Tabaks- en nicotineverslaving

Initiatief: NHG / PSMR / Trimbos / VWS Aantal modules: 42

Stoppen met gebruik van de e-sigaret

Uitgangsvraag

Welke methoden zijn aan te bevelen om te stoppen met gebruik van de e-sigaret?

Aanbeveling

Overweeg intensieve gedragsmatige ondersteuning bij rokers die willen stoppen met gebruik van de e-sigaret. Ondersteun waar nodig en/of wenselijk met nicotinevervangende middelen.

Overwegingen

Balans tussen gewenste en ongewenste effecten
Over de balans tussen gewenste en ongewenste effecten van interventies ter ondersteuning van stoppen met e-sigaretgebruik is onvoldoende bekend uit onderzoek. De literatuur levert slechts de volgende (beperkte) informatie op:

  • De geautomatiseerde, gepersonaliseerde en interactieve mobiele telefooninterventie zoals beschreven in Graham2021 leidt waarschijnlijk tot een hogere mate van abstinentie vergeleken met de controlegroep 7 maanden na de interventie bij jongvolwassen e-sigaret gebruikers.
  • Voor varenicline geldt dat het middel, aangeboden in combinatie met counseling / gedragsmatige begeleiding, waarschijnlijk resulteert in een hogere kans op abstinentie bij volwassen e-sigaret gebruikers, vergeleken met placebo (enkel counseling / gedragsmatige begeleiding). Wel werden hier enkele milde tot matige bijwerkingen gerapporteerd door de gebruikers.

Kwaliteit van het bewijs
Het beschikbare bewijs is beperkt, en toegepast op sterk geselecteerde doelgroepen. De generaliseerbaarheid van deze bevindingen naar de Nederlandse zorgpraktijk is daardoor zeer beperkt. Zo richt Graham2021 (kwaliteit van bewijs, redelijk) zich op een zeer specifieke, Engelstalige mobiele telefooninterventie gericht op jongvolwassenen (18-24 jaar). Mede door eventuele taalbarrières alsmede verschillen in cultuur en zorgsetting tussen de VS en Nederland wordt deze interventie niet sensitief, en daarmee niet voldoende toegankelijk geacht voor Nederlandse jongvolwassenen. Daarmee vallen de bevindingen niet te extrapoleren naar een aanbeveling richting de Nederlands zorgpraktijk (zowel volwassen als jongvolwassen).


Capotenno2022 richt zich op de effectiviteit van varenicline (kwaliteit van het bewijs is laag tot redelijk), maar op basis van één onderzoek kan geen aanbeveling voor de gehele doelgroep worden geformuleerd. Hier komt bij dat het middel al geruime tijd zeer wisselend of niet beschikbaar is op de Nederlandse markt (Farmanco.knmp.nl; 2023).


Vanwege de beperkingen in het wetenschappelijk bewijs zullen de aanbevelingen worden gebaseerd op (beperkte) praktijkervaringen vanuit het zorgveld, ingebracht door de richtlijnwerkgroep.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten
Sommige (volwassen) patiënten zullen genegen zijn aanvullend medicatie innemen ter ondersteuning bij het stoppen met gebruik van de e-sigaret, terwijl andere patiënten liever nicotinevervangende middelen gebruiken -- al dan niet naast het afbouwen van de nicotineconcentratie in de e-sigaret. Anderen zullen wellicht liever geen medicatie gebruiken en bij voorkeur stoppen met behulp van uitsluitend (intensieve) gedragsmatige begeleiding of zelfhulp.

 

Kosten
De kosten van tabaksproducten zijn over het algemeen substantieel hoger dan de kosten van NVM en van eventuele (vergoede) medicatie. Voor patiënten kan het wel een belemmering zijn als zij de kosten van NVM zelf moeten dragen of voorschieten, omdat zij een grotere hoeveelheid in één keer moeten afnemen.


Het is aannemelijk dat een poging om te stoppen met gebruik van de e-sigaret qua kosten vergelijkbaar is het stoppen met roken van tabakssigaretten.


Per jaar worden de kosten van één stoppen-met-rokenprogramma (tabakssigaretten en e-sigaret) in principe door de zorgverzekeraar vergoed vanuit de basisverzekering.

 

Aanvaardbaarheid
Het wordt weinig aanvaardbaar geacht om aanbevelingen te formuleren op basis van het huidige, zeer beperkte bewijs vanuit de literatuur bij sterk geselecteerde doelgroepen.


Hoewel er geen studies zijn gevonden waarin de effectiviteit van intensieve gedragsmatige begeleiding ter ondersteuning bij het stoppen met de e-sigaret is onderzocht, acht de werkgroep dit wel een aanvaardbare optie. Achterliggende gedachte hierbij is dat met aanhoudend gebruik van de e-sigaret de verslaving en gezondheidsschade in stand worden gehouden. Ook wordt met het gebruik van de e-sigaret de verslavende gedragscomponent in stand gehouden; de hand-mondbewegingen, het puffen, de inhalatie en de exhalatie bij e-sigaretgebruik vertonen overeenkomsten met het roken van de tabakssigaret. Hierdoor is het makkelijker om de overstap naar tabakssigaretten te maken (Soneji et al., 2017).


Op basis van bestaande praktijkervaring wordt geacht dat de bewezen effectiviteit van intensieve gedragsmatige stoppen-met-rokenbegeleiding bij tabakssigaretten valt te extrapoleren naar begeleiding bij stoppen met e-sigaretgebruik. Een gedachte daarbij is dat tussen rokers (van de tabakssigaret) onderling de redenen om te roken, redenen om te stoppen en eventuele barrières erg uiteen kunnen lopen. Redenen om de e-sigaret te gebruiken, om hiermee te stoppen en eventuele barrières daarbij vallen aannemelijk binnen ditzelfde palet. Hetzelfde geldt voor het plannen van een stopdatum, het veranderen van gedrag het omgaan met ontwenningsverschijnselen. Om die reden wordt het aanvaardbaar geacht om intensieve gedragsmatige begeleiding bij nicotineverslaving via de e-sigaret op dezelfde manier vorm te geven als begeleiding bij nicotineverslaving via tabakssigaretten.


In het verlengde daarvan, en op basis van ervaringen uit de praktijk, wordt het aanvaardbaar geacht om het traject rondom stoppen met e-sigaretgebruik, waar nodig en/of wenselijk, te ondersteunen met NVM. NVM hebben een relatief gunstig bijwerkingenprofiel. Geadviseerd wordt om met de patiënt te bespreken welke (combinatie van) NVM de voorkeur heeft. Daarbij kan de juiste startdosering NVM worden ingeschat door samen met de patiënt te berekenen wat zijn/haar (gemiddelde) nicotineblootstelling per dag is. Daarbij vormen de sterkte van de e-liquid (ml/mg nicotine) en het aantal trekjes/haaltjes per dag de voornaamste factoren. Aangeraden wordt om de voortgang te monitoren met het oog op eventuele onder- of overdosering, en de dosering zo nodig aan te passen.


Over de effectiviteit en veiligheid van aanvullende medicamenteuze ondersteuning bij stoppen met e-sigaretgebruik is weinig bekend. De werkgroep doet daarom geen aanbeveling over eventuele (aanvullende) inzet daarvan. Wel benadrukt de werkgroep dat eventuele inzet van medicamenteuze ondersteuning, conform de geldende richtlijn voor stoppen-met-roken (van tabakssigaretten), te allen tijde aanvullend plaats dient te vinden aan intensieve gedragsmatige stoppen-met-rokenbegeleiding.

 

Haalbaarheid
De haalbaarheid van de in Capotenno2022 en Graham 2021 beschreven interventies ter ondersteuning van stoppen met e-sigaretgebruik zoals bekend uit onderzoek is voor de Nederlandse zorgsetting (zeer) laag. Gedragsmatige begeleiding en NVM zijn op basis van ervaringen uit de praktijk daarentegen wel haalbaar. Hoewel praktische ervaring met gedragsmatige begeleiding en NVM bij stoppen met e-sigaretgebruik nog niet ruim voor handen is, acht de werkgroep het voor ervaren stoppen-met-rokencoaches of -begeleiders niettemin haalbaar om de ervaringen met (begeleiden van) stoppen met roken te extrapoleren naar (begeleiden van) stoppen met e-sigaretgebruik. Analoog aan stoppen met roken is het hier wel randvoorwaarde dat de e-sigaretgebruiker voldoende gemotiveerd is om te stoppen met het gebruik ervan.

