Verwijzing naar het AC bij tinnitus
Uitgangsvraag
Wanneer moet een patiënt met tinnitus worden verwezen naar het Audiologisch Centrum?
Aanbeveling
Overweeg verwijzing naar een Audiologisch Centrum, bij voorkeur met een gespecialiseerd tinnitusteam en mogelijkheid tot trapsgewijze tinnitus specfieke CGT, indien er lijdensdruk ten gevolge van tinnitus bestaat (indicatie: TQ>30, THI>36).
Overweeg verwijzing naar een AC bij patiënten met een gehoorprobleem en/of bij wie een proef met hoortoestel of tinnitusinstrument via de audicien niet succesvol is verlopen.
Overweeg verwijzing naar een AC bij vragen over tinnitusprogramma’s in een hoortoestel of een hoortoestelproef bij lichte gehoorverliezen (<35 dB).
Overweeg verwijzing naar Medische Psychologie of GGZ waar CGT voor SOLK wordt gegeven, indien trapsgewijze tinnitus specifieke cognitieve gedragstherapie (CGT) niet voorhanden is.
Overwegingen
Behandeling van tinnitus op basis van gehoorverlies kan bestaan uit een proef met een hoortoestel. Deze proef verloopt meestal via de audicien. Wanneer deze proef niet succesvol is, kan de KNO-arts (of de audicien) de expertise van het AC aanspreken en de patiënt verwijzen. Bij vragen over tinnitusprogramma’s in een hoortoestel of een hoortoestelproef bij lichte gehoorverliezen (<35 dB), kan ook naar een AC worden verwezen.
Wanneer een patiënt moeite heeft met het omgaan met de tinnitusklachten, kan de patiënt naar het AC worden verwezen voor begeleiding, bij voorkeur door een gespecialiseerd tinnitusteam. In de anamnese kan de behoefte aan begeleiding worden uitgevraagd, maar vaak staat de patiënt pas open voor begeleiding nadat de medische diagnostiek en behandeling is afgerond. Dit pleit ervoor om dit onderwerp na diagnostiek en behandeling (nogmaals) aan te snijden. Voor screening van de tinnitushandicap kan een vragenlijst worden gebruikt zoals de TQ of de THI, zie hiervoor de module ‘Nut vragenlijsten bij diagnose van tinnitus’. Afname van deze vragenlijsten maakt ook dat de ervaren handicap makkelijker bespreekbaar wordt.
De verschillende verwijzingsmogelijkheden worden in figuur 1 weergegeven.
Figuur 1; Verwijzingsmogelijkheden
Onderbouwing
Achtergrond
Een audiologisch centrum (AC) is een instelling die gespecialiseerd is in onderzoek en advies bij mensen met gehoorproblemen. Er wordt ook revalidatie van en begeleiding bij gehoorproblemen aangeboden. In de dagelijkse praktijk is er ongewenste praktijkvariatie in het verwijzen van een patiënt met tinnitus naar een AC.
Samenvatting literatuur
Bij deze deelvraag is geen systematische literatuuranalyse uitgevoerd.
Zoeken en selecteren
Voor deze deelvraag is geen systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd. Aanbevelingen zijn gebaseerd op de overwegingen van de werkgroep.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-10-2016
Laatst geautoriseerd : 01-10-2016
Geplande herbeoordeling : 01-10-2021
Een aantal modules dienen binnen de tijdstermijn van 5 jaar herzien te worden. De NVKNO is daarom voornemens een deel van de werkgroep in stand te houden. Een nader uitgewerkt onderhoudsplan is tijdens de commentaarronde ter consultatie voorgelegd aan de NVKNO commissie richtlijnen.
De NVKNO is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van deze richtlijn is het verkrijgen van meer uniformiteit met betrekking tot de diagnostiek, behandeling en begeleiding van tinnituspatiënten door KNO-artsen. Hiermee kan zowel overdiagnostiek als onderdiagnostiek worden vermeden en worden kosten gereduceerd. Verder kan een richtlijn het aantal second opinions doen afnemen en een handvat bieden ten aanzien van het doorverwijzen van de patiënt naar een audiologisch centrum, een ander (medisch) specialisme of terugverwijzing naar de huisarts.
