Herkennen en bespreken suïcidaliteit
Uitgangsvraag
- Op welke signalen moet worden gelet en welke vragen kan je stellen om suïcidaliteit te herkennen als de patiënt het zelf niet vermeldt?
- Hoe kun je suïcidaliteit ter sprake te brengen als de patiënt er niet zelf over begint?”?
Aanbeveling
- Wees empathisch en waardevrij van oordeel in het contact.
- Neem suïcidaliteit altijd serieus, zelfs als het niet zo lijkt, of de persoon een heel andere indruk wekt dan je zou verwachten bij suïcidaliteit (bijvoorbeeld iemand die er lachend over praat zonder tekenen van verdriet). Betrek naasten en laat u zich, door hen informeren.
Signalen
- Wees alert bij o.a. verergering van depressieve symptomen, verergering van andere psychiatrische of andere klachten, verlieservaringen, plotselinge veranderingen van gedrag en/of opvallende veranderingen in de omgeving, etc.
- Vraag altijd bij elk signaal, hoe klein ook, naar suïcidaliteit en wees alert op aspecten die erop kunnen wijzen dat de patiënt gedachten en/of intrusieve beelden aan de dood heeft.
- Vertrouw je ‘niet pluis’ gevoel.
Bespreken suïcidaliteit
- Zorg voor een waardevrije en veilige ‘atmosfeer’ van vertrouwen en neem de tijd, opdat er alle ruimte is om over suïcidaliteit te kunnen spreken.
- Vraag bij de eerste ontmoeting altijd naar suïcidaliteit. Vervolgens zal de behandelaar bij vervolgconsulten herhaaldelijk naar suïcidaliteit moeten blijven vragen. De frequentie zal moeten worden afgesteld op basis van de suïcidaliteit van de patiënt, klinische ervaring en intuïtie van de behandelaar.
- Houd rekening met de schaamte van de patiënt die kan samengaan met het hebben van suïcidale gedachten en/of intrusieve beelden over de suïcide of de dood.
- Wees niet veroordelend over redenen die de patiënt noemt om te willen sterven.
- Onderzoek de directe en indirecte drijfveren die ten grondslag liggen aan het suïcidale proces om hier inzicht in te krijgen, zoals een recente verlies ervaring of heftige gevoelens van in de val zitten.
- Neem suïcidaliteit, naast andere symptomen, als centraal onderdeel van de behandeling.
- Vraag bij suïcidale gedachten door naar de frequentie en de controleerbaarheid van de gedachten om zo de ernst goed in te schatten.
- Heb naast aandacht voor suïcidale gedachten ook aandacht voor belangrijke risicofactoren zoals gevoelens van klem te zitten (entrapment), of het gevoel anderen tot last te zijn.
- Vraag concreet aan welke methode eventueel is gedacht en welke voorbereidende stappen de patiënt heeft genomen
- Heb aandacht voor risicofactoren die de stap van gedachten naar gedrag vergroten, zoals o.a. impulsiviteit, concrete plannen, middelengebruik, en verminderde angst voor de dood.
Overwegingen
Presentatie van suïcidaliteit
Bij veel individuen is suïcidaliteit zowel verbaal als non-verbaal herkenbaar. Het is diagnostisch waardevol als individuen gemakkelijk kunnen praten over hun suïcidale gedachten en plannen, terwijl hun lijden ook duidelijk zichtbaar is in hun gedrag, zoals geremdheid, agitatie en onrust (Abbas, 2018; Jobes, 2016; Jobes, 2011). In sommige gevallen kan er een discrepantie zijn tussen wat ze zeggen en wat ze laten zien, maar het is belangrijk om alle uitingen van suïcidaliteit serieus te nemen, zelfs als ze niet verbaal worden geuit of als onecht aanvoelen. Bij verstandelijke beperking kunnen patiënten zich soms inadequaat presenteren en het is belangrijk dat er wordt geschakeld naar hun begripsniveau. Het betrekken van naasten is een essentieel onderdeel van het begrijpen van de dynamiek van het suïcidale proces. In het geval van non-verbaal lijden is contact met naasten zelfs cruciaal. Zelden zijn naasten tegenstanders. Soms komt het voor dat patiënten, maar ook hun naasten, sterke, dwingende opvattingen hebben over wat zou moeten werken, zonder dat daar evidentie voor is. Dit kan zorgverleners soms onder druk zetten om handelingen te verrichten waarvan bekend is dat ze niet doelmatig of zelfs uiteindelijk schadelijk kunnen zijn. De patiënt en het naastenperspectief met betrekking tot het zorgproces is uitvoerig beschreven in de kwaliteitsstandaard Diagnostiek - Akwa GGZ.
