Stoornissen in het gebruik van alcohol

Initiatief: NVvP Aantal modules: 37

Stroomschema en samenvatting

 

Uitgangspunten (onderbouwing hoofdstuk 1)
  • Startpunt van elk contact met een patiënt met een SGA vormt het opbouwen van een veilige en effectieve therapeutische relatie volgens de uitgangspunten van motiverende gespreksvoering: oordeelvrij, steunend motiverend, aandacht voor stigmatiserende attitude, schuld en schaamte gevoelens.
  • Binnen deze therapeutische relatie wordt gewerkt op basis van gedeelde besluitvorming, tenzij dit op punten niet mogelijk is en er vanuit een juridische kader (Wet Verplichte GGZ) sprake is van verplichte zorg. Gedeelde besluitvorming vereist passende informatievoorziening die aansluit bij behoeften en mogelijkheden van de patiënt, serieus nemen van de patiënt, bevorderen van autonomie van patiënten om tot een voor de patiënt passende keuze te komen ten aanzien van verandering en behandeling. Deze uitgangspunten gelden overigens ook bij toepassing van verplichte zorg.
  • Bij elke behandeling van patiënten met een SGA is het van belang relevante naasten te betrekken waar mogelijk/nodig.
Screening en Diagnostiek (aanbevelingen en onderbouwing Hoofdstuk 2)
  • Screening op de aanwezigheid van SGA is noodzakelijk in alle settingen met een relatief hoge prevalentie van SGA, zoals de (jeugd)GGZ, de SEH, de PAAZ en de ADL afdeling van een algemeen ziekenhuis.
  • Het diagnostisch proces is een continue proces van systematische observatie, analyse en bijstelling. Zeker vanwege mogelijke invloeden van gebruik, ontwenning of langere periodes van abstinentie van alcohol en eventueel aanwezige comorbiditeit dient diagnostiek waar nodig regelmatig te worden herhaald en zo nodig  te  worden bijgesteld.
  • Maak in het diagnostisch proces ZOWEL gebruik van het persoonlijk gesprek ALS van gestandaardiseerde gevalideerde meetinstrumenten.
  • Maak een inschatting van de ernst van de SGA en betrek daarbij niet alleen aspecten van de stoornis of het alcoholgebruik zelf, maar ook van  de aanwezigheid en ernst van somatische, psychische, sociale aspecten.
  • Maak een risicotaxatie t.a.v. somatische, psychische en maatschappelijke risico’s voor patiënt zelf of voor anderen, samenhangend met de SGA.
  • Screen bij alle patiënten met een SGA op en doe waar nodig aanvullende diagnostiek naar eventueel aanwezige (psychiatrische) comorbiditeit, waaronder gebruik van andere middelen en cognitieve functies.
  • Doe bij alle patiënten met een SGA zorgvuldig lichamelijk onderzoek, inclusief screenend laboratorium onderzoek.
  • Maak bij alle patiënten met een SGA een inschatting ten aanzien van motivatie voor verandering en behandeling en weeg dit mee in het gezamenlijk opstellen van het behandelplan.
  • Maak bij alle patiënten met een SGA een inschatting ten aanzien van de behandeldoelen op meerdere hersteldomeinen (gebruik, psychologische aspecten, sociaal maatschappelijke aspecten en rolvervulling) en weeg dit mee in het gezamenlijk opstellen van het behandelplan.
  • Maak een inschatting ten aanzien van de noodzaak tot (gedeeltelijk) klinische behandeling versus ambulante behandeling, met als uitgangspunt ambulant als het kan, klinisch als het moet.
  • Maak een inschatting ten aanzien van de noodzaak tot begeleide detoxificatie voorafgaand aan behandeling gericht op herstel in brede zin.
Behandeling (aanbevelingen en onderbouwing hoofdstukken 3-9) 
  • Stel in samenspraak met de patiënt een behandelplan op aansluitend bij de behandel- en hersteldoelen van de patiënt en betrek hierbij waar mogelijk relevante naasten.
  • Monitor systematisch de effecten van de behandeling, bij voorkeur een frequentie van eens per drie maanden maar tenminste eens per zes maanden bij patiënten in actieve behandeling (zie hoofdstuk 2).
  • Combineer bij voorkeur farmacologische en psychologische interventies en bespreek altijd de mogelijkheid van zelfhelp (bijvoorbeeld AA).
  • Specifieke adviezen per behandelonderdeel en betreffend hoofdstuk:

