Organisatie van de zorg tijdens en na de crisis
Uitgangsvraag
- Welke samenwerking wordt aanbevolen tussen professionals uit de psychiatrie en met de artsen werkzaam op de SEH tijdens de crisis?
- Welke maatregelen worden aanbevolen om ervoor te zorgen dat de aansluiting op behandeling na de crisis optimaal is?
Aanbeveling
- De behandeling van acute suïcidaliteit vindt gelijktijdig plaats in drie ketens, namelijk die van de somatische zorg, die van suïcidaliteit en die van acute psychiatrie. Daarin is veel aandacht voor afstemming, samenhang en continuïteit. Dat maakt een professional die specifiek belast is met de verantwoordelijkheid van het zorgproces noodzakelijk.
- De behandeling van mensen met een poging tot suïcide op de SEH en/of de IC is de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de SEH-, IC-arts, internist en de psychiater (consultatief uit ziekenhuis of van de ggz). De (mede)behandelend psychiater op de SEH/IC is verantwoordelijk voor de consulten en het maken van afspraken over de behandeling in het ziekenhuis en de vervolgbehandeling in de ggz.
- Indien er sprake is van (een vermoeden op) somatische problematiek (hetzij als gevolg van een poging tot zelfdoding, hetzij voorafgaand aan de poging al bestaand) dient een medisch onderzoek (een medische evaluatie van reeds bestaande aandoeningen) en indien noodzakelijk een medische behandeling door een daartoe bekwame professional (zoals de eerste hulp-arts of de huisarts) plaats te vinden.
- Zorg voor het betrekken van naasten bij de zorg aan mensen in een acute suïcidale crisis en maak afspraken over een contactpersoon voor hen.
- Zorg ervoor dat er binnen uw zorginstellingen, samenwerkingsverbanden en tussen de afdelingen binnen die organisaties een gestroomlijnd proces bestaat met vloeiende overgangen zonder wachttijden voor het regelen van passende nazorg na ontslag van de SEH, de verpleegafdeling of ICU, zowel psychiatrisch als - indien noodzakelijk – somatisch en - indien geïndiceerd - psychosociaal.
- In elke regio maken de ketenpartners sluitende afspraken over hoe te handelen bij suïcidaliteit, met inbegrip van acute suïcidale crisis. Deze afspraken moeten duidelijkheid verschaffen over ieders taken en verantwoordelijkheden, toegang tot zorg, bereikbaarheid, behandelsetting, continuïteit van zorg, informatieoverdracht, dossiervorming.
- Leg de nadruk op het ontwikkelen van een proces van commitment en vertrouwen tussen ketenpartners.
- Zorg voor goede overdracht van informatie en verantwoordelijkheid in de zorg, ook bij overgangen van de zorg. Verwijzers moeten op de hoogte zijn van bereikbaarheid, aanmeldingsprocedures en wachttijden van betrokken ggz-organisaties.
- Draag zorg dat er te allen tijde duidelijkheid is over verantwoordelijkheid, ook tijdens vakantieperiodes of wanneer verschillende professionals betrokken zijn.
- Houd rekening met de beschikbaarheid van crisis- en Wvggz-bedden, laagdrempelige inloop- en time-out voorzieningen.
- Maak duidelijke afspraken over de wijze van terugkoppeling en informatieoverdracht tussen ketenpartners, inclusief snelheid en inhoud van de terugkoppeling.
- Zorg ervoor dat er een gedetailleerd plan is voor nazorg, ook als de patiënt aangeeft deze (niet langer) te willen ontvangen, en dat alle betrokken partijen weten hoe te handelen en wat van elkaar verwacht wordt.
- Zorg regionaal voor een adequaat, specifiek op de positie van de professional in de keten toegesneden cursus– en trainingsaanbod en zorg voor regelmatige terugkoppeling over de werkwijze van de partners in de keten, intervisie inclusief.
- De inzet van ervaringsdeskundigheid en lotgenotencontact/peer support met betrekking tot suïcidaliteit wordt aangeraden binnen de organisatie van de zorg tijdens en na de crisis.
Overwegingen
Goed hulpverlenerschap voor mensen in een acute suïcidale crisis vraagt om kwalitatief hoogstaande zorg waarin veel aandacht is voor de samenhang tussen en afstemming van de verschillende elementen van die zorg, benevens het borgen van continuïteit van zorg tijdens de crisis en verwijzing naar de vervolgbehandeling.