 

Waarom deze aanbeveling?
Het wetenschappelijk bewijs is onvoldoende om aanbevelingen te geven voor het beleid in de praktijk. De werkgroep wil toch enkele praktische adviezen geven, omdat het gebruik van e-sigaretten toeneemt en er duidelijke aanwijzingen zijn dat dit tot gezondheidsschade leidt en verslavend is. De volgende adviezen zijn gebaseerd op reeds opgedane (beperkte) ervaring in de praktijk.

  • Bied patiënten die willen stoppen met e-sigaretten intensieve gedragsmatige begeleiding aan, en geef deze begeleiding op dezelfde manier vorm als bij stoppen met roken van tabakssigaretten.
  • Bij sterke afhankelijkheid en/of wens van de patiënt: vul de gedragsmatige begeleiding eventueel aan met nicotinevervangende middelen. Er is nog te weinig ervaring met toepassing van andere medicatie bij het stoppen met e-sigaretten.
  • Maak voor een juiste dosering nicotinevervangende middelen samen met de patiënt een inschatting van diens (gemiddelde) nicotineblootstelling per dag en pas de dosering hierop aan. Monitor de voortgang met het oog op eventuele onder- of overdosering, en pas de dosering zo nodig aan.
  • Laat de begeleiding bij voorkeur uitvoeren door een zorgverlener met een ruime ervaring in het stoppen met roken en/of al eerder opgebouwde ervaring met stoppen met de e-sigaret.

Onderbouwing

In 2006 vond de introductie van de elektronische sigaret (‘e-sigaret’) op de Nederlandse markt plaats en sindsdien wordt deze in verschillende vormen en varianten verkocht. Een e-sigaret verdampt een vloeistof die een mengsel van dragerstoffen en additieven zoals smaakstoffen bevat. Deze vloeistof, of e-liquid, wordt verhit zodat er damp ontstaat die de gebruiker kan inhaleren (ook wel ‘dampen’ of ‘vapen’ genoemd)[1]. De vloeistof bevat geen tabak zoals een tabakssigaret, maar vaak wel nicotine (RIVM, 2023; Trimbos-instituut, 2023a). E-sigaretten bestaan als navulbare exemplaren en als wegwerp-exemplaren (‘disposables’).

[1] Het begrip ‘vapen’ is vooral gangbaar onder jongeren. Er zijn aanwijzingen dat het gebruik van vape/dampterminologie invloed heeft op de risicoperceptie van tabaks- en nicotineproducten (O’Connor et al., 2021). Hierdoor kunnen misvattingen over de schadelijkheid en de gezondheidsrisico’s van e-sigaretgebruik ontstaan. In de onafhankelijke wetenschappelijke literatuur bestaat een voorkeur voor het gebruik van de neutrale term ‘elektronische sigaret’ of ‘e-sigaret’. Het geniet daarom de voorkeur dat zorgverleners deze terminologie hanteren, waarbij ze bij jongeren wel aangeven dat dit ‘vapen’ betreft en dat ook vapen schadelijk en verslavend is (Trimbos-instituut, 2023a).

 

Hoewel de damp van een e-sigaret minder schadelijke stoffen bevat dan de rook van een tabakssigaret, zijn er steeds meer aanwijzingen dat gebruik van een e-sigaret kan leiden tot schade aan de luchtwegen en het hart- en vaatstelsel. Uit de damp komen schadelijke stoffen vrij, zoals propyleenglycol en (sporen van) giftige en carcinogene stoffen (Trimbos-instituut, 2023a). Inhalatie hiervan kan leiden tot irritatie en schade aan de luchtwegen, en hartkloppingen. Ook wordt het aannemelijk geacht dat het leidt tot (een verhoogde kans op) kanker (Trimbos-instituut, 2023a). De meeste e-sigaretvloeistoffen bevatten bovendien ook (hoge concentraties) nicotine. Nicotine is een zeer verslavende stof (USDHHS, 2014). Op basis van de beschikbare wetenschappelijke literatuur wordt gesteld dat de nicotine-inname bij dampen voor ervaren gebruikers en bij normaal gebruik vergelijkbaar kan zijn met de nicotine-inname bij het roken van tabakssigaretten (NASEM, 2018). Er kan voldoende nicotine uit de e-sigaret gehaald worden om een nicotineverslaving te creëren en/of onderhouden. Dit maakt de e-sigaret een verslavend product.

 

Gebruikers van een e-sigaret zijn voornamelijk volwassenen die roken, gerookt hebben en/of willen stoppen met roken en jongeren (Trimbos-instituut, 2023a). Zo zei 2,8% van de Nederlandse volwassenen in 2022 regelmatig een e-sigaret te hebben gebruikt. Van hen gebruikte 1,0% de e-sigaret elke dag, en 1,8% niet elke dag (CBS i.s.m. Trimbos-instituut en RIVM, 2023). Volwassenen gebruiken de e-sigaret relatief vaak als hulpmiddel bij het stoppen met roken (Lagerweij et al., 2022), om daarna al dan niet ook met de e-sigaret te (willen) stoppen. Niettemin gebruiken volwassenen de e-sigaret relatief vaak naast de tabakssigaret (‘dual-use’; CBS i.s.m. Trimbos-instituut en RIVM, 2023).[2] Er zijn steeds meer aanwijzingen dat dit bijzonder schadelijk is – dat wil zeggen: schadelijker dan exclusief gebruik van één van de producten (Bhatta & Glantz, 2020; Parekh et al, 2020; Goniewicz et al., 2018; Shahab et al, 2017).

[2] Van de 2,8% regelmatige gebruikers van elektronische sigaretten, rookte 1,8% wel eens tabak en 1,0% niet. Dat betekent dat 63,7% van de mensen die regelmatig een elektronische sigaret gebruikte ook wel eens rookte (CBS i.s.m. RIVM en Trimbos-instituut, 2023).

 

Gebruik van de e-sigaret onder jongeren lijkt aanzienlijk hoger dan onder volwassenen, al zijn exacte cijfers lastig te geven. Een peiling in 2021 onder leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar) liet zien dat 14% wel eens een e-sigaret had gebruikt (HBSC-peiling, 2021). Het gebruik van de e-sigaret is hoger onder oudere leerlingen: van 5% onder 12-jarigen tot 25% onder 16-jarigen. Onder MBO- en HBO-studenten (16-18 jaar) gaf ruim een derde (36%) in 2021 aan wel eens een e -sigaret te hebben gebruikt en 9% gebruikte deze ten tijde van de peiling nog steeds, maar waarschijnlijk ligt het werkelijke percentage hoger (Trimbos-instituut, 2022).[3] Uit een meer recente peiling van het Trimbos-instituut onder jongeren van 12-15 jaar bleek dat 10,3% van hen maandelijks een e-sigaret gebruikte (Trimbos-instituut, 2023b).[4] Smaakstoffen variëren van ‘tabak’ tot ‘aardbeienijs’, ‘hazelnootpasta’ en ‘mojito’, en verbeteren de smaak en vergroten de aantrekkelijkheid van e-sigaretten -- zeker bij jongeren (Goldenson et al., 2019; Romijnders et al., 2019; DeVito & Krishnan-Sarin, 2017). Vanaf 1 januari 2024 geldt er in Nederland weliswaar een verbod op de verkoop van e-sigaretten met smaken anders dan tabak (Ministerie van VWS, 2023), maar mede door gebrek aan bredere Europese wetgeving zijn e-sigaretten en/of e-liquids met smaakjes in de praktijk nog volop verkrijgbaar. Er zijn aanwijzingen dat de e-sigaret kan fungeren als opstap naar de tabakssigaret (Stratton et al., 2018).

[3] Ook in dit onderzoek is niet expliciet gevraagd naar ‘vapen’.

[4] In deze studie werd wel expliciet gevraagd naar ‘vapen’.

 

Hoewel in de perceptie van veel (jonge) gebruikers het gebruik van de e-sigaret een ‘gezond’ alternatief is voor de tabakssigaret, lijkt de behoefte om te stoppen met het gebruik van de e-sigaret toe te nemen: van de e-sigaretrokers die deze primair zijn gaan gebruiken om te stoppen met het roken van tabakssigaretten, wil meer dan de helft (uiteindelijk) ook stoppen met het gebruik van de e-sigaret (Trimbos-instituut i.s.m. RIVM en CBS, 2020)[5]. Uit een peiling onder deelnemers van het Zorgpanel van de Patientenfederatie Nederland blijkt dat ruim driekwart (77%) van de e-sigaretgebruikers (N=149) in de afgelopen drie jaar (wel eens) een poging heeft ondernomen om hiermee te stoppen (PFN, 2023). De groep die de e-sigaret gebruikte om te stoppen met roken van de tabakssigaret is er beter in geslaagd om vervolgens ook te stoppen met het gebruik van de e-sigaret (72%), vergeleken met e-sigaret rokers die deze niet gebruikte om te stoppen met roken van de tabakssigaret (52%).