Intoxicatie (hoofdstuk 3)

Volg bij de opvang van patiënten met een SGA en een intoxicatiebeeld de ABCDE-methodiek

Verwijs een patiënt met een SGA en een intoxicatiebeeld naar het ziekenhuis indien er sprake is van:

  • leeftijd < 15 jaar
  • 1 of meer van de volgende risicofactoren:
  • Bewustzijnsdaling
  • Shock (bloeddruk < 90/60, vertraagde capillaire refill, verminderde turgor)
  • Ademhalingsdepressie
  • Hypothermie (<36 graden C)
  • Hypoglykemie (<3,5 nmol/L)
  • aanwijzingen voor aanvullend gebruik van drugs, die bijdragen aan bedreiging van vitale functies
  • aanwijzingen voor zwaar letsel of trauma

Detoxificatie (hoofdstuk 3)

Vang - indien noodzakelijk - ontwenningsverschijnselen van alcohol op zodra deze optreden middels langwerkende benzodiazepinen, diazepam of lorazepam, bij voorkeur op basis van monitoring van ontwenningsverschijnselen (symptoom gestuurd) waar dit kan. Gebruik bij ouderen en patiënten  leverfunctiestoornissen oxazepam of lorazepam.

Geef patiënten met een SGA altijd thiaminesuppletie en vitamine suppletie volgens onderstaand schema:

  • Bij een verdenking op een Wernicke encefalopathie (>1 Caine-criteria) tenminste drie dagen, drie keer daags thiamine 500mg intraveneus of intramusculair.
  • Bij een verhoogd risico op een Wernicke encefalopathie (1 Caine criterium) tenminste drie tot vijf dagen thiamine 250mg intramusculair.
  • Bij alle andere patiënten met een SGA en na parenteraal gegeven thiamine gedurende zes weken tot drie maanden thiamine oraal tweemaal daags 50mg.
  • Combineer thiamine altijd met eenmaal daags vitamine-B-complex-forte gedurende 28 dagen.

Farmacologische behandeling gericht op terugvalpreventie van alcoholgebruik (hoofdstuk 4 en stroomschema)

Kies farmacologische behandeling in afstemming met een patiënt met SGA op basis van voorkeuren, behandelgeschiedenis, bijwerkingen (veiligheid), farmacologische interacties en eventueel aanwezige co-morbiditeit.

Combineer farmacologische behandeling tenminste met systematisch medicatie management.

Farmacologische behandeling elke 4-6 weken evalueren op effect; bij goed effect tenminste 6-12 maanden voortzetten.

  1. Behandeldoel abstinentie:
    • eerste keuze: disulfiram (na oplaaddosis onderhoudsdosering 100-250mg per dag, of 500-800mg tweemaal per week afhankelijk van preparaat). Let op farmacologische interacties met andere medicatie, contra-indicaties vanwege de risico’s van alcohol-disulfiram interactie en gesuperviseerde inname.
    • tweede keuze: acamprosaat (>60kg: 333mg, 3dd 2 tab) of naltrexon (50mg 1dd 1 tab of 350mg per week in drie doses)
    • derde keuze: off-label topiramaat (200-300mg per dag). Let op farmacologische interacties met andere medicatie en geleidelijke opbouw in verband met bijwerkingen. Kan ook bij lagere dosis effectief zijn.
    • vierde keuze: off-label baclofen (30-120mg per dag). Let op geleidelijk opbouw in verband met bijwerkingen, ontwenningsverschijnselen bij staken (insult) en misbruik potentieel. 
  2. Behandeldoel minder drinken:
    • eerste keuze: naltrexon (50mg 1dd 1 tab of 350mg per week in drie doses) of nalmefene (18mg, zo nodig 1 tablet per dag)
    • tweede keuze: off-label topiramaat (200-300mg per dag). Let op farmacologische interacties met andere medicatie en geleidelijke opbouw in verband met bijwerkingen. Kan ook bij lagere dosis effectief zijn.
    • derde keuze: off-label gabapentine (600-3600mg per dag). Let op geleidelijk opbouw in verband met bijwerkingen, ontwenningsverschijnselen bij staken (insult).

