Niet-intensieve gedragsmatige begeleiding (2024)
Uitgangsvraag
Zijn niet-intensieve gedragsmatige interventies (groep of individueel) aan te bevelen ter ondersteuning bij het stoppen met roken bij rokers gemotiveerd om te stoppen)?
Aanbeveling
Wees terughoudend met het adviezen om deel te nemen aan niet-intensieve gedragsmatige ondersteuning bij het stoppen met roken. Bespreek dat er andere vormen van ondersteuning bestaan die waarschijnlijk effectiever zijn, zoals intensieve gedragsmatige ondersteuning.
Overwegingen
Balans tussen gewenste en ongewenste effecten
Niet-intensieve gedragsmatige interventie lijkt te resulteren in een hogere kans op abstinentie na 6 maanden vergeleken met gebruikelijke zorg (Siddiqi2013). Verder kan op basis van de resultaten uit de RCT van Campos2018 en de Frings2020 geen conclusie worden getrokken, door een te lage kwaliteit van het bewijs.
Kwaliteit van het bewijs
De kwaliteit van het bewijs van niet-intensieve gedragsmatige interventies is beoordeeld als laag tot zeer laag, waarbij er is afgewaardeerd voor onnauwkeurigheid van de effectschatting (het 95% betrouwbaarheidsinterval is te breed; de steekproefgrootte is te klein), indirectheid van het bewijs (te specifieke onderzoekspopulatie) en kans op vertekening van de resultaten vanwege gebreken in de onderzoeksopzet. Verder includeerden de twee studies zeer uiteenlopende interventies en zeer specifieke populaties (gehospitaliseerde patiënten [Campos2018] en patiënten met tuberculose [Siddiqi2013]) waardoor de bevindingen niet zonder meer geëxtrapoleerd kunnen worden naar een advies voor de algemene populatie.
Waarden en voorkeuren van patiënten
Een deel van de patiënten heeft een voorkeur voor een niet-intensieve vorm van gedragsmatige begeleiding. Andere patiënten geven echter de voorkeur aan zelfhulp, of juist aan intensieve(re) vormen van gedragsmatige begeleiding met een actieve follow-up, en zo mogelijk aangevuld met farmacologische ondersteuning (Patiëntenfederatie Nederland, 2023; Smith et al., 2015). In het kader van zorg op maat zijn patiënten het best gebaat bij passende zorg via het principe van ‘matched care’, waarbij de zorgintensiteit zo snel mogelijk aansluit op (de complexiteit van) de zorgvraag (zie het afwegingskader JZOJP in de Zorgstandaard Tabaksverslaving 2022, Partnership Stoppen met Roken, 2023).
Kosten
Niet-intensieve vormen van gedragsmatige begeleiding kunnen uiteenlopende vormen aannemen – bekend in Nederland zijn cursussen in de vorm van één of enkele (groeps)bijeenkomst(en), eventueel aangevuld met het lezen van een boek of ander informatiemateriaal over stoppen met roken. De kosten hiervan zijn niet altijd bekend, en voor zover bekend variëren ze van circa €100 tot enkele honderden euro’s. In de meeste gevallen worden ze niet vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet en komen derhalve voor eigen rekening van de patiënt. In enkele gevallen wordt de cursus via bedrijven of werkgevers aangeboden aan medewerkers. Sommige cursussen hanteren een ‘niet gestopt, geld terug’-garantie.
Aanvaardbaarheid
De kwaliteit van bestaande niet-intensieve gedragsmatige interventies laat zich niet altijd goed inschatten. Enkele bekende vormen van niet-intensieve gedragsmatige begeleiding in Nederland hanteren vaak methodes (of bevatten elementen) die niet in overeenstemming zijn met de Nederlandse kwaliteitseisen voor gedragsmatige begeleiding. Zo ontbreekt het interventies bijvoorbeeld veelal aan een actieve, ‘outreachende’ follow-up. Ook worden er succesclaims geuit waarvan niet goed te herleiden is hoe deze zijn gemeten. Sommige cursussen hanteren een ‘niet gestopt, geld terug’-garantie, waarmee ten onrechte gesuggereerd wordt dat de stoppoging bij een terugval mislukt is, terwijl deze de patiënt juist de mogelijkheid biedt om (samen met de stoppen-met-rokencoach) te evalueren wat er mis ging, een nieuw plan te maken en met deze nieuwe inzichten de draad weer op te pakken. Daarnaast is van één cursus bekend dat deze onethische, stigmatiserende elementen bevat (Meeuwsen et al., 2023). Ook wordt medicamenteuze ondersteuning soms actief afgeraden (Meeuwsen et al., 2023). Dit alles leidt mogelijk tot onaanvaardbare situaties.
Zo is stoppen met roken een leerproces dat vaak niet in één keer tot blijvende abstinentie leidt, maar gemoeid gaat met meerdere stoppogingen (Chaiton et al., 2016). Na een goede voorbereiding en het aanbreken van de stopdatum begint het ‘ervaren’ of ‘meters maken in de praktijk’ door de patiënt pas werkelijk, en daarbij doen zich onherroepelijk moeilijke momenten voor. Bij intensieve vormen van ondersteuning houdt de zorgverlener na de stopdatum actief een vinger aan de pols, en bespreekt zij/hij bij eventuele terugval in rookgedrag met de patiënt wat er mis ging, waarom het mis ging, en hoe er een volgende keer anders mee om te gaan, met minder kans op een nieuwe terugval. Niet-intensieve vormen van gedragsmatige ondersteuning die onvoldoende aandacht aan nazorg bieden (maar daarentegen soms vooraf wel succesclaims of ‘niet gestopt, geld terug’-garanties doen) riskeren dat de patiënt bij een terugval naar het oude rookpatroon achterblijft met een (mogelijk blijvend) verminderd vertrouwen in het eigen kunnen. Dit kan toekomstige stoppogingen (verder) ondermijnen en is daarom niet wenselijk.
Haalbaarheid
Hoewel het lastig is om een overzicht te geven van alle in Nederland beschikbare vormen van niet-intensieve gedragsmatige begeleiding, wordt het volgen van dergelijke interventies voor het grootste deel van de patiënten haalbaar geacht. Eventuele belemmeringen liggen mogelijk op het vlak van de logistiek (cursusaanbod in het land), financiën (kosten van de interventie, die doorgaans niet vergoed worden), taligheid en/of gezondheidsvaardigheden (informatiemateriaal kunnen begrijpen en toepassen).
Waarom deze aanbeveling?
- De kwaliteit van het bewijs voor niet-intensieve gedragsmatige interventies is laag tot zeer laag. De interventies in de geïncludeerde onderzoeken variëren sterk en ook de gebruikelijke zorg, waartegen de interventies zijn afgezet, is niet zonder meer vergelijkbaar met gebruikelijke stoppen-met-rokenzorg in Nederland.
- De werkgroep plaatst kanttekeningen bij de aanvaardbaarheid van deze interventies, omdat zij verwacht dat dit type interventie bij een groot deel van de patiënten averechts zal werken. Ervaring leert namelijk dat het kortdurende en/of eenmalige contact en het vaak ontbreken van follow-up voor de meeste patiënten onvoldoende is. Het ontbreken van follow-up betekent ook dat er bij mislukte stoppogingen geen zorgverlener is die de patiënt helpt om te leren van deze poging. Ook hanteren bekende interventies vaak methodes, of bevatten ze elementen, die niet in overeenstemming zijn met de Nederlandse kwaliteitseisen voor gedragsmatige begeleiding.
