Screening op latente Tbc-infectie bij kinderen
Uitgangsvraag
Waaruit dient de screening van latente tuberculose-infectie (LTBI) en tuberculose bij kinderen die immuunsuppressieve medicatie gaan krijgen te bestaan?
De uitgangsvraag omvat de volgende deelvraag:
- Hoe ziet de risico-inventarisatie voor LTBI en tuberculose eruit?
- Welke diagnostiek is aanbevolen?
Aanbeveling
Screen alle kinderen die kandidaat zijn voor immuunsuppressieve medicatie op tuberculose en latente tuberculose-infectie (LTBI). De screening bestaat uit de volgende onderdelen:
1. risico-inventarisatievragenlijst
2a. patiënt zonder risicofactoren: doe een THT (Mantoux test) óf IGRA voorafgaand aan immuunsuppressieve medicatie. Voor BCG-gevaccineerde kinderen wordt een IGRA aangeraden.
2b. patiënt met mogelijk risicofactor(en): doe een THT én IGRA, en laat een X-thorax maken.
Overleg zo nodig over risicofactoren of testuitslagen met een tuberculose-deskundige (kinderarts infectioloog/immunoloog). Bij positieve testuitslagen of afwijkende thoraxfoto wordt doorverwezen naar een tuberculose-deskundige voor beoordeling starten (preventieve) behandeling.
Overwegingen
Alle patiënten onder behandeling van een kinderarts moeten voorafgaand aan de start met immuunsuppresieve medicatie (zie Algemene inleiding) gescreend worden op tuberculose en LTBI, omdat ook bij hen door deze medicatie de ziekte actief kan worden en zeer ernstig kan verlopen.
Het voorgestelde screeningsbeleid voor kinderen wijkt wel af van dat voor volwassenen. De diagnostiek om tuberculose uit te sluiten is lastiger dan bij volwassenen (Marais, 2014). Dit heeft om te beginnen te maken met beeldvormende technieken die weinig specifiek zijn. Leeftijd speelt een voorname rol in de expressie van de ziekte. Waar (immuuncompetente) volwassenen vaak te maken krijgen met primaire long-parenchymateuze ziekte, komt dit bij kinderen veel minder voor. Bij de IGRA is er een wat grotere kans op indeterminate testuitslagen vanwege onvoldoende IFN-gamma respons op de positieve (mitogeen) controle, met name bij kinderen jonger dan 5 jaar (Tebruegge, 2014). De kans op LTBI is weliswaar kleiner dan bij volwassenen (omdat ze jonger zijn hebben ze minder expositietijd), maar het risico op het ontwikkelen van tuberculose na (recente) infectie is hoger. De consequenties van het missen van een tuberculose of LTBI heeft bij kinderen ernstigere gevolgen vanwege de kwetsbaarheid en de nog lange levensverwachting. Daarom spelen THT en IGRA een belangrijker rol in het diagnostische traject van LTBI, en indirect (aanvullend) van tuberculose, bij kinderen dan bij volwassenen.
Er is weinig bewijs voor de diagnostische accuratesse van THT (Mantoux) of IGRA bij kinderen die gaan starten met immuunsuppressieve medicatie of die deze medicatie al gebruiken. Dit komt onder meer door de zeer lage aantallen LTBI vóór behandeling met immuunsuppressiva, de heterogeniteit van de bestudeerde populaties en het niet ontwikkelen van tuberculose tijdens of na behandeling in de genoemde studies. De reviews van Mandalakas (2011) en Auguste (2016) zien bij gezonde kinderen geen verschil in performance tussen de QFT-GIT en TST 5 mm, de in onze setting gebruikte afkapwaarde. De QFT-GIT lijkt iets beter dan de TST 10 mm in het voorspellen van LTBI (Auguste, 2016; Maritsi, 2011). Ofschoon de getallen klein waren bleek uit de studies van Maritsi (2011) en Gabriele (2017), dat bekende risicofactoren niet voorspellend waren voor positieve testuitslagen.
De keuze, voorafgaand aan immuunsuppressieve therapie, wel een risicoprofiel middels een eenvoudige vragenlijst te bepalen en afhankelijk daarvan 1 óf 2 diagnostische testen en een X-thorax te doen, is afgeleid uit bovenstaande overwegingen. Het zou goed zijn wanneer deze vragenlijst in klinische setting prospectief gevalideerd wordt om uit te kunnen maken of er congruentie is met de uitslagen van THT of IGRA.