Psychologische behandeling gericht op terugvalpreventie van alcoholgebruik (hoofdstuk 5 en stroomschema)

Kies psychologische behandeling in afstemming met een patiënt met SGA op basis van voorkeuren, behandelgeschiedenis en eventueel aanwezige co-morbiditeit.

Combineer psychologische behandeling indien mogelijk met farmacologische behandeling.

Voer psychologische behandeling uit conform de geldende protocollen 

Aangezien er weinig evidentie is voor gepersonaliseerde advisering ten aanzien van psychologische behandeling voor patiënten met een SGA, stelt de werkgroep voor om een keuze te maken uit de volgende methodieken, afhankelijk ook van de wens van de patiënt:

  • Motiverende gespreksvoering (MGV),
  • Cognitieve gedragstherapie (CGT)
  • Bij duidelijke stabiele wens tot abstinentie: geprotocolleerde ambulante 12-stappen behandeling
  • Overweeg additie contingentie management (CM) bij ambulante patiënten of approach bias modificatie (ApBM) bij klinisch opgenomen patiënten (beiden geen stand alone interventies)
  • Switch bij onvoldoende effect naar een andere psychosociale behandeling, overweeg community reinforcement approach (CRA) en/of overweeg de behandeling te intensiveren (in frequentie, setting, bijv dagbehandeling of eventueel klinisch)
  • Overweeg partner relatie-therapie indien deze een in-standhoudende factor vormt

Interventies specifiek gericht op maatschappelijk en persoonlijk herstel (hoofdstuk 7 en stroomschema)

Kies interventies specifiek gericht op maatschappelijk en persoonlijk herstel in afstemming met een patiënt met SGA op basis van voorkeuren, de persoonlijke situatie van de patiënt met inachtneming van zijn of haar context.

Biedt elke patiënt met een SGA interventies aan gericht op fysieke activiteit

Biedt patiënten met een SGA zonder betaald werk (met een wens om te re-integreren op de reguliere arbeidsmarkt) individuele plaatsing en steun (IPS) aan.

Biedt patiënten met een SGA die dakloos zijn dient housing first (HF) aan.

Bespreek met elke patiënt met een SGA de mogelijkheid van

  • Inzet van ervaringsdeskundigheid
  • Mogelijkheid tot ondersteuning bij financiën, huisvesting, daginvulling, sociale inbedding
  • Betrekken van naasten in het herstelproces
  • Inzet vaktherapie

Overweeg bij volwassen patiënten met een therapieresistente SGA, die veelal dakloos zijn en kwetsbaar zijn op andere domeinen een alcoholverstrekkingsprogramma gericht op schadebeperking en vermindering zorgconsumptie.

 

Comorbiditeit (aanbevelingen en onderbouwing hoofdstuk 8-9)