Veranderingen in depressieve symptomen, verslechtering van klachten, trauma, verlieservaringen, plotselinge gedragsveranderingen en opvallende veranderingen in de omgeving kunnen wijzen op toenemende suïcidaliteit. In dergelijke gevallen is diagnostiek naar suïcidaliteit altijd nodig (Jobes, 2016). Inzicht in culturele en religieuze achtergrond, evenals schaamte, kunnen een rol spelen bij het vermijden van communicatie over suïcidaliteit maar kunnen ook beschermend zijn tegen suïcide. Religie, spiritualiteit en zingeving hangen in het algemeen samen met een klein, maar relevant beschermend effect voor suïcidaliteit en suïcide. Belangrijke beschermende aspecten zijn: morele bezwaren tegen suïcide en sterker individueel belang van religie/spiritualiteit. Belangrijke risicofactoren zijn: religieuze of spirituele struggles en het verlies van zingeving (Van den Brink, submitted).
Het is belangrijk om patiënten gerust te stellen dat suïcidale gedachten veel voorkomen in de algemene bevolking en dat praten erover niet leidt tot suïcidaliteit of verergering ervan (Hawton, 2022; Hawton, 2009). Ondanks dit blijkt uit studies dat patiënten bij huisartsen en ggz-professionals vaak niet over suïcidaliteit hebben gesproken, maar later toch zijn overleden door suïcide (De Beurs, 2016).
Suïcidaliteit bespreekbaar maken
Het blijft een uitdaging voor hulpverleners om suïcidaliteit bespreekbaar te maken, vooral wanneer patiënten er zelf niet over beginnen. Bij een intake of eerste ontmoeting moet het onderwerp suïcidaliteit standaard aan de orde komen. Suïcidaliteit moet daarnaast ook besproken worden bij wisselingen van hulpverlener of setting, en periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks. Klinische ervaring, vertrouwen op intuïtie en psychotherapeutische vaardigheden zijn belangrijke manieren voor hulpverleners om te bepalen wanneer suïcidaliteit opnieuw moet worden onderzocht. De richtlijn hecht er waarde aan te stellen dat er beter te vaak dan te weinig naar suïcidaliteit gevraagd kan worden.
Onderbouwing
Zoeken en selecteren
Er is een systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd om de volgende vraagstelling te kunnen beantwoorden: “Wat is de diagnostische waarde van instrumenten bedoeld om suïcidaliteit aan te tonen dan wel uit te sluiten?”. Details van de methode en resultaten van dit systematische literatuuronderzoek zijn beschreven in de module Diagnostiek, monitoren en voorspellen van suïcidaliteit.
Referenties
- Abbas MJ, Mohanna MA, Diab TA, Chikoore M, Wang M: Why Suicide? The Analysis of Motives for Self-Harm. Behavioural and cognitive psychotherapy 2018, 46(2):209-225.
- Baldessarini RJ, Tondo L: Suicidal Risks in 12 DSM-5 Psychiatric Disorders. Journal of affective disorders 2020, 271:66-73.
- Beck AT, Brown GK, Steer RA, Dahlsgaard KK. & Grisham JR. (1999). Suicide ideation at its worst point: a predictor of eventual suicide in psychiatric outpatients. Suicide & life-threatening behavior, 29(1), 1-9.
- Berman AL: How to Ask About Suicide. In: Suicide Risk Assessment and Prevention. edn. Edited by Pompili M. Cham: Springer International Publishing; 2021: 1-18.
- Bernanke JA, Stanley BH, Oquendo MA: Toward fine-grained phenotyping of suicidal behavior: the role of suicidal subtypes. Molecular psychiatry 2017, 22(8):1080-1081.
