Suïcidaliteit

Initiatief: NVvP Aantal modules: 25

Contact maken

Uitgangsvraag

Hoe maak je contact met een patiënt met suïcidaliteit?

Aanbeveling

  • Ken je patiënt, investeer in de relatie. Biedt continuïteit in de relatie.
  • Vraag herhaaldelijk naar suïcidaliteit.
  • Vraag open en onbevooroordeeld naar de beleving van kwaliteit van leven en suïcidaliteit; doe dit zo concreet mogelijk.
  • Inventariseer in het contact met de patiënt waar in het suïcidale proces de patiënt zit. Heb daarbij vooral aandacht voor gevoelens van entrapment.
  • Inventariseer de redenen om te willen blijven leven versus de redenen om te willen sterven; vergroot de ambivalentie; zet dingen naast elkaar in plaats van tegenover elkaar.
  • Vraag welke naaste eventueel zou kunnen meewerken, leg contact met deze naaste (in overleg met de patiënt).
  • Wees helder over je taak en verantwoordelijkheid.
  • Vraag naar eerdere (negatieve) ervaringen met professionals en leer daarvan.
  • Realiseer je dat het inzetten van beschermende maatregelen schaden kan berokkenen aan de werkrelatie. Besteed aandacht aan het herstellen van de relatie.
  • Organiseer periodiek inter- of supervisie en bijscholing om je vaardigheden ten aanzien van het bespreekbaar maken en omgaan met suïcidaliteit te ontwikkelen en op peil te houden.

Overwegingen

Contact is ook een voorwaarde om de verschillende aspecten van het IMV-model te begrijpen en te wegen. Het belang van contact bij suïcidaliteit is groot, omdat veel patiënten uit schaamte en angst er niet gemakkelijk over praten. Ze kunnen vrezen dat ze voor gek worden verklaard of worden opgenomen (Blanchard, 2020; Sheehan, 2019; Oexle, 2018). Ze voelen zich door iedereen verlaten, en tot last. Het maken van contact rondom de wanhoop en eenzaamheid die aan de basis liggen van de suïcidaliteit is een belangrijke manier om verbinding te maken en verlichting te bieden. Uiteraard verandert het doel van het gesprek wanneer de patiënt een acuut risico op overlijden loopt, maar zelfs dan is (het herstellen van het) contact essentieel. Het doel van het gesprek wordt mede bepaald door de fase waarin iemand zich bevindt in het suïcidale proces en van de (behandel)situatie waarbinnen je een persoon met suïcidale gedachten treft. Dit kan variëren van het in gesprek komen over wanhoop en het verminderen van lijden tot het (acuut) afwenden van risico’s.

 

Het is van belang er voor te zorgen om het contact zo vorm te geven dat er een positieve, constructieve werkrelatie met de patiënt kan ontstaan. Hiermee bedoelen we een relatie tussen de professional en de patiënt en diens naasten waarin de patiënt zich vrij voelt om over gedachten en gevoelens te spreken (APA, 2003). Een dergelijke constructieve werkrelatie vormt de basis om samen plannen voor verbeteringen te maken en deze uit te voeren. Wanneer bij de aanvang van de beoordeling een positieve werkrelatie wordt opgebouwd, neemt de validiteit van de verzamelde informatie toe en de inschatting van de situatie betrouwbaarder (New Zealand Guideline Group, 2003). Continuïteit in deze relatie is hierin van belang, als professional schept dit een verantwoordelijkheid ten aanzien van het commitment dat je aangaat. Bij een minder positieve werkrelatie zal de patiënt minder genegen zijn openheid te geven over de ernst en aard van de suïcidaliteit. Een positieve werkrelatie is hiermee een beschermende factor tegen suïcide (New Zealand Guideline Group, 2003; Ilgen, 2009). Meer algemeen is de therapeutische relatie een krachtige factor in het succes van elke vorm van therapie of behandeling (Norcross & Lambert, 2018). The Collaborative assessment and care for suicidality (CAMS; Jobes, 2023; Rudd, 2022) stelt dan ook contact maken over de suïcidaliteit centraal in de behandeling (zie module Handelen bij suïcidaliteit).

