Suïcidaliteit

Initiatief: NVvP Aantal modules: 25

Diagnostiek en handelen

Uitgangsvraag

  • Welke triage instrumenten en diagnostiek worden aanbevolen bij een crisissituatie veroorzaakt door suïcidaliteit?
  • Welke specifiek op suïcidaliteit gerichte maatregelen worden aanbevolen in crisissituaties in uiteenlopende settingen (huisarts, crisisdienst en SEH), en bij uiteenlopende maten van ernst en urgentie?

Aanbeveling

Diagnostiek

  • Het proces van de behandeling van mensen met acute suïcidaliteit komt overeen met de behandeling van mensen met een acuut psychiatrische crisis. Op onderdelen zijn aanpassingen nodig.
  • Bij mensen in een acuut suïcidale crisis gaat de zorg voor veiligheid vóór de behandeling van de suïcidaliteit en van de onderliggende psychiatrische stoornis en klachten.
  • De beoordeling van de aard en de ernst van de suïcidaliteit vindt plaats tijdens het verblijf van de patiënt op de SEH of na opname op een somatische of psychiatrische klinische afdeling. Vragenlijsten kunnen ondersteunend zijn om de ernst van de suïcidaliteit op dat moment te bepalen. Vragenlijsten zijn ongeschikt om de ernst van de suïcidaliteit in de toekomst vast te stellen.

Handelen

  • De behandeling van acute suïcidaliteit vindt bij voorkeur plaats in de specialistische ggz door daartoe deskundige hulpverleners.
  • De behandeling van acute suïcidaliteit richt zich niet alleen op de onderliggende psychiatrische stoornis en klachten maar ook op de suïcidaliteit zelf. Er zijn aanwijzingen dat Attempted Suicide Short Intervention Program een effectieve strategie hiervoor zou kunnen zijn, maar hier dient meer onderzoek naar verricht te worden.
  • Bij onderliggende psychiatrische stoornis beveelt de werkgroep aan om eventueel lopende behandelingen dienaangaande op voortgang te toetsen. Als die aandoening nog onbehandeld is beveelt de werkgroep aan om deze behandeling te starten volgens de betreffende richtlijnen.
  • Ga na of de patiënt de afspraken heeft begrepen en uitvoerbaar zijn.
  • Op de SEH/IC van een ziekenhuis dient een vaststaande procedure aanwezig te zijn voor de veilige opvang en triage voor patiënten met suïcidaliteit. Hier hoort een standaard beoordeling bij van een gespecialiseerde professional uit de ggz. De behandeling van mensen met suïcidaliteit op SEH/IC is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van psychiaters en andere somatische specialismen betrokken bij de zorg voor de patiënt:
    • Tijdens opname/verblijf op SEH of IC is de psychiater medebehandelaar.
    • Vervolgtraject en verwijzing voor de suïcidaliteit (het in werking stellen van de keten) is de verantwoordelijkheid van de psychiater.
  • Ziekenhuizen moeten zelf bepalen hoe zij multidisciplinaire teams trainen in de opvang en triage van verwarde en/of suïcidale patiënten. De werkgroep adviseert ziekenhuizen om op de afdelingen die regulier betrokken zijn bij de zorg voor deze patiënten, multidisciplinaire teams te vormen en zo nodig te trainen. Ziekenhuizen dienen te overwegen om het begeleiden van patiënten met suïcidaliteit mee te nemen in hun kwaliteitscriteria, zodat IGJ kan toetsen of de samenwerking geregeld is.

Overwegingen

Kwaliteit van bewijs

Er is een search uitgevoerd naar triage instrumenten en diagnostische instrumenten om de ernst van suïcidaliteit en de voorspellende waarde voor suïcidaliteit in de toekomst vast te stellen. Naar de triage zijn geen studies verricht. Wat betreft vragenlijsten is komen vast te staan dat geen van de onderzochte instrumenten een voor de praktijk acceptabele voorspellende waarde heeft voor suïcidaliteit in de toekomst. Een betrouwbare taxatie van het toekomstige risico op suïcide bij een individuele patiënt is daarmee niet mogelijk. Het blijft natuurlijk belangrijk om goede diagnostiek van de aard, de ernst en de antecedenten te doen. Hiervoor wordt verwezen naar de module Herkenning en diagnostiek.

 

Voor deze module is vervolgens onderzoek gedaan naar interventies in of vlak na een suïcidale crisis. Het bewijs van deze interventies is laag tot zeer laag. Dit wordt mede veroorzaakt doordat RCT-onderzoek doen bij deze populatie tijdens een crisissituatie vrijwel niet haalbaar is, zonder dat dit gepaard zal gaan met beperkingen in de opzet van de studie. Ook is het moeilijk om voldoende power te krijgen bij dergelijk onderzoek. Kortom, er kan niet verwacht worden dat er binnen afzienbare tijd wel sterk bewijs komt. De werkgroep doet op grond van dit beperkte bewijs wel aanbevelingen.

 

Welke triage instrumenten en diagnostiek worden aanbevolen bij een crisissituatie veroorzaakt door suïcidaliteit?

Triage

De toewijzing van zorg vindt plaats langs de lijnen van urgentie. In het overzicht van de triagewijzer is de mate van urgentie in gekleurde vlakken weergegeven van U1 tot U5 en zijn de te nemen maatregelen daaronder genoemd. De urgentie wordt bepaald aan de hand van de eventuele fysieke schade die is aangericht of valt te verwachten in de toekomst.

 

Diagnostiek

Het onderzoek naar de suïcidaliteit in de toekomst vindt plaats in een klinisch interview (zie module Herkenning en diagnostiek). Vragenlijsten kunnen ondersteuning bieden om de ernst van de suïcidaliteit gedurende het onderzoek vast te stellen en die ernst in vervolgcontacten te monitoren. Vragenlijsten hebben geen meerwaarde om de ernst van de suïcidaliteit in de toekomst te voorspellen.

 

Welke specifiek op suïcidaliteit gerichte maatregelen worden aanbevolen in crisissituaties in uiteenlopende  settingen (huisarts, crisisdienst en SEH), en bij uiteenlopende maten van ernst en urgentie?

Het proces van de behandeling van mensen met acute suïcidaliteit komt overeen met de behandeling van mensen met een acuut psychiatrische crisis. Op onderdelen zijn aanpassingen nodig. https://www.ggzstandaarden.nl/uploads/side_products/4fc8e4e661ce00433be857d44ed2087e.pdf

 

Bij een acuut psychiatrische crisis heeft bescherming de prioriteit boven behandeling van de onderliggende psychiatrische aandoeningen. Afhankelijk van de inschatting van de ernst van de suïcidaliteit komen hulpverleners in samenspraak met de patiënt en de naastbetrokkenen tot een veiligheidsplan. Dat kan betekenen dat de patiënt naar huis gaat met extra toezicht door de naastbetrokkenen en indien noodzakelijk intensief ambulant behandeld wordt totdat de crisis over is (bijvoorbeeld met voortgezette behandeling in een crisisteam of Intensive Home Treatment Team) of aan de andere kant van het continuüm ter bescherming opgenomen wordt, onder uiterste omstandigheden gedwongen, in een ggz-instelling, afdeling psychiatrie in algemeen ziekenhuis (PAAZ) of UMC.

