Suïcidaal gedrag

Initiatief: NVvP Aantal modules: 75

Lithium suïcidaal gedrag

Uitgangsvraag

Leveren medicamenteuze en biologische interventies een positieve bijdrage aan het verminderen van suïcidaal gedrag?

Aanbeveling

Het is sterk aan te bevelen bij patiënten met bipolaire stoornissen en suïcidaal gedrag te behandelen met lithium en bij eventueel staken van de behandeling patiënten te informeren over het (her-) optreden van suïcidaal gedrag en hen daarna intensief te volgen.

Overwegingen

Bij deze module zijn geen overwegingen geformuleerd.

Onderbouwing

Niveau 1

Het is aangetoond dat bij patiënten met een stemmingsstoornis gebruik van lithium het risico op suïcide en

suïcidepogingen aanzienlijk vermindert. Dit effect geldt zowel voor patiënten met een bipolaire stoornis als voor patiënten

met een unipolaire depressie. Stoppen met lithium bij bipolaire stoornissen geeft een fors verhoogde kans op suïcide en

suïcidepogingen.

 

A2:                Baldessarini, 2003; Cipriani, 2005; Baldessarini & Tondo, 2010;           Guzetta et al., 2007; Baldessarini, 1999.

 

Er is sterk en consistent bewijs dat het gebruik van lithium bij patiënten met een stemmingsstoornis is geassocieerd met minder suïcidepogingen en suïcides (Baldessarini et al., 2003; Tondo et al., 2001; Cipriani et al., 2005; Baldessarini & Tondo, 2010). Een meta-analyse van acht onderzoeken waarin lithium werd vergeleken met behandelingen zonder lithium liet een viervoudig verminderd risico zien op suïcide en suïcidepogingen bij de behandeling met lithium (Guzzetta et al., 2007). Dit geldt zowel voor patiënten met een bipolaire stoornis als met een unipolaire depressie. Het risico van suïcidaal gedrag bij patiënten met een unipolaire depressie of een bipolaire II- of I-stoornis blijkt bij gebruik van lithium niet hoger te zijn dan in de algemene populatie. Stoppen met lithium bij bipolaire patiënten geeft een fors verhoogde kans op suïcide en suïcidepogingen (Baldessarini et al., 1999).

Over de behandeling met andere stemmingsstabilisatoren (valproïnezuur, olanzapine, lamotrigine) als profylaxe voor recidiverende stemmingsepisodes is vooralsnog geen bewijs dat deze middelen suïcidaal gedrag verminderen (Baldessarini & Tondo, 2010).

Uit een meta-analyse van Fountoulakis et al. (2009) bleek dat psychotherapeutische interventies naast farmacotherapeutische interventies tegen suïcidaal gedrag bij patiënten met een bipolaire stoornis geen meerwaarde hebben. In een meta-analyse van Gray en Otto (2001) werd nagegaan welke interventies effectief waren in het verminderen van psychosociale risicofactoren voor suïcide bij bipolaire stoornissen. Drie strategieën bleken effectief: (1) interventies gericht op het inroepen van acute hulp in tijden van crisis door patiënten zelf; (2) trainingen in probleemoplossingsvaardigheden; (3) de combinatie van trainingen in probleemoplossingsvaardigheden met intensieve en herhaalde oefening in cognitieve, sociale en emotionele interpretatie, en vaardigheden om met spanning om te gaan.

Auteur, jaar

Studietype

Populatie

Aantal

Follow-up

Uitkomst(en)

Beoordeling

Baldessarini, R.J., Tondo, L., Viguera, A.C. (1999)

 

Doel studie:

Onderzoeken effect van wel/niet stoppen met lithium op verminderen suïcidaal gedrag bij schizofrene/

schizoïde patiënten

Systematische review van artikelen tussen 1970-1996

Patiënten met terugkerende affectieve stoornissen die behandeld zijn met lithium.

28 studies

meer dan 1300 patiënten

-        

Stoppen met Lithium leidt tot verhoogd suïcide risico.