[5] Vergelijkbare data ontbreken voor e-sigaretrokers die deze niet primair zijn gaan roken om te stoppen met roken van de tabakssigaret; dit betreft waarschijnlijk grotendeels jongeren.

 

Er is een grote verscheidenheid aan modellen van e-sigaretten en e-vloeistoffen op de markt. Dit leidt tot aanzienlijke verschillen in nicotineafgifte en potentiële schadelijkheid (Brown et al., 2014). Ook kan vanwege de vele e-sigaretmodellen, e-vloeistoffen en gebruikspatronen stoppen met gebruik van de e-sigaret niet per definitie worden vergeleken met stoppen met roken van de tabakssigaret. Om die reden kan er niet zonder meer worden teruggegrepen op vigerende adviezen ten aanzien van laatstgenoemde (Struik & Yang, 2021; USDHHS, 2020).

 

Huidige praktijk

Veel (volwassen) gebruikers van de e-sigaret gebruiken deze als middel om te stoppen met roken van de tabakssigaret. De wens om (ook) te stoppen met het gebruik van de e-sigaret komt in de spreekkamer vooralsnog niet vaak voor, maar neemt wel toe. Veel patiënten beschouwen het gebruik van de e-sigaret zelf overigens niet als ‘roken’. Zorgverleners weten vooralsnog niet goed hoe een stoptraject rondom e-sigaretgebruik te begeleiden.

 

Definitie en doel van de interventie

Dit onderzoek richt zich op alle (combinaties van) farmacologische en gedragsmatige vormen van begeleiding en/of vormen van e-health die erop gericht zijn om gebruikers van een e-sigaret blijvende abstinentie te laten bereiken.

 

⊕⊕ΟΟ

 

De mobiele telefooninterventie ‘This is Quitting’ lijkt te resulteren in een hogere kans op abstinentie vergeleken met controle na 7 maanden bij jongvolwassen e-sigaretgebruikers. Er is geen bewijs gevonden voor effectiviteit van deze e-health interventie bij oudere e-sigaretgebruikers.

 

Graham2021

 

 

⊕⊕⊕Ο

 

Varenicline i.c.m. gedragsmatige begeleiding resulteert waarschijnlijk in een hogere kans op continue abstinentie (week 4-12) vergeleken met placebo i.c.m. gedragsmatige begeleiding bij volwassen e-sigaretgebruikers.

 

Capannetto2022

 

 

⊕⊕ΟΟ

 

Varenicline i.c.m. gedragsmatige begeleiding lijkt te resulteren in een hogere kans op continue abstinentie (week 4-24) vergeleken met placebo i.c.m. gedragsmatige begeleiding bij volwassen e-sigaretgebruikers.

 

Capannetto2022

Beschrijving Graham2021

In 2021 is een dubbelblinde gerandomiseerde gecontroleerde trial (RCT) uitgevoerd naar de effectiviteit van een digitaal/mobiel programma gericht op stoppen met gebruik van de e-sigaret onder jongvolwassen e-sigaret gebruikers. Uiteindelijk zijn 2558 participanten tussen de 18-24 jaar (gem. 20 jaar) geïncludeerd. Merendeel van de deelnemers rookte de e-sigaret dagelijks (93,1%), en de meesten hadden in het afgelopen jaar een stoppoging gedaan (91,4%). Daarnaast rookte 93,1% van de participanten (bijna) dagelijks e-sigaretten met nicotine, 5,6% minder dan dagelijks maar minstens wekelijks en 1,3% minder dan wekelijks maar minstens elke maand. De hoeveelheid nicotine in de e-sigaretten wordt niet gespecificeerd. In totaal zijn 1284 participanten gerandomiseerd in de controlegroep, en 1304 participanten in de interventiegroep.

 

De onderzochte interventie, ‘This is Quitting’, is een geautomatiseerde, gepersonaliseerde en interactieve mobiele telefooninterventie, die jongvolwassenen ondersteunt in het stoppen met gebruik van de e-sigaret. Het programma is gepositioneerd als niet-oordelend en ondersteunend. Het is aangepast aan de leeftijd van de gebruiker, start- en stopdatum en het product[1] dat wordt gebruikt. Zowel de interventie- als controlegroep ontving berichten met vragen over e-sigaretgebruik en abstinentie, 14 dagen na randomisatie en daarna maandelijks gedurende 6 maanden. De controlegroep ontving gedurende de studie enkel deze berichten. De interventiegroep kon gelijk na randomisatie beginnen met This is Quitting. Aan de hand van vragenlijsten is informatie verzameld. Als primaire uitkomst is 30 dagen lange abstinentie na 7 maanden gerapporteerd. Voor de interventiegroep geldt een abstinentiepercentage van 24,1% (n=314 van de 1304) bij een follow-up van 7 maanden, tegenover 18,6% (n=239 van de 1284) in de controlegroep (OR= 1.39; 95% BI= 1,15-1,68; P< 0.001). Zie Tabel 3 voor een overzicht van de resultaten met bijbehorende GRADING.

[1] niet nader toegelicht

 

Tabel 3 Effectiviteit van This is Quitting vergeleken met controle na 7 maanden follow-up

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Certainty of the evidence
(GRADE)

Opmerkingen

Risico met controle

Risico met interventie

Abstinentie in afgelopen 30 dagen
(na 7 mnd)

186 per 1.000

241 per 1.000
(208 tot 278)

OR 1.39
(1.15 tot 1.68)

2588
(1 RCT)

⨁⨁◯◯
Laaga,b

This is Quitting lijkt te resulteren in een hogere kans op abstinentie vergeleken met controle na 7 maanden bij jongvolwassen vapers.

  1. Onnauwkeurigheid: het 95% BI valt in niet-klinisch relevant gebied.
  2. Indirectheid: het gaat om een specifieke doelgroep.

 Beschrijving Caponnetto2022

Caponnetto en collega’s hebben in 2022 een dubbelblinde fase 3 RCT uitgevoerd naar de effectiviteit en veiligheid van varenicline bij het stoppen met gebruik van de e-sigaret van volwassenen. De in totaal 140 geïncludeerde participanten zijn gelijk verdeeld over de controlegroep (n=70) en de interventiegroep (n= 70). De gemiddelde leeftijd van de participanten was 53 jaar (50,7% vrouw). Voordat ze overstapten op e-sigaretten rookten alle deelnemers tabakssigaretten ( 15-20 sigaretten per dag gedurende minimaal 25 jaar). Alle deelnemers gebruikten de twee jaar voor het onderzoek alleen e-sigaretten, en hebben in het jaar voorafgaand aan het onderzoek minimaal één serieuze stoppoging ondernomen. Alle participanten rookten e-sigaretten met nicotine, maar de hoeveelheden nicotine worden niet genoemd. Voordat de participanten een afspraak maakten voor het baseline bezoek, werd van ze gevraagd hun dagelijkse e-sigarettengebruik te reduceren naar 50%.

 

De studieduur was in totaal 24 weken, waarvan de eerste 12 weken een behandelfase, gevolgd door een 12 weken durende niet-behandelfase. De participanten brachten tijdens de behandelfase een wekelijks bezoek aan de kliniek, met uitzondering van telefonisch contact in week 4, 6 en 8. Tijdens elk bezoek aan de kliniek ontving zowel de controle- als interventiegroep individuele gedragsondersteuning van een ervaren klinische psycholoog. Daarbij ontving de interventiegroep vareniclinetabletten, terwijl de controlegroep placebotabletten kreeg. De dosering van varenicline werd opgebouwd naar de stopdatum toe (1 dd 0,5 mg gedurende 2-3 dagen 2 dd 0.5 mg gedurende de daaropvolgende 4-5 dagen en vervolgens 2 dd 1 mg gedurende 11 weken).

 

De onderzochte uitkomstmaten waren continue abstinentie van week 4 – 12 en van week 4 – 24. De e-sigaretabstinentie werd gevalideerd aan de hand van een cotinine- en koolmonoxideconcentratie meting door middel van speekselonderzoek. In Tabel 9.4 is een overzicht weergegeven van de resultaten met bijbehorende GRADING.

In totaal rapporteerden 36 personen uit de interventiegroep (51,4%) last te hebben van bijwerkingen, tegenover 29 personen uit de placebo groep (41,4%). De meeste bijwerkingen waren mild tot matig. De bijwerkingen die meer voorkwamen in de interventiegroep ten opzichte van de placebogroep was misselijkheid, winderigheid en abnormale dromen.