- Niet-intensieve gedragsmatige interventies zijn zeker niet aanvaardbaar voor zwangeren en voor patiënten met psychische comorbiditeit. Er zal slechts een beperkte subgroep rokers zijn voor wie in het licht van matched care niet-intensieve gedragsmatige ondersteuning geschikt is, maar vooraf valt niet goed te omschrijven wat de kenmerken zijn van deze groep.
- Geef niettemin ruimte aan stopmethoden die minder effectief zijn dan (bewezen effectieve) intensieve gedragsmatige begeleiding of die andere nadelen hebben, met name bij rokers die al meerdere stoppogingen hebben gedaan en zelf een duidelijke voorkeur hebben voor deze begeleidingsvormen. Bespreek daarbij de nadelen van niet-intensieve vormen van gedragsmatige begeleiding.
Onderbouwing
Achtergrond
In 2022 rookte 18,9% van de volwassen Nederlanders (Trimbos-instituut, 2023). Het merendeel van alle rokers wil op enig moment stoppen (Trimbos-instituut, 2020), en in 2022 heeft ruim een derde (35,9%) van de rokers ook daadwerkelijk een serieuze stoppoging ondernomen in het voorafgaande jaar (Trimbos-instituut, 2023).
De grootste kans op succesvol[1] stoppen met roken is via professionele begeleiding in de vorm van gedragsmatige ondersteuning, zo nodig aangevuld met farmacotherapie. Uit de richtlijn ‘Behandeling van tabaksverslaving en stoppen met roken ondersteuning’ (herziening 2016) blijkt bovendien dat de effectiviteit van de gedragsmatige ondersteuning lijkt toe te nemen “naarmate de interventie intensiever is, langer duurt en meer contacten bevat” (Trimbos-instituut, 2017).[2] Hierbij kan het onderscheid gemaakt worden tussen intensieve en niet-intensieve (ook wel: kortdurende of minimale) gedragsmatige interventies, waarbij de ondergrens van een intensieve interventie in 2016 werd gesteld op minimaal vier contactmomenten van minimaal tien minuten. Over de totale duur van intensieve versus niet-intensieve interventies zijn geen uitspraken gedaan.
[1] Met ‘succesvol’ stoppen wordt blijvende abstinentie bedoeld gedurende minimaal 12 maanden na het stopmoment.
[2] Ook neemt de succeskans van gedragsmatige begeleiding toe wanneer deze ondersteund wordt met één of meerdere nicotinevervangende middelen of eventueel medicatie. Dit valt echter buiten de scope van dit hoofdstuk.
Huidige praktijk
Zorgprofessionals wordt momenteel geadviseerd om gemotiveerde rokers met een stopwens, volgens het principe van de best passende behandeling (‘matched care’)[3], te verwijzen naar een bewezen effectieve vorm van intensieve gedragsmatige begeleiding door een zorgprofessional en/of daartoe gekwalificeerde stoppen-met-rokencoach, waarbij ze overigens ook zelf deze begeleiding kunnen aanbieden (Zorgstandaard Tabaksverslaving 2022, Partnership Stoppen met Roken, 2023). Toch geeft, ondanks de bewezen effectiviteit en ruime beschikbaarheid hiervan, een groot deel van de rokers met een stopwens er de voorkeur aan om te stoppen met roken zonder een dergelijke vorm van begeleiding (Patiëntenfederatie Nederland, 2023; Smith et al., 2015; Chapman & MacKenzie, 2010). Zij kiezen liever voor zelfzorg (zelfmanagement, geen zorg; bijvoorbeeld het lezen van een boek of ander informatiemateriaal over stoppen met roken) of een lichte, niet-intensieve vorm van ondersteuning. Te denken valt daarbij aan kortdurende begeleiding binnen de huisartsenpraktijk of het volgen van een cursus in de vorm van één of enkele (groeps)bijeenkomst(en), eventueel aangevuld met het lezen van informatie over stoppen met roken. In aanvulling hierop kan eventueel worden gekozen voor over-the-counter farmacotherapie in de vorm van bijvoorbeeld nicotinepleisters, -kauwgom en/of -tabletten. Gezien het (diverse) aanbod van niet-intensieve vormen van stoppen-met-rokenondersteuning en het vooralsnog ontbrekende bewijs voor de effectiviteit ervan, dient onderzocht te worden in hoeverre deze is aan te bevelen aan rokers met een stopwens, als steun bij het stoppen met roken.
[3] Dit in tegenstelling tot aanvangen met minder intensieve behandelopties, waarna zo nodig op te schalen (‘stepped care’).
Definitie en doel van de interventie
Het doel van de interventie is begeleiding bij de voorbereiding op het stoppen met roken en het stoppen zelf, en eventueel ook op het voorkomen van terugval in oud rookgedrag, zodat het stoppen met roken succesvol verloopt voor de patiënt. Dit alles vindt, ongeacht de totale tijdsduur van de interventie, plaats binnen het bestek van maximaal drie contactmomenten.
Conclusies
⊕⊕ΟΟ
|
Niet-intensieve gedragsondersteunende interventie lijkt te resulteren in een verhoogde kans op abstinentie na 6 maanden vergeleken met gebruikelijke zorg (zelfhulpfolder) bij rokende tuberculosepatiënten.
Siddiqi2013 |
⊕ΟΟΟ
|
Niet-intensieve gedragstherapie lijkt bij een groep die om verschillende oorzaken waren opgenomen in een ziekenhuis te resulteren in een hogere kans op abstinentie vergeleken met controle bij een follow-up van 6 maanden, maar het bewijs is zeer onzeker.
Campos2018 |
⊕ΟΟΟ
|
Het bewijs is zeer onzeker over het effect van Allen Carr op het stoppen met roken in vergelijking met gebruikelijke zorg in Engeland.
Frings2020 |
Samenvatting literatuur
Beschrijving Siddiqi2013
Siddiqi en collega's voerden in 2013 een RCT (n=1955) uit naar de effectiviteit van een gedragsondersteunende interventie onder rokende volwassenen met vermoedelijk pulmonaire tuberculose (drie of meer weken hoesten zonder andere oorzaak) in Pakistan. De participanten rookten gemiddeld 15 sigaretten per dag en waren gemiddeld 41 jaar oud. Ze werden willekeurig verdeeld over drie verschillende groepen: 1) gedragsondersteunende therapie (n=640), 2) gedragsondersteunende therapie + bupropion (n=659; deze arm is niet meegenomen omdat deze niet aan de PICO voldoet) en 3) gebruikelijke zorg en zelfhulpmateriaal (n=656). Over gebruikelijke zorg melden de auteurs dat zij de deelnemers een zelfhulpfolder over stoppen met roken hebben verstrekt – dit gezien het gebrek aan routinematig advies of educatief materiaal in Pakistan. De gedragsondersteunende interventie was gebaseerd op de vijf A's aanpak[1], met onder andere gedragsveranderingstechnieken. De interventie bestond uit een 30 minuten durende sessie gevolgd door een sessie van 10 minuten. Zie Figuur 10.1 voor een overzicht van de kans op vertekening van de studie door mogelijke tekortkomingen in de onderzoeksopzet. De primaire uitkomstmaat was abstinentie bij een follow-up van 6 maanden. Zie Tabel 3 voor een overzicht van de resultaten en bijbehorende GRADING.