De psychiatrische zorgketen, in samenwerking met sociaal domein en welzijn, voor mensen met suïcidaliteit en hun naasten wordt voornamelijk gevormd door de huisarts, de spoedeisende hulp, de spoedeisende en consultatieve psychiatrie, de generalistische basis ggz (GB GGZ) en gespecialiseerde ggz (S GGZ). Bij de acute keten gaat het met name om de eerste vier, indien noodzakelijk in combinatie met de nooddiensten (politie en ambulancedienst). De samenwerking met de GB GGZ en de S GGZ dient echter goed op orde te zijn om na de behandeling van de acute crisis de zorg naadloos te laten aansluiten. Hierbij is het belangrijk dat zowel voor de patiënt als de naasten duidelijk is wie de contactpersoon is. Bij een contactpersoon binnen de GB GGZ en S GGZ wordt het Kwaliteitsstatuut GGZ gevolgd. Hieronder een overzicht van betrokken instellingen/professionals met hun belangrijkste taken:
- Toeleiders (onder andere maatschappelijk werk, de thuiszorg, Bureau Jeugdzorg, telefonische hulpdiensten waaronder 113 Zelfmoordpreventie, leerlingbegeleiders (voortgezet) onderwijs, professionals uit de gehandicaptenzorg, verzorging en verpleegzorg en de verslavingszorg). Toeleiders hebben kennis van taken en verantwoordelijkheden ketenpartners, ze signaleren suïcidaliteit bij/met de patiënt en naasten en leiden door naar passende zorg, of bellen bij nood 112.
- Nooddiensten (politie, ambulancedienst en brandweer): veiligstellen van patiënten met suïcidaliteit en een globale inschatting maken van de problematiek van de patiënt Een extra taak van de politie is de veiligheid van de professional en het bewerkstelligen van veiligheid als die door de GGZ niet te garanderen is. Een extra taak van ambulancemedewerkers is het leveren van zorg, inclusief triage (zie Kwaliteitskader (acute) psychiatrie ambulancezorg).
- Huisartsenzorg (huisarts en praktijkondersteuner GGZ (POH-GGZ)): signaleren en inschatten ernst van suïcidaliteit, uitvoeren van een oriënterend psychiatrisch en lichamelijk onderzoek, organiseren van veiligheid, zo nodig inschakelen van vervolghulp, zoals indien noodzakelijk de nooddiensten, de SEH, de spoedeisende psychiatrie of de reguliere GGZ; zorgdragen voor een adequate overdracht van noodzakelijke gegevens, bieden van basiszorg, overbruggingscontacten/vervolggesprekken en nazorg.
- Spoedeisende hulp (SEH) en somatische zorg (SEH-arts en –verpleegkundige, somatisch specialist en - verpleegkundige): eerste hulp, beoordelen of somatische zorg en vervolgzorg noodzakelijk is en ingeval het tweede aan de orde is (bijvoorbeeld opname op een IC of verpleegafdeling): het in werking stellen ervan. Daarnaast oriënterend psychiatrisch onderzoek, eerste inschatting ernst suïcidaliteit, inschakelen van de spoedeisende of consultatieve psychiatrie om ernst en de kans op herhaling te beoordelen en de keten in werking te stellen; geven van mondelinge en schriftelijke informatie, verwijzen. Indien noodzakelijk geeft de SEH aanwijzingen voor de somatische vervolgzorg.
- Acute/consultatieve psychiatrie (crisisdienst: regulier psychiater en (sociaal psychiatrisch) verpleegkundigen, op indicatie psycholoog): afhankelijk van de aard en de urgentie van de suïcidaliteit moet binnen een afgesproken termijn een onderzoek uitgevoerd worden naar de suïcidaliteit (ernst en kans op herhaling), psychiatrisch onderzoek, beoordeling in kader van de Wet zorg en dwang (WZD) en Wet verplichte GGZ (Wvggz), crisisinterventie, outreachende zorg, indicatie en verwijzen naar reguliere ggz, consultatie aan verwijzers, organiseren toeleiding ketenpartners en informatieoverdracht.