 

Vervolgens start de hulpverlener een behandeling gericht op de suïcidaliteit. Die is niet alleen gericht op de psychiatrische aandoening en klachten die aan de suïcidaliteit ten grondslag liggen (wat in de praktijk vaak neerkomt op het toetsen of lopende behandelingen adequaat plaatsvinden, of als er nog geen behandeling voor de psychiatrische aandoening plaatsvinden deze indien noodzakelijk en wenselijk in gang te zetten), maar ook op de suïcidaliteit zelf. De werkzaamheid van het Attempted Suicide Short Intervention Program (ASSIP) is in één van de drie studies aangetoond. In de experimentele conditie vinden minder pogingen tot zelfdoding plaats dan in de controlegroep. Het effect in die studie is robuust. In twee andere studies werd geen verschil gevonden, maar die zijn qua opzet van mindere kwaliteit dan de eerste (underpowered respectievelijk zeer actieve controleconditie). Alhoewel het dus onzeker is of en wat het effect is van ASSIP, kan een positief effect ook niet worden uitgesloten.

 

Bij suïcidale adolescenten blijkt in één gerandomiseerde studie Family Based Crisis Intervention (FBCI) te leiden tot een betere empowerment van de familie en een hogere tevredenheid met de zorg bij patiënten in de experimentele conditie. Verder is in de experimentele conditie het aantal opnames substantieel kleiner dan in de controleconditie.

 

Tot slot laten korte acute interventies (sturen van een kaart of bellen van de patiënt, zorgcoördinatie, maken van een veiligheidsplan) enige vermindering van het aantal recidive suïcidepogingen zien, met name in het eerste jaar. De interventies verschillen onderling, maar hebben met elkaar gemeen dat ze zich richten op de continuïteit van zorg. Acute korte interventies zijn effectief in het tot stand laten komen van verwijzingen.

 

De literatuurzoekactie dateert van begin 2023. De werkgroep realiseert zich dat er na deze zoekdatum nieuwe, relevante studies zijn gepubliceerd. De meta-analyse van Jeong (2023) bijvoorbeeld vond dat Cognitieve Gedragstherapie gericht op suïcidaal gedrag een effectieve strategie is voor de behandeling van acuut suïcidaal gedrag. In een toekomstige update zullen nieuwe, aanvullende wetenschappelijk inzichten verwerkt worden en kunnen mogelijk de aanbevelingen over de behandeling van acute suïcidaliteit verder aangescherpt kunnen worden. De werkgroep gaat ervan uit dat de kern van de aanbeveling (De behandeling van acute suïcidaliteit richt zich niet alleen op de onderliggende psychiatrische stoornis en klachten maar ook op de suïcidaliteit zelf) zal blijven gelden.

 

Patiënten- en naastenperspectief

De focus in crisissituaties moet vooral gericht zijn op het beheersen van de suïcidaliteit en het voorkomen van suïcides (de overgang tussen de gedachten en het gedrag uit het IMV model). Patiënten verwachten een respectvolle bejegening en een professionele behandeling in crisissituaties (dus geen zedenpreken en hechten met verdoving). Medicatie kan tijdelijk worden ingezet voor sedatie, waarbij promethazine als alternatief voor benzodiazepine kan worden overwogen. De voorkeur gaat uit naar de inzet van een ambulante crisisinterventie zoals Intensive Home Treatment. Betrek de naasten zo mogelijk als co-begeleider, zoveel mogelijk als steunsysteem en vangnet in de thuissituatie na ontslag van de HAP/SEH of de crisisopname. De inzet van ervaringsdeskundigheid en lotgenotencontact/peer support over suïcidaliteit wordt aangeraden bij een suïcidale crisis (NESP, 2023).

 

Uit de focusgroep die gehouden is met patiënten, naasten en nabestaanden komt naar voren dat er behoefte is aan goede informatievoorziening en kennisdeling, een contactpersoon en duidelijke afspraken over de diverse rollen binnen het zorgpad/netwerk, ook over wat er voor en van de naasten verwacht kan worden. Het is belangrijk de patiënt te zien als mens en niet als stoornis, een technisch probleem of ’een verloren zaak’. Zorgverleners moeten het gesprek over suïcide aangaan en oprecht naar de patiënt (en naasten) luisteren. Er is behoefte aan een veilige omgeving waarin patiënten in alle openheid over suïcide mogen praten.

Onderbouwing

De diagnostiek van de suïcidaliteit is erop gericht de ernst vast te stellen en eventueel een voorspelling van het risico op suïcide of een tentamen suïcide in de toekomst te doen. De behandeling van mensen in een suïcidale crisis onderscheidt zich van andere behandelingen in de ggz door de focus op het risico op suïcide. Sinds de voorgaande richtlijn zijn er een aantal studies gedaan naar het professioneel handelen bij acute suïcidaliteit en zijn daar enkele reviews over geschreven. Dat is de reden om de voorgaande richtlijn op dit punt te herzien.

Psychotherapie

⊕ΟΟΟ

We zijn onzeker over het effect van psychotherapie voor de preventie van herhaalde suïcidepogingen en suïcides.

 

Inagaki, 2015

 

Korte interventies

⊕ΟΟΟ

We zijn onzeker over het effect van korte acute interventies voor de preventie van herhaalde suïcidepogingen.

 

Doupnik, 2020; Inagaki, 2015

 

⊕⊕ΟΟ

Het zou kunnen dat een korte acute interventie het aantal suïcides enigszins vermindert.

 

Inagaki, 2015

 

Langdurige interventies

⊕ΟΟΟ

We zijn onzeker over het effect van langdurige interventies voor de preventie van herhaalde suïcidepogingen en suïcides.

 

Inagaki, 2015

 

Contact via telefoon of brief

⊕ΟΟΟ

We zijn onzeker over het effect van contact via telefoon of brief voor de preventie van herhaalde suïcidepogingen en suïcides.

 

Inagaki, 2015

 

ASSIP

⊕ΟΟΟ

We zijn onzeker over het effect van ASSIP voor de preventie van suïcidepogingen en suïcidale ideatie.

 

Gysin-Maillart, 2016; Conner, 2021; Avrilomni, 2022

 

Family-Based Crisis Intervention

⊕ΟΟΟ

We zijn onzeker over het effect van FBCI voor de preventie van suïcidaliteit en herhaalde ziekenhuisopname.