[1] Ask, Advise, Assess, Assist en Arrange.
Figuur 1 Risk of Bias tabel Siddiqi2013

Tabel 3 Effectiviteit van niet-intensieve gedragsondersteunende interventie vergeleken met gebruikelijke zorg
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met gebruikelijke zorg |
Risico met gedrags-ondersteunende interventie |
|||||
Abstinentie |
85 per 1.000 |
626 per 1.000 |
RR 7.4 |
1235 |
⨁⨁◯◯ |
Niet-intensieve gedragsondersteunende interventie lijkt te resulteren in een verhoogde kans op abstinentie na 6 maanden vergeleken met gebruikelijke zorg bij rokende tuberculose patiënten. |
- Kans op vertekening: er is geen sprake van blindering en er is sprake van incomplete uitkomstdata en andere vertekening.
- Indirectheid: de doelgroep is niet representatief voor de gehele bevolking.
Beschrijving Campos2018
In deze gerandomiseerde prospectieve studie uit 2018 is de effectiviteit van twee vormen (vorm van psycho-educatie en een vorm van cognitieve gedragstherapie) van gedragsinterventies onderzocht bij het stoppen met roken. De 90 participanten (gem. leeftijd 54 jaar, 61% was man) waren opgenomen in een ziekenhuis in Brazilië. De redenen voor opname waren kanker (23%), cardiovasculaire ziekten (21%), coronaire hartziekten (21%), respiratoire ziekten (14%) en osteo-articulaire aandoeningen (13%). Ze rookten op het moment van opname en werden binnen 48 uur geïncludeerd in de studie. Het gemiddeld aantal sigaretten dat dagelijks werd gerookt was 20,7. De participanten werden willekeurig verdeeld over twee interventiegroepen (beide n=45). De eerste groep bestond uit een interventie van 10 minuten waarin de risico's van roken en voordelen van stoppen met roken werden toegelicht.
Figuur 2 Risk of Bias tabel Campos2018
De tweede interventiegroep bestond uit één sessie van 40 minuten. Tijdens deze sessie werd dieper ingegaan op het stoppen met roken. Na de interventie werd tijdens follow-up momenten (1, 3 en 6 maanden na ontslag uit het ziekenhuis) telefonisch contact opgenomen met alle participanten. Deze contactmomenten zijn uitsluitend gebruikt om aanvullende informatie te verzamelen over de uitkomstmaten. Zie Figuur 10.2 voor een overzicht van de kans op vertekening van de studie. Abstinentie na 6 maanden is gemeten als primaire uitkomstmaat. Na 6 maanden was er bij 9/45 participanten uit de controlegroep sprake van abstinentie, tegenover 24/45 participanten uit de interventiegroep (RR= 2,67; BI= 1,40 – 5,08). Zie Tabel 4 voor een overzicht van de resultaten met bijbehorende GRADING.
Tabel 4 Effectiviteit van niet-intensieve gedragsondersteunende interventie vergeleken met controle
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met controle |
Risico met niet-intensieve interventie |
|||||
Abstinentie (na 6 mnd) |
200 per 1.000 |
534 per 1.000 |
RR 2.67 |
90 |
⨁◯◯◯ |
Niet-intensieve gedragstherapie lijkt te resulteren in een hogere kans op abstinentie vergeleken met controle bij een follow-up van 6 maanden, maar het bewijs is zeer onzeker. |
- Kans op vertekening: er is onduidelijkheid over allocation concealment, blindering en andere bias.
- Ernstige onnauwkeurigheid: de steekproefgrootte is <100 participanten.
Beschrijving NICE 2022
In 2022 is er door het National Institute for Health and Care Excellence (NICE) een module van een richtlijn gepubliceerd over de Allen Carr Easyway (ACE) stoppen met roken interventie. In totaal zijn twee RCT's geïncludeerd (Frings2020; Keogan2018), met betrekking tot onze PICO is de studie van Keogan2018 geëxcludeerd omdat de controle conditie niet gebruikelijk zorg is.
In Frings2020 werd de ACE-interventie (een groepsseminar van 4,5 tot 6 uur, zes follow-up berichten en maximaal twee follow-up sessies) vergeleken met gebruikelijke zorg van de National Health Service (NHS) stoppen met roken service, bestaande uit een sessie cognitieve gedragstherapie/ motiverende gespreksvoering (30 min.), maximaal vier wekelijkse follow-up sessies, 12 weken medicatie. In Tabel 5 staan de resultaten beschreven in een SoF-tabel.
Tabel 5
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met National Health Service (NHS) stoppen met roken service |
Risico met Allen Carr Easyway |
|||||
Gestopt met roken op het langste follow-up moment |
15 per 100 |
20 per 100 |
RR 1.30 |
410 |
⨁◯◯◯ |
Het bewijs is zeer onzeker over het effect van Allen Carr op het stoppen met roken in vergelijking met gebruikelijke zorg in Engeland |
a. Meer dan 53% loss to follow-up
b. 95% BI doorkruist de lijn van geen effect
Zoeken en selecteren
Om bovengenoemde vragen te beantwoorden, is er op 29 maart 2023 een literatuuronderzoek uitgevoerd in de PsychInfo, Medline, Cochrane, Embase en Cinahl databanken naar systematische reviews, meta-analyses en RCT’s.
Tabel 1 PICO
Patiënten |
Volwassen rokers die gemotiveerd zijn om te stoppen |
Interventie |
Eenmalige gedragsmatige interventie, bestaande uit maximaal drie contactmomenten |
Vergelijking |
Zelfhulp, geen interventie, gebruikelijke zorg |
Uitkomstmaten |
Cruciaal
Belangrijk
|
Klinisch relevant verschil voor uitkomstmaten
De werkgroep heeft bepaald dat 20% het minimale klinisch relevante verschil is voor alle uitkomstmaten, net als een SMD (Standardized Mean Difference) > 0,50, een OR of RR < 0,75 of > 1,25 en een verandering van 20% op de totale score van een vragenlijst.
In de zoekverantwoording staan de zoektermen en resultaten per databank beschreven. Van de 793 artikelen, bleven er na beoordeling op titel en abstract 21 referenties over voor de selectie op basis van de volledige teksten (Weng2021; Keogan2019; Hooten2019; Campos2018; Germeroth2017; Ruscio2016; Siddiqi2013; Richmond2013; Colby2012; White2010; Brown2009; Moshammer2007; Ferreira-Borges2007; Spanakis2021; Hartmann2021; Smith2019; Wray2018; Frings2020; NICE2022; Thankappan2013; Xu2023). Vanuit de meta-analyse Wray2018 is de RCT van Soria2006 toegevoegd. Redenen voor exclusie na selectie op basis van titel en abstract waren het niet voldoen aan de PICO (onjuist(e) studie design/ populatie/ interventie/ uitkomst). Daarnaast was de volledige tekst van het artikel van Xu2023 niet beschikbaar. Een mail naar de auteur met het verzoek deze te delen, heeft geen reactie opgeleverd. Na het beoordelen van de volledige tekst zijn er 2 studies geïncludeerd (Campos2018; Siddiqi2013). Naast de studies is er ook gebruik gemaakt van de richtlijnmodule van NICE uit 2022. Onder het kopje evidence tabellen staan exclusieredenen na de tweede selectie op basis van de volledige teksten.