In acute situaties waarbij meerdere partijen betrokken zijn is het cruciaal dat er altijd een betrokken, daartoe aangewezen professional – het ligt in de rede hiervoor een verpleegkundige aan te wijzen – verantwoordelijk is voor toezicht op de samenhang, de afstemming en de continuïteit van het zorgproces en aanspreekbaar is voor de patiënt en diens naasten. Met name als er overgangen zijn in de zorg draagt deze professional er zorg voor dat er geen gaten vallen in de zorg of in de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de patiënt. Alle professionals die een schakel in de keten vertegenwoordigen dienen zich bewust te zijn van hun positie in die keten.
In elke regio moeten er schriftelijke afspraken zijn tussen ketenpartners over hoe te handelen bij suïcidaliteit, en dus ook acute suïcidale crisis. Daarin is vastgelegd wat ieders taken en verantwoordelijkheden zijn. Met deze afspraken wordt geregeld hoe suïcidale mensen en naasten toegang krijgen tot zorg, hoe de zorgverlening in grote lijnen verloopt, welke termijnen worden gehanteerd en hoe verwijzingen zijn geregeld (zie ook: Zorgstandaard Acute Psychiatrie (Zorginstituut Nederland, 2020). Belangrijk in de samenwerking tussen ketenpartners is het doorlopen van een proces van commitment en vertrouwen. Wanneer ketenpartners elkaar kennen en vertrouwen, zal het eenvoudiger zijn om tot afspraken te komen en weten aanbieders elkaar te vinden bij eventuele knelpunten. De ketenpartners maken in ieder geval afspraken over de volgende thema’s (zie ook Kwaliteitsdocument ketenzorg bij suïcidaliteit (2010) en generieke module Acute psychiatrie):
- Toegang tot de zorg. De ketenpartners maken afspraken over: bereikbaarheid (toegangstijden, telefoonnummers, contactpersonen, overige relevante contactgegevens), aanmeldingsprocedure (telefonisch, schriftelijk, persoonlijk, benodigde informatie), wachttijden (tot eerste contact en tot behandeling), communicatie met toeleiders en potentiële patiënten en hun naasten over bij wie ze welke zorg kunnen krijgen.
- Keuze behandelsetting: opname (somatische behandelafdeling/IC, psychiatrische instelling, Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ), Psychiatrische Universiteitskliniek (PUK)) of ambulant/thuis met al dan niet de mogelijkheid van intensieve thuiszorg (Crisisdienst/IHT) of reguliere ambulante zorg. Indicaties voor de keuze van de behandelsetting worden gegeven in de multidisciplinaire richtlijn Suïcidaliteit.
- Continuïteit van zorg en ‘warme’ overdracht. Verwijzers zijn op de hoogte van bereikbaarheid, aanmeldingsprocedure en wachttijden van ggz-organisaties die betrokken zijn bij de behandeling van suïcidaliteit. Bij een overdracht hebben partijen ook mondeling contact en maken zij sluitende afspraken over het overgeven en -nemen van de verantwoordelijkheid.
- Extra aandacht is geboden bij de verwijzing van patiënten die zijn “vrijgegeven” door de SEH naar de ggz-keten. Met name is het van belang dat er bij deze overdracht naast de aandachtspunten uit de voorgaande bullit ook duidelijk is welke somatische vervolgzorg noodzakelijk is (bijvoorbeeld bloeddruk controles of laboratoriumbepalingen) en wat er in geval van afwijkingen in het verwachte patroon dient te gebeuren. Het valt te overwegen om Sumona, indien beschikbaar in de regio, bij de zorg te betrekken. Eventueel kan de huisarts naar Sumona verwijzen.
- Interne overdracht. Bij vakantie van de vaste behandelaar, als er verschillende professionals bij de behandeling zijn betrokken en tijdens diensten moet altijd duidelijk zijn wie verantwoordelijk is. De Regiebehandelaar draagt hier krachtens het Landelijk Kwaliteitsstatuut de verantwoordelijkheid voor.
- Beschikbaarheid. Hierbij gaat het onder andere om beschikbaarheid van crisis-, IHT- en Wvggz-bedden, laagdrempelige inloop- en time-out voorzieningen.
- Informatieoverdracht en dossiervorming. De ketenpartners maken afspraken over de wijze van terugkoppeling en informatieoverdracht (aan wie, op welke manier), de snelheid en inhoud van terugkoppeling en informatieoverdracht, en hoe de gegevensuitwisseling wordt gefinancierd.
- Nazorg en outreachende zorg. Een kritisch moment in de (na)zorg is wanneer de patiënt aangeeft geen (na)zorg (meer) te willen ontvangen. Op dat moment is het belangrijk dat elke partij weet hoe te handelen én weet wat van de andere partijen verwacht mag worden.