- Brown S, Iqbal Z, Burbidge F, Sajjad A, Reeve M, Ayres V, Melling R, Jobes D: Embedding an Evidence-Based Model for Suicide Prevention in the National Health Service: A Service Improvement Initiative. International journal of environmental research and public health 2020, 17(14).
- Colpe LJ, Pringle BA: Data for building a national suicide prevention strategy: what we have and what we need. American journal of preventive medicine 2014, 47(3 Suppl 2):S130-136.
- De Beurs, D., Bockting, C., Kerkhof, A., Scheepers, F., O'Connor, R., Penninx, B., & van de Leemput, I. (2021). A network perspective on suicidal behavior: Understanding suicidality as a complex system. Suicide and Life?Threatening Behavior, 51(1), 115-126.
- De Beurs DP, de Groot MH, de Keijser J, Mokkenstorm J, van Duijn E, de Winter RF, Kerkhof AJ: The effect of an e-learning supported Train-the-Trainer programme on implementation of suicide guidelines in mental health care. Journal of affective disorders 2015, 175:446-453.
- De Beurs DP, Hooiveld M, Kerkhof AJ, Korevaar JC, Donker GA: Trends in suicidal behaviour in Dutch general practice 1983-2013: a retrospective observational study. BMJ open 2016, 6(5):e010868.
- De Groot MH, de Winter RF: De beoordeling van het suïciderisico. In: Handboek suïcidaal gedrag. edn. Edited by van Heeringen C PG, de Beurs D, Kerkhof A. Utrecht: de Tijdstroom 2019.
- De Winter RFP, Meijer CM, Enterman JH, Kool-Goudzwaard N, Gemen M, van den Bos AT, Steentjes D, van Son GE, Hazewinkel MC, de Beurs DP et al: A Clinical Model for the Differentiation of Suicidality: Protocol for a Usability Study of the Proposed Model. JMIR Res Protoc 2023, 12:e45438.
- De Winter RFP, Meijer C, Kool N, de Groot MH: Differentiation of Suicidal Behavior in Clinical Practice. In: Suicide Risk Assessment and Prevention. edn. Edited by Pompili M. Cham: Springer International Publishing; 2022: 219-236.
- Fehling KB, Selby EA: Suicide in DSM-5: Current Evidence for the Proposed Suicide Behavior Disorder and Other Possible Improvements. Frontiers in psychiatry 2020, 11:499980.
- Hawton K, Lascelles K, Pitman A, Gilbert S, Silverman M: Assessment of suicide risk in mental health practice: shifting from prediction to therapeutic assessment, formulation, and risk management. The lancet Psychiatry 2022, 9(11):922-928.
- Hawton K, van Heeringen K: Suicide. Lancet (London, England) 2009, 373(9672):1372-1381.
- Jobes D. Managing Suicidal Risk A Collaborative Approach. Thrd. ed. New York: the Guildford Press 2023.
- Jobes DA: Suicidal blackmail: Ethical and risk management issues in contemporary clinical care. . In: Casebook on ethically challenging work settings in mental health and the behavioral sciences edn. Edited by Johnson WBK, G. P. . New York Oxford University Press; 2011.
- Jobes DA, Chalker SA: One Size Does Not Fit All: A Comprehensive Clinical Approach to Reducing Suicidal Ideation, Attempts, and Deaths. International journal of environmental research and public health 2019, 16(19).
- Jongkind M, Braam AW, de Beurs DP, van Hemert AM: [Assessment of the suicidal state with the CASE approach: a closer look at the design]. Tijdschrift voor psychiatrie 2022, 64(1):32-37.
- Kleiman EM, Turner BJ, Fedor S, Beale EE, Huffman JC, Nock MK: Examination of real-time fluctuations in suicidal ideation and its risk factors: Results from two ecological momentary assessment studies. Journal of abnormal psychology 2017, 126(6):726-738.
- KNMG-richtlijn Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst, 2021.
- Law KC, Jin HM, Anestis MD. The intensity of suicidal ideation at the worst point and its association with suicide attempts. Psychiatry Res. 2018 Nov;269:524-528. doi: 10.1016/j.psychres.2018.08.094. Epub 2018 Aug 25. PMID: 30195747.