Exclusieredenen
Studie |
Exclusiereden |
Keogan2019 |
Is opgenomen in NICE richtlijn (2022) over Allen Carr’s Easyway |
Hooten2019 |
Controle en uitkomst komt niet overeen met PICO |
Germeroth2017 |
Controle komt niet overeen met PICO |
Ruscio2016 |
Controle komt niet overeen met PICO |
Richmond2013 |
Controle komt niet overeen met PICO |
White2010 |
Interventie komt niet overeen met PICO |
Brown2009 |
Uitkomst komt niet overeen met PICO |
Moshammer2007 |
Uitkomst komt niet overeen met PICO |
Ferreira-Borges2007 |
Uitkomst komt niet overeen met PICO |
Frings2020 |
Is opgenomen in NICE richtlijn (2022) over Allen Carr’s Easyway |
Hartmann2021 |
Interventie komt niet overeen met PICO |
Smith2019 |
Interventie komt niet overeen met PICO |
Wray2018 |
Niet alle interventies komen overeen met PICO |
Spanakis2021 |
Interventie komt niet overeen met PICO |
Colby2012 |
Populatie komt niet overeen met PICO |
Soria2006 |
Populatie komt niet overeen met PICO |
Stein2006 |
Controle komt niet overeen met PICO |
Weng2021 |
Populatie komt niet overeen met PICO |
Referenties
- Campos, A. C. F., Nani, A. S. F., Fonseca, V. A. D. S., Silva, E. N., Castro, M. C. S. D., & Martins, W. D. A. (2018). Comparison of two smoking cessation interventions for inpatients. Jornal Brasileiro de Pneumologia, 44, 195-201.
- Chaiton, M., Diemert, L., Cohen, J.E., Bondy, S. J., Selby, P., Philipneri, A. & Schwartz, R. (2016). Estimating the number of quit attempts it takes to quit smoking successfully in a longitudinal cohort of smokers. BMJ Open, 6(6): e011045.
- Chapman S, MacKenzie R (2010) The Global Research Neglect of Unassisted Smoking Cessation: Causes and Consequences. PLoS Med 7(2): e1000216.
- Fiore MC. Treating tobacco use and dependence: an introduction to the US Public Health Service Clinical Practice Guideline. Respir Care 2000;45:1196-9
- Frings, D., Albery, I. P., Moss, A. C., Brunger, H., Burghelea, M., White, S., & Wood, K. V. (2020). Comparison of Allen Carr's Easyway programme with a specialist behavioural and pharmacological smoking cessation support service: a randomized controlled trial. Addiction, 115(5), 977-985.
- Keogan, Sheila; Li, Shasha; Clancy, Luke (2019) Allen Carr's Easyway to Stop Smoking - A randomised clinical trial. Tobacco control 28(4): 414-419
- Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO (2004). Richtlijn Behandeling van tabaksverslaving. Van Zuiden Communications B.V.: Alphen aan den Rijn.
- Meeuwsen, E. G., de Kleijn, M. J. J., de Boer, E. M., Koçak, A. F., Chavannes, N. H., & Meijer, E. (2023). “Boy, what are we all doing? We are crazy, really crazy”: a qualitative study of psychosocial processes around an atypical one-time smoking cessation course. BMC Psychology, 11, 405 https://doi.org/10.1186/s40359-023-01448-0
- Partnership Stoppen met Roken (2023). Zorgstandaard Tabaksverslaving 2022, Herziening en uitbreiding van de Zorgstandaard Tabaksverslaving 2019, mede op basis van de Zorgmodule Stoppen met Roken uit 2009.
- Patiëntenfederatie Nederland (2023). Rapport Stoppen met Roken. Patiëntenfederatie Nederland: Utrecht.
- Siddiqi, K., Khan, A., Ahmad, M., Dogar, O., Kanaan, M., Newell, J. N., & Thomson, H. (2013). Action to stop smoking in suspected tuberculosis (ASSIST) in Pakistan: a cluster randomized, controlled trial. Annals of internal medicine, 158(9), 667-675.
- Smith AL, Carter SM, Chapman S, Dunlop SM, Freeman B. Why do smokers try to quit without medication or counselling? A qualitative study with ex-smokers. BMJ Open 2015; 5: e007301.
- Trimbos-instituut (2017). Richtlijn Behandeling van tabaksverslaving en stoppen met roken ondersteuning, Herziening 2016. Trimbos-instituut: Utrecht.
- Trimbos-instituut (2020). Aanvullende Module Middelen van de Leefstijlmonitor (LSM-A middelen), Trimbos-instituut i.s.m. RIVM en CBS, 2020.
- Trimbos-instituut (2023). Cijfers roken. https://www.trimbos.nl/kennis/cijfers/roken/ Geraadpleegd op 21 maart 2023.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 12-09-2024
Laatst geautoriseerd : 12-09-2024
Geplande herbeoordeling :
Richtlijnen bevatten geen wettelijke voorschriften, maar aanbevelingen die zo veel mogelijk op bewijs gebaseerd zijn. Zorgverleners kunnen aan de aanbevelingen voldoen in het streven om kwalitatief goede of ‘optimale’ zorg te verlenen. Aangezien deze aanbevelingen gebaseerd zijn op ‘algemeen bewijs voor optimale zorg’ en de inzichten van de werkgroep hierover, kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie zo nodig in individuele gevallen afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, zelfs noodzakelijk. Wanneer zorgverleners van deze richtlijn afwijken, wordt het aanbevolen om dit beargumenteerd en gedocumenteerd, en waar relevant in overleg met de patiënt, te doen.
De professionaliteit van zorgverleners in de gezondheidszorg brengt met zich mee dat zij (mede door het hanteren van een richtlijn) zoveel mogelijk evidence-based handelen, volgens de laatste stand van de wetenschap. Wanneer richtlijnen door, en binnen de beroepsgroep zijn opgesteld, normeren zij het medisch professioneel handelen en zijn zij een uitwerking van de medisch professionele standaard.[1]
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar zoveel mogelijk op bewijs gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners, zorgorganisaties, zorgvragers en beleidsmakers kennis kunnen ontlenen om kwalitatief hoogwaardige zorg te waarborgen. De doelgroep van de richtlijn kan op basis van de eigen professionele autonomie afwijken van de richtlijn als zij dat (in overleg met de zorgvrager) nodig acht. Als de situatie het vereist is afwijken van richtlijnen zelfs noodzakelijk. Wel is er de plicht om dit schriftelijk vast te leggen. Hiermee hebben richtlijnen geen bindend karakter en vormen ze geen voorschrift; een voorschrift is immers wel bindend.
[1] Gevers JKM & Aalst A van (1998). De rechter en het medisch handelen (3e druk). Deventer: Kluwer.