 

Tabel 4 Effectiviteit van varenicline vergeleken met placebo

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Certainty of the evidence
(GRADE)

Opmerkingen

Risico met controle

Risico met interventie

Continue abstinentie
(week 4-12)

200 per 1.000

 

400 per 1.000
(238 tot 587)

OR 2.67
(1.25 tot 5.68)

140
(1 RCT)

⨁⨁⨁◯
Redelijka

Varenicline resulteert waarschijnlijk in een hogere kans op continue abstinentie (week 4-12) vergeleken met placebo bij volwassen e-sigaretgebruikers.

Continue abstinentie
(week 4-24)

171 per 1.000

 

343 per 1.000
(191 tot 536)

OR 2.52
(1.14 tot 5.58)

140
(1 RCT)

⨁⨁◯◯
Laaga,b

Varenicline lijkt te resulteren in een hogere kans op continue abstinentie (week 4-24) vergeleken met placebo bij volwassen e-sigaretgebruikers.

  1. Onnauwkeurigheid: gebaseerd op < 300 events.
  2. Onnauwkeurigheid: het 95% BI valt in niet-klinisch relevant gebied.
 

Om bovengenoemde vraag te beantwoorden, is er op 3 oktober 2022 een literatuuronderzoek uitgevoerd in de PsychInfo, Medline, Cochrane, Embase en Cinahl databanken naar systematische reviews, meta-analyses en RCT’s. De zoekstrategie en -resultaten staan beschreven in de zoekverantwoording.

                                                                                                           

Tabel 1 PICO

Patiënten

Gebruikers van een e-sigaret

Interventie

Gedragsmatige interventie of medicamenteuze ondersteuning/nicotine vervangende middelen

Vergelijking

Geen of gebruikelijke zorg, placebo

Uitkomstmaten

Cruciaal

  • Blijvende abstinentie, d.w.z. zes maanden of langer
  • Vermindering van onthoudingsverschijnselen
  • Veiligheid (afhankelijkheid/verslaving en overdosering)
  • Bijwerkingen (o.a. carcinogeniteit)
  • Verminderen van craving

Belangrijk

  • Kwaliteit van leven

 

Klinisch relevant verschil voor uitkomstmaten

De werkgroep heeft bepaald dat 20% het minimale klinisch relevante verschil is voor alle uitkomstmaten, net als een SMD (Standardized Mean Difference) > 0,50, een OR of RR < 0,75 of > 1,25 en een verandering van 20% op de totale score van een vragenlijst.

 

Geïncludeerde en geëxcludeerde studies

Van de 902 artikelen, bleven er na beoordeling op titel en abstract 12 referenties over voor de selectie op basis van de volledige teksten (Krishnan2023; Elling2023; Caponnetto2022; Vickerman2021; Graham2021; Chiang2019; Darabseh2022; Sanchez2022; Liu2020; Graham2020; Palmer2023; Palmer2022). Redenen voor exclusie na selectie op basis van titel en abstract waren het niet voldoen aan de PICO (onjuist(e) studie design/ populatie/ interventie/ uitkomst). Na het beoordelen van de volledige tekst zijn er twee RCT’s geïncludeerd (Graham2021; Caponnetto2022). Zie kop evidence tabellen voor exclusieredenen na de tweede selectie op basis van de volledige teksten.

 

Overzicht van geëxcludeerde studies na selectie op basis van full text

Studie

Reden van exclusie

Krishnan2023

Uitkomst voldoet niet aan de PICO

Elling2023

Controle voldoet niet aan de PICO

Vickerman2021

Uitkomst voldoet niet aan de PICO

Chiang2019

Gaat over e-sigaret gebruik als hulpmiddel bij stoppen met roken

Darabseh2022

Geen geïncludeerde studies over stoppen met gebruik van de e-sigaret

Sanchez2022

Uitkomst voldoet niet aan de PICO

Liu2020

Uitkomst voldoet niet aan de PICO

Palmer2023

Uitkomst voldoet niet aan de PICO

Palmer2022

Uitkomst voldoet niet aan de PICO

Graham2020

Studiedesign voldoet niet aan de PICO

  1. Bhatta, D.N., Glantz, S.A. (2020). Association of E-Cigarette Use With Respiratory Disease Among Adults: A Longitudinal Analysis. Am J Prev Med, 58(2), 182-190.
  2. Brown CJ & Cheng JM (2014). Electronic cigarettes: Product characterization and design considerations. Tob Control, 23(SUPPL. 2).
  3. Caponnetto, P., Campagna, D., Ahluwalia, J. S., et al. (2022). A Double-Blind, Randomized, Controlled Phase III Trial Investigating Efficacy and Safety of Varenicline for Vaping Cessation in Adult Users. medRxiv, 2022-12.
  4. CBS i.s.m. RIVM en Trimbos-instituut (2023). Kerncijfers roken 2022, o.b.v. de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor.
  5. DeVito EE & Krishnan-Sarin S. (2017). E-cigarettes: Impact of E-Liquid Components and Device Characteristics on Nicotine Exposure. Curr Neuropharmacol;15.
  6. Farmanco.knmp.nl (2023). Champix tabletten 0,5 mg; 1 mg (gewone- en startverpakking). https://farmanco.knmp.nl/geneesmiddel/2767.html Geraadpleegd op 17 april 2024.
  7. Goldenson NI, Leventhal AM, Simpson KA, Barrington-Trimis JL. (2019). A Review of the Use and Appeal of Flavored Electronic Cigarettes. Curr Addict Rep, 6(2); 98-113.
  8. Goniewicz, M.L., Smith, D.M., Edwards, K.C., et al. (2018). Comparison of Nicotine and Toxicant Exposure in Users of Electronic Cigarettes and Combustible Cigarettes. JAMA Netw Open, 1(8).
  9. Graham AL, Amato MS, Cha S, et al (2021) Effectiveness of a vaping cessation text message program among young adult e-cigarette users: a randomized clinical trial. JAMA Intern Med 181:923-930.
  10. Lagerweij, N. A., Bommelé, J., Willemsen, M. C. & Croes, E. A. (2022). Mentioning smoking cessation assistance during healthcare consultations matters: findings from Dutch survey research. European Journal of Public Health, 32(5):747-752.
  11. McNeill A, Brose LS, Calder R, Hitchman SC, Hajek P, & McRobbie H. (2015). E-cigarettes: an evidence update. A report commissioned by Public Health England. Londen: UK Centre for Tobacco & Alcohol Studies.
  12. McNeill A, Brose LS, Calder R, Bauld L, & Robson D. (2018). Evidence review of e-cigarettes and heated tobacco products 2018. Public Heal Engl. 1–243.
  13. Medicijnkosten.nl (2023). DECIGATAN TABLET 1,5MG | Medicijnkosten.nl Geraadpleegd op 12 april 2023.
  14. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Regels voor de e-sigaret. Geraadpleegd op 1 december 2023.
  15. National Academies of Science, Engineering, and Medicine (NASEM; 2018). Public Health Consequences of E-Cigarettes. Washington, DC.
  16. O’Connor R, Durkin SJ, Cohen JE, et al. (2021). Thoughts on neologisms and pleonasm in scientific discourse and tobacco control. Tob Control 30(4), 359-360.
  17. Parekh, T., Pemmasani, S., Desai, R. (2020). Risk of Stroke With E-Cigarette and Combustible Cigarette Use in Young Adults. Am J Prev Med, 58(3), 446-452.
  18. Patiëntenfederatie Nederland (2023). Rapport Stoppen met Roken. Patiëntenfederatie Nederland: Utrecht.
  19. RIVM (2023). Wat is een e-sigaret? www.rivm.nl/tabak/producten/wat-is-een-e-sigaret
  20. Romijnders KAGJ, Krüsemann EJZ, Boesveldt S, et al. (2019). E-liquid flavor preferences and individual factors related to vaping: A survey among Dutch never-users, smokers, dual users, and exclusive vapers. Int J Environ Res Public Health, 16(23).
  21. Shahab, L., Goniewicz, M.L., Blount, B.C., et al. (2017). Nicotine, carcinogen, and toxin exposure in long-Term e-cigarette and nicotine replacement therapy users. Ann Intern Med, 166(6), 390-400.
  22. Soneji S, Barrington-Trimis JL, Wills TA, et al. (2017) Association between initial use of e-cigarettes and subsequent cigarette smoking among adolescents and young adults a systematic review and meta-analysis. JAMA Pediatr., 171(8), 788-797.
  23. Stratton, K., Kwan, L.Y., Eaton, D.L., et al. (2018). Public Health Consequences of E-Cigarettes. National Academies Press.
  24. Struik, L. & Yang, Y. (2021). e-Cigarette Cessation: Content Analysis of a Quit Vaping Community on Reddit. J Med Internet Res. 2021 Oct; 23(10).
  25. Trimbos-instituut (2017). Richtlijn Behandeling van tabaksverslaving en stoppen met roken begeleiding, herziening 2016. Trimbos-instituut, Utrecht.
  26. Trimbos-instituut (2022). Middelengebruik onder studenten van 16-18 jaar op het mbo en hbo 2021. Trimbos-instituut, Utrecht.
  27. Trimbos-instituut (2023a). Factsheet Elektronische sigaretten (vapes). Trimbos-instituut, Utrecht.
  28. Trimbos-instituut (2023b). Jongerenmonitor tabaks- en nicotineproducten het gebruik van tabaks- en nicotineproducten door jongeren en jongvolwassenen van 12 tot en met 25 jaar (herziene versie). Trimbos-instituut, Utrecht.
  29. Trimbos-instituut i.s.m. RIVM en CBS (2020). Aanvullende Module Middelen van de Leefstijlmonitor (LSM-A middelen).
  30. Universiteit Utrecht, Trimbos-instituut en SCP i.s.m. RIVM (2022). HBSC 2021: Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Universiteit Utrecht: Utrecht.
  31. USDHHS (2014). The Health Consequences of Smoking—50 Years of Progress: A Report of the Surgeon General. Atlanta, GA: U.S. Department of Health and Human Services, Centers for Disease Control and Prevention, National Center for Chronic Disease Prevention and Health Promotion, Office on Smoking and Health, 2014. Printed with corrections, January 2014.
  32. USDHHS (2020). Smoking Cessation. A Report of the Surgeon General. Atlanta, GA: U.S. Department of Health and Human Services, Centers for Disease Control and Prevention, National Center for Chronic Disease Prevention and Health Promotion, Office on Smoking and Health, 2020.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 12-09-2024

