Tabaksontmoediging

Initiatief: NVALT Aantal modules: 28

Ouders van pasgeborenen en jonge kinderen

Aanbeveling

  • Kinderartsen, huisartsen, consultatiebureauartsen, jeugdartsen en andere hulpverleners dienen eenmalig advies en een korte ondersteunende interventie over stoppen met roken in hun beleid op te nemen bij elk nieuw patiënt/ouder-contact, bijvoorbeeld volgens de MIS-systematiek.
  • Kinderen met luchtwegklachten hebben extra last van meeroken. Juist bij deze groep dienen kinderartsen, huisartsen, consultatiebureauartsen, jeugdartsen en andere hulpverleners in de zorg extra alert te zijn in het aanbieden van systematisch gegeven eenmalig advies en een korte ondersteunende interventie, bijvoorbeeld volgens de MIS-systematiek.

Overwegingen

Gevolgen

Meeroken blijkt een van de risicofactoren voor luchtwegklachten bij kinderen (Martinez, 1995). Een serie meta- analysen maakt de relatie tussen meeroken en acute lageluchtweginfectie, meeroken en ‘astma en wheezing’, meeroken en prevalentie van respiratoire symptomen en astma duidelijk (Strachan, 1997; Strachan 1998; Cook, 1997). Bovendien beschreven Anderson en Cook in een meta-analyse de relatie tussen meeroken en wiegendood (Anderson, 1997).

Het is moeilijk de relatie van meeroken tot de ernst van luchtwegklachten te bepalen bij kinderen met ziekten aan de luchtwegen. Op basis van klinische waarneming, theoretische overweging en veel literatuur over de relatie van roken en de ernst van astma bij volwassenen kan men stellen dat luchtwegaandoeningen, met name astma, vaker optreden na blootstelling aan tabaks- rook.

Indien kinderen luchtwegafwijkingen hebben, is de motivatie van ouders groter om mee- roken te vermijden. Kinderartsen, huisartsen, consultatiebureauartsen, jeugdartsen en andere hulpverleners in de zorg voor kinderen zijn daarom in een geschikte positie stoppen met roken van ouders/verzorgers te bevorderen (Hovell, 1994; Hovell, 2002). Tevens blijkt er een aanmerkelijk ‘carry-over effect’ van meerdere jaren na een interventie (Wahlgren, 1997).

 

Effectiviteit 

Er zijn meerdere onderzoeken die interventies beschrijven om meeroken door jonge kinderen te verminderen. In uitkomstmaten zijn deze onderzoeken wisselend. Het is nog maar de vraag of een eenmalig (twee A’s) advies effectief is (Irvine, 1999). De onderzoeken maten de afname van gerapporteerd aantal gerookte sigaretten of afname van rookpartikels in de woonomgeving van jonge kinderen. Afname van urinecotinineconcentratie is slechts in één onderzoek gering aanwezig (Hovell, 2002). Verder dooft het effect van interventies veelal uit over de tijd, dus is het zaak aandacht te besteden aan follow-up/ terugvalpreventie.

In Nederland heeft STIVORO een interventieprogramma ontwikkeld voor consultatiebureau- artsen en verpleegkundigen, onder de titel ‘Roken? Niet waar de kleine bij is’. Het NIPO doet continu onderzoek naar rookgewoonten. Hierbij worden bemoedigende resultaten wat betreft meeroken gezien. Tussen 1997 en 2000 daalde het percentage meeroken van kinderen tot en met vier jaar van 48 naar 35% (Hofhuis, 2002). Het programma kan ook door de GGD’s worden toegepast bij ouders van de leeftijdsgroep vijf tot acht jaar.

 

Overige overwegingen

De kennis ten aanzien van de schadelijke effecten van meeroken is veel lager in de Nederlandse bevolking dan de kennis over de schadelijke effecten van zelf roken.

Onderbouwing

Kinderartsen, huisartsen, consultatiebureau-artsen, jeugdartsen en andere hulpverleners in de zorg voor kinderen kunnen op vier niveaus te maken hebben gezondheidsproblemen in relatie tot roken:

  • de gevolgen van roken door zwangeren voor de foetus (dit is in de vorige paragraaf besproken);
  • de gevolgen van meeroken door kinderen in het algemeen (zuigelingen, peuters, kleuters en schoolkinderen).
  • de gevolgen van meeroken door kinderen met ziekten aan de luchtwegen;
  • tieners die beginnen met roken.

 

 

Niveau 1

Meeroken is een gezondheidsrisico voor (jonge) kinderen. Meeroken door kinderen met luchtwegaandoeningen verergert de klachten en vormt daarmee een extra gezondheidsrisico.