Algemene gegevens
Het belang van deze richtlijn wordt ondersteund door onderstaande partijen, die geen standaardprocedure hebben voor het autoriseren van richtlijnen, of waarbij de autorisatie van de richtlijn niet in deze procedure is meegenomen:
- Branchevereniging Stoppen met Roken
- Gezondheidsfondsen voor Rookvrij (GvRV): Hartstichting, KWF Kankerbestrijding en het Longfonds
- Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF)
- Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)
- Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV)
- Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB)
- Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
- Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG)
- Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU)
- NVM-mondhygiënisten
- Partnership Stoppen met Roken (P-SMR)
- Patiëntenfederatie Nederland (PFN)
- Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN)
- Zorgverzekeraars Nederland (ZN)
Op initiatief van het Trimbos-instituut en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), in samenwerking met het Partnership Stoppen met Roken en met mede financiering van het Ministerie van VWS heeft de richtlijnwerkgroep de multidisciplinaire richtlijn ‘Tabaks- en nicotineverslaving’ alsmede de NHG-behandelrichtlijn ‘Stoppen met roken’ geactualiseerd. De ontwikkeling werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut en het NHG.
Doel en doelgroep
De richtlijn ‘Tabaks- en nicotineverslaving’ geeft aanbevelingen voor de behandeling van tabaksverslaving en begeleiding bij stoppen met roken. De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van alle professionals die betrokken zijn bij de zorgverlening aan deze groep mensen. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen, waaronder patiëntvoorkeuren en ‘expert opinion’, geeft de richtlijn een overzicht van goed (‘optimaal’) handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan een onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van behandeling van tabaksverslaving en begeleiding bij stoppen met roken.
Samenstelling werkgroep
De Multidisciplinaire Richtlijn ’Tabaks- en nicotineverslaving’ is ontwikkeld in opdracht van het Trimbos-instituut en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG).
De richtlijnwerkgroep, onder voorzitterschap van Prof. dr. Jean Muris, bestond uit huisartsen, praktijkondersteuners en -verpleegkundigen, longartsen, cardiologen, verslavingsartsen, kinderartsen en gynaecologen die door de beroepsverenigingen waren afgevaardigd. Naast de richtlijnwerkgroep is er een klankbordgroep van inhoudelijk experts samengesteld, die werd gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op de conceptteksten.
De richtlijnwerkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut en het Nederlands Huisartsengenootschap. Dit technisch team bestond uit projectleiders, richtlijnadviseurs, informatiespecialisten, literatuur reviewers en projectassistentie. Onderstaande tabellen geven een overzicht van de samenstelling van de richtlijnwerkgroep (Tabel 2.2), de klankbordgroep (Tabel 2.3) en het ondersteunend (technisch) team (Tabel 2.4).
Tabel 2.2 Leden werkgroep
Naam |
Organisatie |
Beroep/functie |
Jasper Been |
Erasmus MC Sophia Kinderziekenhuis, NVK, Taskforce Rookvrije Start |
Kinderarts-neonatoloog, associate professor |
Anne-Marije Buiter |
NVALT |
Longarts |
Zamire Damen |
NHG |
Huisarts n.p., sr. wetenschappelijk medewerker |
Gea van Essen (t/m maart 2023) |
V&VN |
Gespecialiseerd longverpleegkundige |
Inge Heemstra |
NHG |
Huisarts, wetenschappelijk medewerker |
Petra Hopman |
Trimbos-instituut |
Wetenschappelijk medewerker, projectleider |
Clasien van der Houwen |
NVOG, Taskforce Rookvrije Start (Vz) |
Gynaecoloog |
Ine Kuilder (v.a. januari 2023) |
NVvPO, V&VN |
Praktijkondersteuner Somatiek |
Hennie Monrooij |
V&VN |
Praktijkondersteuner Huisarts- Somatiek, Stoppen-met-rokencoach, Longfunctieanalist |
Jean Muris (voorzitter) |
NHG, Universiteit Maastricht |
Huisarts, hoogleraar Huisartsgeneeskunde |
Matthijs Oud |
NHG, Trimbos-instituut |
Wetenschappelijk medewerker, reviewer |
Carlijn van der Pijl |
NVVC |
Cardioloog |
Talisha de Rouw (t/m januari 2023) |
NVvPO, V&VN |
Praktijkondersteuner Somatiek |
Annemiek Schep |
NHG |
Wetenschappelijk medewerker, epidemioloog |
Wilco Sliedrecht |
VVGN (Vz) , de Hoop ggz |
Verslavingsarts KNMG, Opleider verslavingsgeneeskunde |
Ilona Statius Muller |
NHG |
Huisarts |
Elena Vos (t/m juli 2023) |
Trimbos-instituut |
Jr. wetenschappelijk medewerker, reviewer |
Amanda van Walraven |
NHG |
Wetenschappelijk medewerker, projectleider |
Marieke Westra |
NVvPO, V&VN |
Praktijkondersteuner Somatiek |
Lidewij Wind |
NHG |
Huisarts |
Tabel 2.3 Leden klankbordgroep
Hoofdstuk |
Naam |
Organisatie |
Beroep |
Alle |
Selma Bouthoorn |
NHG |
Huisarts, wetenschappelijk medewerker |
Minderen met roken als opmaat tot stoppen, Cytisinicline, E-sigaret als stoppen-met-rokenmethode, Stoppen met gebruik van de e-sigaret, Niet-intensieve gedragsmatige begeleiding |
Esther Croes |
Trimbos-instituut, Partnership Stoppen met Roken (bestuur) |
Arts-epidemioloog, sr. wetenschappelijk medewerker |
Niet-intensieve gedragsmatige begeleiding |
Miriam de Kleijn |
PinK-FOX, Partnership Stoppen met Roken (voorzitter) |
Adviseur gezondheidsbevordering, n.p. huisarts |
Alle |
Miranda Kurver |
NHG |
Huisarts, senior wetenschappelijk medewerker |
Kort stopadvies |
Naomi Lagerweij |
Trimbos-instituut |
Wetenschappelijk medewerker |
E-health, Niet-intensieve gedragsmatige begeleiding |
Eline Meijer |
LUMC |
Universitair docent |
Alle |
Miesje Nijs |
NHG |
Huisarts, wetenschappelijk medewerker |
Minderen met roken als opmaat tot stoppen |
Marcel Pieterse |
Universiteit Twente |
Universitair hoofddocent |
E-health |
Sigrid Troelstra |
Trimbos-instituut |
Wetenschappelijk medewerker |
Kort stopadvies |
Maurits van der Veen |
Trimbos-instituut, Partnership Stoppen met Roken (bestuur), Ziekenhuis Gelderse Vallei (tot 1-1-2024), Isala (per 1-1-2024) |
Cardioloog |
Alle |
Monique Verduijn |
NHG |
Apotheker, senior wetenschappelijk medewerker |
Alle |
Corlien de Vries |
NHG |
Huisarts, wetenschappelijk medewerker |
Alle |
Iris Wichers |
NHG |
Huisarts, senior wetenschappelijk medewerker |
Minderen met roken als opmaat tot stoppen |
Marc Willemsen |
Trimbos-instituut, Universiteit Maastricht |
Afdelingshoofd afdeling Tabak, hoogleraar Tabaksontmoediging |