- Nam B, Hilimire, MR, Jahn DR, Lehmann M, & DeVylder J. (2017). Predictors of suicidal ideation among college students: A prospective cohort study. Social Work in Mental Health, 16(2), 223-237. https://doi.org/10.1080/15332985.2017.1380742
- Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. (2018). Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis: Richtlijn voor psychiaters. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/levensbeeindiging_op_verzoek_psychiatrie/startpagina_-_levensbe_indiging_op_verzoek.html
- Nuij C, van Ballegooijen W, Ruwaard J, de Beurs D, Mokkenstorm J, van Duijn E, de Wint'r RFP, O'Connor RC, Smit JH, Riper H et al: Smartphone-based safety planning and self-monitoring for suicidal patients: Rationale and study protocol of the CASPAR (Continuous Assessment for Suicide Prevention And Research) study. Internet interventions 2018, 13:16-23.
- Nock, M. K., Millner, A. J., Joiner, T. E., Gutierrez, P. M., Han, G., Hwang, I., King, A., Naifeh, J. A., Sampson, N. A., Zaslavsky, A. M., Stein, M. B., Ursano, R. J., & Kessler, R. C. (2018). Risk factors for the transition from suicide ideation to suicide attempt: Results from the Army Study to Assess Risk and Resilience in Servicemembers (Army STARRS). Journal of abnormal psychology, 127(2), 139-149. https://doi.org/10.1037/abn'000317
- O'Connor RC, Portzky G: The relationship between entrapment and suicidal behavior through the lens of the integrated motivational-volitional model of suicidal behavior. Current opinion in psychology 2018, 22'12-17.
- O'Connor RC: Towards an Integrated MotivationalVolitional Model of Suicidal Behaviour. In: International Handbook of Suicide Prevention. edn.; 2011: 181-198.
- Rozek, DC, Andrés W, Smith NB, Leifker FR, Arne K, Jennings GD, Dartnell N, Bryan CJ, & Rudd MD. (2020). Using Machine Learning to Predict Suicide Attempts in Military Personnel. Psychiatry Research, 294, 113515. https://doi.org/10.1016/j.psychres.2020.113515
- Turecki G, Brent DA: Suicide and suicidal behaviour. Lancet (London, England) 2016, 387(10024):1227-1239.
- Shea SC: The chronological assessment of suicide events: a practical interviewing strategy for the elicitation of suicidal ideation. The Journal of clinical psychiatry 1998, 59 Suppl 20:58-72.
- Van den Brink,B, Roodnat R, Ralph CA, Ripp A, Cherniak AD, Van Lieshout K, et al. Religiosity, spirituality, meaning making, and suicidality in psychiatric patients and suicide attempters A systematic review and meta-analysis. Submitted 2024.
- Van Spijker BA, Batterham PJ, Calear AL, Farrer L, Christensen H, Reynolds J, Kerkhof AJ: The suicidal ideation attributes scale (SIDAS): Community-based validation study of a new scale for the measurement of suicidal ideation. Suicide & life-threatening behavior 2014, 44(4):408-419.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 09-04-2025
Laatst geautoriseerd : 09-04-2025
Geplande herbeoordeling : 09-04-2030
MIND is als patiënten- en naastenorganisatie intensief betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn. MIND heeft in de eindfase van het project geconcludeerd dat zij het perspectief van de richtlijn te smal vinden, waarbij onvoldoende over thema's als ervaringsdeskundigen, triadisch werken en de brede samenwerking met het sociaal domein terugkomt in de aanbevelingen. Ook mist MIND aanbevelingen over de beleving, wensen en behoeften van patiënten en naasten, en zorgprofessionals. Ten slotte is MIND niet tevreden met de manier waarop een deel van de commentaren is verwerkt en deze niet altijd tot aanpassingen in de richtlijn hebben geleid. Daarom heeft MIND na zorgvuldige afweging besloten om zich te onthouden van autorisatie.
Algemene gegevens
Geldigheid
Uiterlijk in 2029 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie of deze richtlijn nog actueel is.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) heeft de werkgroep de multidisciplinaire richtlijn Diagnostiek en Behandeling van Suïcidaal gedrag uit 2012 herzien. De herziening van de richtlijn werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Met deze richtlijn wordt primair beoogd suïcidaliteit te verminderen en daarmee suïcides te voorkomen. Secundaire, maar belangrijke doelen zijn tevens de kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven te verbeteren voor en van mensen met suïcidaliteit en hun naasten en nabestaanden. De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van alle professionals in de ggz, die betrokken zijn bij de preventie, diagnostiek en behandeling van suïcidaliteit. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de richtlijn een overzicht van optimaal handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van suïcidaliteit.
Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende tekst, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar lokale zorgprogramma’s en protocollen en voor het opbouwen van netwerken in de ggz, zoals SUPRANET. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en protocollen op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat het voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is. Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn.
Doelgroep
De richtlijn is geschreven voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor mensen met suïcidaliteit in de acute geneeskunde, algemene specialistische ggz (tweede en derde lijn) bij jongeren vanaf 12 jaar en volwassenen.
Samenstelling werkgroep
De werkgroep, onder voorzitterschap van prof. dr. A.T.F. (Aartjan) Beekman, hoogleraar Psychiatrie Amsterdam UMC, bestond uit vertegenwoordigers van zorgprofessionals en patiëntenorganisaties die door respectievelijk hun beroepsverenigingen en patiëntenorganisatie werden afgevaardigd. Naast de werkgroep is een groep van adviseurs samengesteld, die tijdens de ontwikkelfase bijdroegen aan een of meer modules.
De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door dr. W.A. (Annefloor) van Enst en dr. J.S. (Julitta) Boschman. Zij verzorgden projectleiding en procesbegeleiding.
Het Trimbos Instituut maakte overzichten en samenvattingen van de literatuur. Onderstaand is de samenstelling van de werkgroep, de adviesgroep en de ondersteuning te vinden.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Leden werkgroep
Naam |
Organisatie |
functie |
Prof. dr. A.T.F. (Aartjan) Beekman (voorzitter) |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
psychiater |
Dr. Derek de Beurs |
Universiteit van Amsterdam |
universitair docent klinische psychologie |
Dhr. K (Koos) de Boed (tot juni 2023) |
MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid |
patiënt- en naastenvertegenwoordiger |
Drs. M.R.J. (Michel) van den Bogaard |
Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) |
klinisch psycholoog en psychotherapeut |
Dr. Monique van Eijnden (vanaf januari 2024) |
MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid |
beleidsadviseur en projectmedewerker |
Drs. M.T. (Maryke) Geerdink |
Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) |
klinisch psycholoog |
Dr. R. (Renske) Gilissen |
Stichting 113 Zelfmoordpreventie |
hoofd onderzoek |
Jeroen Gomes MSc (tot en met januari 2023) |
Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) |
psycholoog |
Drs. Harry Hens |
Ivonne van der Ven Stichting |
psycholoog |
Dr. A.J.A. (Ad) Kaasenbrood |
Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP) |
psychiater |
Dr. P.W.B. (Prabath) Nanayakkara |
Nederlandse Internisten Vereniging |
internist |
Dhr. M. (Marten) Steneker (juni 2023 tot januari 2024) |
MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid |
patiënt- en naastenvertegenwoordiger |
Dr. B. (Barbara) Stringer |
Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) |
verpleegkundige en verplegingswetenschapper |
Drs. P. (Paul) Ulrich (tot en met maart 2024) |
MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid |
patiënt- en naastenvertegenwoordiger |
Dr. S. (Sisco) van Veen |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
psychiater |
Dr. R.F.P. (Remco) de Winter |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), GGZ Rivierduinen, en Universiteit van Maastricht. |
psychiater |
Drs. F.W.M. (Senne) de Wit |
Nederlands Instituut voor Psychologen |
klinisch psycholoog - psychotherapeut |
De werkgroep heeft inhoudelijke bijdragen ontvangen van:
C. (Charlie) van Velzen MSc |
jurist gezondheidsrecht |
M. (Mette) Palm MSc |
zorgethicus, AmsterdamUMC |
Dr. W. (Wouter) van Ballegooijen |
senior onderzoeker, Amsterdam UMC, Afdeling Psychiatrie; universitair docent, Vrije Universiteit Amsterdam, Afdeling Klinische, Neuro- en Ontwikkelingspsychologie |
Leden Adviesgroep
Naam |
Organisatie |
Dr. B. (Bert) van Hemert |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
Dr. J.A (Jeroen) van Waarde, psychiater |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
Dr. J. (Jeanet) Nieuwenhuis |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
Dr. A. (Ad) Kerkhof |
Onafhankelijk adviseur, vrijgevestigd psychotherapeut |
Dr. A.D.F. (Ton) Dhondt |
De Nederlandse GGz |
Methodologische ondersteuning