Laatst geautoriseerd  : 12-09-2024

Geplande herbeoordeling  :

Richtlijnen bevatten geen wettelijke voorschriften, maar aanbevelingen die zo veel mogelijk op bewijs gebaseerd zijn. Zorgverleners kunnen aan de aanbevelingen voldoen in het streven om kwalitatief goede of ‘optimale’ zorg te verlenen. Aangezien deze aanbevelingen gebaseerd zijn op ‘algemeen bewijs voor optimale zorg’ en de inzichten van de werkgroep hierover, kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie zo nodig in individuele gevallen afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, zelfs noodzakelijk. Wanneer zorgverleners van deze richtlijn afwijken, wordt het aanbevolen om dit beargumenteerd en gedocumenteerd, en waar relevant in overleg met de patiënt, te doen.

 

De professionaliteit van zorgverleners in de gezondheidszorg brengt met zich mee dat zij (mede door het hanteren van een richtlijn) zoveel mogelijk evidence-based handelen, volgens de laatste stand van de wetenschap. Wanneer richtlijnen door, en binnen de beroepsgroep zijn opgesteld, normeren zij het medisch professioneel handelen en zijn zij een uitwerking van de medisch professionele standaard.[1]

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar zoveel mogelijk op bewijs gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners, zorgorganisaties, zorgvragers en beleidsmakers kennis kunnen ontlenen om kwalitatief hoogwaardige zorg te waarborgen. De doelgroep van de richtlijn kan op basis van de eigen professionele autonomie afwijken van de richtlijn als zij dat (in overleg met de zorgvrager) nodig acht. Als de situatie het vereist is afwijken van richtlijnen zelfs noodzakelijk. Wel is er de plicht om dit schriftelijk vast te leggen. Hiermee hebben richtlijnen geen bindend karakter en vormen ze geen voorschrift; een voorschrift is immers wel bindend.

[1] Gevers JKM & Aalst A van (1998). De rechter en het medisch handelen (3e druk). Deventer: Kluwer.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Partnership Stoppen met Roken
  • Trimbos-instituut
  • Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging Van Doktersassistenten
  • Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland
  • Trimbos-instituut
  • Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
  • Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde
  • Partnership Stoppen met Roken
  • Nederlandse Vereniging van Praktijkondersteuners
  • Praktijkverpleegkundigen & Praktijkondersteuners

Algemene gegevens

Het belang van deze richtlijn wordt ondersteund door onderstaande partijen, die geen standaardprocedure hebben voor het autoriseren van richtlijnen, of waarbij de autorisatie van de richtlijn niet in deze procedure is meegenomen:

  • Branchevereniging Stoppen met Roken
  • Gezondheidsfondsen voor Rookvrij (GvRV): Hartstichting, KWF Kankerbestrijding en het Longfonds
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF)
  • Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)
  • Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV)
  • Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB)
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG)
  • Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU)
  • NVM-mondhygiënisten
  • Partnership Stoppen met Roken (P-SMR)
  • Patiëntenfederatie Nederland (PFN)
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN)
  • Zorgverzekeraars Nederland (ZN)

Op initiatief van het Trimbos-instituut en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), in samenwerking met het Partnership Stoppen met Roken en met mede financiering van het Ministerie van VWS heeft de richtlijnwerkgroep de multidisciplinaire richtlijn ‘Tabaks- en nicotineverslaving’ alsmede de NHG-behandelrichtlijn ‘Stoppen met roken’ geactualiseerd. De ontwikkeling werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut en het NHG.

Doel en doelgroep

De richtlijn ‘Tabaks- en nicotineverslaving’ geeft aanbevelingen voor de behandeling van tabaksverslaving en begeleiding bij stoppen met roken. De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van alle professionals die betrokken zijn bij de zorgverlening aan deze groep mensen. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen, waaronder patiëntvoorkeuren en ‘expert opinion’, geeft de richtlijn een overzicht van goed (‘optimaal’) handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan een onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van behandeling van tabaksverslaving en begeleiding bij stoppen met roken.

Samenstelling werkgroep

De Multidisciplinaire Richtlijn ’Tabaks- en nicotineverslaving’ is ontwikkeld in opdracht van het Trimbos-instituut en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG).

De richtlijnwerkgroep, onder voorzitterschap van Prof. dr. Jean Muris, bestond uit huisartsen, praktijkondersteuners en -verpleegkundigen, longartsen, cardiologen, verslavingsartsen, kinderartsen en gynaecologen die door de beroepsverenigingen waren afgevaardigd. Naast de richtlijnwerkgroep is er een klankbordgroep van inhoudelijk experts samengesteld, die werd gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op de conceptteksten.

De richtlijnwerkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut en het Nederlands Huisartsengenootschap. Dit technisch team bestond uit projectleiders, richtlijnadviseurs, informatiespecialisten, literatuur reviewers en projectassistentie. Onderstaande tabellen geven een overzicht van de samenstelling van de richtlijnwerkgroep (Tabel 2.2), de klankbordgroep (Tabel 2.3) en het ondersteunend (technisch) team (Tabel 2.4).

 

Tabel 2.2 Leden werkgroep

Naam

Organisatie

Beroep/functie

Jasper Been

Erasmus MC Sophia Kinderziekenhuis, NVK, Taskforce Rookvrije Start

Kinderarts-neonatoloog, associate professor

Anne-Marije Buiter

NVALT

Longarts

Zamire Damen

NHG

Huisarts n.p., sr. wetenschappelijk medewerker

Gea van Essen

(t/m maart 2023)

V&VN

Gespecialiseerd longverpleegkundige

Inge Heemstra

NHG

Huisarts, wetenschappelijk medewerker

Petra Hopman

Trimbos-instituut

Wetenschappelijk medewerker, projectleider

Clasien van der Houwen

NVOG, Taskforce Rookvrije Start (Vz)

Gynaecoloog

Ine Kuilder (v.a. januari 2023)

NVvPO, V&VN

Praktijkondersteuner Somatiek

Hennie Monrooij

V&VN

Praktijkondersteuner Huisarts- Somatiek, Stoppen-met-rokencoach, Longfunctieanalist

Jean Muris (voorzitter)

NHG, Universiteit Maastricht

Huisarts, hoogleraar Huisartsgeneeskunde

Matthijs Oud

NHG, Trimbos-instituut

Wetenschappelijk medewerker, reviewer

Carlijn van der Pijl

NVVC

Cardioloog

Talisha de Rouw

(t/m januari 2023)

NVvPO, V&VN

Praktijkondersteuner Somatiek

Annemiek Schep

NHG

Wetenschappelijk medewerker, epidemioloog

Wilco Sliedrecht

VVGN (Vz) , de Hoop ggz

Verslavingsarts KNMG, Opleider verslavingsgeneeskunde

Ilona Statius Muller

NHG

Huisarts

Elena Vos (t/m juli 2023)

Trimbos-instituut

Jr. wetenschappelijk medewerker, reviewer

Amanda van Walraven

NHG

Wetenschappelijk medewerker, projectleider

Marieke Westra

NVvPO, V&VN

Praktijkondersteuner Somatiek

Lidewij Wind

NHG

Huisarts

 