Tabel 2.4 Ondersteuning werkgroep
Naam |
Ondersteuning |
Jacintha van Balen |
Sr. wetenschappelijk medewerker, huisarts, cluster Richtlijnontwikkeling, NHG |
Esther Croes |
Arts-epidemioloog, sr. wetenschappelijk medewerker, Trimbos-instituut |
Daniëlle van Duin |
Wetenschappelijk medewerker, richtlijnadviseur, Trimbos-instituut |
Ton Kuipers |
Sr. wetenschappelijk medewerker, cluster Richtlijnontwikkeling, NHG |
Kimberly Lucas |
Projectondersteuner, Trimbos-instituut |
Laura van Rossum – Boerboom |
Informatiespecialisten, NHG |
Carla Sloof |
Informatiespecialisten, NHG |
Maud Visser |
Wetenschappelijk medewerker, huisarts, cluster Richtlijnontwikkeling, NHG |
Urlien Vogelland |
Projectondersteuner, NHG |
Tjerk Wiersma |
Wetenschappelijk medewerker, beoordelaar belangenverstrengeling; NHG |
Belangenverklaringen
Publicaties over VBA |
Oktober 2022 |
Uitgesloten aan deelname uitgangsvraag VBA |
|||
Clasien van der Houwen |
ZZP Trimbos Instituut/NVOG |
Geen |
Geen |
November 2022 |
|
Ine Kuilder (vanaf januari 2023) |
- Praktijkondersteuner Somatiek |
Geen |
Geen |
Mei 2024 |
|
Hennie Monrooij |
|
|
Sinefuma is een bedrijf waarvoor ik de stop met roken training voor geef en waarvoor ik werk |
November 2022 |
|
Jean Muris |
|
UM in fulltime en betaald; voor waarnemingen |
Geen |
December 2023 |
|
Matthijs Oud |
Epimedioloog, Methodoloog standaarden NHG, Trimbos-Instituut |
|
|
Maart 2022 |
|
Carlijn van der Pijl |
Cardioloog Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA) |
|
Geen |
Oktober 2022 |
|
Talisha de Rouw (t/m januari 2023) |
|
|
Geen |
November 2022 |
|
Annemiek Schep |
Epimedioloog, Wetenschappelijk medewerker NHG |
Onderzoeker lectoraat Zorg en Zingeving, Hogeschool Viaa Zwolle, analyses uitvoeren en meeschrijven aan artikelen (betaald) |
Geen |
Maart 2022 |
|
Wilco Sliedrecht |
|
Geen |
Geen |
Oktober 2022 |
|
Ilona Statius Muller |
Huisarts, huisartsenpraktijk Ubbens & Statius Muller |
|
Geen |
Januari 2024 |
|
Elena Vos (t/m juli 2023) |
Junior literatuuronderzoeker, Trimbos- Instituut |
Geen |
Geen |
Oktober 2022 |
|
Amanda van Walraven |
Apotheker, Wetenschappelijk medewerker NHG |
Geen |
Geen |
Maart 2022 |
|
Marieke Westra |
Praktijkondersteuner somatiek |
Lid medische vakcommissie NVvPO (onbetaald) |
Geen |
Oktober 2022 |
|
Lidewij van Zelst-Wind |
|
Beide betaald, ZZP kaderarts GGZ deels betaald, deels onbetaald |
Mede auteur eerste NHG- Standaard Stoppen met Roken en NHG behandelrichtlijn 2017 |
Februari 2024 |
|
# Dit betreft: persoonlijke financiële belangen, persoonlijke relaties, extern gefinancierd onderzoek, intellectuele belangen of reputatie, overige belangen (zie voor de uitgebreide vragen de KNAW belangenverklaring). Een blanco cel in de tabel geeft aan dat de betreffende persoon geen van de genoemde belangen heeft.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Werkwijze
In het eerste deel van 2022 heeft er een knelpunteninventarisatie plaatsgevonden binnen het NHG en de aangesloten beroepsverenigingen van het Partnership Stoppen met Roken. Hen is gevraagd welke thema’s er in aanmerking dienden te komen voor opname (herzien of nieuw) in de huidige herzieningsronde. Ook zijn inhoudelijk experts benaderd met deze vraag. Omdat er ruimte was voor opname van maximaal acht thema’s (en de lijst aangedragen thema’s langer was) heeft een technisch team (wetenschappelijk medewerkers en methodologen) van het NHG en het Trimbos-instituut in de tweede helft van 2022 via twee bijeenkomsten beargumenteerd afgewogen welke thema’s er opgenomen zouden worden. Overwegingen waren daarbij onder meer vragen vanuit het zorgveld (o.a. sterk toegenomen gebruik van de e-sigaret, en hoe hier als zorgverlener mee om te gaan), ontwikkelingen in het aanbod van interventies (o.a. varenicline niet langer beschikbaar, met cytisine als potentiële vervanger) en het al dan niet beschikbaar zijn van nieuwe wetenschappelijke inzichten.
In 2022 is er een werkgroep samengesteld bestaande uit het technisch team (NHG en Trimbos-instituut), aangevuld met zorgverleners vanuit verschillende disciplines (zie Tabel 2.2 Leden werkgroep). In totaal kwam de werkgroep zes keer bijeen, gedurende een periode van circa anderhalf jaar (november 2022 – maart 2024). In deze periode doorliep zij de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO). De informatiespecialist verrichtte op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten een selectie in de gevonden onderzoeken.
Alle werkgroepleden hebben een KNAW Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling ingevuld. Zie de tabel belangenverklaringen voor een samenvattend overzicht. Een deelnemer werd uitgesloten van deelname aan één uitgangsvraag, voor de rest waren er geen conflicterende belangen.
Tijdens de startbijeenkomst van de werkgroep werden op basis van de uitgangsvragen de PICOs (begrenzing van de Populatie, Interventies, Controle condities en de Uitkomstmaten besproken en vastgesteld. Tijdens de tweede tot en met de vijfde bijeenkomt werden de acht modules inhoudelijk besproken. Hierbij beoordeelden de reviewers steeds de kwaliteit en inhoud van de verkregen wetenschappelijke literatuur, en verwerkten deze in evidence tabellen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies. Deze search, selectie en conclusies werden vervolgens steeds aan de richtlijnwerkgroep voorgelegd. Op basis van de gevonden literatuur gingen werkgroepleden met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (‘expert opinion’)[1] en kwamen zo tot gewogen aanbevelingen. Hierbij is tevens gebruik gemaakt van het patiëntenperspectief, zoals verkregen uit een peiling onder 22.000 leden van het Zorgpanel van de Patiëntenfederatie Nederland en enkele patiëntenorganisaties.[2] Zie Bijlage 'Raadpleging Zorgpanel Patiëntenfederatie Nederland' van deze richtlijn voor de werkwijze en voornaamste bevindingen.
Samen met de werkgroepleden schreef het technisch team de conceptrichtlijntekst, die eind 2023 via een interne commentaarronde is voorgelegd aan het NHG en aan een aantal inhoudelijk experts (klankbordgroep; zie Tabel 2.3). In december 2023 en januari 2024 is het daarop aangepaste document ter becommentariëring voorgelegd aan de externe referenten. De verkregen input is in overleg met de werkgroep (tijdens de zesde en laatste bijeenkomst) verwerkt tot een document dat vervolgens ter autorisatie aan de beroepsverenigingen is voorgelegd.