Functie, affiliatie |
Naam |
Projectleider en adviseur, Medical Guidelines |
Dr. W.A. (Annefloor) van Enst |
Adviseur, De Richtlijndokter |
Dr. J.S. (Julitta) Boschman |
Informatiespecialist |
Drs. R. (Rikie) Deurenberg |
Informatiespecialist |
Drs. I. (Ingeborg) van Dusseldorp |
Reviewer, Trimbos-instituut |
B. (Bram) Zwanenburg MSc |
Reviewer, Trimbos-instituut |
A. (Anne) van Jaarsveld MSc |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Dr. M. (Matthijs) Oud |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Erika Papazoglou MSc |
Projectassistent, Trimbos-instituut (tot 30-11-2022) |
Mw. Isa Reijgersberg |
Projectassistent, Trimbos-instituut (vanaf 01-12-2022) |
Mw. Nelleke van Zon |
Inbreng patiëntenperspectief
In de voorbereidende fase werd MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid (MIND) gevraagd om af te stemmen op welke wijze het patiënten- en naastenperspectief optimaal kon worden vormgegeven. In overleg met hen werden MIND, Ivonne van der Ven Stichting en Stichting 113 Zelfmoordpreventie uitgenodigd voor deelname in de werkgroep. Daarnaast werd in samenwerking met MIND een focusgroep georganiseerd met mensen met suïcidaliteit, naasten en nabestaanden. Het perspectief van patiënten en naasten is in alle modules meegewogen bij het formuleren van aanbevelingen. De conceptrichtlijn werd ter consultatie voorgelegd aan eerdergenoemde patiëntenorganisaties.
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie implementatieplan).
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers et al., 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur welke onderwerpen moesten worden herzien. Deze werden met de werkgroep besproken. Naast de participerende verenigingen/organisaties werden de volgende organisaties gevraagd om knelpunten aan te dragen: het Zorginstituut Nederland, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Zorgverzekeraars Nederland.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant waren, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De kritieke en belangrijke uitkomstmaten zijn meegenomen in de literatuuronderbouwing.
Ontwikkeling
In totaal kwam de werkgroep voorafgaand aan de commentaarfase twaalf keer bijeen in de periode mei 2022 – mei 2024. In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten per uitgangsvraag een selectie in de gevonden onderzoeken. De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de verkregen literatuur en verwerkten deze per uitgangsvraag in evidence-tabellen, GRADE-profielen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies (per module beschreven onder “Onderbouwing”).
Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (per module beschreven onder “Overwegingen”) en aanbevelingen (per module beschreven onder “Aanbevelingen”). De werkgroepleden schreven de conceptteksten, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren worden verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroep bijeenkomst wordt besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen wordt de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.
GRADE methodiek
Sinds de introductie van de GRADE methodiek in 2004 werd dit wereldwijd al snel de methode van voorkeur om wetenschappelijk bewijs te graderen ten behoeve van richtlijnontwikkeling (Guyatt et al., 2008), inclusief deze richtlijn. De GRADE methodiek gaat er van uit dat de zekerheid van het wetenschappelijk bewijs uit randomized controlled trials (RCT’s) in beginsel hoog is (vanwege de, mits goed uitgevoerd, kleine kans op vertekening (bias). In geval van observationele (niet gerandomiseerde) studies is de uitgangspositie van de zekerheid van bewijs laag. De zekerheid van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1). Bij observationeel onderzoek kan het bewijs in bepaalde gevallen hoger worden gegradeerd.
Tabel 1. GRADE Factoren voor downgraden en upgraden: De zekerheid van het bewijs (zeer laag, laag, redelijk en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling
Bij de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs ten aanzien van bovenstaande factoren werd uitgegaan van ‘GRADE guidelines’, zoals ook te raadplegen in het GRADE handbook (Guyatt et al., 2013). Handbook for grading the quality of evidence and the strength of recommendations using the GRADE approach (updated October 2013) (Tabel 2).