Om risicofactoren voor tuberculose en LTBI in kaart te brengen, is een specifieke risico-inventarisatievragenlijst voor kinderen ontwikkeld (verwijzing). Indien op alle vragen negatief geantwoord kan worden, wordt aanbevolen een THT óf IGRA - bij BCG-gevaccineerde kinderen wordt een IGRA aangeraden - te verrichten. Indien de gebruikte test een negatieve uitslag heeft, kan gestart worden met immuunsuppressieve medicatie. Bij een positieve uitslag dient het kind te worden doorverwezen naar een specialist op het gebied van tuberculose, zoals een kinderarts-infectioloog/-immunoloog.
Wanneer een patiënt tenminste één risicofactor heeft, wordt aanbevolen om zowel een THT en IGRA te doen. Duaal testen wordt aanbevolen omdat onduidelijk is welke test een betere diagnostische accuratesse heeft, de uitslagen niet geheel congruent hoeven te zijn en om zo min mogelijk gevallen van LTBI te missen (streven naar hoge sensitiviteit). Dit advies sluit aan bij internationale consensus statements (Solovic, 2010). Ook dient een X-thorax gemaakt te worden om actieve intrathoracale tuberculose en andere aandoeningen uit te sluiten. Over de risicofactoren en uitslagen kan overlegd worden met een tuberculosedeskundige (zoals een kinderarts-infectioloog). Bij een positieve testuitslag, wordt er doorverwezen naar een tuberculose-deskundige.
Onderbouwing
Achtergrond
In principe wordt bij alle patiënten die immuunsuppressieve medicatie gaan krijgen zoals gedefinieerd in de Algemene inleiding gescreend op LTBI. Deze screening bestaat uit een risico-inventarisatie op LTBI, eerder niet of inadequaat behandelde tuberculose, of actieve tuberculose. Hiermee wordt een inschatting gemaakt van het risico op LTBI en/of het vaststellen van actieve tuberculose. Op basis van de risico-inventarisatie wordt bepaald welk diagnostisch vervolgtraject wordt ingezet.
Doel van deze module is invulling te geven aan waar de gehele screening (risico-inventarisatie en diagnostiek) bij kinderen die onder behandeling zijn van een kinderarts, en die gaan starten met immuunsuppressieve medicatie moet voldoen. Het voorgestelde screeningsbeleid voor kinderen wijkt af van dat voor volwassenen; dit wordt verder toegelicht in de Overwegingen.
Conclusies
GRADE: zeer laag
De diagnostische accuratesse voor IGRA en THT (Mantoux test) voor het voorspellen of er een hoog of laag risico op LTBI of tuberculose is, is niet te beoordelen bij kinderen die gaan starten met immuunsuppressieve medicatie.
Bronnen (Calzada-Hernández, 2015; Gabriele, 2017; Maritsi, 2011)
Samenvatting literatuur
Beschrijving studies
Auguste (2016) voerde een uitgebreid systematisch literatuuronderzoek uit naar de accuratesse van commerciële IGRA (Quantiferon Gold In-tube test (QFT-GIT) of T.SPOT®.TB) en THT (Mantoux-test). Voor onze doelgroep (immuungecompromitteerde kinderen en kinderen die gaan starten met immuunsuppressieve medicatie) werd 1 studie geïncludeerd (Maritsi, 2011). Deze studie werd uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk en vergeleek retrospectief de uitslagen van QFT-GIT met methoden die eerder waren gebruikt om tuberculose uit te sluiten voordat gestart kon worden met anti-TNF-α-therapie. De studie werd uitgevoerd bij 27 (data van 23) kinderen met reuma, die al infliximab gebruikten. De gemiddelde leeftijd was 8,9 (1,5 tot 13 jaar) en de BCG-vaccinatiegraad was 22%.