[1] Deze praktijkoverwegingen zijn steeds beschreven in de hoofdstuksecties ‘van bewijs naar aanbeveling’.
[2] Patiëntenfederatie Nederland (2023). Rapport Stoppen met Roken. Patiëntenfederatie Nederland: Utrecht.
Afbakening
Deze richtlijn(herziening) omvat de diagnostiek en het beleid om rokers effectief te adviseren en te begeleiden bij het stoppen met roken van nicotinehoudende tabaksproducten of, waar expliciet benoemd, de e-sigaret. Ondersteuning bij het stoppen met overige tabaksproducten, zoals nicotinezakjes en snus, waterpijp, kruidensigaret, pruim- en snuiftabak, joint, heat-not-burn sigaretten (heat sticks of verhitte tabak) en vaporizers vallen buiten deze scope.[3]
Tenzij anders vermeld (zie hiervoor de uitgangsvragen en PICO’s) betreft de richtlijn de behandeling van patiënten van alle leeftijden, al dan niet gemotiveerd om hun rookgedrag te veranderen, en wordt de behandeling van tabaksverslaving en stoppen met roken bij speciale subgroepen zoals jongeren, zwangeren of personen met comorbide psychiatrische stoornissen niet specifiek belicht.
De kennis omtrent de volgende thema’s is bij de huidige modulaire richtlijnherziening geactualiseerd:
- E-health
- E-sigaret als stoppen-met-rokenmethode
- Farmacotherapie:
- Cytisinicline
- Nicotinevervangende middelen bij zwangeren[4]
- Gedragsmatige stoppen-met-rokenondersteuning:
- Kort stopadvies
- Minderen met roken als opmaat tot stoppen
Thema’s die niet eerder aan bod kwamen en derhalve bij deze actualisatieronde voor het eerst zijn opgenomen, zijn:
- Gedragsmatige stoppen-met-rokenondersteuning:
- Niet-intensieve gedragsmatige begeleiding
- Stoppen met gebruik van de e-sigaret
[4] In aansluiting op de vorige richtlijnherziening (2016) is het addendum ‘Behandeling van tabaksverslaving en stoppen met roken ondersteuning bij zwangere vrouwen’ (2017) verschenen, waar nicotinevervangende middelen één van de modules vormde.
Uitgangsvragen
De richtlijn is ontwikkeld op geleide van uitgangsvragen, die gebaseerd zijn op ervaren knelpunten rondom de behandeling van mensen met een tabaksverslaving.
De richtlijn is geen leerboek waarin zoveel mogelijk beschikbare kennis over een onderwerp wordt opgenomen, maar een document met praktische aanbevelingen rondom knelpunten uit de praktijk. Dat betekent dat praktijkproblemen zoveel als mogelijk uitgangspunt zijn van de teksten in de richtlijn. Dat betekent ook dat méér aandacht gegeven wordt aan de wijze waarop die praktijkproblemen worden opgelost, dan aan de degene door wie die problemen worden aangepakt of opgelost. De richtlijn is een document dat beschrijft hoe optimale behandeling er inhoudelijk uitziet. Indien mogelijk beschrijft de richtlijn ook in welke vorm een interventie het beste kan worden aangeboden. De huidige modulaire richtlijnherziening behandelt in de verschillende hoofdstukken de ‘klinische uitgangsvragen’
Methode wetenschappelijke onderbouwing
De richtlijn is ontwikkeld volgens de methodiek van de evidence based richtlijnontwikkeling (EBRO).
Zoekstrategie
Uitgangspunt is de richtlijn ‘Behandeling van Tabaksverslaving en Stoppen met Roken Ondersteuning’, herziening 2016.[5] Om de uitgangsvragen te beantwoorden is door de informatiespecialist op systematische wijze gezocht naar richtlijnen, systematische reviews en RCT’s, vanaf de zoekdatum van de vorige richtlijn. Dit werd gedaan in verschillende databanken, zoals Pubmed en Embase. Zoekacties worden per uitgangsvraag (‘search strings’) en het aantal gevonden artikelen beschreven en zijn opvraagbaar per module. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.
[5] Deze baseerde zich weer op de eerste (CBO-)richtlijn Behandeling van Tabaksverslaving uit 2004.
Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs
Sinds de introductie van de GRADE-methodiek in 2004 werd dit wereldwijd al snel de methode van voorkeur om wetenschappelijk bewijs te graderen ten behoeve van richtlijnontwikkeling (Guyatt et al., 2011[6]), inclusief deze richtlijn. De GRADE-methodiek gaat er van uit dat de zekerheid van het wetenschappelijk bewijs uit randomized controlled trials (RCT’s) in beginsel hoog is vanwege de, mits goed uitgevoerd, kleine kans op vertekening (bias). In geval van observationele (niet gerandomiseerde) studies is de uitgangspositie van de zekerheid van bewijs laag. De zekerheid van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie hieronder 'GRADE-factoren voor downgraden en upgraden'). Bij observationeel onderzoek kan het bewijs in bepaalde gevallen omhoog worden gegradeerd.
Bij het beoordelen van het verschil in effecten tussen interventies is gelet op het bestaan van klinisch relevante verschillen tussen interventies. Daarvoor wordt bij voorkeur gelet op absolute verschillen (indien deze gegevens beschikbaar zijn). De NHG-werkgroep heeft per uitkomstmaat bepaald wat de grens voor een klinisch relevant verschil (voor- of nadeel) is. Als dit niet mogelijk was, ging de werkgroep uit van de door GRADE voorgestelde standaardgrenzen van een Minimally Important Difference (MID) van 0,5 SMD voor continue uitkomstmaten, 20% op de totale score van een vragenlijst en 25% relatieve risicoreductie (RRR; wat correspondeert met een RR van 0,75 of 1,25) voor dichotome uitkomstmaten.
Bij de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs ten aanzien van bovenstaande factoren werd uitgegaan van ‘Grade guidelines’, zoals ook te raadplegen in het ‘Grade handbook’ (Guyatt et al., 2013).[7]
[6] Guyatt et al. (2011). GRADE guidelines: a new series of articles in the Journal of Clinical Epidemiology. J Clin Epidemiol, 64(4):380-2.
[7] Schünemann et al. (2013). GRADE Handbook: Introduction to GRADE Handbook. Handbook for grading the quality of evidence and the strength of recommendations using the GRADE approach. Updated October 2013.
Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.
|
We downgraden het niveau van de kwaliteit van bewijs van studies met een hoge uitgangspositie (RCT’s), bij: |
We upgraden het niveau van de kwaliteit van bewijs van observationele studies bij: |
|
1. Beperkingen in de onderzoeksopzet of uitvoering (study limitations)[8] Hierbij gaat het om de methodologische kwaliteit. Voorbeelden zijn dat de randomisatie-procedure niet optimaal was, dat beoordelaars van subjectieve uitkomsten niet geblindeerd waren, dat er selectief is gerapporteerd over de uitkomsten en dat er veel uitvallers waren. |
1. Een groot effect (large magnitude of effect) Hiervan is sprake als er in de resultaten een groot effect of een sterk bewijs van associatie gevonden wordt. Dit kan tot uitdrukking komen in de hoogte van het relatieve risico (RR). |
||
2. Inconsistentie van de resultaten (inconsistency) Hierbij gaat het om heterogeniteit van de resultaten van verschillende studies. Er kunnen beperkingen zijn als er een grote variatie is in de schattingen van het effect van een behandeling of als er nauwelijks overlap is tussen de 95%- betrouwbaarheidsintervallen (BI’s). |
2. Mogelijke confounders die het ‘ware’ effect verminderd hebben (plausible confounding) Hiervan kan sprake zijn als er een achterliggende variabele is, zoals de ernst van de aandoening van de patiënten die met het onderzoek meedoen, die van invloed is op het effect van de interventie. |
||
3. Indirect bewijs (indirectness) Er worden twee soorten indirect bewijs onderscheiden. Enerzijds gaat het om indirecte vergelijkingen, bijvoorbeeld wanneer er alleen interventies met een placebo worden vergeleken en geen interventies met elkaar worden vergeleken. Anderzijds gaat het om verschillen in patiëntenpopulatie, inhoud van de interventie of keuze van de uitkomstmaten tussen de beschikbare studies en de uitgangsvraag die in de richtlijn wordt gesteld. |
3. Bewijs van een verband tussen de dosering en de repons (dose-response gradient) Hiervan kan sprake zijn als een stijgende dosering van een bepaald medicijn meer effect geeft. |
||
4. Onnauwkeurigheid van de resultaten (imprecision) Hierbij gaat het om de onzekerheid van de uitkomst, bijvoorbeeld als de 95%-BI’s heel breed zijn vanwege kleine patiëntaantallen. |
|
||
5. Kans op selectieve publicatie (publication bias) van onderzoeken of uitkomstmaten. Een voorbeeld van een beperking is wanneer niet alle studies gepubliceerd worden, bijvoorbeeld kleine studies die geen effecten ten gunste van de interventie konden aantonen. |
|
[8] De zekerheid van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.
Samenvatten van resultaten en conclusies
Van elk artikel is een samenvatting gemaakt in een zogenaamde 'evidence tabel', waarin de belangrijkste kenmerken van de onderzoeken zijn opgenomen. De formulering van de conclusies, gebaseerd op de studies uit het systematische literatuuronderzoek, is afgestemd op het GRADE niveau (zie Tabel 2.5). Deze formulering sluit ook aan bij de ‘levels of evidence’ (niveau 1 t/m 4) die is toegepast in de eerste richtlijn Behandeling van Tabaksverslaving (CBO, 2009) en de meest recente herziening uit 2016.
Tabel 2.5 Formulering van conclusies naar aanleiding van het GRADE niveau
GRADE niveau |
Niveau van bewijs |
Formulering conclusie |
⊕⊕⊕⊕ |
Niveau 1: Hoog |
“X vermindert / verhoogt …” |
⊕⊕⊕◯ |
Niveau 2: Redelijk |
“X vermindert / verhoogt waarschijnlijk …” |
⊕⊕◯◯ |
Niveau 3: Laag |
“X lijkt te resulteren in een vermindering / toename van …” |
⊕◯◯◯ |
Niveau 4: Zeer laag |
“Het bewijs is zeer onzeker over het effect van X op …” |
Van bewijs naar aanbevelingen: Overwegingen
Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een instrument of behandeling wordt aanbevolen. De leden van de werkgroep brengen deze overwegingen op basis van hun praktijkervaringen in. In de teksten van de vorige richtlijn-versies werd dit onder ‘Overige Overwegingen’ beschreven.
Mee te wegen factoren om te bepalen of een instrument of behandeling wordt aanbevolen:
1. Kwaliteit van bewijs
Hoe hoger de algehele kwaliteit van het bewijs, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.
2. Balans tussen gewenste en ongewenste effecten
Hoe groter het verschil is tussen de gewenste en ongewenste effecten, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling. Hoe kleiner dit verschil of hoe meer onzekerheid over de grootte van het verschil, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.
Toelichting:
- Bespreken effectiviteit in relatie tot bijwerkingen en complicaties in het licht van de kwaliteit van bewijs, de precisie van de effectgrootte en minimaal klinisch relevant geacht voordeel;
- Sterkte van het effect vergeleken met geen interventie;
- Aanwezigheid van comorbiditeit;
- Klinisch niet relevantie van het effect.
3. Patiëntenperspectief
Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van patiënten bij het afwegen van de voor- en nadelen van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.
4. Kosten
Hoe minder middelen er worden gebruikt (m.a.w. hoe lager de kosten van een interventie zijn vergeleken met de beschouwde alternatieven en andere kosten gerelateerd aan de interventie), des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke aanbeveling. Hoe meer onzekerheid over het middelenbeslag, des te waarschijnlijker wordt een conditionele aanbeveling.
5. Aanvaardbaarheid
Hier worden de bijzonderheden beschreven over de haalbaarheid van de interventie. Potentiële implementatiebarrières zijn divers van aard, denk aan praktische, technische, juridische en logistieke aspecten, maar ook organisatorische aspecten, professionele interacties of personele capaciteit. Bijvoorbeeld beperkte beschikbaarheid van de interventie of training van zorgpersoneel in het buitenland.
NB: Een ander voorbeeld is duurzaamheid. Wanneer productie, toediening en/of gebruik van de interventie niet duurzaam is (bijvoorbeeld belastend voor het milieu), weegt dit mee in de beoordeling van de haalbaarheid en daarmee de sterkte en richting van de aanbeveling. Bij een vergelijking van twee interventies kunnen de duurzaamheidsaspecten meewegen in de uiteindelijke formulering van de aanbeveling.
6.Haalbaarheid
Dit is een samenvatting van bovenstaande punten, waarbij ook de weging wordt aangegeven, om weer te geven hoe er tot de aanbeveling is gekomen. Het is een lopende, goed leesbare tekst. Er wordt aangegeven welke argumenten de doorslag hebben gegeven voor de aanbeveling. En er wordt expliciet vermeld of het een sterke of zwakke aanbeveling is, voor of tegen de interventie.
Formulering van aanbevelingen
Afhankelijk van deze factoren kan een instrument of behandeling wel of niet worden aanbevelen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling wordt behandeling X voor alle patiënten met Y aanbevelenswaardig geacht. Bij een zwakke aanbeveling spelen er bijvoorbeeld patiëntvoorkeuren mee. Het is belangrijk in deze sectie expliciet de argumenten te vermelden die maken dat een behandeling wel of niet wordt aanbevolen, en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.
Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen wordt er een vaste indeling aangehouden, zie Tabel 2.6.
Tabel 2.6 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen
Gradering aanbeveling |
Betekenis |
Voorkeursformulering |
STERK VOOR |
De voordelen zijn groter dan de nadelen voor bijna alle patiënten. Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen. |
“We bevelen [interventie] aan.” |
ZWAK VOOR |
De voordelen zijn groter dan de nadelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen. De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen. |
“Overweeg [interventie], bespreek de voor- en nadelen).” |
ZWAK TEGEN |
De nadelen zijn groter dan de voordelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen. De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen. |
“Wees terughoudend met [interventie], bespreek de voor- en nadelen).” |
STERK TEGEN |
De nadelen zijn groter dan de voordelen voor bijna alle patiënten. Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen. |
“We bevelen [interventie] niet aan.” |
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.