Doelgroep
De richtlijn is primair gericht op KNO-artsen. Daarnaast is het belangrijk dat ook ketenpartners zoals Audiologische Centra, huisartsen en psychologen/psychiaters kennisnemen van de inhoud van de richtlijn.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2013 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met tinnitus (zie hieronder). De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
- drs. J. Joustra, KNO-arts in ruste (voorzitter)
- dr. J. Buwalda, KNO–arts, Deventer Ziekenhuis, Deventer
- dr. R. Cima, psycholoog, Maastricht University en Adelante Zorggroep, Hoensbroek
- dr. R.H. Free, KNO–arts, UMCG, Groningen
- dr. R. Hofman, KNO –arts, UMCG, Groningen
- dr. E. de Kleine, klinisch fysicus –audioloog, UMCG, Groningen
- prof. dr. R.J. Stokroos, KNO–arts, MUMC, Maastricht
- dr. J. van Tongeren, KNO–arts, MUMC, Maastricht
Met ondersteuning van:
- drs. D. Leereveld, junior adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- drs. M. Wessels, literatuurspecialist Kennisinstituut van Medisch Specialisten
Met dank aan:
- drs. J. Beelen, patiëntvertegenwoordiger mede namens de commissie Tinnitus en Hyperacusis, Stichting Hoormij /Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS), Houten
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen door middel van reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten, een overzicht vindt u hieronder.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Reputatie -management |
Extern gefinancierd onderzoek |
Kennis -valorisatie |
Overige belangen |
drs. J.. Joustra (voorzitter) |
Keel-,Neus- en Oorarts, in ruste |
-Bestuurslid Nederlands Tinnitus Platform (NTP) onbetaald |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
dr. J. Buwalda |
KNO-arts |
Lid commissie kwaliteitsvisitatie (betaald) |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
dr. R. Cima |
Onderzoekscoördinator Audiologie en Tinnitus (.02 fte) |
Geen nevenwerkzaamheden |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
dr. R.H. Free |
KNO-arts -otoloog |
- secretaris NVWPO (Nederlands Vlaamse Werkgroep Pediatrische Otorhynologie |
Geen |
Geen |
Zie nevenfuncties (Geen rechtstreekse relatie) |
Geen (op termijn MEDEL gesponsord onderzoek niet gestuurd door industrie) |
Betrokken KNO-arts bij tinnitus team UMCG + docent Tinnituscursus Groningen |
Geen |
dr. R. Hofman |
KNO-arts-otoloog |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Betrokken KNO-arts bij tinnitusteam UMCG + docent Tinnituscursus Groningen |
Geen |
dr. E. de Kleine |
Klinisch fysicus audioloog |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Betrokken audioloog bij tinnitusteam UMCG + docent Tinnituscursus Groningen |
Geen |
prof. dr. R.J. Stokroos |
Hoogleraar Otologie, Neurotologie, KNO arts 100% |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
dr. J. van Tongeren |
KNO-arts |
Geen |
Geen |
Geen |
Commissie lid Medische Technische Werkgroep Stichting Eardrop |
Geen |
Geen |
Geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde van de patiëntenvereniging Stichting Hoormij /Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS) te laten meelezen met relevante hoofdstukken. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan bovenstaande patiëntenvereniging. Ook is er een oriënterende literatuursearch verricht in Medline (OVID) van 2011 t/m januari 2014 naar het patiëntenperspectief. Onder het kopje zoekverantwoording is deze zoekactie te vinden. Hieruit zijn geen relevante artikelen naar voren gekomen. De patiëntenvoorkeuren worden, waar mogelijk, meegenomen onder het kopje ‘Overwegingen’.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden onder 'aanverwant'.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen volgens het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen is dit rapport gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreetrust.org), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is, en op richtlijnen voor richtlijn (www.zorginstituutnederland.nl).
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Ook is het concept raamwerk met de knelpunten naar Zorgverzekeraars Nederland verstuurd, maar hier waren geen aanvullingen op.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang als kritiek, belangrijk en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vond, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in het hoofdstuk van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins et al., 2004).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van vertrouwen in de literatuurconclusie (zie http://www.guidelinedevelopment.org/handbook/).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Matig |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Formuleren van de conclusies
De conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maakten de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.
Overwegingen
Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje Overwegingen.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het best beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten samen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.
Literatuur
Atkins D, Best D, Briss PA, Eccles M, Falck-Ytter Y, Flottorp S, ..., GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations. BMJ 2004; 328 (7454):1490.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.