Gabriele (2017) vergeleek IGRA (QFT-GIT) met THT in het detecteren van LTBI in kinderen en adolescenten met reumatische ziekten in Griekenland (lage incidentie). De patiënten werden al behandeld met anti-reumatische medicatie, waaronder anti-TNF-α-therapie (42% van de patiënten). Patiënten werden geëxcludeerd als zij systemische corticosteroïden <1 maand kregen, conventionele disease modifying anti-rheumatic drugs (DMARD’s) <6 maanden, of biologische DMARD’s <3 maanden. IGRA en THT werden op dezelfde dag afgenomen. In totaal werden 79 kinderen (65% vrouw) geïncludeerd. De mediane leeftijd was 12 jaar (IQR 6 jaar) en 30,4% was BCG gevaccineerd. Risicofactoren die meegenomen werden, waren kinderen of ouders afkomstig uit een land met een hoge incidentie van tuberculose, positieve THT bij broers of zussen, en een geschiedenis van tuberculose in de familie.
Calzada-Hernández (2015) voerde een retrospectieve studie uit in Spanje tussen 2004 en 2013. Het cohort bestond uit 221 patiënten jonger dan 18 jaar die behandeld werden met anti-TNF-α-therapie voor een variëteit aan inflammatoire ziekten. Na de eerste evaluatie werden patiënten iedere 3-6 maanden opnieuw klinisch geëvalueerd op tuberculose of LTBI. Alleen wanneer er symptomen van tuberculose waren of er een bewezen contact was geweest, werd een longfoto gemaakt en THT of IGRA uitgevoerd. Patiënten zonder risicofactoren werden aan het eind van de follow-up-periode eenmaal getest. De gemiddelde leeftijd was 6,8 jaar (IQR 2,7 – 11,0). De mediane periode van TNF-α gebruik was per patiënt 2,3 jaar (IQR 1,4 – 4,3). In totaal had 8% een BCG-litteken (allen afkomstig uit Zuid-Amerika of Marokko). De enige risicofactor voor tuberculose was immigratie uit een hoog-endemisch gebied.
Resultaten
Diagnostische accuratesse bij kinderen: hoge of lage blootstelling
Maritsi (2011) vond in een kleine populatie (resultaten van 23 QFT-GIT’s en 14 THT’s) een sensitiviteit van 33,3% (95%CI 6,2, 79,2) voor de QFT-GIT, tegen een sensitiviteit van 0% (0,0, 56, 15) voor de THT. Specificiteit was voor beide testen 100% (95%CI voor QFT-GIT: 82,4, 100; 95%CI THT 74,1, 100). De NVW was bij de THT iets lager, namelijk 79% (95%CI 52,4, 92,4), vergeleken met de IGRA (90%; 95%CI 69,9, 97,2). De QFT-GIT gaf bij 8,7% van de testen een onduidelijke (indeterminate) uitslag.
In de studie van Gabriele (2017) had 93,7% van de kinderen een negatieve, 3,8% een positieve (n=3), en 2,5% (n=2) een indeterminate QFT-GIT. 2 van de 3 positief geteste kinderen had een risicofactor op LTBI (geschiedenis van tuberculose in de familie). De THT was positief voor 2,5% (n=2) en negatief voor 97,5% van de kinderen. De 2 positief geteste kinderen hadden geen risicofactoren voor LTBI. De ‘helft’ (n=1) testte zowel op de THT als de IGRA positief. Geen van de kinderen had na 2 jaar klinische of radiologische tekenen van tuberculose. Leeftijd had geen significant effect op het mitogeen-geïnduceerd IFN-y level.
In de studie van Calzada-Hernández (2015) werd 1,4% (3 van de 221 patiënten, 95%CI 0,4, 4,2;) gediagnosticeerd met LTBI. THT was in 1 geval positief, QFT-G was positief in alle gevallen. Deze patiënten hadden geen risicofactor voor LTBI. De X-thorax was normaal bij alle kinderen van wie een X-thorax beschikbaar was (n=212). Gedurende de follow-upperiode (614 patiëntjaren) ontwikkelde geen van de kinderen tuberculose.
Bewijskracht van de literatuur
De bewijskracht start op het niveau ‘laag’ gezien het observationele karakter van de studies. Door aftrek vanwege imprecisie (gering aantal patiënten en gevallen van tuberculose) wordt de bewijskracht zeer laag.