- Het betrekken van naasten bij de zorg aan mensen in een acute suïcidale crisis, zoals blijkend uit een contactpersoon voor patiënt en naastbetrokkenen en eventueel contacten ter ondersteuning van naastbetrokkenen.
De professional die verantwoordelijk is voor het toezicht op het zorgproces checkt na verwijzing of deze ook tot stand is gekomen en draagt eventueel zijn toezichthoudende functie over op een andere professional, waaronder ook een voorlopig crisis behandelplan en veiligheidsplan.
Aanvaardbaarheid en haalbaarheid
Voor de verschillende onderdelen van de keten gelden te onderscheiden verantwoordelijkheden voor de acute suïcidale crisis. En dus dienen de actoren ook te beschikken over te onderscheiden competenties om die verantwoordelijkheden waar te kunnen maken. Zo zal het bij toeleiders er met name om gaan de suïcidaliteit te herkennen en adequaat te signaleren, bij huisartsen om te herkennen, oriënterend onderzoek te plegen en adequaat te verwijzen en bij hulpverleners in de ggz om diagnostiek te plegen en een adequate behandeling uit te voeren. Bij die verschillende verantwoordelijkheden hoort een uiteenlopend competentieniveau en daarop past een uiteenlopend informatie-, opleiding- en trainingsaanbod. Gegeven de complexiteit van de samenwerking in de keten is het van belang om deze minimaal eenmaal per jaar te evalueren of in de vorm van intervisie deze onder de aandacht te krijgen.
Onderbouwing
Achtergrond
De verschillende elementen van de behandeling van een patiënt(systeem) in suïcidale crisis en de aansluiting op de vervolgebehandeling vragen om een geïntegreerde en gecoördineerde aanpak tussen verschillende zorgverleners, disciplines en organisaties waarin continuïteit van zorg geborgd is. Deze module is gewijd aan het opzetten van een gestroomlijnd proces voor zorg en nazorg, het definiëren van verantwoordelijkheden in acute situaties, en het vaststellen van schriftelijke afspraken tussen ketenpartners. Door samenwerking, commitment en protocollering, streven we ernaar om een veiligere en effectievere zorgomgeving te creëren voor mensen in een suïcidale crisis en hun naastbetrokkenen.
Zoeken en selecteren
De werkgroep heeft onder andere gebruik gemaakt van de Zorgstandaard Acute Psychiatrie (Akwa ggz, 2019) en het Landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ (Zorginstituut Nederland, 2020). Voor het beantwoorden van deze uitgangsvragen over de organisatie van de Nederlandse zorg is er geen aanvullend systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd.
Referenties
- Zorginstituut Nederland. 2020. GGZ Landelijk Kwaliteitsstatuut. https://www.zorginzicht.nl/binaries/content/assets/zorginzicht/kwaliteitsinstrumenten/landelijk-kwaliteitsstatuut-ggz.pdf. Geraadpleegd op: 17 oktober 2024.
- Akwa GGZ. GGZ Standaard Acute Psychiatrie. 2019. https://www.ggzstandaarden.nl/uploads/pdf/project/project_d09fc98a-8647-461a-a1fe-b22d0183b251_acute-psychiatrie__authorized-at_09-04-2019.pdf. Geraadpleegd op: 17 oktober 2024
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 09-04-2025
Laatst geautoriseerd : 09-04-2025
Geplande herbeoordeling : 09-04-2030
MIND is als patiënten- en naastenorganisatie intensief betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn. MIND heeft in de eindfase van het project geconcludeerd dat zij het perspectief van de richtlijn te smal vinden, waarbij onvoldoende over thema's als ervaringsdeskundigen, triadisch werken en de brede samenwerking met het sociaal domein terugkomt in de aanbevelingen. Ook mist MIND aanbevelingen over de beleving, wensen en behoeften van patiënten en naasten, en zorgprofessionals. Ten slotte is MIND niet tevreden met de manier waarop een deel van de commentaren is verwerkt en deze niet altijd tot aanpassingen in de richtlijn hebben geleid. Daarom heeft MIND na zorgvuldige afweging besloten om zich te onthouden van autorisatie.