Tabel 2.3 Leden klankbordgroep

Hoofdstuk

Naam

Organisatie

Beroep

Alle

Selma Bouthoorn

NHG

Huisarts, wetenschappelijk medewerker

Minderen met roken als opmaat tot stoppen, Cytisinicline, E-sigaret als stoppen-met-rokenmethode, Stoppen met gebruik van de e-sigaret, Niet-intensieve gedragsmatige begeleiding

Esther Croes

Trimbos-instituut, Partnership Stoppen met Roken (bestuur)

Arts-epidemioloog, sr. wetenschappelijk medewerker

Niet-intensieve gedragsmatige begeleiding

Miriam de Kleijn

PinK-FOX, Partnership Stoppen met Roken (voorzitter)

Adviseur gezondheidsbevordering, n.p. huisarts

Alle

Miranda Kurver

NHG

Huisarts, senior wetenschappelijk medewerker

Kort stopadvies

Naomi Lagerweij

Trimbos-instituut

Wetenschappelijk medewerker

E-health, Niet-intensieve gedragsmatige begeleiding

Eline Meijer

LUMC

Universitair docent

Alle

Miesje Nijs

NHG

Huisarts, wetenschappelijk medewerker

Minderen met roken als opmaat tot stoppen

Marcel Pieterse

Universiteit Twente

Universitair hoofddocent

E-health

Sigrid Troelstra

Trimbos-instituut

Wetenschappelijk medewerker

Kort stopadvies

Maurits van der Veen

Trimbos-instituut, Partnership Stoppen met Roken (bestuur), Ziekenhuis Gelderse Vallei (tot 1-1-2024), Isala (per 1-1-2024)

Cardioloog

Alle

Monique Verduijn

NHG

Apotheker, senior wetenschappelijk medewerker

Alle

Corlien de Vries

NHG

Huisarts, wetenschappelijk medewerker

Alle

Iris Wichers

NHG

Huisarts, senior wetenschappelijk medewerker

Minderen met roken als opmaat tot stoppen

Marc Willemsen

Trimbos-instituut, Universiteit Maastricht

Afdelingshoofd afdeling Tabak, hoogleraar Tabaksontmoediging

 

Tabel 2.4 Ondersteuning werkgroep

Naam

Ondersteuning

Jacintha van Balen

Sr. wetenschappelijk medewerker, huisarts, cluster Richtlijnontwikkeling, NHG

Esther Croes

Arts-epidemioloog, sr. wetenschappelijk medewerker, Trimbos-instituut

Daniëlle van Duin

Wetenschappelijk medewerker, richtlijnadviseur, Trimbos-instituut

Ton Kuipers

Sr. wetenschappelijk medewerker, cluster Richtlijnontwikkeling, NHG

Kimberly Lucas

Projectondersteuner, Trimbos-instituut

Laura van Rossum – Boerboom

Informatiespecialisten, NHG

Carla Sloof

Informatiespecialisten, NHG

Maud Visser

Wetenschappelijk medewerker, huisarts, cluster Richtlijnontwikkeling, NHG

Urlien Vogelland

Projectondersteuner, NHG

Tjerk Wiersma

Wetenschappelijk medewerker, beoordelaar belangenverstrengeling; NHG

Belangenverklaringen

Publicaties over VBA

Oktober 2022

Uitgesloten aan deelname uitgangsvraag VBA

Clasien van der Houwen

ZZP Trimbos Instituut/NVOG

Geen

Geen

November 2022

 

Ine Kuilder (vanaf januari 2023)

- Praktijkondersteuner Somatiek

Geen

Geen

Mei 2024

 

Hennie Monrooij

  • Praktijkondersteuner Huisarts- Somatiek, Medisch Centrum Hofspoor te Houten
  • Stoppen met roken coach voor Sinefuma
  • ZZP’er Inval POH bij diverse praktijken
  • Inval Longfunctieanalist in diverse ziekenhuizen
  • Lid van de implementatiecommissie van de CAHAG (onbetaald)
  • Lid van het Partnership Stop met Roken (onbetaald)

Sinefuma is een bedrijf waarvoor ik de stop met roken training voor geef en waarvoor ik werk

November 2022

 

Jean Muris

  • Universiteit Maastricht, hoogleraar huisartsgeneeskunde
  • Incidentele waarnemingen als huisarts in huisartsenpraktijk Geulle

UM in fulltime en betaald; voor waarnemingen

Geen

December 2023

 

Matthijs Oud

Epimedioloog, Methodoloog standaarden NHG, Trimbos-Instituut

  • Afstudeer begeleider SPV (Avans + hogeschool) (betaald)
  • Externe promovendus (VU Amsterdam)
  • Ik heb aandelen, deze wisselen van samenstelling. Maar ik beleg, gezien mijn functie, niet direct in de farmaceutische industrie of andere bedrijven die activiteiten hebben in de gezondheidszorg
  • ZonMw, projectleider (Onderzoek naar effectieve elementen van psychotherapie). NVvP geen projectleider (diverse richtlijntrajecten), IKNL projectleider (diverse richtlijn trajecten), Akwa GGZ (diverse zorgstandaarden generieke modulen, bij 1 projectleider)

Maart 2022

 

Carlijn van der Pijl

Cardioloog Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA)

  • Lid Werkgroep Cardiovasculaire Beeldvorming NVVC (onbetaald)
  • Mede oprichter Zorgpad Congenitale Cardiologie Hartnet (onbetaald)

Geen

Oktober 2022

 

Talisha de Rouw

(t/m januari 2023)

  • Praktijkondersteuner somatiek bij huisartsenpraktijk S Broens te Huissen, huisartsenpraktijk de Zuiling te Elst en huisartsenpraktijk Kleerekoper / Corsten te Elst
  • POH/NVvPO en VenVN
  • Lid medische vakcommissie beroepsverenigingen VenVN en NVvPO (onbetaald)
  • Externe examinator Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (0-uren contract betaald)

Geen

November 2022

 

Annemiek Schep

Epimedioloog, Wetenschappelijk medewerker NHG

Onderzoeker lectoraat Zorg en Zingeving, Hogeschool Viaa Zwolle, analyses uitvoeren en meeschrijven aan artikelen (betaald)

Geen

Maart 2022

 

Wilco Sliedrecht

  • Bestuurslid VVGN, Vereniging Verslavingsgeneeskunde Nederland
  • Verslavingsarts KNMG, opleider verslavingsgeneeskunde bij de Hoop GGZ Dordrecht

Geen

Geen

Oktober 2022

 

Ilona Statius Muller

Huisarts, huisartsenpraktijk Ubbens & Statius Muller

  • Scen arts (betaald)
  • Kruispost arts (onbetaald)
  • Kaderopleiding Supervisie en Coaching i.o.
  • Amsterdams Rookalarm
  • Werkgroep wijkgerichte zorg Amsterdam

Geen

Januari 2024

 

Elena Vos

(t/m juli 2023)

Junior literatuuronderzoeker, Trimbos- Instituut

Geen

Geen

Oktober 2022

 

Amanda van Walraven

Apotheker, Wetenschappelijk medewerker NHG

Geen

Geen

Maart 2022

 

Marieke Westra

Praktijkondersteuner somatiek

Lid medische vakcommissie NVvPO (onbetaald)

Geen

Oktober 2022

 

Lidewij van Zelst-Wind

  • Huisarts
  • ZZP kaderarts

Beide betaald, ZZP kaderarts GGZ deels betaald, deels onbetaald

Mede auteur eerste NHG- Standaard Stoppen met Roken en NHG behandelrichtlijn 2017

Februari 2024

 

# Dit betreft: persoonlijke financiële belangen, persoonlijke relaties, extern gefinancierd onderzoek, intellectuele belangen of reputatie, overige belangen (zie voor de uitgebreide vragen de KNAW belangenverklaring). Een blanco cel in de tabel geeft aan dat de betreffende persoon geen van de genoemde belangen heeft.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

In het eerste deel van 2022 heeft er een knelpunteninventarisatie plaatsgevonden binnen het NHG en de aangesloten beroepsverenigingen van het Partnership Stoppen met Roken. Hen is gevraagd welke thema’s er in aanmerking dienden te komen voor opname (herzien of nieuw) in de huidige herzieningsronde. Ook zijn inhoudelijk experts benaderd met deze vraag. Omdat er ruimte was voor opname van maximaal acht thema’s (en de lijst aangedragen thema’s langer was) heeft een technisch team (wetenschappelijk medewerkers en methodologen) van het NHG en het Trimbos-instituut in de tweede helft van 2022 via twee bijeenkomsten beargumenteerd afgewogen welke thema’s er opgenomen zouden worden. Overwegingen waren daarbij onder meer vragen vanuit het zorgveld (o.a. sterk toegenomen gebruik van de e-sigaret, en hoe hier als zorgverlener mee om te gaan), ontwikkelingen in het aanbod van interventies (o.a. varenicline niet langer beschikbaar, met cytisine als potentiële vervanger) en het al dan niet beschikbaar zijn van nieuwe wetenschappelijke inzichten.