 

Wharff, 2017

 

Resultaten

Psychotherapie

Er is één systematische review gevonden waarin de effectiviteit van psychotherapie in acute setting is onderzocht. In de systematische review en meta-analyse van Inagaki (2016) onderzoeken de auteurs alle RCT’s die het effect bestuderen van interventies die zijn geïnitieerd nadat patiënten met suïcidaliteit op de spoedeisende hulp zijn opgenomen. Studies zijn geïncludeerd als de deelnemers in de studie suïcidaal gedrag hebben vertoond één maand voor de opname en hiervoor zijn opgenomen en indien de patiënten tijdens de opname voor de studie zijn gerekruteerd. In de systematische review zijn negen RCT’s gevonden die het effect van verschillende vormen van psychotherapie hebben onderzocht onder volwassenen die op de spoedeisende hulp zijn opgenomen vanwege een suïcidepoging. Er zijn verschillende benaderingen gerapporteerd, waaronder cognitieve therapie, probleemoplossende benadering, psychodynamische interpersoonlijke therapie, cognitieve analytische therapie, inzichtgerichte therapie en gedragstherapie, en cognitieve gedragsmatige methoden om de therapietrouw te verbeteren. De controlegroep heeft meestal standaardbehandeling of een simpele andere therapie ontvangen. Zeven van de negen studies bestuderen suïcidepogingen als uitkomstmaat, terwijl de andere twee alleen psychometrische uitkomsten onderzoeken. De samplegrootte varieert per studie tussen de 18 en 400 patiënten en in totaal gaat het om 1.089 patiënten. De onderzoekers hebben een meta-analyse uitgevoerd om het effect van psychotherapie op suïcidepogingen gedurende 12 maanden te meten. In deze meta-analyse zijn twee studies meegenomen met een totale sample grootte van 639 patiënten (Tabel 1 Psychotherapie). Het relatieve risico is 0.86 (95% BI 0.54;1.37). De andere studies hebben een follow-up die varieert tussen de twee en 24 maanden en daarom zijn alleen de absolute getallen in de rapportage vermeld. Alhoewel niet wordt vermeld of de verschillen tussen de groepen van deze studies getest is, lijkt het erop dat er in de meeste studies geen verschil is gevonden tussen beide behandelgroepen. Het aantal suïcides is slechts in drie RCT’s gemeten en laat geen verschil zien tussen de groepen. De systematische review gaat verder niet in op suïcidale ideatie of psychometrische uitkomsten.

 

Tabel 1. Psychotherapie versus gebruikelijke zorg bij patiënten die zijn opgenomen na een suïcidepoging

Tabel 1. Psychotherapie vs gebruikelijke zorg

 

Medicamenteuze behandeling

Medicamenteuze behandeling is in detail uitgewerkt in Handelen bij suïcidaliteit - module Medicatie en Neuromodulatie.

 

Directe of indirecte behandeling

Meerwijk (2016) hebben een systematische review en meta-analyse uitgevoerd van RCT’s waarin de effectiviteit van direct op de suïcidaliteit gerichte interventies vergeleken is met die van indirecte interventies (zoals bijvoorbeeld gericht op de onderliggende stoornis). De auteurs includeren 31 studies voor het effect op korte termijnen, 29 voor de follow-up. Ofschoon de resultaten voor zowel de korte termijn en die voor de follow up impressies zijn en het betrouwbaarheidsinterval zowel een ‘verschil’ als ‘geen verschil’ omsluit, laten de uitkomsten wel klinisch relevante verschillen in effect zien op suïcidaliteit van de directie interventies ten voordele van de indirecte interventies (korte termijn: Cohen's d=0,77; follow-up: Cohen's d=0,47). De auteurs bevelen aan om ingeval van acute suïcidaliteit directe interventies gericht op die suïcidaliteit toe te passen.

 

Korte interventies

Er zijn twee systematische reviews gevonden waarin de effectiviteit van korte interventies is onderzocht. In de systematische review en meta-analyse van Doupnik (2020) onderzoeken de auteurs alle RCT’s die de effectiviteit van korte, acute interventies voor preventie van suïcidaal gedrag bij volwassenen en adolescenten in de acute zorg hebben onderzocht. Studies zijn geïncludeerd indien ze een enkele persoonlijke ontmoeting aanboden aan patiënten met een vastgesteld suïcide risico. Studies waarbij de interventie bestaat uit een kort vervolgcontact zijn geëxcludeerd. In de systematische review zijn 14 RCT’s gevonden die het effect van korte interventies onderzoeken. Deze studies hebben vier verschillende soorten componenten of een combinatie daarvan onderzocht: kort contact (k = 7), zorgcoördinatie (k = 3), het maken van een veiligheidsplan (k = 5) en overige interventies (k = 10). Kort contact interventies omvatten telefoongesprekken, brieven of ansichtkaarten. Zorgcoördinatie is gedefinieerd als de tweezijdige communicatie tussen het klinische team dat de patiënt doorverwijst en het team die de vervolgzorg uitvoert. Een veiligheidsplan is geïncludeerd als het tenminste vier van de zes componenten bevat: 1) persoonlijke waarschuwingssignalen identificeren voor een dreigende suïcidale crisis; 2) bepalen van coping strategieën die afleiden van suïcidale gedachten en gedrag; 3) identificeren van familie, vrienden en sociale plaatsen die kunnen afleiden van suïcidale gedachten en gedrag; 4) het identificeren van personen die ondersteuning kunnen bieden tijdens een suïcidale crisis; 5) contact gegevens van zorgprofessionals en spoedeisende hulp om contact op te nemen tijdens een suïcidale crisis; 6) advies om de omgeving veilig maken door dodelijke middelen minder beschikbaar te stellen. De interventies zijn vergeleken met standaardzorg of een andere interventie. Uitkomsten zijn herhaling van suïcidepoging, depressie scores tijdens follow-up en doorverwijzing naar zorg. De samplegrootte varieert per studie tussen de 24 en 1,376 patiënten en in totaal gaat het om 4,279 patiënten. De onderzoekers hebben meta-analyses uitgevoerd om het effect van korte interventies op de uitkomstmaten te beoordelen. De korte, acute interventies hebben een significante kans om doorverwijzing naar zorg te verhogen (k = 9, OR = 2.74; 95% BI 1.80;4.17; Hedges g = 0,55; 95% BI 0.32;0.78, I2 = 55.4%) en een vermindering van een herhaling van een suïcidepoging (k = 7, OR = 0.69; 95% BI 0.55;0.87; Hedges g = 0.21; 95% BI 0.08;0.33, I2 = 0%). Er is geen significant verschil op depressieve scores (k = 6, Hedges g = 0.28; 95% BI −0.02;0.59, I2 =72.2%).

 

In de systematische review van Inagaki (2016) is één RCT gevonden die het effect van een korte interventie onder volwassenen die op de spoedeisende hulp zijn opgenomen vanwege een suïcidepoging onderzocht. De korte interventie is een informatiesessie van één uur tijdens ontslag, gevolgd door negen contacten per telefoon of in persoon gedurende 18 maanden. De controlegroep ontvangt gebruikelijke zorg. Zowel herhaling van suïcidepogingen als suïcides zijn gemeten. De studie includeert 1867 patiënten met een mediane leeftijd van 23 jaar en waaronder 58% vrouw. Er is geen verschil gevonden in het aantal herhaalde suïcidepogingen tussen de groepen (7.6% vs 7.5%, p = 0.91) maar wel in het aantal suïcides (0.2% vs 2.2%, p < 0.001) (Tabel 2 Korte interventies).