Algemene gegevens
Geldigheid
Uiterlijk in 2029 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie of deze richtlijn nog actueel is.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) heeft de werkgroep de multidisciplinaire richtlijn Diagnostiek en Behandeling van Suïcidaal gedrag uit 2012 herzien. De herziening van de richtlijn werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Met deze richtlijn wordt primair beoogd suïcidaliteit te verminderen en daarmee suïcides te voorkomen. Secundaire, maar belangrijke doelen zijn tevens de kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven te verbeteren voor en van mensen met suïcidaliteit en hun naasten en nabestaanden. De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van alle professionals in de ggz, die betrokken zijn bij de preventie, diagnostiek en behandeling van suïcidaliteit. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de richtlijn een overzicht van optimaal handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van suïcidaliteit.
Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende tekst, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar lokale zorgprogramma’s en protocollen en voor het opbouwen van netwerken in de ggz, zoals SUPRANET. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en protocollen op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat het voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is. Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn.
Doelgroep
De richtlijn is geschreven voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor mensen met suïcidaliteit in de acute geneeskunde, algemene specialistische ggz (tweede en derde lijn) bij jongeren vanaf 12 jaar en volwassenen.
Samenstelling werkgroep
De werkgroep, onder voorzitterschap van prof. dr. A.T.F. (Aartjan) Beekman, hoogleraar Psychiatrie Amsterdam UMC, bestond uit vertegenwoordigers van zorgprofessionals en patiëntenorganisaties die door respectievelijk hun beroepsverenigingen en patiëntenorganisatie werden afgevaardigd. Naast de werkgroep is een groep van adviseurs samengesteld, die tijdens de ontwikkelfase bijdroegen aan een of meer modules.
De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door dr. W.A. (Annefloor) van Enst en dr. J.S. (Julitta) Boschman. Zij verzorgden projectleiding en procesbegeleiding.
Het Trimbos Instituut maakte overzichten en samenvattingen van de literatuur. Onderstaand is de samenstelling van de werkgroep, de adviesgroep en de ondersteuning te vinden.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Leden werkgroep
Naam |
Organisatie |
functie |
Prof. dr. A.T.F. (Aartjan) Beekman (voorzitter) |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
psychiater |
Dr. Derek de Beurs |
Universiteit van Amsterdam |
universitair docent klinische psychologie |
Dhr. K (Koos) de Boed (tot juni 2023) |
MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid |
patiënt- en naastenvertegenwoordiger |
Drs. M.R.J. (Michel) van den Bogaard |
Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) |
klinisch psycholoog en psychotherapeut |
Dr. Monique van Eijnden (vanaf januari 2024) |
MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid |
beleidsadviseur en projectmedewerker |
Drs. M.T. (Maryke) Geerdink |
Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) |
klinisch psycholoog |
Dr. R. (Renske) Gilissen |
Stichting 113 Zelfmoordpreventie |
hoofd onderzoek |
Jeroen Gomes MSc (tot en met januari 2023) |
Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) |
psycholoog |
Drs. Harry Hens |
Ivonne van der Ven Stichting |
psycholoog |
Dr. A.J.A. (Ad) Kaasenbrood |
Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP) |
psychiater |
Dr. P.W.B. (Prabath) Nanayakkara |
Nederlandse Internisten Vereniging |
internist |
Dhr. M. (Marten) Steneker (juni 2023 tot januari 2024) |
MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid |
patiënt- en naastenvertegenwoordiger |
Dr. B. (Barbara) Stringer |
Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) |
verpleegkundige en verplegingswetenschapper |
Drs. P. (Paul) Ulrich (tot en met maart 2024) |
MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid |
patiënt- en naastenvertegenwoordiger |
Dr. S. (Sisco) van Veen |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
psychiater |
Dr. R.F.P. (Remco) de Winter |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), GGZ Rivierduinen, en Universiteit van Maastricht. |
psychiater |
Drs. F.W.M. (Senne) de Wit |
Nederlands Instituut voor Psychologen |
klinisch psycholoog - psychotherapeut |
De werkgroep heeft inhoudelijke bijdragen ontvangen van:
C. (Charlie) van Velzen MSc |
jurist gezondheidsrecht |
M. (Mette) Palm MSc |
zorgethicus, AmsterdamUMC |
Dr. W. (Wouter) van Ballegooijen |
senior onderzoeker, Amsterdam UMC, Afdeling Psychiatrie; universitair docent, Vrije Universiteit Amsterdam, Afdeling Klinische, Neuro- en Ontwikkelingspsychologie |