 

Verschillende factoren die de kwaliteit van het contact met een patiënt met suïcidaliteit bepalen, hebben betrekking op de interactie tussen de patiënt en de professional. Een open, nieuwsgierige, onbevooroordeelde en directe benadering, waarbij vragen gesteld worden naar de beleving van de kwaliteit van leven en suïcidaliteit, vormt een belangrijke eerste stap in dit contact. Het is de kunst aan te sluiten op de hopeloosheid, de pijn, het geen uitweg zien zonder direct de situatie te willen veranderen. Het IMV-model suggereert dat de patiënt vaak verkeert in een toestand van entrapment, gekenmerkt door zwart-wit denken, overgeneralisatie en bewustzijns- en concentratiestoornissen (O’Connor, 2011). Het is daarom belangrijk om in de relatie met de patiënt aandacht te hebben voor dit soort cognitieve processen en hoe deze leiden tot suïcidaliteit.

 

Inventariseer in het contact met een patiënt met suïcidaliteit de factoren behorend bij de pre-motivationele fase, de motivationele fase en eventueel de intentionele fase om te komen tot een gedeeld narratief en van daaruit een goed begrip van het suïcidale proces. Een narratief interview waarin een casusconceptualisatie gemaakt wordt of het CASE-interview zijn voorbeelden van geschikte methodieken, omdat op een organische en gestructureerde manier alle fasen van het suïcidale proces aan bod kunnen komen (Rudd, 2022; Shea, 1998; Shea, 2016). Op basis van dit gezamenlijk begrip ontstaat vaak zicht op aangrijpingspunten voor passende interventies. Belangrijke eerste interventies zijn het inventariseren van de redenen om te willen leven tegenover de redenen om te willen sterven en daarmee het vergroten van de ambivalentie door het naast elkaar mogen laten bestaan van die verschillende redenen. Onderzoek in een Nederlandse populatie liet zien dat de CASE Approach suïcidaliteit inderdaad helpt in beeld te brengen (Jongkind, 2024).

 

In een acute suïcidale crisis kunnen de professional en de patiënt tegenstrijdige oriëntaties hebben: de patiënt wil niet meer leven of wil ontsnappen aan het lijden en de professional is gericht op het voorkómen van een suïcide (Keijser, 2010; De Winter, 2022). Het kan helpen om helder te zijn over je taak als professional, inclusief de mogelijke tegenstrijdigheid die daarbij komt kijken. Het winnen van het vertrouwen van de patiënt kan leiden tot zeer betekenisvolle gesprekken. Het is echter begrijpelijk dat professionals moeite kunnen hebben met het omgaan met het lijden en de machteloosheid van de patiënt en de vrees om geen adequate oplossingen te kunnen bieden (Van Heeringen, 2004). Toch is het van belang om als professional over te brengen dat je het lijden van de patiënt ziet en erkent, dat je aan de kant van de patiënt staat en streeft naar het gezamenlijk vinden van de best mogelijke interventies. In het uiterste geval zal de professional de verantwoordelijkheid moeten overnemen om de patiënt te beschermen voor (impulsief) zelfdestructief gedrag, maar zulke beheersmaatregelen moeten niet voorop te staan in de communicatie met de patiënt. Het risico bestaat zelfs dat eenzijdige aandacht voor beheersing en controle het vertrouwen en daarmee de relatie met de patiënt beschadigt. Tegelijkertijd kan het de wanhoop, het gevoel van entrapment en anderen tot last juist vergroten.

 

Patiënten zijn vaak bang voor een negatieve houding van professionals ten opzichte van suïcidaliteit (NICE, 2004). Dit komt vooral voort uit eerdere ervaringen met professionals, waarin deze niet adequaat op de suïcidaliteit hebben gereageerd, bijvoorbeeld door meteen over te gaan tot beperkende maatregelen. Negatieve ervaringen bij een eerdere suïcidepoging kan de neiging van patiënten om zich af te sluiten voor professionals doen toenemen. Het is belangrijk om te vragen naar eerdere ervaringen met professionals en wat hierin al dan niet helpend was.