 

A1 Strachan 1997; A1 Strachan 1998; A1 Cook 1997; A1 Anderson 1997; B Hofhuis 2002; B Martinez 1995 

 

 

 

Niveau 1

Korte ondersteunende en intensieve interventies zijn effectief gebleken en de duur van het effect houdt langer aan bij meervoudige en/of langdurige interventies.

 

A2 Emmons 2001; A2 Hovell 1994; A2 Wahlgren 1997; A2 Hovell 2002

 

  1. Martinez FD, Wright AL, Taussig LM, Holberg CJ, Halonen M, Morgan WJ. Asthma and wheezing in the first six years of life. The Group Health Medical Associates. N Engl J Med 1995;332:133-8.
  2. Strachan DP, Cook DG. Health effects of passive smoking. 1. Parental smoking and lower respiratory illness in infancy and early childhood. Thorax 1997;52:905-14.
  3. Strachan DP, Cook DG. Health effects of passive smoking. 6. Parental smoking and childhood asthma: longitudinal and case-control studies. Thorax 1998;53:204-12.
  4. Cook DG, Strachan DP. Health effects of passive smoking. 3. Parental smoking and prevalence of respiratory symptoms and asthma in school age children. Thorax 1997;52:1081-94.
  5. Anderson HR, Cook DG. Passive smoking and sudden infant death syndrome: review of the epidemiological evidence. Thorax 1997;52:1003-9.
  6. Hovell MF, Meltzer SB, Zakarian JM, Wahlgren DR, Emerson JA, Hofstetter CR, et al. Reduction of environmental tobacco smoke exposure among asthmatic children: a controlled trial. Chest 1994;106:440-6.
  7. Hovell MF, Meltzer SB, Wahlgren DR, Matt GE, Hofstetter CR, Jones JA, et al. Asthma management and environmental tobacco smoke exposure reduction in Latino children: a controlled trial. Pediatrics 2002;110:946-56.
  8. Wahlgren DR, Hovell MF, Meltzer SB, Hofstetter CR, Zakarian JM. Reduction of environmental tobacco smoke exposure in asthmatic children. A 2-year follow-up. Chest 1997;111:81-8.
  9. Irvine L, Crombie IK, Clark RA, Slane PW , Feyerabend C, Goodman KE, et al. Advising parents of asthmatic children on passive smoking: randomised controlled trial. BMJ 1999;318:1456-9.
  10. Hofhuis W, Merkus PJ, Jongste JC de. Negative effects of passive smoking on the (unborn) child. Ned Tijdschr Geneeskd 2002;146:356-9.
  11. Emmons KM, Hammond SK, Fava JL, Velicer WF, Evans JL, Monroe AD. A randomized trial to reduce passive smoke exposure in low-income households with young children. Pediatrics 2001;108:18-24.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2017

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2004

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
  • Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Vereniging voor Sportgeneeskunde
  • Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
  • Nederlandse Vereniging Van Doktersassistenten
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
  • Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland
  • Longfonds
  • Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde

Algemene gegevens

De richtlijn ‘Behandeling van tabaksverslaving’ is mede totstandgekomen door het programma Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO) van de Orde van Medisch Specialisten.

Doel en doelgroep

Doelstelling

Het is de bedoeling met deze richtlijn zoveel mogelijk rokers te bereiken door de curatieve zorgverleners op hun intermediaire functie aan te spreken. Deze gedachte is ingegeven door de volgende overwegingen:

  • Stoppen met roken vergt verandering van gezondheidsgedrag op individueel niveau.
  • Adviezen van professionals werkzaam in de gezondheidszorg zijn effectiever dan die van niet-professionals.
  • Veel rokers hebben contact met de curatieve medische zorg.
  • Per roker zijn dit vaak ook meerdere contacten.

Het laatste punt is de reden voor een stapsgewijze aanpak en ook de uitdaging om met diverse disciplines tot eenzelfde aanpak te komen. Daarbij gaat de richtlijn uit van een eerste advisering, alsof het om een eerste contact tussen roker en hulpverlener gaat. Veel rokers hebben in het verleden echter al stopadviezen ontvangen. Bij hen heeft het geen zin vanaf het nulpunt te beginnen.

 

Doelgroep

De conclusies en aanbevelingen in deze richtlijn hebben in principe betrekking op alle hulpverleners in de zorg. In hoofdstuk 7 wordt aanvullend ingegaan op praktijk- en beroepsspecifieke zaken, voor zover deze beschikbaar waren en voor zover de beroepsgroep(en) in de richtlijnwerkgroep vertegenwoordigd waren.