Psychiatrische comorbiditeit

  • In het algemeen geldt bij SGA en comorbide psychische stoornissen dat beide stoornissen behandeld moeten worden, omdat behandeling van de ene stoornis in het algemeen geen effect heeft op de andere (comorbide) stoornis
  • Patiënten met een SGA en een comorbide andere psychiatrische stoornis moeten in afstemming met de patiënt vanuit een geïntegreerde visie (parallel, sequentieel of geïntegreerd) behandeld worden. Overweeg daarbij samenwerking binnen de zorgketen (parallel of sequentieel), dan wel verwijzing voor integrale geïntegreerde zorg.
  • Bij patiënten met een SGA en een milde comorbide depressieve stoornis of angststoornis: behandel eerst de SGA vanwege een mogelijk gunstig effect van abstinentie op de comorbiditeit.
  • Bij patiënten met een SGA en een persisterende of ernstige comorbide depressieve stoornis of angststoornis: behandel beide stoornissen tegelijkertijd conform de richtlijn voor de comorbide stoornis.
  • Bij patiënten met een SGA en comorbide bipolaire stoornis, PTSS, ADHD, psychotische stoornis en/of persoonlijkheidsstoornis: behandel beide stoornissen conform de richtlijnen van de SGA en de richtlijnen van de comorbide stoornis.

Comorbide stoornis in gebruik van een middel

  • Bij patiënten met een SGA en comorbide andere stoornis in het gebruik van een middel: behandel beide stoornissen conform de betreffende richtlijn.
  • Overweeg bij patiënten met een SGA en comorbide stoornis in het gebruik van een ander middel behandeling middels een combinatie van psychologische en farmacologische interventies, met bijzondere aandacht voor contingentie management.
Aanvullende aandachtspunten bij specifieke doelgroepen (per hoofdstuk beschreven)

Jongeren

  • Besteed bij jongeren met problematisch/excessief alcoholgebruik of een SGA in het gehele traject aandacht aan de invloed van alcoholgebruik op de ontwikkeling.
  • Streef bij jongeren met problematisch alcoholgebruik of een SGA altijd naar abstinentie als behandeldoel.
  • Verwijs bij jongeren met problematisch alcoholgebruik of een SGA laagdrempelig naar specialistische zorg.
  • Wees bij jongeren met problematisch alcoholgebruik of een SGA terughoudend met medicatie.
  • Betrek bij jongeren met problematisch alcoholgebruik of een SGA het systeem in het gehele traject waar mogelijk.

Ouderen

    • Heb bij ouderen met een SGA in het gehele traject aandacht voor cognitie en somatiek.
    • Wees bij ouderen met een SGA voorzichtig met medicatie. In het algemeen geldt daarbij het adagium start low, go slow.
    • Wees daarnaast terughoudend met medicatie die ingrijpt op cognitie en het risico op vallen vergroot (baclofen/gabapentine).
    • Wees alert op farmacologische interacties bij polyfarmacie.

Zwangeren

  • Heb bij zwangeren met een SGA in het gehele traject aandacht voor het ongeboren kind. Weeg daarbij steeds de risico’s van alcoholgebruik van de moeder voor het ongeboren het kind af tegen de wensen en belangen van de moeder met een SGA. Let daarbij in het bijzonder op effecten van stress als gevolg van ontwenning, ontwenning bij kind na de bevalling, en medicatie-effecten op het kind voor/na de bevalling.
  • Wees bij zwangeren met een SGA alert op opvoedomstandigheden na de geboorte en op het risico van  ontregeling in kraambed. Betrek hierbij relevante naasten (waaronder de vader) waar mogelijk.
  • Betrek bij zwangeren met een SGA de POP (Psychiatrie, Obstetrie en Pediatrie) poli ten behoeve van integrale moeder-kind zorg.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 18-09-2023

Laatst geautoriseerd  : 18-09-2023

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde
  • Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve Therapie
  • Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland
  • Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

Algemene gegevens

Deze update van de multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol uit 2009 kwam tot stand in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). Voor de ontwikkeling van de MDR-SGA werd een werkgroep van afgevaardigden van beroepsverenigingen en de patiëntenorganisatie Het Zwarte Gat samengesteld.

Voorzitter van de werkgroep was prof. dr. Arnt Schellekens (Radboud Universitair Medisch Centrum), bijgestaan door vice-voorzitter em. prof. dr. Wim van den Brink (Amsterdam Universitair Medisch Centrum). Prof. dr. Vincent Hendriks, dr. Peter Blanken en dr. Renske Spijkerman van het Parnassia Addiction Research Centre (PARC) zorgden voor de wetenschappelijke onderbouwing van de richtlijn. Het Trimbos-instituut leverde de projectleider die de totstandkoming van de richtlijn procesmatig ondersteunde.