 

Professionals die specifiek zijn getraind in contact maken met patiënten met suïcidaliteit hebben meer zelfvertrouwen in het omgaan met de problematiek (Isaac, 2009; Oordt, 2009; de Beurs, 2015). In de internationale richtlijnen wordt aanbevolen dat professionals die met patiënten met suïcidaliteit werken intervisie of supervisie hebben (APA, 2003; New Zealand Guideline Group, 2003; NICE 2004).

Onderbouwing

Contact maken is van essentieel belang bij alle patiënten met psychische klachten, ook bij suïcidaliteit. Het betekent investeren in een relatie en oprechte nieuwsgierigheid tonen naar de ander in alle levensdomeinen en diens context. Deze relatie geeft inzicht in de ervaren kwaliteit van leven, een gebrek hieraan kan leiden tot suïcidale gedachten.

  1. De Beurs DP, de Groot MH, de Keijser J, Mokkenstorm J, van Duijn E, de Winter RF, Kerkhof AJ. The effect of an e-learning supported Train-the-Trainer programme on implementation of suicide guidelines in mental health care. J Affect Disord. 2015 Apr 1;175:446-53. Doi: 10.1016/j.jad.2015.01.046. Epub 2015 Jan 24. PMID: 25679199.
  2. De Winter RFP, Meijer, C, de Groot, MH (2022). Treatment of Suicidal Behavior for Inpatients. In: Pompili, M. (eds) Suicide Risk Assessment and Prevention. Springer, Cham. https://doi.org/10.1007/978-3-030-41319-4_67-1
  3. Blanchard, M., & Farber, B. A. (2020). "It is never okay to talk about suicide": patients' reasons for concealing suicidal ideation in psychotherapy. Psychotherapy Research, 30(1), 124-136.
  4. Ilgen MA, Czyz EK, Welsh DE, Zeber JE, Bauer MS, Kilbourne AM. A collaborative therapeutic relationship and risk of suicidal ideation in patients with bipolar disorder. J Affect Disord. 2009 May;115(1-2):246-51. Doi: 10.1016/j.jad.2008.07.019. Epub 2008 Sep 5. PMID: 18774179.
  5. Isaac M, Elisas B, Katz LY, Belik SL, Deane FP, Enns MW e.a. Gatekeeper training as a preventative intervention for suicide: A systematic review. Canadian Journal of Psychiatry 2009 54, 260-268.
  6. Jacobs DG, Baldessarini RJ, Conwell Y, Fawcett, JA, Horton L, Meltzer H, Pfeffer CR, Simon RI. APA practice guideline for the assessment and treatment of patients with suicidal behaviors. 2003. https://psychiatryonline.org/pb/assets/raw/sitewide/practice_guidelines/guidelines/suicide.pdf. Accessed November 2023.
  7. Jobes D. Managing Suicidal Risk A Collaborative Approach. Thrd. ed. New York: the Guildford Press 2023.
  8. Jongkind M, Braam AW, van den Brink B, Shea SC. Extent and Intensity of Suicidal Ideation and Planning in Patients Presenting With Psychiatric Emergencies. Chronic Stress. 2024;8. doi:10.1177/24705470241254614
  9. Keijser, J. de, & Mokkenstorm, J.K. (2010). In contact met suïcidale mensen. Diagnostiek onderzoek en begrip voor behoeften. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 6, 444-453.
  10. New Zealand Guideline Group. Mental Health Services, New Zealand. Guidelines on the management of suicidal patients: Department of Health. New Zealand, 2003. Bezocht op 2 augustus 2023 via: https://www.health.govt.nz/system/files/documents/publications/suicide_guideline.pdf
  11. NICE. Practice guideline for the assessment and treatment of patients with suicidal behaviors. Am J Psychiatry. 2003 Nov;160(11 Suppl):1-60. Erratum in: Am J Psychiatry. 2004 Apr;161(4):776. PMID: 14649920.
  12. Norcross JC, Lambert MJ. Psychotherapy relationships that work III. Psychotherapy (Chic). 2018 Dec;55(4):303-315. Doi: 10.1037/pst0000193. PMID: 30'35448.
  13. O'Connor RC, Kirtley OJ. The integrated motivational-volitional model of suicidal behaviour. Philos Trans R Soc Lond B Biol Sci. 2018 Sep 5;373(1754):20170268. doi:10.1098/rstb.2017.0268. PMID: 30012735; PMCID: PMC6053985
  14. Oexle N, Waldmann T, Staiger T, Xu Z, Rüsch N. Mental illness stigma and suicidality: the role of public and individual stigma. Epidemiol Psychiatr Sci. 2018 Apr;27(2):169-175. doi: 10.1017/S2045796016000949. Epub 2016 Dec 6. PMID: 27919303; PMCID: PMC6998948.
  15. Oordt, MS, Jobes, DA, Fonseca, VP, & Schmidt, SM. Training mental health professionals to assess and manage suicidal behavior: Can provider confidence and practice behaviors be altered? Suicide and Life Threatening Behavior, 2009 39(1), 21-32.
  16. Rudd DM, Bryan CJ, Jobes DA, Feuerstein S, Conley D. A Standard Protocol for the Clinical Management of Suicidal Thoughts and Behavior: Implications for the Suicide Prevention Narrative. Front Psychiatry. 2022 Jul 12;13:929305. doi: 10.3389/fpsyt.2022.929305. PMID: 35903634; PMCID: PMC9314639.
  17. Sheehan L, Oexle N, Armas SA, Wan HT, Bushman M, Glover LT, Lewy SA. Soc Sci Med. 2019 Feb;223:16-23. doi: 10.1016/j.socscimed.2019.01.023. Epub 2019 Jan 21. Benefits and risks of suicide disclosure DOI: https://www.sciencedirect.com/science/article/abs/pii/S0277953619300231?via%3Dihub
  18. Shea SC. The chronological assessment of suicide events: a practical interviewing strategy for the elicitation of suicidal ideation. J. Clin. Psych 1998 59: 58-72.
  19. Shea SC. Psychiatric Interviewing The Art of Understanding 2016. ISBN: 9781437716986
  20. Van Heeringen C. Leren van suïcide. Tijdschrift voor psychiatrie 2004 (46):619-620.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 09-04-2025