 

Stapsgewijs afbouwen verminderde terugkeer van manie, depressie en leek ook vermindering van suïciderisico te brengen,

 

Zelfde effecten werden gevonden bij zwangere en niet zwangere vrouwen

 

 

A1

43% van de studies waren RCT’s.

Baldessarini, Tondo, Hennen, 2003

 

Doel studie:

Meta analyse van effecten lithium op suïciderisico bij patiënten met depressie

Meta analyse

16221 patiënten met affectieve stoornis

34 studies

 

Behandeling met Lithium leidt tot vermindering van suïcide en suïcidaal gedrag bij patiënten met een unipolaire stoornis.

A1

Baldessarini, Tondo, 2010

 

Doel artikel:

Overzicht van bewijs van effect psychofarma-cologie op suïciderisico

Overzichtsartikel van systematische analyses

Depressieve patiënten, bipolaire patiënten, jongeren, ouderen

37 studies met bipolaire patiënten en lithium

8 studies met terugkerende depressie en lithium

29 ecologische studies over antipressiva en vermindering van suicide risico

17 cohorts studies (meer dan 1 miljoen depressieve patiënten

6 meta-analyses van RCT SSRI vs placebo bij depressie

-        

Langdurig gebruik van lithium verminderd het suïcide risico bij bipolaire en andere manisch depressieve patiënten.

Ook daling geslaagde suïcides met 80%

 

76% minder kans op suïcide en suïcide pogingen bij patiënten met terugkerende depressie die behandeld zijn met lithium

 

ecologische studies naar de relatie tussen antidepressiva en vermindering van suïcide wijzen niets uit

 

relatie tussen SSRI’s en verhoogde kans op suïcide is in 9 van de 11 studies niet gevonden

 

4 van de 6 studies vond een vermindering van suïciderisico door behandeling SSRI

 

Gepoolde data van relatief korte RCT’s bij acute depressie suggereren een verhoogde kans op suïcide pogingen, en toename van suïcide-ideatie bij jongeren. Bij ouderen is een daling van suïcide-ideatie gevonden

 

Het effect van antidepressiva op suïcidaal gedrag is niet bewezen. Wel is het aannemelijk dat suïcide-ideatie daalt samen met andere symptomen van depressie bij volwassenen

A1

Auteur, jaar

Studietype

Populatie

Aantal

Follow-up

Uitkomst(en)

Beoordeling

Cipriani, 2005

 

Doel studie:

Meta analyse van effecten lithium op suïciderisico bij patiënten met depressie

Overzichts-artikelel van RCT’s

3458 patiënten met depressie

32 RCT’s

 

Lithium is effectief in het verminderen van suïciderisico en zelfbeschadigend

A1

Auteur, jaar

Studietype

Populatie

Aantal

Follow-up

Uitkomst(en)

Beoordeling

Gray, Otto, 2001

 

Meta analyse van interventies gericht op verminderen van psychosociale risicofactoren voor suicide in bipolaire stoornis

Meta analyse

Patiënten met bipolaire stoornis

17 RCT’s

 

3 interventies bleken effectief in verminderen van psychosociale risicofactoren voor suïcide in bipolaire stoornissen:

  • interventies gericht op het inroepen van acute hulp in tijden van crisis door patiënten zelf,
  • trainingen in probleemoplossingvaardigheden
  • de combinatie van trainingen in probleemoplossingvaardigheden met intensieve en herhaalde oefening in cognitieve, sociale en emotionele interpretatie, en vaardigheden om met spanning om te gaan

A1

Auteur, jaar

Studietype

Populatie

Aantal

Follow-up

Uitkomst(en)

Beoordeling

Guzetta, 2007

 

Doel studie:

Meta analyse van effecten lithium op suiciderisico bij patienten met depressie

Metanalyse

329 patiënten met depressie

8 studies

 

Lithium leidde tot een viervoudig verminderd risico op suïcide en suïcidepogingen bij patiënten met een depressie

 

- Incidence rate ratio (IRR) 8.71 (95% CI 2.10-77.2; p=0.0005), indicating 88.5% lower risk of suicidal acts with vs. without lithium