In 2022 is er een werkgroep samengesteld bestaande uit het technisch team (NHG en Trimbos-instituut), aangevuld met zorgverleners vanuit verschillende disciplines (zie Tabel 2.2 Leden werkgroep). In totaal kwam de werkgroep zes keer bijeen, gedurende een periode van circa anderhalf jaar (november 2022 – maart 2024). In deze periode doorliep zij de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO). De informatiespecialist verrichtte op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten een selectie in de gevonden onderzoeken.

Alle werkgroepleden hebben een KNAW Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling ingevuld. Zie de tabel belangenverklaringen voor een samenvattend overzicht. Een deelnemer werd uitgesloten van deelname aan één uitgangsvraag, voor de rest waren er geen conflicterende belangen.

Tijdens de startbijeenkomst van de werkgroep werden op basis van de uitgangsvragen de PICOs (begrenzing van de Populatie, Interventies, Controle condities en de Uitkomstmaten besproken en vastgesteld. Tijdens de tweede tot en met de vijfde bijeenkomt werden de acht modules inhoudelijk besproken. Hierbij beoordeelden de reviewers steeds de kwaliteit en inhoud van de verkregen wetenschappelijke literatuur, en verwerkten deze in evidence tabellen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies. Deze search, selectie en conclusies werden vervolgens steeds aan de richtlijnwerkgroep voorgelegd. Op basis van de gevonden literatuur gingen werkgroepleden met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (‘expert opinion’)[1] en kwamen zo tot gewogen aanbevelingen. Hierbij is tevens gebruik gemaakt van het patiëntenperspectief, zoals verkregen uit een peiling onder 22.000 leden van het Zorgpanel van de Patiëntenfederatie Nederland en enkele patiëntenorganisaties.[2] Zie Bijlage 'Raadpleging Zorgpanel Patiëntenfederatie Nederland' van deze richtlijn voor de werkwijze en voornaamste bevindingen.

Samen met de werkgroepleden schreef het technisch team de conceptrichtlijntekst, die eind 2023 via een interne commentaarronde is voorgelegd aan het NHG en aan een aantal inhoudelijk experts (klankbordgroep; zie Tabel 2.3). In december 2023 en januari 2024 is het daarop aangepaste document ter becommentariëring voorgelegd aan de externe referenten. De verkregen input is in overleg met de werkgroep (tijdens de zesde en laatste bijeenkomst) verwerkt tot een document dat vervolgens ter autorisatie aan de beroepsverenigingen is voorgelegd.

[1] Deze praktijkoverwegingen zijn steeds beschreven in de hoofdstuksecties ‘van bewijs naar aanbeveling’.

[2] Patiëntenfederatie Nederland (2023). Rapport Stoppen met Roken. Patiëntenfederatie Nederland: Utrecht.

 

Afbakening

Deze richtlijn(herziening) omvat de diagnostiek en het beleid om rokers effectief te adviseren en te begeleiden bij het stoppen met roken van nicotinehoudende tabaksproducten of, waar expliciet benoemd, de e-sigaret. Ondersteuning bij het stoppen met overige tabaksproducten, zoals nicotinezakjes en snus, waterpijp, kruidensigaret, pruim- en snuiftabak, joint, heat-not-burn sigaretten (heat sticks of verhitte tabak) en vaporizers vallen buiten deze scope.[3]

Tenzij anders vermeld (zie hiervoor de uitgangsvragen en PICO’s) betreft de richtlijn de behandeling van patiënten van alle leeftijden, al dan niet gemotiveerd om hun rookgedrag te veranderen, en wordt de behandeling van tabaksverslaving en stoppen met roken bij speciale subgroepen zoals jongeren, zwangeren of personen met comorbide psychiatrische stoornissen niet specifiek belicht.

De kennis omtrent de volgende thema’s is bij de huidige modulaire richtlijnherziening geactualiseerd:

  • E-health
  • E-sigaret als stoppen-met-rokenmethode
  • Farmacotherapie:
    • Cytisinicline
    • Nicotinevervangende middelen bij zwangeren[4]
  • Gedragsmatige stoppen-met-rokenondersteuning:
    • Kort stopadvies
  • Minderen met roken als opmaat tot stoppen

Thema’s die niet eerder aan bod kwamen en derhalve bij deze actualisatieronde voor het eerst zijn opgenomen, zijn:

  • Gedragsmatige stoppen-met-rokenondersteuning:
    • Niet-intensieve gedragsmatige begeleiding
  • Stoppen met gebruik van de e-sigaret

[4] In aansluiting op de vorige richtlijnherziening (2016) is het addendum ‘Behandeling van tabaksverslaving en stoppen met roken ondersteuning bij zwangere vrouwen’ (2017) verschenen, waar nicotinevervangende middelen één van de modules vormde.

 

Uitgangsvragen

De richtlijn is ontwikkeld op geleide van uitgangsvragen, die gebaseerd zijn op ervaren knelpunten rondom de behandeling van mensen met een tabaksverslaving.

De richtlijn is geen leerboek waarin zoveel mogelijk beschikbare kennis over een onderwerp wordt  opgenomen, maar een document met praktische aanbevelingen rondom knelpunten uit de praktijk.  Dat betekent dat praktijkproblemen zoveel als mogelijk uitgangspunt zijn van de teksten in de richtlijn. Dat betekent ook dat méér aandacht gegeven wordt aan de wijze waarop die praktijkproblemen worden opgelost, dan aan de degene door wie die problemen worden aangepakt of opgelost. De richtlijn is een document dat beschrijft hoe optimale behandeling er inhoudelijk uitziet. Indien mogelijk beschrijft de richtlijn ook in welke vorm een interventie het beste kan worden aangeboden. De huidige modulaire richtlijnherziening behandelt in de verschillende hoofdstukken de ‘klinische uitgangsvragen’

 

Methode wetenschappelijke onderbouwing

De richtlijn is ontwikkeld volgens de methodiek van de evidence based richtlijnontwikkeling (EBRO).

 

Zoekstrategie

Uitgangspunt is de richtlijn ‘Behandeling van Tabaksverslaving en Stoppen met Roken Ondersteuning’, herziening 2016.[5] Om de uitgangsvragen te beantwoorden is door de informatiespecialist op systematische wijze gezocht naar richtlijnen, systematische reviews en RCT’s, vanaf de zoekdatum van de vorige richtlijn. Dit werd gedaan in verschillende databanken, zoals Pubmed en Embase. Zoekacties worden per uitgangsvraag (‘search strings’) en het aantal gevonden artikelen beschreven en zijn opvraagbaar per module. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

[5] Deze baseerde zich weer op de eerste (CBO-)richtlijn Behandeling van Tabaksverslaving uit 2004.

 

Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs

Sinds de introductie van de GRADE-methodiek in 2004 werd dit wereldwijd al snel de methode van voorkeur om wetenschappelijk bewijs te graderen ten behoeve van richtlijnontwikkeling (Guyatt et al., 2011[6]), inclusief deze richtlijn. De GRADE-methodiek gaat er van uit dat de zekerheid van het wetenschappelijk bewijs uit randomized controlled trials (RCT’s) in beginsel hoog is vanwege de, mits goed uitgevoerd, kleine kans op vertekening (bias). In geval van observationele (niet gerandomiseerde) studies is de uitgangspositie van de zekerheid van bewijs laag. De zekerheid van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie hieronder 'GRADE-factoren voor downgraden en upgraden'). Bij observationeel onderzoek kan het bewijs in bepaalde gevallen omhoog worden gegradeerd.

Bij het beoordelen van het verschil in effecten tussen interventies is gelet op het bestaan van klinisch relevante verschillen tussen interventies. Daarvoor wordt bij voorkeur gelet op absolute verschillen (indien deze gegevens beschikbaar zijn). De NHG-werkgroep heeft per uitkomstmaat bepaald wat de grens voor een klinisch relevant verschil (voor- of nadeel) is. Als dit niet mogelijk was, ging de werkgroep uit van de door GRADE voorgestelde standaardgrenzen van een Minimally Important Difference (MID) van 0,5 SMD voor continue uitkomstmaten, 20% op de totale score van een vragenlijst en 25% relatieve risicoreductie (RRR; wat correspondeert met een RR van 0,75 of 1,25) voor dichotome uitkomstmaten.