 

Tabel 2. Korte acute interventies versus gebruikelijke zorg bij patiënten die zijn opgenomen na een suïcidepoging

Tabel 2 Korte acute interventies

 

Langdurige interventies

In de systematische review van Inagaki (2016) zijn vier RCT’s gevonden die het effect van langdurige interventies onder volwassenen die op de spoedeisende hulp zijn opgenomen vanwege een suïcidepoging hebben onderzocht. Er zijn verschillende benaderingen gerapporteerd, waaronder frequent contact (8-20 keer in zes maanden) met een gespecialiseerd verpleegkundige, thuisbezoeken door een verpleegkundige en aanhoudend contact met een psychiatrisch verpleegkundige. De controlegroepen hebben standaard zorg ontvangen. De studies bekijken zowel herhaalde suïcidepogingen als suïcides. De samplegrootte varieert per studie tussen de 150 en 516 patiënten. Alhoewel er een meta-analyse is uitgevoerd naar de herhaling van suïcidepogingen, bevat deze ook andere studies die naar interventies per telefoon of brief hebben gekeken. Deze vindt een relatief risico van 0.83 (95% BI 0.71;0.97) in de interventiegroep. Wanneer we kijken naar de individuele relatieve risico’s van deze vier RCT’s, variëren die tussen de 0.61 en 1.15 (twee positief en twee negatief), waarbij geen van allen statistisch significant is. Ook de meta-analyse naar suïcides bevat andere studies en vindt een relatief risico van 0.83 (95% BI 0.26;1.90). De relatieve risico’s van de individuele studies variëren hierbij tussen de 0.48 en 2.93, en geen van allen vindt een significant effect (Tabel 3 Langdurige interventies).

 

Tabel 3. Langdurige interventies versus gebruikelijke zorg bij patiënten die zijn opgenomen na een suïcidepoging

Tabel 3 Langdurige interventies

 

Contact via telefoon of brief

In de systematische review van Inagaki (2016) zijn zes RCT’s gevonden die het effect van contact via telefoon of brief onder volwassenen die op de spoedeisende hulp zijn opgenomen vanwege een suïcidepoging hebben onderzocht. In drie studies is eenmalig een brief gestuurd, in één studie tweemalig een telefoontje na vier en acht maanden, in één studie een telefoontje door de psychiater na één maand en in één studie een combinatie van twee telefoontjes in twee weken en zes brieven gedurende 12 maanden. De controlegroepen ontvangen standaard zorg. De samplegrootte varieert per studie tussen de 66 en 2300 patiënten. Alhoewel er een meta-analyse is uitgevoerd naar de herhaling van suïcidepogingen, bevat deze ook andere studies die naar langdurige interventies hebben gekeken. Deze vindt een relatief risico van 0.83 (95% BI 0.71;0.97) in de interventiegroep. Wanneer we kijken naar de individuele relatieve risico’s van deze zes RCT’s, variëren die tussen de 0.87 en 2.67, waarbij slechts één studie een significant verschil laat zien in het voordeel van de interventiegroep. Ook de meta-analyse naar suïcides bevat andere studies en slechts twee van de zes RCT’s naar contact via telefoon of brief. Deze vindt een relatief risico van 0.83 (95% BI 0.26;1.90). De relatieve risico’s van de individuele studies worden niet voor alle studies gerapporteerd, maar gebaseerd op de absolute getallen lijkt geen van de studies een significant verschil te vinden (Tabel 4 Contact via telefoon of brief).

 

Tabel 4. Contact via telefoon of brief versus gebruikelijke zorg bij patiënten die zijn opgenomen na een suïcidepoging

Tabel 4 Contact via telefoon of brief

 

Attempted Suicide Short Intervention Program (ASSIP)

Drie RCT’s onderzoeken de effectiviteit van ASSIP, een gestructureerd programma dat zich richt op de ontwikkeling van een goede therapeutische relatie, gecombineerd met psycho-educatie, cognitieve casusconceptualisatie, veiligheidsplanning en langdurig contactverzoek.

 

Gysin-Maillart (2016) onderzoeken de effectiviteit van ASSIP onder 120 volwassenen die op de spoedeisende hulp zijn opgenomen na een suïcidepoging. Patiënten met automutilatie, een ernstige cognitieve of psychotische stoornis of mensen met onvoldoende beheersing van de taal zijn geëxcludeerd. ASSIP is toegediend in drie sessies van 60-90 minuten, meestal wekelijks. Een vierde sessie is indien nodig toegevoegd. Verder ontvangen patiënten elke drie tot zes maanden een brief met educatieve informatie. De controlegroep ontvangt standaard zorg plus een eenmalig klinisch interview. De primaire uitkomst is een herhaalde suïcidepoging(en) gedurende de 24 maanden follow-up, gemeten met behulp van vragenlijsten en controle van medische dossiers. Secundaire uitkomsten zijn suïcidale ideatie (Beck Scale for Suicide Ideation), depressie (Beck Depression Inventory) en gebruik van gezondheidszorg diensten.

 

Conner (2021) heeft de effectiviteit van ASSIP onderzocht onder 34 volwassenen met middelenmisbruik die zijn opgenomen na een suïcidepoging. Patiënten met een psychose, acute manie, een ernstige cognitieve beperking, een acute medische conditie of met een te kort ziekenhuisverblijf voor de interventie zijn geëxcludeerd. ASSIP is toegediend in drie sessies tijdens ziekenhuisopname en in een vierde sessie één week na ontslag. De ASSIP is enigszins aangepast om ook middelenmisbruik te addresseren. De controlegroep ontvangt gebruikelijke zorg. De primaire uitkomst is een herhaalde suïcidepoging(en) gedurende de zes maanden follow-up, gemeten met de Columbia-Suicide Severity Rating Scale (C-SSRS) en controle van medische dossiers. Secundaire uitkomst is suïcidale ideatie gemeten met de Scale for Suicidal Ideation (SSI).

 

Avrilomni (2022) onderzoeken de effectiviteit van ASSIP onder 161 volwassenen die op de spoedeisende hulp zijn opgenomen na een suïcidepoging. Patiënten met psychotische kenmerken of middelenmisbruik of -afhankelijkheid zijn geëxcludeerd. ASSIP bestaat uit drie sessies, een mogelijk vierde sessie en brieven met educatieve informatie. De controlegroep ontvangt Crisis Counseling, een vorm van gesprekstherapie, bestaande uit gemiddeld twee tot vijf sessies. De primaire uitkomst is een herhaalde suïcidepoging gedurende 24 maanden follow-up, gemeten middels telefonische interviews en controle van medische dossiers. Secundaire uitkomsten zijn het aantal suïcidepogingen, ernst van suïcidale ideatie (C-SSRS) en het zorggebruik.