Leden Adviesgroep
Naam |
Organisatie |
Dr. B. (Bert) van Hemert |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
Dr. J.A (Jeroen) van Waarde, psychiater |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
Dr. J. (Jeanet) Nieuwenhuis |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
Dr. A. (Ad) Kerkhof |
Onafhankelijk adviseur, vrijgevestigd psychotherapeut |
Dr. A.D.F. (Ton) Dhondt |
De Nederlandse GGz |
Methodologische ondersteuning
Functie, affiliatie |
Naam |
Projectleider en adviseur, Medical Guidelines |
Dr. W.A. (Annefloor) van Enst |
Adviseur, De Richtlijndokter |
Dr. J.S. (Julitta) Boschman |
Informatiespecialist |
Drs. R. (Rikie) Deurenberg |
Informatiespecialist |
Drs. I. (Ingeborg) van Dusseldorp |
Reviewer, Trimbos-instituut |
B. (Bram) Zwanenburg MSc |
Reviewer, Trimbos-instituut |
A. (Anne) van Jaarsveld MSc |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Dr. M. (Matthijs) Oud |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Erika Papazoglou MSc |
Projectassistent, Trimbos-instituut (tot 30-11-2022) |
Mw. Isa Reijgersberg |
Projectassistent, Trimbos-instituut (vanaf 01-12-2022) |
Mw. Nelleke van Zon |
Inbreng patiëntenperspectief
In de voorbereidende fase werd MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid (MIND) gevraagd om af te stemmen op welke wijze het patiënten- en naastenperspectief optimaal kon worden vormgegeven. In overleg met hen werden MIND, Ivonne van der Ven Stichting en Stichting 113 Zelfmoordpreventie uitgenodigd voor deelname in de werkgroep. Daarnaast werd in samenwerking met MIND een focusgroep georganiseerd met mensen met suïcidaliteit, naasten en nabestaanden. Het perspectief van patiënten en naasten is in alle modules meegewogen bij het formuleren van aanbevelingen. De conceptrichtlijn werd ter consultatie voorgelegd aan eerdergenoemde patiëntenorganisaties.
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie implementatieplan).
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers et al., 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur welke onderwerpen moesten worden herzien. Deze werden met de werkgroep besproken. Naast de participerende verenigingen/organisaties werden de volgende organisaties gevraagd om knelpunten aan te dragen: het Zorginstituut Nederland, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Zorgverzekeraars Nederland.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant waren, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De kritieke en belangrijke uitkomstmaten zijn meegenomen in de literatuuronderbouwing.
Ontwikkeling
In totaal kwam de werkgroep voorafgaand aan de commentaarfase twaalf keer bijeen in de periode mei 2022 – mei 2024. In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten per uitgangsvraag een selectie in de gevonden onderzoeken. De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de verkregen literatuur en verwerkten deze per uitgangsvraag in evidence-tabellen, GRADE-profielen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies (per module beschreven onder “Onderbouwing”).
Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (per module beschreven onder “Overwegingen”) en aanbevelingen (per module beschreven onder “Aanbevelingen”). De werkgroepleden schreven de conceptteksten, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren worden verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroep bijeenkomst wordt besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen wordt de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.
GRADE methodiek
Sinds de introductie van de GRADE methodiek in 2004 werd dit wereldwijd al snel de methode van voorkeur om wetenschappelijk bewijs te graderen ten behoeve van richtlijnontwikkeling (Guyatt et al., 2008), inclusief deze richtlijn. De GRADE methodiek gaat er van uit dat de zekerheid van het wetenschappelijk bewijs uit randomized controlled trials (RCT’s) in beginsel hoog is (vanwege de, mits goed uitgevoerd, kleine kans op vertekening (bias). In geval van observationele (niet gerandomiseerde) studies is de uitgangspositie van de zekerheid van bewijs laag. De zekerheid van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1). Bij observationeel onderzoek kan het bewijs in bepaalde gevallen hoger worden gegradeerd.
Tabel 1. GRADE Factoren voor downgraden en upgraden: De zekerheid van het bewijs (zeer laag, laag, redelijk en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling
Bij de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs ten aanzien van bovenstaande factoren werd uitgegaan van ‘GRADE guidelines’, zoals ook te raadplegen in het GRADE handbook (Guyatt et al., 2013). Handbook for grading the quality of evidence and the strength of recommendations using the GRADE approach (updated October 2013) (Tabel 2).