Laatst geautoriseerd  : 09-04-2025

Geplande herbeoordeling  : 09-04-2030

MIND is als patiënten- en naastenorganisatie intensief betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn. MIND heeft in de eindfase van het project geconcludeerd dat zij het perspectief van de richtlijn te smal vinden, waarbij onvoldoende over thema's als ervaringsdeskundigen, triadisch werken en de brede samenwerking met het sociaal domein terugkomt in de aanbevelingen. Ook mist MIND aanbevelingen over de beleving, wensen en behoeften van patiënten en naasten, en zorgprofessionals. Ten slotte is MIND niet tevreden met de manier waarop een deel van de commentaren is verwerkt en deze niet altijd tot aanpassingen in de richtlijn hebben geleid. Daarom heeft MIND na zorgvuldige afweging besloten om zich te onthouden van autorisatie. 

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

Geldigheid

Uiterlijk in 2029 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie of deze richtlijn nog actueel is.

 

De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

 

Algemene gegevens

Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) heeft de werkgroep de multidisciplinaire richtlijn Diagnostiek en Behandeling van Suïcidaal gedrag uit 2012 herzien. De herziening van de richtlijn werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Met deze richtlijn wordt primair beoogd suïcidaliteit te verminderen en daarmee suïcides te voorkomen. Secundaire, maar belangrijke doelen zijn tevens de kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven te verbeteren voor en van mensen met suïcidaliteit en hun naasten en nabestaanden. De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van alle professionals in de ggz, die betrokken zijn bij de preventie, diagnostiek en behandeling van suïcidaliteit. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de richtlijn een overzicht van optimaal handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van suïcidaliteit.

Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende tekst, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar lokale zorgprogramma’s en protocollen en voor het opbouwen van netwerken in de ggz, zoals SUPRANET. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en protocollen op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat het voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is. Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn.

 

Doelgroep

De richtlijn is geschreven voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor mensen met suïcidaliteit in de acute geneeskunde, algemene specialistische ggz (tweede en derde lijn) bij jongeren vanaf 12 jaar en volwassenen.