- Pooled risk ratio strongly favoured lithium RR=4.24 (95% CI 1.49-12.0; p=0.007)

- Pooled suicide rates with vs. without lithium were 0.33%/y vs. 22.2%/y, a 85% reduction

 

Conclusion

This is the first meta-analysis suggesting antisuicidal effects of lithium in recurrent MDD, similar in magnitude to that found in bipolar disorders

A1

Methoden

Patiënten

Interventies

Uitkomstmaten

Resultaten

Beoordeling

Tondo, Hennen, Baldessarini. 2001

 

Systematische review

Patiënten met affectieve stoornis, behandeld met lithium

22 studies met data van sterfte door suïcide

5647 patiënt

 

Risico van suïcide is consequent lager bij langdurige behandeling van affectieve stoornis met lithium

A1

 

 

Doel artikel:

Overzicht van bewijs van effect lithium op suïciderisico

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2012

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2012

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

Deze richtlijn is tot stand gekomen met een subsidie vanuit het programma Kennisbeleid Kwaliteit Curatieve Zorg van Zorgonderzoek Nederland (ZonMw).

 

Het ontwikkelingsproces werd ondersteund door het Trimbos-instituut.

Doel en doelgroep

Het doel van deze richtlijn is concrete aanbevelingen te geven voor diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag, op basis van het beste beschikbare bewijs. De opstellers van deze richtlijn zijn psychiaters, psychologen, huisartsen en verpleegkundigen. Wij bevelen de richtlijn aan de volgende beroepsgroepen aan: artsen, verpleegkundigen, psychologen en psychotherapeuten die werkzaam zijn in de gezondheidszorg. De werkgroep is van mening dat het herkennen van suïcidaal gedrag en



het uitvoeren van een oriënterend onderzoek tot de basisvaardigheden behoort van alle artsen, verpleegkundigen, psychologen en psychotherapeuten in de gezondheidszorg.

Deze richtlijn is niet opgesteld vanuit het perspectief van niet-big-geregistreerde professionals binnen en buiten de gezondheidszorg die geregeld met suïcidaal gedrag te maken krijgen, zoals onderwijspersoneel, politie en geestelijk verzorgers. Hoewel deze professionals een belangrijke rol kunnen spelen in de zorg bij suïcidaal gedrag, zijn voor hen geen richtlijnen beschikbaar en er is nauwelijks empirisch bewijs om het handelen op te baseren. De werkgroep adviseert deze professionals om samenwerking te zoeken met de genoemde artsen, verpleegkundigen, psychologen en psychotherapeuten die werkzaam zijn in de gezondheidszorg. Een richtlijn is niet bedoeld als uitputtende en limitatieve beschrijving van alle vormen van zorg die bij individuele patiënten kunnen worden toegepast. Richtlijnen zijn dan ook geen standaarden die in alle omstandigheden van toepassing kunnen worden verklaard. De professional heeft de verantwoordelijkheid om op basis van onderzoek te komen tot een indicatiestelling voor behandeling. De professional komt tot een oordeel op basis van alle beschikbare informatie, rekening houdend met de actuele mogelijkheden en beperkingen. Door deze richtlijn te volgen, draagt u bij aan zorgvuldig klinisch handelen bij patiënten met suïcidaal gedrag, maar het biedt geen garantie voor een gunstige uitkomst bij elke patiënt. Ook bij zorgvuldig klinisch handelen zullen er patiënten zijn die suïcide plegen.

Samenstelling werkgroep

Werkgroep
• Dr. C. van Boven, Nederlands Huisartsen Genootschap.
• Dr. M.H. de Groot, onafhankelijk deskundige.
• Prof. dr. A.M. van Hemert, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.
• Prof. dr. J.W. Hummelen, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.
• Dr. J. de Keijser, Nederlands Instituut van Psychologen.
• Prof. dr. A.J.F.M. Kerhof, Nederlands Instituut van Psychologen.
• Dr. P.L.B.J. Lucassen, Nederlands Huisartsen Genootschap.
• Drs. J.W. Meerdinkveldboom, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.
• Drs. B. Stringer, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland.
• Drs. M. Steendam, Nederlands Instituut van Psychologen.
• Drs. A.A. Verlinde, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.
• Dr. B. Verwey, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.