Zoeken en selecteren
Bij deze uitgangsvraag is de systematisch literatuuronderzoek gebruikt uit de module Diagnostische testen voor latente tuberculose-infectie (verwijzing). Het systematische literatuuronderzoek richtte zich op de diagnostische accuratesse van de twee beschikbare diagnostische testen, namelijk de tuberculinehuidtest (THT, ofwel Mantoux test) en de Interferon Gamma Release Assays (IGRA). Uit het literatuuronderzoek kwam 1 geschikt review (Auguste, 2016). Daarnaast leverde de werkgroep nog 2 publicaties (Gabriele, 2017; Calzada-Hernández, 2015) aan van studies gedaan bij kinderen. Deze zijn ook meegenomen in de literatuuranalyse.
Referenties
- Auguste P, Tsertsvadze A, Pink J, et al. Accurate diagnosis of latent tuberculosis in children, people who are immunocompromised or at risk from immunosuppression and recent arrivals from countries with a high incidence of tuberculosis: systematic review and economic evaluation. Health Technol Assess. 2016;20(38):1-678. doi: 10.3310/hta20380.
- Gabriele F, Trachana M, Simitsopoulou M, et al. Performance of QuantiFERON®-TB Gold In-Tube assay in children receiving disease modifying anti-rheumatic drugs. World J Pediatr 2017;13(5):472-478.
- Maritsi D, Al-Obadi M, Brogan PA, et al. The performance of Quantiferon TB Gold In-Tube as a screening tool in paediatric rheumatology prior to initiation of infliximab: a single centres experience. Rheumatol. 2011;505171
- Calzada- Hernández, Anton-López J, Bou-Torrent R, et al. Tuberculosis in pediatric patients treated with anti-TNFa drugs: a cohort study. 2015; 13(54).
- Tebruegge M, de Graaf H, Sukhtankar P, et al. Extremes of Age Are Associated with Indeterminate QuantiFERON-TB Gold Assay Results. Journal of Clinical Microbiology. 2014; 52(7): 269497.
- Mandalakas AM, Detjen AK, Hesseling AC, et al. Interferon-gamma release assays and childhood tuberculosis: systematic review and meta-analysis. Int J Tuberc Lung Dis. 2011 Aug;15(8):1018-32.
- Marais BJ. Tuberculosis in children. 2014 Journal of Paediatrics and Child Health 50 (2014) 759767
- Solovic I. et al. The risk of tuberculosis related to tumour necrosis factor antagonist therapies: a TBNET consensus statement. 2010. Eur Respir J; 36: 11851206
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 15-04-2019
Laatst geautoriseerd : 24-07-2019
Geplande herbeoordeling : 01-01-2024
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2023 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn(modules). De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (https://www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van deze richtlijn is het verkrijgen van uniform en optimaal beleid ten aanzien van de screening van patiënten op een latente tuberculose-infectie (LTBI) en (actieve) tuberculose, voorafgaand aan het starten van een behandeling met immuunsuppressieve medicatie.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met ziektebeelden gerelateerd aan zoals reumatoïde artritis (reumatoïde artritis, axiale spondyloartritis, artritis psoriatica, juveniele idiopatische artritis), chronische inflammatoire darmziekten (ziekte van Crohn en colitis ulcerosa), dermatologische (plaque psoriasis) en oogaandoeningen.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2016 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met een indicatie voor immuunsuppressieve therapie en die gescreend moeten worden middels een risico-inventarisatie op LTBI en tuberculose.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroepleden
- dr. P.D.L.P.M. (Paul) van der Valk, longarts, tot 2018 werkzaam in Medisch Spectrum Twente te Enschede, NVALT (voorzitter)
- dr. O.W. (Onno) Akkerman, longarts, Universitair Medisch Centrum Groningen, NVALT
- dr. M. (Marleen) Bakker, longarts, Erasmus MC te Rotterdam, NVALT
- Prof. dr. R. (Reinout) van Crevel, internist-infectioloog, Radboud Universitair Medisch Centrum te Nijmegen, NIV
- dr. C.G.M. (Connie) Erkens, MPH, arts maatschappij & gezondheid tuberculosebestrijding MPH, KNCV Tuberculosefonds, Commissie voor Praktische Tuberculosebestrijding, VvAwT
- dr. N.A.H. (Rob) van Hest, arts maatschappij & gezondheid tuberculosebestrijding, Gemeentelijke Gezondheidsdienst Groningen/ Gemeentelijke Gezondheidsdienst Fryslân, VvAwT
- dr. E.H. (Liesbeth) Schölvinck, kinderarts infectioloog/immunoloog, Universitair Medisch Centrum Groningen, NVK
- dr. J.E.M. (Jurriaan) de Steenwinkel, arts-microbioloog, Erasmus MC te Rotterdam, NVMM