 

De werkgroep werd bijgestaan door een projectgroep. Deze bestond uit de projectleider van het Trimbos-instituut, de onderzoekers van het PARC, een vertegenwoordiger van Het Zwarte Gat en de (vice-)voorzitter van de werkgroep. 

 

De werkgroep kwam negen keer bij elkaar in de periode september 2020 – maart 2022. Leden van de werkgroep werkten in zogeheten ‘topicgroepen’ per hoofdstuk aan de formulering van praktijkoverwegingen en aanbevelingen in aanvulling op de wetenschappelijke conclusies en de discussies in de werkgroep. Daarbij werden ze ondersteund door de projectgroep.

Samenstelling werkgroep

Auteurs

Dr. Peter Blanken

em. Prof. dr. Wim van den Brink

Prof. dr. Vincent Hendriks

Prof. dr. Arnt Schellekens

Dr. Renske Spijkerman

 

Werkgroep

Voor de ontwikkeling van deze herziening van de multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol uit 2009 werd een werkgroep van afgevaardigden van beroepsverenigingen en de patiëntenorganisatie Het Zwarte Gat samengesteld. Leden van de werkgroep werkten in zogeheten ‘topicgroepen’ per hoofdstuk aan de formulering van praktijkoverwegingen en aanbevelingen in aanvulling op de wetenschappelijke conclusies en de discussies in de werkgroep.

 

Joanneke van der Nagel

 

Psychiater,

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Arjen Neven

Psychiater

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Merlijn Bakkenes

 

Verpleegkundig specialist,

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

Han Luijkx

 

Voormalig Verslavingsarts KNMG,

Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VvGN)

Tim van Grinsven

 

Verslavingsarts

Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VvGN)

Ellen Vedel

Psycholoog

Vereniging voor Gedrags- en Cognitieve therapieën (VGCt)

Wilfried Ekkers

 

Psycholoog

Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie en haar specialismen (NVGzP)

Jannet de Jonge

 

Psycholoog,

Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie en haar specialismen (NVGzP)

Kees Keuch

 

Ervaringsdeskundige

Stichting Het Zwarte Gat

Rob Vos

 

Ervaringsdeskundige

Stichting Het Zwarte Gat

Arnt Schellekens

Psychiater,

Radboud UMC

Wim van den Brink

 

Emeritus Hoogleraar Verslavingszorg,

Amsterdam UMC

Bella Drost

Agendalid

Huisarts,

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

 

Projectgroep

Prof. Dr. Vincent Hendriks (PARC)

Dr. Peter Blanken (PARC)

Dr. Renske Spijkerman (PARC)

Prof. Dr. Arnt Schellekens (Radboudumc)

Em. Prof. Dr. Wim van den Brink (Amsterdamumc)

Hendrik Hartevelt (voorzitter Het Zwarte Gat) in de opstartfase

Kees Keuch (Het Zwarte Gat)

Drs. Els Bransen (Trimbos-instituut)

 

Wetenschappelijke onderbouwing

De wetenschappelijke onderbouwing van de richtlijn werd verzorgd door Parnassia Addiction Research Centre (PARC)

Prof. dr. Vincent Hendriks

Dr. Peter Blanken

Dr. Renske Spijkerman

 

Projectleiding

Het Trimbos-instituut leverde de projectleider die de totstandkoming van de richtlijn procesmatig ondersteunde en verzorgde de administratieve ondersteuning

Drs. Els Bransen

Marjolein de Vries

Belangenverklaringen

De map met verklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling ligt ter inzage bij de NVvP.