Klankbordgroep
De klankbordgroep was samengesteld uit vertegenwoordigers van de
volgende organisaties.
• Geneesheren-directeuren in de ggz.
• Ivonne van de Ven stichting.
• Landelijk platform GGZ.
• Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG).
• Nederlands Instituut van Psychologen (NIP).
• Nederlandse Internisten Vereniging (NIV).
• Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV).
• Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE).
• Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK).
• Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP).
• Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP).
• Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende hulp Artsen (NVSHA).
• Stichting Ex6.
• Stichting 113online.
• Vereniging van Geestelijk Verzorgers in Zorginstellingen (VGVZ).
• Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN).


Focusgroepen
Als onderdeel van de klankbordgroep fungeerden twee focusgroepen: de
focusgroep verpleegkundigen en de focusgroep patiëntenparticipatie.

 

Auteurs van aanverwant Gezondheidszorgwetgeving
De aanverwant over gezondheidszorgwetgeving is geschreven door de volgende
auteurs.
• Dr. C.M.T. Gijsbers van Wijk.
• Dr. A.J.K. Hondius.
• Drs. A.J.M.P. Rutgers.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

Empirische evidentie

Bij het opstellen van deze richtlijnen zijn twee uitgangspunten gehanteerd die soms met elkaar op gespannen voet stonden. Ten eerste is als werkwijze gekozen voor de methodiek van de evidence-based richtlijnontwikkeling (ebro), ontwikkeld door het Centraal Begeleidingsorgaan Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg (Van Everdingen et al., 2004). De richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek, voor een deel samengevat in de apa-richtlijn (apa, 2003). Daarnaast werden relevante artikelen gezocht door het verrichten van systematische zoekacties. Er werd gezocht in de Cochrane-database, Medline, Psychinfo, en bij vragen waar dit relevant is ook in Cinahl. Op verzoek zijn de volledige zoekstrategieën beschikbaar. Daarnaast werden artikelen geëxtraheerd uit referentielijsten van opgevraagde literatuur. De beoordeling van de artikelen vindt u in de verschillende teksten terug onder het kopje ‘wetenschappelijke onderbouwing’. Het wetenschappelijke bewijs is vervolgens kort samengevat in een ‘conclusie’. De belangrijkste literatuur waarop deze conclusie is gebaseerd, staat bij de conclusie vermeld, inclusief de mate van bewijs. In bijlage 7 vindt u de definities van de classificatie van onderzoek (A1, A2, B, C of D) en die van de bewijsniveaus (1 tot en met 4), met een toelichting.

Voor het formuleren van een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijke bewijs vaak nog andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid (in verschillende echelons) of organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overige overwegingen’. In de overige overwegingen spelen de ervaring en de mening van de werkgroepleden een belangrijke rol. De ‘aanbeveling’ is het resultaat van de integratie van het beschikbare bewijs met de weergegeven overige overwegingen. Van de in conclusies gebruikte literatuur zijn zogeheten evidencetabellen oftewel bewijstabellen gemaakt, die zijn opgenomen in deze richtlijn (bijlagen 8 en 9).

Ten tweede is in de doelstelling van de richtlijn vastgelegd dat deze aansluit bij vragen uit het werkveld. Veel van deze vragen zijn echter niet eenduidig te beantwoorden op basis van empirisch onderzoek. Het empirisch onderzoek naar suïcidaal gedrag heeft namelijk twee essentiële, methodologische beperkingen. In de eerste plaats is suïcide naar verhouding een zeldzame gebeurtenis waardoor prospectief onderzoek met suïcide als uitkomstmaat vrijwel onmogelijk is. In de tweede plaats is suïcide een ongewenste gebeurtenis die voor zover mogelijk door ingrijpen zal worden afgewend. Nagenoeg alle resultaten van onderzoek waarin suïcidaal gedrag als uitkomstmaat geldt, zullen hierdoor vertekend zijn.