Samenstelling werkgroep

In juni 2002 is de multidisciplinaire werkgroep, bestaande uit 33 personen, van start gegaan. Er werden drie subwerkgroepen geformeerd: één over eenmalige en korte ondersteunende interventies (inclusief telefonische counseling en zelfhulpmaterialen), één over farmacologische ondersteuning en één over intensieve interventies. Een kerngroep met de voorzitters van de subwerkgroepen werd samengesteld voor onderlinge afstemming. Opdrachtgever van de richtlijn was het Partnership Stop met Roken in samenwerking met een groot aantal weten- schappelijke verenigingen en andere beroepsorganisaties die binnen de gezondheidszorg werkzaam zijn. Medefinanciering vond plaats door de Orde van Medisch Specialisten.

Methodologische en secretariële begeleiding werd verzorgd door het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO.

Bij het samenstellen van de werkgroep is zoveel mogelijk rekening gehouden met een even- redige vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen, ‘scholen’ en academische achter- grond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en waren gemandateerd door hun vereniging.

 

Werkgroep'Eenmalige en korte ondersteunende interventies'

  • Dr. A.J.M. Drenthen, coördinator preventie, NHG, Utrecht, voorzitter
  • Drs. P.I. van Spiegel, longarts, Slotervaart Ziekenhuis, Amsterdam, voorzitter
  • Dr. mr. R.H.B. Allard, kaakchirurg, Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam
  • Drs. M.S. Dettingmeijer, beleidsmedewerker, Koninklijke Nederlandse Organisatie voor Verloskundigen, Bilthoven
  • Dr. B.D. Frijling, huisarts, Utrecht
  • S. van Gunst, Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten, Utrecht
  • Drs. J.E. Jacobs, onderzoeker-implementatiedeskundige, Werkgroep Onderzoek Kwaliteit, Vakgroep Huisartsgeneeskunde, Nijmegen
  • Dr. J.W. Jukema, cardioloog, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
  • Drs. M.C. Küthe, kinderarts, Amphia Ziekenhuis, Breda
  • Prof. dr. C.P. van Schayck, wetenschappelijk directeur, Onderzoeksinstituut CAPHRI, Universiteit Maastricht, Maastricht
  • Dr. E.A.P. Steegers, gynaecoloog, Erasmus Universitair Medisch Centrum, Rotterdam
  • Prof. dr. H. de Vries, capaciteitsgroep GVO, Universiteit Maastricht, Maastricht
  • Dr. M.C. Willemsen, onderzoeker, STIVORO voor een rookvrije toekomst, Den Haag
  • Drs. H. van Veenendaal, adviseur, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht

Werkgroep 'Farmacotherapie' 

  • Dr. J.W.W Coebergh, epidemioloog, Integraal Kankercentrum Zuid en afdeling Maat- schappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, voorzitter
  • Dr. R. Ashruf, verslavingsarts, Parnassia psycho-medisch centrum, Den Haag
  • Drs. B.J.F. van den Bemt, apotheker, Sint Maartenskliniek, Nijmegen
  • Dr. M.F. de Boer, KNO-arts, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam
  • Drs. J.R. van der Laan, huisarts, Utrecht
  • Dr. E.A. Noorlander, psychiater, DeltaBouman, Poortugaal
  • Dr. E.L.J.A. Stalpers, radiotherapeut, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
  • Drs. E.J. Wagena, onderzoeker, onderzoeksinstituut CAPHRI, Universiteit Maastricht, Maastricht
  • Drs. J. Wittenberg, adviseur, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht

Werkgroep 'Intensieve interventies'

  • Prof. dr. G.M. Schippers, klinisch psycholoog, Amsterdam Institute for Addiction Research, bijzonder hoogleraar Verslavingsgedrag en Zorgevaluatie, AMC/UVA, Amsterdam, voorzitter
  • Dr. M. Chatrou, klinisch psycholoog-psychotherapeut, Maxima Medisch Centrum, Eindhoven
  • Drs. A. van Emst, projectleider, STIVORO voor een rookvrije toekomst, Den Haag
  • Prof. dr. R. Grol, hoofd werkgroep onderzoek en kwaliteit, vakgroep huisartsgeneeskunde, Universiteit Nijmegen, Nijmegen
  • Dr. I.M. Hellemans, cardioloog, Alant Cardio, Amsterdam
  • drs. J. Kaper, onderzoeker, CAPHRI, Universiteit Maastricht, Maastricht
  • Dr. P.G. Tromp-Beelen, huisarts-verslavingsarts, Jellinek, Amsterdam
  • Dr. J. de Koning, adviseur, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht (tot juli 2003)
  • Dr. C.J.E. Kaandorp, arts, adviseur, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht (vanaf juli 2003)