Samenstelling werkgroep

De werkgroep, onder voorzitterschap van prof. dr. A.T.F. (Aartjan) Beekman, hoogleraar Psychiatrie Amsterdam UMC, bestond uit vertegenwoordigers van zorgprofessionals en patiëntenorganisaties die door respectievelijk hun beroepsverenigingen en patiëntenorganisatie werden afgevaardigd. Naast de werkgroep is een groep van adviseurs samengesteld, die tijdens de ontwikkelfase bijdroegen aan een of meer modules.

 

De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door dr. W.A. (Annefloor) van Enst en dr. J.S. (Julitta) Boschman. Zij verzorgden projectleiding en procesbegeleiding.

 

Het Trimbos Instituut maakte overzichten en samenvattingen van de literatuur. Onderstaand is de samenstelling van de werkgroep, de adviesgroep en de ondersteuning te vinden.

 

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Leden werkgroep

Naam

Organisatie

functie

Prof. dr. A.T.F. (Aartjan) Beekman (voorzitter)

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

psychiater

Dr. Derek de Beurs

Universiteit van Amsterdam

universitair docent klinische psychologie

Dhr. K (Koos) de Boed (tot juni 2023)

MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

patiënt- en naastenvertegenwoordiger

Drs. M.R.J. (Michel) van den Bogaard

Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)

klinisch psycholoog en psychotherapeut

Dr. Monique van Eijnden

(vanaf januari 2024)

MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

beleidsadviseur en projectmedewerker

Drs. M.T. (Maryke) Geerdink

Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)

klinisch psycholoog

Dr. R. (Renske) Gilissen

Stichting 113 Zelfmoordpreventie

hoofd onderzoek

Jeroen Gomes MSc

(tot en met januari 2023)

Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)

psycholoog

Drs. Harry Hens

Ivonne van der Ven Stichting

psycholoog

Dr. A.J.A. (Ad) Kaasenbrood

Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP)

psychiater

Dr. P.W.B. (Prabath) Nanayakkara

Nederlandse Internisten Vereniging

internist

Dhr. M. (Marten) Steneker

(juni 2023 tot januari 2024)

MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

patiënt- en naastenvertegenwoordiger

Dr. B. (Barbara) Stringer

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

verpleegkundige en verplegingswetenschapper

Drs. P. (Paul) Ulrich (tot en met maart 2024)

MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

patiënt- en naastenvertegenwoordiger

Dr. S. (Sisco) van Veen

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

psychiater

Dr. R.F.P. (Remco) de Winter

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), GGZ Rivierduinen, en Universiteit van Maastricht.

psychiater

Drs. F.W.M. (Senne) de Wit

Nederlands Instituut voor Psychologen

klinisch psycholoog - psychotherapeut

 

De werkgroep heeft inhoudelijke bijdragen ontvangen van:

C. (Charlie) van Velzen MSc

jurist gezondheidsrecht

M. (Mette) Palm MSc

zorgethicus, AmsterdamUMC

Dr. W. (Wouter) van Ballegooijen

senior onderzoeker, Amsterdam UMC, Afdeling Psychiatrie; universitair docent, Vrije Universiteit Amsterdam, Afdeling Klinische, Neuro- en Ontwikkelingspsychologie

 

Leden Adviesgroep

Naam

Organisatie

Dr. B. (Bert) van Hemert

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Dr. J.A (Jeroen) van Waarde, psychiater

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Dr. J. (Jeanet) Nieuwenhuis

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Dr. A. (Ad) Kerkhof

Onafhankelijk adviseur, vrijgevestigd psychotherapeut

Dr. A.D.F. (Ton) Dhondt

De Nederlandse GGz

 

Methodologische ondersteuning

Functie, affiliatie

Naam

Projectleider en adviseur, Medical Guidelines

Dr. W.A. (Annefloor) van Enst

Adviseur, De Richtlijndokter

Dr. J.S. (Julitta) Boschman

Informatiespecialist

Drs. R. (Rikie) Deurenberg

Informatiespecialist

Drs. I. (Ingeborg) van Dusseldorp

Reviewer, Trimbos-instituut

B. (Bram) Zwanenburg MSc

Reviewer, Trimbos-instituut

A. (Anne) van Jaarsveld MSc

Reviewer, Trimbos-instituut

Dr. M. (Matthijs) Oud

Reviewer, Trimbos-instituut

Erika Papazoglou MSc

Projectassistent, Trimbos-instituut (tot 30-11-2022)