 

Aan de studie van Gysin-Maillart (2016) doen 120 patiënten mee met een gemiddelde leeftijd van 37.8 jaar (SD 14.4) en waaronder 55% vrouw. De helft van de patiënten heeft al eerdere suïcidepogingen gedaan en 58% ontvangt psychotrope medicatie. De meerderheid (63%) heeft een affectieve stoornis. In de ASSIP groep pleegt 8.3% wederom een suïcidepoging in de 24 maanden follow-up, vergeleken met 26.7% in de controlegroep (hazard ratio = 0.15, 95% BI 0.05;0.44, ; < 0.001). Er is een significante vermindering van suïcidale ideatie in de loop van de tijd (F3, 354 = 8.83, p < 0.001; 24-maand coëfficiënt: -0.12, 95% BI -0.20 tot -0.05) maar geen groepseffect (F 1, 114 = 0.69, p = 0.41). Na 24 maanden is 30% in de ASSIP groep opgenomen geweest in een ziekenhuis, vergeleken met 38% in de controlegroep. Dit verschil is niet statistisch significant.

 

Aan de studie van Conner (2021) doen 34 patiënten mee met een gemiddelde leeftijd van 41 jaar en waaronder 65% vrouw. De meerderheid (56%) heeft een eerdere suïcidepoging ondernomen, 62% heeft alcoholmisbruik en 65% drugsmisbruik. In de ASSIP groep doet 50% (7 van 14 deelnemers) wederom een suïcidepoging binnen zes maanden, vergeleken met 37.5% (6 van 16 deelnemers) in de controlegroep. Dit verschil is niet statistisch getest. Suïcidale ideatie lijkt lager in de ASSIP groep, maar het verschil tussen de groepen is niet getest.

 

Aan de studie van Avrilomni (2022) doen 161 patiënten mee met een gemiddelde leeftijd van 32 jaar en waaronder 71% vrouw. De meerderheid (57%) heeft een eerdere suïcidepoging ondernomen en 83.2% heeft een stemmingsstoornis. In de ASSIP groep pleegt 29.2% wederom een suïcidepoging in de 24 maanden follow-up, vergeleken met 35.2% in de Crisis Counseling groep (OR 0.75, 95% BI 0.38;1.50, p = 0.426). Suïcidale ideatie neemt af van baseline in de 24 maanden follow-up, maar er is geen statistisch verschil tussen de twee groepen bij baseline (χ­26 = 11.34, p = 0.078), één jaar (χ­26 = 8.23, p = 0.222) en twee jaar follow-up (χ­26 = 3.44, p = 0.751). Het aantal patiënten behandeld in een psychiatrisch ziekenhuis is hoger in de ASSIP groep (29.2%) dan in de Crisis Counseling groep (12.5%, χ­21 = 6.535, p = 0.011) (Tabel 5 ASSIP).

 

Tabel 5. ASSIP versus gebruikelijke zorg/Crisis Counseling bij patiënten die zijn opgenomen na een suïcidepoging

Tabel 5 ASSIP

 

Family-Based Crisis Intervention (FBCI)

Eén RCT onderzoekt de effectiviteit van FBCI, een interventie van 60-90 minuten bestaande uit een reeks van vijf modules; psycho-educatie, het ontwikkelen van cognitieve gedragsvaardigheden, therapeutische paraatheid, veiligheidsplanning en een uniform crisisverhaal. De interventie is bedoeld voor zowel de adolescent als de ouder(s)/voogd. Wharft (2017) onderzoekt de effectiviteit van FBCI onder 139 adolescenten die zijn opgenomen op de spoedeisende hulp vanwege suïcidaliteit. Patiënten met intoxicatie, cognitieve beperkingen, een actieve psychose of medisch instabiel zijn geëxcludeerd. De controlegroep ontvangt gebruikelijke zorg (TAU). Primaire uitkomsten zijn de aanwezigheid en ernst van suïcidaliteit bij adolescenten (Reasons for Living Inventory for Adolescents; RFL-A), familie empowerment (Family Empowerment Scale; FES). Secundaire uitkomsten zijn tevredenheid van ouders/verzorgers (Client Satisfaction Questionnaire; CSQ-8) en recidivisme in de spoedeisende hulp. Adolescenten en ouders/verzorgers vullen de vragenlijsten op 5 tijdstippen in de loop van het onderzoek: Voor randomisatie, na de interventie op de spoedeisende hulp en telefonisch op drie dagen, één week en één maand na de opname.

 

Aan de studie van Wharff (2017) doen 139 adolescenten mee met een gemiddelde leeftijd van 15,5 jaar en waaronder 72% vrouw. De meerderheid (67%) heeft een primaire diagnosis van depressie. Er is geen significante verschil tussen de twee groepen op suicidaliteit na één maand (RFL-A scores TAU: mean = 4.29 (SD = 1.22); RFL-A scores FBCI: mean = 4,14 (SD = 1,17)). De FBCI-groep heeft significant hogere scores op de FES in vergelijking met de controle conditie (F 1,121 = 8,1, p< 0,01). In de controleconditie zijn er 48 (68%) adolescenten in het ziekenhuis opgenomen vergeleken met 26 (38%) van de adolescenten in de FBCI-conditie (OR = 3,4, 95% BI 1,7-6,8, p < 0,005) (Tabel 6 FBCI).

 

Tabel 6. FBCI versus gebruikelijke zorg bij adolescenten die zijn opgenomen na een suïcidepoging

Tabel 6 FBCI

 

Overige interventies

In de systematische review en meta-analyse van Inagaki (2015) onderzoeken de auteurs alle RCT’s die het effect bestuderen van interventies die zijn geïnitieerd nadat patiënten met suïcidaliteit op de spoedeisende hulp zijn opgenomen. Studies zijn geïncludeerd indien deelnemers suïcidaal gedrag hebben vertoond één maand voor de opname en hiervoor zijn opgenomen en indien de patiënten tijdens de opname voor de studie zijn gerekruteerd. In de systematische review zijn drie RCT’s gevonden die niet onder een andere interventiecategorie vallen. De interventies die zijn onderzocht: continuïteit van zorg (de therapeut tijdens opname blijft therapeut na ontslag), opname in een algemeen ziekenhuis en advies om na ontslag contact op te nemen met de huisarts en het geven van een afsprakenkaart met een verpleegkundige met ervaring in (alcohol)verslavingsproblematiek en een informatiebrochure. De samplegrootte van de studies varieert tussen de 76 en 141 patiënten. Alhoewel de systematische review weinig details geeft over de geïncludeerde studies en gerelateerde uitkomsten, is gerapporteerd dat continuïteit van zorg een lagere hoeveelheid suïcidaal gedrag laat zien (absolute getallen niet aanwezig). Opname in een algemeen ziekenhuis vergeleken met ontslag laat geen verschil zien in herhaalde suïcidepogingen. Verwijzing naar een alcoholverpleegkundige lijkt geen effect te hebben op herhaling van automutilatie. Gezien de afwezigheid van details is geen GRADE uitgevoerd.