 

Professioneel oordeel via werk- klankbord- en focusgroepen

Omdat de evidentie op wetenschappelijk basis beperkt is, is het oordeel van deskundigen op het gebied van suïcidaal gedrag zwaar meegewogen. Een brede vertegenwoordiging van professionals was nauw betrokken bij de ontwikkeling van deze richtlijn, waarbij gezocht is naar consensus over kennis en inzichten. Professionals waren vertegenwoordigd in een werkgroep, de klankbordgroep en twee focusgroepen. Voor het samenstellen van de werkgroep en een klankbordgroep is de betrokken beroepsverenigingen gevraagd om een afvaardiging. Tevens zijn vertegenwoordigers van patiëntenverenigingen en groepen en personen met specifieke deskundigheid uitgenodigd.

De uitgangsvragen en teksten zijn voorbereid door de werkgroep en voor commentaar voorgelegd aan de klankbordgroepen. Met de klankbordgroepen werd driemaal een invitational conference belegd. Met de verpleegkundige focusgroep zijn drie bijeenkomsten belegd.

Om het patiëntenperspectief tot zijn recht te laten komen, werd tweemaal overlegd met vertegenwoordigers van de Ivonne van de Ven Stichting. Deze stichting van nabestaanden richt zich vanuit ervaringsdeskundigheid op het bevorderen van suïcidepreventie. Dit overleg werd later uitgebreid en er werd een focusgroep patiëntenparticipatie geformeerd, waarin vertegenwoordigers van Stichting Ex6, Stichting 113Online en het Landelijk Platform ggz vertegenwoordigd waren.

 

Literatuuronderzoek

Bestaande internationale richtlijnen zijn gebruikt als startpunt voor het literatuuronderzoek. Het betreft de richtlijnen van de American Psychiatric Association (apa, 2003), van de New Zealand Guideline Group (2003), van het National Institute for Clinical Excellence (nice, 2004), The Royal Australian and New Zealand College of Psychiatrists (ranzcp, 2004) en The Royal College of Psychiatrists (2004; 2010). Daarnaast is gebruikgemaakt van twee uitgebreide literatuuronderzoeken van de Schotse overheid (McLean et al., 2008; Leitner et al., 2008). Voor hoofdstuk 4 tot en met 9 is aanvullend literatuuronderzoek uitgevoerd teneinde het literatuuroverzicht te actualiseren. De zoekopdrachten zijn opgenomen in de bewijstabellen, die zijn toegevoegd als bijlagen (bijlage 8 en 9). De verpleegkundige focus-groep heeft voor diverse uitgangsvragen aanvullend gezocht in de verplegingswetenschappelijke literatuur.

 

Tabel B9.1. Indeling van methodologische kwaliteit van  afzonderlijke onderzoeken

Classificatie

Interventie

Diagnostisch accuratesseonderzoek

Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose*

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau.

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede  kwaliteit van voldoende omvang.

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad.

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en followup, waarbij adequaat gecontroleerd is voor confounding en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek)

Onderzoek ten opzichte van een  referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd.

Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2, of retrospectief cohortonderzoek, of patiënt-controleonderzoek.

C

Niet-vergelijkend onderzoek.

D

Mening van deskundigen.

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk, dan geldt de classificatie voor interventies.

Bron: Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Handleiding voor werkgroepleden, januari 2006.

 

De werkgroep sluit zich aan bij de voor ggz-richtlijnen veel toegepaste interpretatie van tabelB9.1, waarbij ook single blind rct’s in de richtlijn een A-niveau toegekend krijgen. Omdatonderzoek naar psychologische interventies niet dubbelblind uitgevoerd kan worden, is deindeling van methodologische kwaliteit anders niet volledig van toepassing op onderzoek naarpsychologische interventies.

 

Tabel B9.2. Niveau van bewijs van conclusies

Niveau

Gebaseerd op

 1

Minimaal één onderzoek van A1-niveau of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau.

Minimaal één onderzoek van A2-niveau, of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van B-niveau.

 3

Minimaal één onderzoek van B- of C-niveau.

 4

Mening van deskundigen.

Volgende:
Behandeling van specifieke groepen suïcide