Belangenverklaringen

Een map met verklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling ligt ter inzage bij het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Er zijn geen bijzondere vormen van belangenverstrengeling gemeld.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

Hoewel de afzonderlijke tekstgedeelten door individuele werkgroepleden of subwerkgroepen zijn voorbereid, is dit document nadrukkelijk geschreven uit naam van de gehele werkgroep. De werkgroepleden zochten systematisch literatuur en beoordeelden de kwaliteit en inhoud ervan. Vervolgens schreven zij teksten voor de conceptrichtlijn, waarin zij de beoordeelde literatuur verwerkten. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe en dachten mee over andere hoofdstukken. De teksten vormden samen de conceptrichtlijn, die op 1 september 2003 via de website van het CBO aan alle relevante (beroeps)groepen werd aangeboden. De commentaren werden in de richtlijn verwerkt, waarna de definitieve richtlijn werd uitgebracht. De volgende organisaties en mensen gaven op uitnodiging van de werkgroep commentaar: het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT), STIVORO voor een rookvrije toekomst, Artsen (vereniging) Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN), Wetenschappelijk Instituut Nederlandse Apothekers (WINAp), Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten. Op eigen initiatief werd commentaar ingestuurd door diverse individuele hulpverleners uit diverse disciplines en door GlaxoSmithKline.

 

Gebruikte literatuur en zoekstrategie voor de richtlijn

De richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op gegevens uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Uitgangspunt zijn richtlijnen voor stoppen met roken die in de Verenigde Staten en Engeland zijn ontwikkeld en de ‘systematic reviews’ die in Cochrane-verband zijn gepubliceerd (zie hieronder). Het gaat in de meeste gevallen dus om gegevens uit ‘systematic reviews’ en/of meta-analysen. Waar mogelijk werd dit aangevuld met recentere literatuur en onderzoeken specifiek verricht in Nederland.

 

De volgende informatiebronnen werden gebruikt:

  • De Cochrane-database of ‘systematic reviews’ van de Cochrane Library tot en met 2003, ‘issue 3’. Alle systematische reviews werden gebruikt met het onderwerp ‘smoking cessation’.
  • Raw M, McNeill A, West R. Smoking cessation guidelines for health professionals. Thorax 1998;53(Suppl 5, Part 1):S1-18.
  • Raw M, McNeill A, West R. Smoking cessation guidelines for health professionals. Thorax 1998;53(Suppl 5, Part 2):S2-3.
  • West R, McNeill A, Raw M. Smoking cessation guidelines for health professionals: an update. Thorax 2000;55:987-99.
  • Fiore MC, Bailey WC, Cohen SJ, Dorfman SF, Goldstein MG, Gritz ER, et al. Treating tobacco use and dependence. Clinical Practice Guideline. US: Rockville, MD. Department of Health and Human Services. Public Health Service; 2000.
  • Health Education Board for Scotland. Smoking cessation guidelines for Scotland. Edinburgh, 2000.
  • Handmatige screening van de tijdschriften Addiction en Tobacco Control vanaf 1998 tot en met mei 2003. Alle artikelen betreffende ‘smoking cessation’ werden geselecteerd.
  • Voor sommige onderwerpen zijn aanvullende zoekopdrachten uitgevoerd in Medline en soms ook in Embase. Dit betreft vooral de praktijk-/beroepsspecifieke onderdelen van de richtlijn, vooral wanneer geen informatie in de bovengenoemde bronnen beschikbaar was.
  • Voor het onderwerp implementatie is een aparte literatuurstudie uitgevoerd, die is beschreven in het hoofdstuk zelf.

De beoordeling van de verschillende artikelen staat aan het begin van de paragraaf. De wetenschappelijke onderbouwing is vervolgens samengevat in een conclusie. De literatuur waarop deze conclusie is gebaseerd, staat bij de conclusie vermeld, inclusief de ‘mate van bewijs’. Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijk bewijs vaak ook andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid (in verschillende echelons) en organisatorische aspecten. Deze aspecten worden vermeld onder het kopje ‘Overige overwegingen’. De aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs en de overige overwegingen.