Tabel 2. Legenda GRADE
Na vaststelling van het niveau van bewijs werden de bijbehorende conclusies verwoord volgens de in de GRADE Working Group overeengekomen formuleringen, waarbij zowel de kwaliteit van het bewijs als de grootte van het effect wordt meegewogen (Santesso et al, 2020).
AMSTAR-beoordeling van systematische reviews
Voor de beoordeling van de kwaliteit van in de wetenschappelijke onderbouwing besproken systematische reviews werd gebruik gemaakt van de AMSTAR-checklist (Shea et al., 2017). Op basis van deze checklist werd de kwaliteit van de review (de gebruikte methoden in deze review) geclassificeerd als hoog, redelijk of laag.
Summary of Findings (SoF) Tabellen
In die gevallen waarbij kwantitatieve gegevens uit een meta-analyse konden worden gebruikt en de werkgroep het van meerwaarde achtte, werden SoF tabellen gemaakt. Deze geven op overzichtelijke wijze de volgende gegevens weer voor de belangrijkste uitkomsten, zowel voor binaire (Guyatt et al., 2013) als continue uitkomsten (Guyatt et al., 2013a).
Overwegingen
Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een interventie wordt aanbevolen (Tabel 3).
Tabel 3. Overzicht van de factoren die worden meegewogen om te bepalen of een interventie wordt aanbevolen
Aanbevelingen
Afhankelijk van deze factoren kan een interventie of strategie wel of niet worden aanbevolen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling zou men interventie X voor alle patiënten met Y willen aanbevelen. Bij een zwakke aanbeveling geldt dat maar voor een deel van de patiënten. Bijvoorbeeld omdat de voorkeuren van de patiënten in kwestie (sterk) uiteenlopen. Het is belangrijk in deze sectie expliciet te vermelden op grond waarvan een interventie wel of niet wordt aanbevolen en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.
Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (Tabel 4).
Tabel 4. GRADE Voorkeursformulering sterke/zwakke aanbevelingen
* Het gaat hier om voorkeursaanbevelingen, de uiteindelijke aanbevelingen kunnen hiervan afwijken. Voor bepaalde modules is GRADE niet toegepast, en daar zijn uit praktisch oogpunt ook de aanbevelingen niet volgens GRADE
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg, zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht of infrastructuur. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek: zie Kennislacunes.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens is de richtlijn voorgelegd aan de organisaties die ook tijdens de knelpuntanalyse betrokken waren. De commentaren zijn verzameld en besproken in de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie.
Referenties
Burgers, J. S. & Everdingen, J. J. E. van (2004). Evidence-based richtlijnontwikkeling in Nederland: het EBRO-platform. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 148, 2057-9.
Everdingen, J. J. E. van, Dreesens, D. H. H., Burgers, J. S., Swinkels, J. A., Barneveld, T. A. van, Weijden, T. van der (Eds.) (2014). Handboek evidence-based richtlijnontwikkeling. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Guyatt, G. H., Oxman, A. D., Vist, G. E., Kunz, R., Falck-Ytter, Y., Alonso-Coello, P., Schünemann, H. J., GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ, 33, 924-6.
Guyatt, G. H., Oxman, A. D., Santesso, N., Helfand, M., Vist, G., Kunz, I... Schünemann, H. J. (2013). GRADE guidelines: 12. Preparing Summary of Findings tables—binary outcomes. Journal of Clinical Epidemiology, 66, 158-172.
Guyatt, G. H., Thorlund, K., Oxman, A. D., Walter, S. D., Patrick, D., Furukawa, et al (2013a). GRADE guidelines: 13. Preparing Summary of Findings tables and evidence profiles—continuous outcomes. Journal of Clinical Epidemiology, 66, 73-183.
Raad Kwaliteit Federatie Medisch Specialisten. 2011. Medisch specialistische richtlijnen 2.0.
Santesso, N, et al. GRADE guidelines 26: informative statements to communicate the findings of systematic reviews of interven–ions - PubMed (nih.gov).
Shea, B. J., Reeves, B. C., Wells, G., Thuku, M., Hamel, C., MoraIJ.,... Henry, D. A. (2017). AMSTAR 2: a critical appraisal tool for systematic reviews thatwaliteitandomised or non-randomised studies of healthcare interventions, or both. BMJ, 358, j4008.