Bij de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs ten aanzien van bovenstaande factoren werd uitgegaan van ‘Grade guidelines’, zoals ook te raadplegen in het ‘Grade handbook’ (Guyatt et al., 2013).[7]

[6] Guyatt et al. (2011). GRADE guidelines: a new series of articles in the Journal of Clinical Epidemiology. J Clin Epidemiol, 64(4):380-2.

[7] Schünemann et al. (2013). GRADE Handbook: Introduction to GRADE Handbook. Handbook for grading the quality of evidence and the strength of recommendations using the GRADE approach. Updated October 2013.

 

GRADE-factoren voor downgraden en upgraden

Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.

We downgraden het niveau van de kwaliteit van bewijs van studies met een hoge uitgangspositie (RCT’s), bij:

We upgraden het niveau van de kwaliteit van bewijs van observationele studies bij:

1. Beperkingen in de onderzoeksopzet of uitvoering (study limitations)[8]

Hierbij gaat het om de methodologische kwaliteit. Voorbeelden zijn dat de randomisatie-procedure niet optimaal was, dat beoordelaars van subjectieve uitkomsten niet geblindeerd waren, dat er selectief is gerapporteerd over de uitkomsten en dat er veel uitvallers waren.

1. Een groot effect (large magnitude of effect)

Hiervan is sprake als er in de resultaten een groot effect of een sterk bewijs van associatie gevonden wordt. Dit kan tot uitdrukking komen in de hoogte van het relatieve risico (RR).

2. Inconsistentie van de resultaten (inconsistency)

Hierbij gaat het om heterogeniteit van de resultaten van verschillende studies. Er kunnen beperkingen zijn als er een grote variatie is in de schattingen van het effect van een behandeling of als er nauwelijks overlap is tussen de 95%- betrouwbaarheidsintervallen (BI’s).

2. Mogelijke confounders die het ‘ware’ effect verminderd hebben (plausible confounding)

Hiervan kan sprake zijn als er een achterliggende variabele is, zoals de ernst van de aandoening van de patiënten die met het onderzoek meedoen, die van invloed is op het effect van de interventie.

3. Indirect bewijs (indirectness)

Er worden twee soorten indirect bewijs onderscheiden. Enerzijds gaat het om indirecte vergelijkingen, bijvoorbeeld wanneer er alleen interventies met een placebo worden vergeleken en geen interventies met elkaar worden vergeleken. Anderzijds gaat het om verschillen in patiëntenpopulatie, inhoud van de interventie of keuze van de uitkomstmaten tussen de beschikbare studies en de uitgangsvraag die in de richtlijn wordt gesteld.

3. Bewijs van een verband tussen de dosering en de repons (dose-response gradient)

Hiervan kan sprake zijn als een stijgende dosering van een bepaald medicijn meer effect geeft.

4. Onnauwkeurigheid van de resultaten (imprecision)

Hierbij gaat het om de onzekerheid van de uitkomst, bijvoorbeeld als de 95%-BI’s heel breed zijn vanwege kleine patiëntaantallen.

 

5. Kans op selectieve publicatie (publication bias) van onderzoeken of uitkomstmaten.

Een voorbeeld van een beperking is wanneer niet alle studies gepubliceerd worden, bijvoorbeeld kleine studies die geen effecten ten gunste van de interventie konden aantonen.

 

[8] De zekerheid van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.

 

Samenvatten van resultaten en conclusies

Van elk artikel is een samenvatting gemaakt in een zogenaamde 'evidence tabel', waarin de belangrijkste kenmerken van de onderzoeken zijn opgenomen. De formulering van de conclusies, gebaseerd op de studies uit het systematische literatuuronderzoek, is afgestemd op het GRADE niveau (zie Tabel 2.5). Deze formulering sluit ook aan bij de ‘levels of evidence’ (niveau 1 t/m 4) die is toegepast in de eerste richtlijn Behandeling van Tabaksverslaving (CBO, 2009) en de meest recente herziening uit 2016.

 

Tabel 2.5 Formulering van conclusies naar aanleiding van het GRADE niveau

GRADE niveau

Niveau van bewijs

Formulering conclusie

⊕⊕⊕⊕

Niveau 1: Hoog

“X vermindert / verhoogt …”

⊕⊕⊕◯

Niveau 2: Redelijk

“X vermindert / verhoogt waarschijnlijk …”

⊕⊕◯◯

Niveau 3: Laag

“X lijkt te resulteren in een vermindering / toename van …”

⊕◯◯◯

Niveau 4: Zeer laag

“Het bewijs is zeer onzeker over het effect van X op …”

 

Van bewijs naar aanbevelingen: Overwegingen

Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een instrument of behandeling wordt aanbevolen. De leden van de werkgroep brengen deze overwegingen op basis van hun praktijkervaringen in. In de teksten van de vorige richtlijn-versies werd dit onder ‘Overige Overwegingen’ beschreven.

Mee te wegen factoren om te bepalen of een instrument of behandeling wordt aanbevolen:

 

1. Kwaliteit van bewijs

Hoe hoger de algehele kwaliteit van het bewijs, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

 

2. Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

Hoe groter het verschil is tussen de gewenste en ongewenste effecten, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling. Hoe kleiner dit verschil of hoe meer onzekerheid over de grootte van het verschil, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.

Toelichting:

  • Bespreken effectiviteit in relatie tot bijwerkingen en complicaties in het licht van de kwaliteit van bewijs, de precisie van de effectgrootte en minimaal klinisch relevant geacht voordeel;
  • Sterkte van het effect vergeleken met geen interventie;
  • Aanwezigheid van comorbiditeit;
  • Klinisch niet relevantie van het effect.

3. Patiëntenperspectief

Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van patiënten bij het afwegen van de voor- en nadelen van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

 

4. Kosten

Hoe minder middelen er worden gebruikt (m.a.w. hoe lager de kosten van een interventie zijn vergeleken met de beschouwde alternatieven en andere kosten gerelateerd aan de interventie), des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke aanbeveling. Hoe meer onzekerheid over het middelenbeslag, des te waarschijnlijker wordt een conditionele aanbeveling.

 

5. Aanvaardbaarheid

Hier worden de bijzonderheden beschreven over de haalbaarheid van de interventie. Potentiële implementatiebarrières zijn divers van aard, denk aan praktische, technische, juridische en logistieke aspecten, maar ook organisatorische aspecten, professionele interacties of personele capaciteit. Bijvoorbeeld beperkte beschikbaarheid van de interventie of training van zorgpersoneel in het buitenland.

NB: Een ander voorbeeld is duurzaamheid. Wanneer productie, toediening en/of gebruik van de interventie niet duurzaam is (bijvoorbeeld belastend voor het milieu), weegt dit mee in de beoordeling van de haalbaarheid en daarmee de sterkte en richting van de aanbeveling. Bij een vergelijking van twee interventies kunnen de duurzaamheidsaspecten meewegen in de uiteindelijke formulering van de aanbeveling.

 

6.Haalbaarheid

Dit is een samenvatting van bovenstaande punten, waarbij ook de weging wordt aangegeven, om weer te geven hoe er tot de aanbeveling is gekomen. Het is een lopende, goed leesbare tekst. Er wordt aangegeven welke argumenten de doorslag hebben gegeven voor de aanbeveling. En er wordt expliciet vermeld of het een sterke of zwakke aanbeveling is, voor of tegen de interventie.

 

Formulering van aanbevelingen

Afhankelijk van deze factoren kan een instrument of behandeling wel of niet worden aanbevelen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling wordt behandeling X voor alle patiënten met Y aanbevelenswaardig geacht. Bij een zwakke aanbeveling spelen er bijvoorbeeld patiëntvoorkeuren mee. Het is belangrijk in deze sectie expliciet de argumenten te vermelden die maken dat een behandeling wel of niet wordt aanbevolen, en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.

Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen wordt er een vaste indeling aangehouden, zie Tabel 2.6.

 

Tabel 2.6 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen

Gradering aanbeveling

Betekenis

Voorkeursformulering

STERK VOOR

De voordelen zijn groter dan de nadelen voor bijna alle patiënten.

Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen.

“We bevelen [interventie] aan.”

ZWAK VOOR

De voordelen zijn groter dan de nadelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen.

De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen.

“Overweeg [interventie], bespreek de voor- en nadelen).”

ZWAK TEGEN

De nadelen zijn groter dan de voordelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen.

De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen.

“Wees terughoudend met [interventie], bespreek de voor- en nadelen).”

STERK TEGEN

De nadelen zijn groter dan de voordelen voor bijna alle patiënten.

Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen.

“We bevelen [interventie] niet aan.”

 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Minderen met roken als opmaat tot stoppen