Werkwijze

Voor de wetenschappelijke onderbouwing van de MDR Alcohol werden per onderwerp/uitgangsvraag één of meer systematische literatuurstudies uitgevoerd, waarbij de databanken van MEDLINE, PsycINFO en de Cochrane Database of Systematic Reviews werden geraadpleegd tot en met de meest recente sluitingsdatum. Per onderwerp/uitgangsvraag werd – wanneer voorhanden – uitgegaan van de meest recente systematische review of meta-analyse van gecontroleerde studies. Deze werd aangevuld met later gepubliceerde gecontroleerde studies van voldoende omvang en kwaliteit.

De geselecteerde (aanvullende) studies voldeden aan elk van de volgende criteria:

•    Het onderzoek is vanaf 2000 gepubliceerd in een peer-reviewed (voornamelijk Engelstalig) wetenschappelijk tijdschrift.

•    Het onderzoek betreft een gerandomiseerde gecontroleerde studie (RCT) of een goed opgezette gecontroleerde studie met niet-gerandomiseerde vergelijkingsgroep(en) van voldoende omvang.

     Een enkele keer wordt een case serie genoemd, indien gecontroleerde studies met voldoende omvang niet voorhanden zijn en een case studie wel relevante aanvullende informatie bevatte.

•    De onderzochte groep betreft personen met een stoornis in het gebruik van alcohol volgens de criteria van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV/-5; American Psychiatric Association, 2000, 2013) of de International Classification of Diseases (ICD-10/-11; World Health Organization, 1994, 2018).

•    De onderzochte behandeling betreft een psychologische, farmacologische, of overige interventie die gericht is op ten minste het gebruik van alcohol.

•    De uitkomstmaat in het onderzoek betreft ten minste een kwantitatieve maat van het gebruik van alcohol, in termen van dagen/eenheden/frequentie van gebruik en/of abstinentie volgens zelfrapportage of biomarker.

 

Bij het beoordelen van de methodologische kwaliteit en bewijskracht van het onderzoek is gebruikgemaakt van de Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO) methodiek (Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, 2007) (zie tabel 1).

 

Tabel 1 Beoordeling van de kwaliteit van studies volgens EBRO 

A1 Systematische reviews en meta-analyses van goede kwaliteit van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2 Gerandomiseerd dubbelblind* vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit en voldoende omvang

B     Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohortonderzoek)

C     Niet-vergelijkend onderzoek

[ D     Mening van deskundigen ]

*    De eis ten aanzien van dubbelblind onderzoek is uitsluitend van toepassing op farmacologische studies onderzoek en niet op psychologisch onderzoek.

 

Kwalitatief goede systematische reviews en meta-analyses hebben het hoogste kwaliteitsniveau: A1. De werkgroep heeft de kwaliteit van systematische reviews en meta-analyses niet formeel beoordeeld, maar in de bespreking in de MDR wordt wél ingegaan op de kwaliteit van de systematische review of meta-analyse en de kwaliteit en omvang van de daarin opgenomen RCTs.

 

Kwalitatief goede RCTs hebben het één na hoogste kwaliteitsniveau: A2. Het kwaliteitsniveau van RCTs kon door de werkgroep worden afgewaardeerd van A2 naar B (of eventueel C) in geval er sprake was van één ernstige of meerdere (ook minder ernstige) beperkingen in het onderzoek die de  validiteit van de bevindingen bedreigen (bias). Als mogelijke beperkingen van RCTs gelden de volgende bedreigingen, zoals geformuleerd door GRADE: bias arising from the randomization process, bias due to deviations from the intended interventions, bias due to missing outcome data, bias in measurement of the outcome, en bias in selection of the reported result (Sterne et al., 2019).

 

De omvang van de onderzochte groep patiënten in een RCT speelt binnen GRADE geen rol in het beoordelen van studiebeperkingen, aangezien de omvang van een studie wordt meegewogen in de meta-analyse. Voor de onderhavige MDR is besloten om RCTs met minder dan 25 patiënten per onderzoeksconditie af te waarderen, van A2 naar B (of naar C in geval van aanvullende studiebeperkingen). Hierop werd één uitzondering gemaakt: RCTs met minder dan 25 patiënten per conditie die ten minste een medium (moderate) effect laten zien (d ≥ 0,50 of NNT ≤ 4) werden niet afgewaardeerd en behielden het kwaliteitsniveau A2 (tenzij andere studiebeperkingen afwaardering naar B alsnog noodzakelijk maakten). RCTs met minder dan 20 patiënten per onderzoeksconditie werden niet meegenomen in de onderbouwing van de MDR en zijn niet opgenomen in de evidentietabellen.