Er is een systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd naar behandelstrategieën bij een acute suïcidale crisis. Alle behandelstrategieën, ook psychotherapie, komen in aanmerking. In de PICO zijn enkele voorbeelden genoemd.

 

PICO

P (Patiënten): Mensen in crisissituaties vanwege suïcidaliteit
I (Interventie): Crisiskaart, opname, intensive home treatment, SEH-nazorg of doorverwijzing*, ASSIP, CAMS
C (Controle):
  • TAU
  • Controle/Wachtlijst
  • Opname
O (Kritische uitkomsten):

Suïcidale ideatie, suïcidale pogingen, overlijden door suïcide

O (Belangrijke uitkomsten):

Kwaliteit van leven/lijdensdruk/functioneren/participeren

T: Uren/Weken na crisissituatie
Design: Systematic reviews/ meta-analyses (van RCT’s), RCT’s, observationele studies

*Denken aan: overgang SEH naar huisarts, acuut kliniek naar ggz, active referral of discharge

 

Uitkomstmaten

De werkgroep acht elke afname van suïcides en suïcidepogingen relevant. De werkgroep interpreteert veranderingen in suïcide ideatie op basis van standaard klinische relevante effect sizes, zoals een Cohen’s d van 0,5.

  1. Arvilommi, P., Valkonen, J., LIndholm, L. H., Gaily-Luoma, S., Suominen, K., Ruishalme, O. M., ... & Isometsä, E. (2022). A randomized clinical trial of attempted suicide short intervention program versus crisis counseling in preventing repeat suicide attempts: A two-year follow-up study. Psychotherapy and psychosomatics, 91(3), 190-199.
  2. Comtois, K. A., Hendricks, K. E., DeCou, C. R., Chalker, S. A., Kerbrat, A. H., Crumlish, J., ... & Jobes, D. (2023). Reducing short term suicide risk after hospitalization: a randomized controlled trial of the Collaborative Assessment and Management of Suicidality. Journal of affective disorders, 320, 656-666.
  3. Conner, K. R., Kearns, J. C., Esposito, E. C., Pizzarello, E., Wiegand, T. J., Britton, P. C., ... & Goldston, D. B. (2021). Pilot RCT of the Attempted Suicide Short Intervention Program (ASSIP) adapted for rapid delivery during hospitalization to adult suicide attempt patients with substance use problems. General hospital psychiatry, 72, 66-72.
  4. Doupnik, S. K., Rudd, B., Schmutte, T., Worsley, D., Bowden, C. F., McCarthy, E., ... & Marcus, S. C. (2020). Association of suicide prevention interventions with subsequent suicide attempts, linkage to follow-up care, and depression symptoms for acute care settings: a systematic review and meta-analysis. JAMA psychiatry, 77(10), 1021-1030.
  5. Franklin J.C., Ribeiro J.D., Fox K.R., Bentley K.H., Kleiman E.M., Huang X., Musacchio K.M., Jaroszewski A.C., Chang B.P., Nock M.K. Risk factors for suicidal thoughts and behaviors: a meta-analysis of 50 years of research Psychol. Bull.,2017 , 143 (2) (2017), p. 187
  6. Gysin-Maillart, A., Schwab, S., Soravia, L., Megert, M., & Michel, K. (2016). A novel brief therapy for patients who attempt suicide: A 24-months follow-up randomized controlled study of the attempted suicide short intervention program (ASSIP). PLoS medicine, 13(3), e1001968.
  7. Inagaki, M., Kawashima, Y., Kawanishi, C., Yonemoto, N., Sugimoto, T., Furuno, T., ... & Yamada, M. (2015). Interventions to prevent repeat suicidal behavior in patients admitted to an emergency department for a suicide attempt: a meta-analysis. Journal of Affective Disorders, 175, 66-78.
  8. Jeong, H., Yim, H. W., Lee, S. Y., Potenza, M. N., & Kim, N. J. (2023). Effectiveness of Psychotherapy on Prevention of Suicidal Re-Attempts in Psychiatric Emergencies: A Systematic Review and Network MetaAnalysis of Randomized Controlled Trials. Psychotherapy and psychosomatics, 92(3), 152–161. https://doi.org/10.1159/000529753.
  9. Kusuma K, Larsen L , Quiroz JC , Gillies M, Burnett A , Qian J , Torok M.The performance of machine learning models in predicting suicidal ideation, attempts, and deaths: A meta-analysis and systematic review. J Psychiatr Res 2022 Nov:155:579-588 doi: 10.1016/j.jpsychires.2022.09.050. Epub 2022 Sep 29.
  10. Meerwijk EL, Parekh, A, Oquendo, Allen IE, Franck LS, Lee KA. (2016). Direct versus indirect psychosocial and behavioural interventions to prevent suicide and suicide attempts: a systematic review and meta-analysis. Lancet Psychiatry, Jun;3(6):544-54. Epub 2016 Mar 24.
  11. Netwerk Ervaringsdeskundigen Suïcide Preventie (NESP). 2023. Adviesnota versie 1.4. https://www.suicidepreventiecentrum.nl/wp-content/uploads/2023/10/231004-NESP_Adviesnota_v1.4.pdf
  12. Noh, D., Park, Y. S., & Oh, E. G. (2016). Effectiveness of telephone-delivered interventions following suicide attempts: a systematic review. Archives of psychiatric nursing, 30(1), 114-119.
  13. O'Connor, S. S., Mcclay, M. M., Choudhry, S., Shields, A. D., Carlson, R., Alonso, Y., ... & Nicolson, S. E. (2020). Pilot randomized clinical trial of the Teachable Moment Brief Intervention for hospitalized suicide attempt survivors. General hospital psychiatry, 63, 111-118.
  14. Vaiva, G., Berrouiguet, S., Walter, M., Courtet, P., Ducrocq, F., Jardon, V., ... & Duhem, S. (2018). Combining postcards, crisis cards, and telephone contact into a decision-making algorithm to reduce suicide reattempt: a randomized clinical trial of a personalized brief contact intervention. The Journal of Clinical Psychiatry, 79(6), 2132.
  15. Wharff, E. A., Ginnis, K. B., Ross, A. M., White, E. M., White, M. T., & Forbes, P. W. (2019). Family-based crisis intervention with suicidal adolescents: a randomized clinical trial. Pediatric emergency care, 35(3), 170-175.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 09-04-2025

Laatst geautoriseerd  : 09-04-2025

Geplande herbeoordeling  : 09-04-2030

MIND is als patiënten- en naastenorganisatie intensief betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn. MIND heeft in de eindfase van het project geconcludeerd dat zij het perspectief van de richtlijn te smal vinden, waarbij onvoldoende over thema's als ervaringsdeskundigen, triadisch werken en de brede samenwerking met het sociaal domein terugkomt in de aanbevelingen. Ook mist MIND aanbevelingen over de beleving, wensen en behoeften van patiënten en naasten, en zorgprofessionals. Ten slotte is MIND niet tevreden met de manier waarop een deel van de commentaren is verwerkt en deze niet altijd tot aanpassingen in de richtlijn hebben geleid. Daarom heeft MIND na zorgvuldige afweging besloten om zich te onthouden van autorisatie. 