Mw. Isa Reijgersberg

Projectassistent, Trimbos-instituut (vanaf 01-12-2022)

Mw. Nelleke van Zon

 

Inbreng patiëntenperspectief

In de voorbereidende fase werd MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid (MIND) gevraagd om af te stemmen op welke wijze het patiënten- en naastenperspectief optimaal kon worden vormgegeven. In overleg met hen werden MIND, Ivonne van der Ven Stichting en Stichting 113 Zelfmoordpreventie uitgenodigd voor deelname in de werkgroep. Daarnaast werd in samenwerking met MIND een focusgroep georganiseerd met mensen met suïcidaliteit, naasten en nabestaanden. Het perspectief van patiënten en naasten is in alle modules meegewogen bij het formuleren van aanbevelingen. De conceptrichtlijn werd ter consultatie voorgelegd aan eerdergenoemde patiëntenorganisaties.

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie implementatieplan).

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers et al., 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur welke onderwerpen moesten worden herzien. Deze werden met de werkgroep besproken. Naast de participerende verenigingen/organisaties werden de volgende organisaties gevraagd om knelpunten aan te dragen: het Zorginstituut Nederland, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Zorgverzekeraars Nederland.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant waren, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De kritieke en belangrijke uitkomstmaten zijn meegenomen in de literatuuronderbouwing.

 

Ontwikkeling

In totaal kwam de werkgroep voorafgaand aan de commentaarfase twaalf keer bijeen in de periode mei 2022 – mei 2024. In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten per uitgangsvraag een selectie in de gevonden onderzoeken. De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de verkregen literatuur en verwerkten deze per uitgangsvraag in evidence-tabellen, GRADE-profielen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies (per module beschreven onder “Onderbouwing”).

 

Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (per module beschreven onder “Overwegingen”) en aanbevelingen (per module beschreven onder “Aanbevelingen”). De werkgroepleden schreven de conceptteksten, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren worden verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroep bijeenkomst wordt besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen wordt de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.

 

GRADE methodiek

Sinds de introductie van de GRADE methodiek in 2004 werd dit wereldwijd al snel de methode van voorkeur om wetenschappelijk bewijs te graderen ten behoeve van richtlijnontwikkeling (Guyatt et al., 2008), inclusief deze richtlijn. De GRADE methodiek gaat er van uit dat de zekerheid van het wetenschappelijk bewijs uit randomized controlled trials (RCT’s) in beginsel hoog is (vanwege de, mits goed uitgevoerd, kleine kans op vertekening (bias). In geval van observationele (niet gerandomiseerde) studies is de uitgangspositie van de zekerheid van bewijs laag. De zekerheid van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1). Bij observationeel onderzoek kan het bewijs in bepaalde gevallen hoger worden gegradeerd.

 

Tabel 1. GRADE Factoren voor downgraden en upgraden: De zekerheid van het bewijs (zeer laag, laag, redelijk en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling

Tabel 1 GRADE factoren

 

Bij de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs ten aanzien van bovenstaande factoren werd uitgegaan van ‘GRADE guidelines’, zoals ook te raadplegen in het GRADE handbook (Guyatt et al., 2013). Handbook for grading the quality of evidence and the strength of recommendations using the GRADE approach (updated October 2013) (Tabel 2).

 

Tabel 2. Legenda GRADE

Tabel 2 Legenda GRADE

 

Na vaststelling van het niveau van bewijs werden de bijbehorende conclusies verwoord volgens de in de GRADE Working Group overeengekomen formuleringen, waarbij zowel de kwaliteit van het bewijs als de grootte van het effect wordt meegewogen (Santesso et al, 2020).

