevenwerkzaamheden

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

dr. R.H. Free

KNO-arts -otoloog

- secretaris NVWPO (Nederlands Vlaamse Werkgroep Pediatrische Otorhynologie
- secretaris CI-ON (Landelijke CI teams NL) per 1 januari 2015
- co-voorzitter CI team Noord Nederland

Geen

Geen

Zie nevenfuncties (Geen rechtstreekse relatie)

Geen (op termijn MEDEL gesponsord onderzoek niet gestuurd door industrie)

Betrokken KNO-arts bij tinnitus team UMCG + docent Tinnituscursus Groningen

Geen

dr. R. Hofman

KNO-arts-otoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Betrokken KNO-arts bij tinnitusteam UMCG + docent Tinnituscursus Groningen

Geen

dr. E. de Kleine

Klinisch fysicus audioloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Betrokken audioloog bij tinnitusteam UMCG + docent Tinnituscursus Groningen

Geen

prof. dr. R.J. Stokroos

Hoogleraar Otologie, Neurotologie, KNO arts 100%

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

dr. J. van Tongeren

KNO-arts

Geen

Geen

Geen

Commissie lid Medische Technische Werkgroep Stichting Eardrop

Geen

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde van de patiëntenvereniging Stichting Hoormij /Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS) te laten meelezen met relevante hoofdstukken. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan bovenstaande patiëntenvereniging. Ook is er een oriënterende literatuursearch verricht in Medline (OVID) van 2011 t/m januari 2014 naar het patiëntenperspectief. Onder het kopje zoekverantwoording is deze zoekactie te vinden. Hieruit zijn geen relevante artikelen naar voren gekomen. De patiëntenvoorkeuren worden, waar mogelijk, meegenomen onder het kopje ‘Overwegingen’.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden onder 'aanverwant'.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen volgens het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen is dit rapport gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreetrust.org), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is, en op richtlijnen voor richtlijn (www.zorginstituutnederland.nl).

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Ook is het concept raamwerk met de knelpunten naar Zorgverzekeraars Nederland verstuurd, maar hier waren geen aanvullingen op.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang als kritiek, belangrijk en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vond, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in het hoofdstuk van desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins et al., 2004).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van vertrouwen in de literatuurconclusie (zie http://www.guidelinedevelopment.org/handbook/).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is veel vertrouwen dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert als er verder onderzoek wordt gedaan.

Matig

  • er is matig vertrouwen dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert als er verder onderzoek wordt gedaan.

Laag

  • er is beperkt vertrouwen dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is waarschijnlijk dat de conclusie verandert als er verder onderzoek wordt gedaan.

Zeer laag

  • er is weinig vertrouwen dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de conclusie is zeer onzeker.

 

Formuleren van de conclusies

De conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maakten de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje Overwegingen.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het best beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten samen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

 

Literatuur

Atkins D, Best D, Briss PA, Eccles M, Falck-Ytter Y, Flottorp S, ..., GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations. BMJ 2004; 328 (7454):1490.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Klinische diagnostiek bij tinnitus