 

Tabel 1 Indeling van de literatuur naar mate van bewijskracht in de conclusies

Voor artikelen betreffende interventie (preventie of therapie)

A1 Systematische reviews die ten minste enkele onderzoeken van A2-niveau betrefen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn.
A2 Gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontrolerde onderzoeken) van voldoende omvang en consistentie.
B Gerandomiseerde klinische onderzoeken van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiëntontroleonderzoek.
C Niet-vergelijkend onderzoek.
D Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.
Voor artikelen betreffende diagnostiek
A1 Onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed gedefinieerde patiëntengroep met een van tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests. 
A2 Onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de 'gouden standaard' moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met een logistische regressie. 
B Vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd.
C Niet-vergelijkend onderzoek.
D Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.
Niveau van bewijs van de conclusies
1 Ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B.
2 Eén onderzoek van niveau A2 of B of een of meerderdere onderzoeken van niveau C.
3 Mening van deskundigen, bijvoorbeeld één systematische review (A1) of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2. 
4 De werkgroepleden.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op ‘evidence’ gebaseerde aanbevelingen waaraan zorgverleners zich committeren om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien de ondersteunende literatuur voor deze aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd is op de ‘gemiddelde patiënt’, kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie afwijken van de richtlijn. Dit kan in bepaalde situaties zelfs noodzakelijk zijn. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, wordt aangeraden dit beargumenteerd en gedocumenteerd te doen.

 

Herziening

Uiterlijk in 2008 bepaalt het Partnership Stop met Roken of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

Gebruikte definities

Onder roken worden alle vormen van tabaksgebruik verstaan, maar de meeste literatuur richt zich op rokers van sigaretten, omdat deze groep veruit in de meerderheid is. Wanneer men meer dan tien sigaretten per dag rookt, wordt in deze richtlijn gesproken van een ‘veelroker’. Definities van andere begrippen in de richtlijn zijn:

  • C-MIS: minimale-interventiestrategie voor cardiologische ziekenhuispatiënten.
  • Gedragsmatige interventies:
    1. Eenmalig advies: kortdurende interventie die plaatsvindt tijdens een en hetzelfde, gewone zorgcontact. Het bestaat uit ‘ask’ (vragen of iemand rookt) en ‘assess’ (motivatie om te stoppen vaststellen).
    2. Korte ondersteunende interventie, al dan niet met farmacologische ondersteuning, dat zich uitspreidt over ten minste twee contacten. Het bestaat uit ‘ask’ (vragen of iemand rookt), ‘assess’ (motivatie om te stoppen vaststellen), ‘advise’ (aangeven dat er hulp kan worden geboden), ‘assist’ (gedragsmatige en/of farmacologische ondersteuning) en ‘arrange’ (afspraken maken over gedragsverandering en vervolgcontact).
    3. Intensieve interventie, al dan niet met farmacologische ondersteuning. Intensieve interventies variëren van drie à vier contacten van ten minste tien minuten in een periode van enkele weken tot tien of meer contacten in een periode van enkele maanden.
  • H-MIS: minimale-interventiestrategie voor de huisartspraktijk.
  • L-MIS: minimale-interventiestrategie voor de longpolikliniek, uitgevoerd samen met een (verpleegkundig) consulent, van ten minste twee ‘face to face’-contacten en telefonische follow-up tot en met 12 maanden. Bij terugval wordt zo spoedig mogelijk een nieuw behandeltraject gestart.
  • L-MIS-plus: als L-MIS, waarbij farmacologische hulp wordt toegevoegd.
  • Minimale-interventiestrategie (MIS): MIS-en zijn in het verleden ontwikkelde protocollen ter ondersteuning van stoppen met roken in verscheidene medische praktijken. De meeste behoren tot de categorie van de korte ondersteunende interventies, sommige zijn intensieve interventies.
  • NNT: ‘number needed to treat’: het aantal mensen dat moet worden behandeld om er één met roken te laten stoppen.
  • NVM: nicotinevervangende middelen.
  • P-MIS: minimale interventie voor cardiologische patiënten tijdens poliklinische follow-up na opname.
  • Terugvalpreventie: het actief anticiperen op mogelijke terugvallen naar het oude rookgedrag.
  • Terugvalpreventie in het kader van deze richtlijn wordt beschouwd als een vast onderdeel van de interventie/behandeling (zie ook bijlage 3, Terugvalpreventie). Een onderscheid kan worden gemaakt tussen de lichamelijke afhankelijkheid, die meestal circa drie weken duurt, en de geestelijke afhankelijkheid, die veel langer kan aanhouden.
  • USDHHS: United States Department of Health and Human Services.
  • V-MIS: minimale-interventiestrategie voor verloskundigen.
Volgende:
Setting en discipline