- drs. D.S.C. (Denise) Telgt, internist, Radboud Universitair Medisch Centrum/ Sint Maartenskliniek te Nijmegen, NIV
- drs. S.G. (Sophie) Toumanian, arts maatschappij & gezondheid tuberculosebestrijding, Gemeentelijke Gezondheidsdienst Twente te Enschede, Commissie voor Praktische Tuberculosebestrijding, VvAwT
- dr. H.E. (Harald) Vonkeman, reumatoloog, Medisch Spectrum Twente te Enschede, NVR
Met ondersteuning van:
- P. (Pieter) Broos MSc, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- I. (Ingeborg) van Dusseldorp, literatuurspecialist, Medisch Centrum te Leeuwarden
- E.A. (Ester) Rake MSc, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. ir. N.L. (Nikita) van der Zwaluw, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroep-lid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Valk, van der |
Longarts |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Vonkeman |
Reumatoloog |
Geen |
Extern gefinancierd onderzoek: Geen voor deze richtlijn relevante onderzoeken |
Geen actie |
Steenwinkel, de |
Arts-microbioloog |
Geen |
Extern gefinancierd onderzoek: Validatie studie van de QuantiFERON-gold PLUS test (Lowlands studie) is uitgevoerd met testen die gratis zijn vertrekt door Qiagen. Deze validatiestudie is een samenwerking van 17 partners (academische) Ziekenhuizen in Nederland en België |
Geen actie |
Crevel, van |
Internist-infectioloog |
Visiting professor Oxford University |
In het verleden onderzoek gedaan met door Qiagen geleverde kits. |
Geen actie |
Hest, van |
Tuberculose-arts / Epidemioloog |
- Consultant WHO capture-recapture studie naar onderrapportage van tuberculose in Vietnam (betaald) - Diverse docentschappen op het gebied van tuberculose (onder anderen Albeda College Rotterdam, PAOH Julius Centrum Utrecht) (betaald) - Diverse docentschappen op het gebied van tuberculose (onbetaald) |
Geen |
Geen actie |
Toumanian |
Arts M&G, tuberculosebestrijding |
- Voorzitter VvAwT (onbetaald); -Voorzitter visitatie commissie CPT (onbetaald) - M&E reviewer TB REACH/UNOPS (betaald) |
Geen |
Geen actie |
Bakker |
Longarts |
Lid sectie tuberculose NVALT (onbetaald), organisator scholing en nascholing longartsen (onbetaald). |
In het verleden onderzoek gedaan met door Cellestis geleverde kits |
Geen actie |
Telgt |
Internist-infectioloog |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Akkerman |
Longarts |
- Sectielid sectie tuberculose NVALT; onbetaald |
Geen |
Geen actie |
Schölvinck |
Kinderarts-infectioloog/ immunoloog |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Erkens |
Arts M&G tuberculosebestrijding. |
Geen |
Extern gefinancierd onderzoek: ZonMw TB Endpoint E-detect TB (gefinancierd door EU)
Beide onderzoeksprojecten betreffen de implementatie en evaluatie van screening op latente tbc-infectie bij gezonde immigranten uit hoog risico landen. |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van patiëntenverenigingen voor de Invitational conference. Het verslag hiervan (zie aanverwante producten) is besproken in de werkgroep en de belangrijkste knelpunten zijn verwerkt in de richtlijn.
De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en de Crohn en Colitis Ulcerosa Vereniging Nederland (CCUVN).
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten. De werkgroep heeft tevens interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken (zie Indicatorontwikkeling).
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de NIV, NVMDL, VvAwT, Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) en Crohn en Colitis Ulcerosa Vereniging Nederland (CCUVN) via een Invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies en bestaande buitenlandse richtlijnen in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen.
In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008). In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje Overwegingen.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Indicatorontwikkeling
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (secretariaat@kennisinstituut.nl).
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de bijlage Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren worden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren wordt de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn wordt aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site.html
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.