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

Geldigheid

Uiterlijk in 2029 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie of deze richtlijn nog actueel is.

 

De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

 

Algemene gegevens

Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) heeft de werkgroep de multidisciplinaire richtlijn Diagnostiek en Behandeling van Suïcidaal gedrag uit 2012 herzien. De herziening van de richtlijn werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Met deze richtlijn wordt primair beoogd suïcidaliteit te verminderen en daarmee suïcides te voorkomen. Secundaire, maar belangrijke doelen zijn tevens de kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven te verbeteren voor en van mensen met suïcidaliteit en hun naasten en nabestaanden. De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van alle professionals in de ggz, die betrokken zijn bij de preventie, diagnostiek en behandeling van suïcidaliteit. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de richtlijn een overzicht van optimaal handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van suïcidaliteit.

Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende tekst, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar lokale zorgprogramma’s en protocollen en voor het opbouwen van netwerken in de ggz, zoals SUPRANET. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en protocollen op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat het voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is. Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn.

 

Doelgroep

De richtlijn is geschreven voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor mensen met suïcidaliteit in de acute geneeskunde, algemene specialistische ggz (tweede en derde lijn) bij jongeren vanaf 12 jaar en volwassenen.

Samenstelling werkgroep

De werkgroep, onder voorzitterschap van prof. dr. A.T.F. (Aartjan) Beekman, hoogleraar Psychiatrie Amsterdam UMC, bestond uit vertegenwoordigers van zorgprofessionals en patiëntenorganisaties die door respectievelijk hun beroepsverenigingen en patiëntenorganisatie werden afgevaardigd. Naast de werkgroep is een groep van adviseurs samengesteld, die tijdens de ontwikkelfase bijdroegen aan een of meer modules.

 

De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door dr. W.A. (Annefloor) van Enst en dr. J.S. (Julitta) Boschman. Zij verzorgden projectleiding en procesbegeleiding.

 

Het Trimbos Instituut maakte overzichten en samenvattingen van de literatuur. Onderstaand is de samenstelling van de werkgroep, de adviesgroep en de ondersteuning te vinden.

 

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Leden werkgroep

Naam

Organisatie

functie

Prof. dr. A.T.F. (Aartjan) Beekman (voorzitter)

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

psychiater

Dr. Derek de Beurs

Universiteit van Amsterdam

universitair docent klinische psychologie

Dhr. K (Koos) de Boed (tot juni 2023)

MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

patiënt- en naastenvertegenwoordiger

Drs. M.R.J. (Michel) van den Bogaard

Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)

klinisch psycholoog en psychotherapeut

Dr. Monique van Eijnden

(vanaf januari 2024)

MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

beleidsadviseur en projectmedewerker

Drs. M.T. (Maryke) Geerdink

Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)

klinisch psycholoog

Dr. R. (Renske) Gilissen

Stichting 113 Zelfmoordpreventie

hoofd onderzoek

Jeroen Gomes MSc

(tot en met januari 2023)

Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)

psycholoog

Drs. Harry Hens

Ivonne van der Ven Stichting

psycholoog

Dr. A.J.A. (Ad) Kaasenbrood

Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP)

psychiater

Dr. P.W.B. (Prabath) Nanayakkara

Nederlandse Internisten Vereniging

internist

Dhr. M. (Marten) Steneker

(juni 2023 tot januari 2024)

MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

patiënt- en naastenvertegenwoordiger

Dr. B. (Barbara) Stringer

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

verpleegkundige en verplegingswetenschapper

Drs. P. (Paul) Ulrich (tot en met maart 2024)

MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

patiënt- en naastenvertegenwoordiger

Dr. S. (Sisco) van Veen

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

psychiater

Dr. R.F.P. (Remco) de Winter

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), GGZ Rivierduinen, en Universiteit van Maastricht.

psychiater

Drs. F.W.M. (Senne) de Wit

Nederlands Instituut voor Psychologen

klinisch psycholoog - psychotherapeut

 

De werkgroep heeft inhoudelijke bijdragen ontvangen van:

C. (Charlie) van Velzen MSc

jurist gezondheidsrecht

M. (Mette) Palm MSc

zorgethicus, AmsterdamUMC

Dr. W. (Wouter) van Ballegooijen

senior onderzoeker, Amsterdam UMC, Afdeling Psychiatrie; universitair docent, Vrije Universiteit Amsterdam, Afdeling Klinische, Neuro- en Ontwikkelingspsychologie

 

Leden Adviesgroep

Naam

Organisatie

Dr. B. (Bert) van Hemert

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Dr. J.A (Jeroen) van Waarde, psychiater

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Dr. J. (Jeanet) Nieuwenhuis

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Dr. A. (Ad) Kerkhof

Onafhankelijk adviseur, vrijgevestigd psychotherapeut

Dr. A.D.F. (Ton) Dhondt

De Nederlandse GGz

 

Methodologische ondersteuning

Functie, affiliatie

Naam

Projectleider en adviseur, Medical Guidelines

Dr. W.A. (Annefloor) van Enst

Adviseur, De Richtlijndokter

Dr. J.S. (Julitta) Boschman

Informatiespecialist

Drs. R. (Rikie) Deurenberg

Informatiespecialist

Drs. I. (Ingeborg) van Dusseldorp

Reviewer, Trimbos-instituut

B. (Bram) Zwanenburg MSc

Reviewer, Trimbos-instituut

A. (Anne) van Jaarsveld MSc

Reviewer, Trimbos-instituut

Dr. M. (Matthijs) Oud

Reviewer, Trimbos-instituut

Erika Papazoglou MSc

Projectassistent, Trimbos-instituut (tot 30-11-2022)

Mw. Isa Reijgersberg

Projectassistent, Trimbos-instituut (vanaf 01-12-2022)

Mw. Nelleke van Zon

 

Inbreng patiëntenperspectief

In de voorbereidende fase werd MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid (MIND) gevraagd om af te stemmen op welke wijze het patiënten- en naastenperspectief optimaal kon worden vormgegeven. In overleg met hen werden MIND, Ivonne van der Ven Stichting en Stichting 113 Zelfmoordpreventie uitgenodigd voor deelname in de werkgroep. Daarnaast werd in samenwerking met MIND een focusgroep georganiseerd met mensen met suïcidaliteit, naasten en nabestaanden. Het perspectief van patiënten en naasten is in alle modules meegewogen bij het formuleren van aanbevelingen. De conceptrichtlijn werd ter consultatie voorgelegd aan eerdergenoemde patiëntenorganisaties.