 

AMSTAR-beoordeling van systematische reviews

Voor de beoordeling van de kwaliteit van in de wetenschappelijke onderbouwing besproken systematische reviews werd gebruik gemaakt van de AMSTAR-checklist (Shea et al., 2017). Op basis van deze checklist werd de kwaliteit van de review (de gebruikte methoden in deze review) geclassificeerd als hoog, redelijk of laag.

 

Summary of Findings (SoF) Tabellen

In die gevallen waarbij kwantitatieve gegevens uit een meta-analyse konden worden gebruikt en de werkgroep het van meerwaarde achtte, werden SoF tabellen gemaakt. Deze geven op overzichtelijke wijze de volgende gegevens weer voor de belangrijkste uitkomsten, zowel voor binaire (Guyatt et al., 2013) als continue uitkomsten (Guyatt et al., 2013a).

 

Overwegingen

Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een interventie wordt aanbevolen (Tabel 3).

 

Tabel 3. Overzicht van de factoren die worden meegewogen om te bepalen of een interventie wordt aanbevolen

Tabel 3 Overzicht factoren

 

Aanbevelingen

Afhankelijk van deze factoren kan een interventie of strategie wel of niet worden aanbevolen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling zou men interventie X voor alle patiënten met Y willen aanbevelen. Bij een zwakke aanbeveling geldt dat maar voor een deel van de patiënten. Bijvoorbeeld omdat de voorkeuren van de patiënten in kwestie (sterk) uiteenlopen. Het is belangrijk in deze sectie expliciet te vermelden op grond waarvan een interventie wel of niet wordt aanbevolen en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.

Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (Tabel 4).

 

Tabel 4. GRADE Voorkeursformulering sterke/zwakke aanbevelingen

Tabel 4 GRADE voorkeursformulering

* Het gaat hier om voorkeursaanbevelingen, de uiteindelijke aanbevelingen kunnen hiervan afwijken. Voor bepaalde modules is GRADE niet toegepast, en daar zijn uit praktisch oogpunt ook de aanbevelingen niet volgens GRADE

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg, zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht of infrastructuur. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek: zie Kennislacunes.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens is de richtlijn voorgelegd aan de organisaties die ook tijdens de knelpuntanalyse betrokken waren. De commentaren zijn verzameld en besproken in de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie.

 

Referenties

Burgers, J. S. & Everdingen, J. J. E. van (2004). Evidence-based richtlijnontwikkeling in Nederland: het EBRO-platform. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 148, 2057-9.

 

Everdingen, J. J. E. van, Dreesens, D. H. H., Burgers, J. S., Swinkels, J. A., Barneveld, T. A. van, Weijden, T. van der (Eds.) (2014). Handboek evidence-based richtlijnontwikkeling. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

 

Guyatt, G. H., Oxman, A. D., Vist, G. E., Kunz, R., Falck-Ytter, Y., Alonso-Coello, P., Schünemann, H. J., GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ, 33, 924-6.

 

Guyatt, G. H., Oxman, A. D., Santesso, N., Helfand, M., Vist, G., Kunz, I... Schünemann, H. J. (2013). GRADE guidelines: 12. Preparing Summary of Findings tables—binary outcomes. Journal of Clinical Epidemiology, 66, 158-172.

 

Guyatt, G. H., Thorlund, K., Oxman, A. D., Walter, S. D., Patrick, D., Furukawa, et al (2013a). GRADE guidelines: 13. Preparing Summary of Findings tables and evidence profiles—continuous outcomes. Journal of Clinical Epidemiology, 66, 73-183.

 

Raad Kwaliteit Federatie Medisch Specialisten. 2011. Medisch specialistische richtlijnen 2.0.

 

Santesso, N, et al. GRADE guidelines 26: informative statements to communicate the findings of systematic reviews of interven–ions - PubMed (nih.gov).

 

Shea, B. J., Reeves, B. C., Wells, G., Thuku, M., Hamel, C., MoraIJ.,... Henry, D. A. (2017). AMSTAR 2: a critical appraisal tool for systematic reviews thatwaliteitandomised or non-randomised studies of healthcare interventions, or both. BMJ, 358, j4008.

Volgende:
Algemene preventiemaatregelen in de samenleving