Tabel 2. Legenda GRADE
Na vaststelling van het niveau van bewijs werden de bijbehorende conclusies verwoord volgens de in de GRADE Working Group overeengekomen formuleringen, waarbij zowel de kwaliteit van het bewijs als de grootte van het effect wordt meegewogen (Santesso et al, 2020).
AMSTAR-beoordeling van systematische reviews
Voor de beoordeling van de kwaliteit van in de wetenschappelijke onderbouwing besproken systematische reviews werd gebruik gemaakt van de AMSTAR-checklist (Shea et al., 2017). Op basis van deze checklist werd de kwaliteit van de review (de gebruikte methoden in deze review) geclassificeerd als hoog, redelijk of laag.
Summary of Findings (SoF) Tabellen
In die gevallen waarbij kwantitatieve gegevens uit een meta-analyse konden worden gebruikt en de werkgroep het van meerwaarde achtte, werden SoF tabellen gemaakt. Deze geven op overzichtelijke wijze de volgende gegevens weer voor de belangrijkste uitkomsten, zowel voor binaire (Guyatt et al., 2013) als continue uitkomsten (Guyatt et al., 2013a).
Overwegingen
Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een interventie wordt aanbevolen (Tabel 3).
Tabel 3. Overzicht van de factoren die worden meegewogen om te bepalen of een interventie wordt aanbevolen
Aanbevelingen
Afhankelijk van deze factoren kan een interventie of strategie wel of niet worden aanbevolen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling zou men interventie X voor alle patiënten met Y willen aanbevelen. Bij een zwakke aanbeveling geldt dat maar voor een deel van de patiënten. Bijvoorbeeld omdat de voorkeuren van de patiënten in kwestie (sterk) uiteenlopen. Het is belangrijk in deze sectie expliciet te vermelden op grond waarvan een interventie wel of niet wordt aanbevolen en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.
Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (Tabel 4).
Tabel 4. GRADE Voorkeursformulering sterke/zwakke aanbevelingen
* Het gaat hier om voorkeursaanbevelingen, de uiteindelijke aanbevelingen kunnen hiervan afwijken. Voor bepaalde modules is GRADE niet toegepast, en daar zijn uit praktisch oogpunt ook de aanbevelingen niet volgens GRADE
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg, zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht of infrastructuur. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek: zie Kennislacunes.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens is de richtlijn voorgelegd aan de organisaties die ook tijdens de knelpuntanalyse betrokken waren. De commentaren zijn verzameld en besproken in de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie.
Referenties
Burgers, J. S. & Everdingen, J. J. E. van (2004). Evidence-based richtlijnontwikkeling in Nederland: het EBRO-platform. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 148, 2057-9.
Everdingen, J. J. E. van, Dreesens, D. H. H., Burgers, J. S., Swinkels, J. A., Barneveld, T. A. van, Weijden, T. van der (Eds.) (2014). Handboek evidence-based richtlijnontwikkeling. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Guyatt, G. H., Oxman, A. D., Vist, G. E., Kunz, R., Falck-Ytter, Y., Alonso-Coello, P., Schünemann, H. J., GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ, 33, 924-6.
Guyatt, G. H., Oxman, A. D., Santesso, N., Helfand, M., Vist, G., Kunz, I... Schünemann, H. J. (2013). GRADE guidelines: 12. Preparing Summary of Findings tables—binary outcomes. Journal of Clinical Epidemiology, 66, 158-172.
Guyatt, G. H., Thorlund, K., Oxman, A. D., Walter, S. D., Patrick, D., Furukawa, et al (2013a). GRADE guidelines: 13. Preparing Summary of Findings tables and evidence profiles—continuous outcomes. Journal of Clinical Epidemiology, 66, 73-183.
Raad Kwaliteit Federatie Medisch Specialisten. 2011. Medisch specialistische richtlijnen 2.0.
Santesso, N, et al. GRADE guidelines 26: informative statements to communicate the findings of systematic reviews of interven–ions - PubMed (nih.gov).
Shea, B. J., Reeves, B. C., Wells, G., Thuku, M., Hamel, C., MoraIJ.,... Henry, D. A. (2017). AMSTAR 2: a critical appraisal tool for systematic reviews thatwaliteitandomised or non-randomised studies of healthcare interventions, or both. BMJ, 358, j4008.