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie implementatieplan).

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers et al., 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur welke onderwerpen moesten worden herzien. Deze werden met de werkgroep besproken. Naast de participerende verenigingen/organisaties werden de volgende organisaties gevraagd om knelpunten aan te dragen: het Zorginstituut Nederland, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Zorgverzekeraars Nederland.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant waren, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De kritieke en belangrijke uitkomstmaten zijn meegenomen in de literatuuronderbouwing.

 

Ontwikkeling

In totaal kwam de werkgroep voorafgaand aan de commentaarfase twaalf keer bijeen in de periode mei 2022 – mei 2024. In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten per uitgangsvraag een selectie in de gevonden onderzoeken. De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de verkregen literatuur en verwerkten deze per uitgangsvraag in evidence-tabellen, GRADE-profielen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies (per module beschreven onder “Onderbouwing”).

 

Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (per module beschreven onder “Overwegingen”) en aanbevelingen (per module beschreven onder “Aanbevelingen”). De werkgroepleden schreven de conceptteksten, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren worden verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroep bijeenkomst wordt besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen wordt de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.

 

GRADE methodiek

Sinds de introductie van de GRADE methodiek in 2004 werd dit wereldwijd al snel de methode van voorkeur om wetenschappelijk bewijs te graderen ten behoeve van richtlijnontwikkeling (Guyatt et al., 2008), inclusief deze richtlijn. De GRADE methodiek gaat er van uit dat de zekerheid van het wetenschappelijk bewijs uit randomized controlled trials (RCT’s) in beginsel hoog is (vanwege de, mits goed uitgevoerd, kleine kans op vertekening (bias). In geval van observationele (niet gerandomiseerde) studies is de uitgangspositie van de zekerheid van bewijs laag. De zekerheid van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1). Bij observationeel onderzoek kan het bewijs in bepaalde gevallen hoger worden gegradeerd.

 

Tabel 1. GRADE Factoren voor downgraden en upgraden: De zekerheid van het bewijs (zeer laag, laag, redelijk en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling

Tabel 1 GRADE factoren

 

Bij de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs ten aanzien van bovenstaande factoren werd uitgegaan van ‘GRADE guidelines’, zoals ook te raadplegen in het GRADE handbook (Guyatt et al., 2013). Handbook for grading the quality of evidence and the strength of recommendations using the GRADE approach (updated October 2013) (Tabel 2).

 

Tabel 2. Legenda GRADE

Tabel 2 Legenda GRADE

 

Na vaststelling van het niveau van bewijs werden de bijbehorende conclusies verwoord volgens de in de GRADE Working Group overeengekomen formuleringen, waarbij zowel de kwaliteit van het bewijs als de grootte van het effect wordt meegewogen (Santesso et al, 2020).

 

AMSTAR-beoordeling van systematische reviews

Voor de beoordeling van de kwaliteit van in de wetenschappelijke onderbouwing besproken systematische reviews werd gebruik gemaakt van de AMSTAR-checklist (Shea et al., 2017). Op basis van deze checklist werd de kwaliteit van de review (de gebruikte methoden in deze review) geclassificeerd als hoog, redelijk of laag.

 

Summary of Findings (SoF) Tabellen

In die gevallen waarbij kwantitatieve gegevens uit een meta-analyse konden worden gebruikt en de werkgroep het van meerwaarde achtte, werden SoF tabellen gemaakt. Deze geven op overzichtelijke wijze de volgende gegevens weer voor de belangrijkste uitkomsten, zowel voor binaire (Guyatt et al., 2013) als continue uitkomsten (Guyatt et al., 2013a).

 

Overwegingen

Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een interventie wordt aanbevolen (Tabel 3).

 

Tabel 3. Overzicht van de factoren die worden meegewogen om te bepalen of een interventie wordt aanbevolen

Tabel 3 Overzicht factoren

 

Aanbevelingen

Afhankelijk van deze factoren kan een interventie of strategie wel of niet worden aanbevolen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling zou men interventie X voor alle patiënten met Y willen aanbevelen. Bij een zwakke aanbeveling geldt dat maar voor een deel van de patiënten. Bijvoorbeeld omdat de voorkeuren van de patiënten in kwestie (sterk) uiteenlopen. Het is belangrijk in deze sectie expliciet te vermelden op grond waarvan een interventie wel of niet wordt aanbevolen en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.

Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (Tabel 4).

 

Tabel 4. GRADE Voorkeursformulering sterke/zwakke aanbevelingen

Tabel 4 GRADE voorkeursformulering

* Het gaat hier om voorkeursaanbevelingen, de uiteindelijke aanbevelingen kunnen hiervan afwijken. Voor bepaalde modules is GRADE niet toegepast, en daar zijn uit praktisch oogpunt ook de aanbevelingen niet volgens GRADE

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg, zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht of infrastructuur. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek: zie Kennislacunes.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens is de richtlijn voorgelegd aan de organisaties die ook tijdens de knelpuntanalyse betrokken waren. De commentaren zijn verzameld en besproken in de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie.

 

Referenties

Burgers, J. S. & Everdingen, J. J. E. van (2004). Evidence-based richtlijnontwikkeling in Nederland: het EBRO-platform. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 148, 2057-9.

 

Everdingen, J. J. E. van, Dreesens, D. H. H., Burgers, J. S., Swinkels, J. A., Barneveld, T. A. van, Weijden, T. van der (Eds.) (2014). Handboek evidence-based richtlijnontwikkeling. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

 

Guyatt, G. H., Oxman, A. D., Vist, G. E., Kunz, R., Falck-Ytter, Y., Alonso-Coello, P., Schünemann, H. J., GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ, 33, 924-6.

 

Guyatt, G. H., Oxman, A. D., Santesso, N., Helfand, M., Vist, G., Kunz, I... Schünemann, H. J. (2013). GRADE guidelines: 12. Preparing Summary of Findings tables—binary outcomes. Journal of Clinical Epidemiology, 66, 158-172.

 

Guyatt, G. H., Thorlund, K., Oxman, A. D., Walter, S. D., Patrick, D., Furukawa, et al (2013a). GRADE guidelines: 13. Preparing Summary of Findings tables and evidence profiles—continuous outcomes. Journal of Clinical Epidemiology, 66, 73-183.

 

Raad Kwaliteit Federatie Medisch Specialisten. 2011. Medisch specialistische richtlijnen 2.0.

 

Santesso, N, et al. GRADE guidelines 26: informative statements to communicate the findings of systematic reviews of interven–ions - PubMed (nih.gov).

 

Shea, B. J., Reeves, B. C., Wells, G., Thuku, M., Hamel, C., MoraIJ.,... Henry, D. A. (2017). AMSTAR 2: a critical appraisal tool for systematic reviews thatwaliteitandomised or non-randomised studies of healthcare interventions, or both. BMJ, 358, j4008.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Handelen bij suïcidaliteit