 

Formulering en bewijskracht van de conclusies

De conclusies in de MDR zijn voornamelijk gebaseerd op systematische reviews en meta-analyses (indien voorhanden) en op RCTs van A2 kwaliteit. Informatie uit studies van B kwaliteit is alleen in uitzonderlijke gevallen in de conclusie meegenomen. Bij het formuleren van de conclusies in de MDR-SGA werden de standaardformuleringen gehanteerd die in tabel 2 zijn weergegeven.

 

Bij elke conclusie in de MDR wordt aangegeven hoe zeker de werkgroep is over de geformuleerde conclusie (‘zekerheid/vertrouwen'), zie tabel 3. Bij de betekenis van de zekerheid/vertrouwen van de conclusies  heeft de werkgroep zich gebaseerd op de indeling van GRADE (Balshem et al., 2011).

 

Tabel 2 Gestandaardiseerde formulering van conclusies 

Studie(s) en uitkomsten

Formulering van de conclusie

In geval van kwalitatief goede systematische reviews of meta-analyses (A1 niveau) met eenduidige, robuuste bevindingen die in dezelfde richting wijzen

Het is aangetoond dat xxxxx wel/niet effectief is …..

In geval van kwalitatief goede systematische reviews of meta-analyses (A1) met onzekere – niet robuuste of tegenstrijdige – bevindingen

Er is geen consistent bewijs om een uitspraak te doen over de effectiviteit van xxxxx .....

In geval van 2 of meer kwalitatief goede RCTs (van A2 niveau) die allemaal in dezelfde richting wijzen

Het is waarschijnlijk dat xxxxx effectief is …..

Het is waarschijnlijk dat xxxxx niet effectief is …..

In geval van 3 of meer kwalitatief goede RCTs (van A2 niveau) die overwegend in dezelfde richting wijzen

Er zijn aanwijzingen dat xxxxx effectief kan zijn ….. Er zijn aanwijzingen dat xxxxx niet effectief is …..

In geval van 1 kwalitatief goede RCT (van A2 niveau)

Er is enige aanwijzing dat xxxxx effectief kan zijn ….. Er is enige aanwijzing dat xxxxx niet effectief is …..

In geval van 2 of meer kwalitatief goede RCTs (van A2 niveau) met tegenstrijdige bevindingen

Er zijn conflicterende bevindingen ten aanzien van de effectiviteit van xxxxx …..

In geval van ontbreken van systematische reviews en meta-analyses en RCTs (van A2 niveau)

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van xxxxx .....

 

Tabel 3 Zekerheid/vertrouwen in de conclusies 

Zekerheid/ Vertrouwen

Interpretatie

  • Niveau 1 – Hoog

⊕⊕⊕⊕

Wij zijn (vrijwel) zeker dat toekomstig onderzoek deze conclusie niet (aanzienlijk) zal doen wijzigen.

  • Niveau 2 – Redelijk

⊕⊕⊕⊝

Wij zijn redelijk zeker dat toekomstig onderzoek deze conclusie niet (aanzienlijk) zal doen wijzigen, maar sluiten die mogelijkheid niet uit.

  • Niveau 3 – Laag

⊕⊕⊝⊝

Wij zijn niet zeker dat toekomstig onderzoek deze conclusie niet (aanzienlijk) zal doen wijzigen; uiteindelijk is het zeer goed mogelijk dat toekomstig onderzoek tot een (aanzienlijke) aanpassing van deze conclusie zal leiden.

  • Niveau 4 – Zeer laag

⊕⊝⊝⊝

In het geval van dit niveau van bewijskracht wordt in de MDR geen conclusie geformuleerd.

 

 

Werkwijze formuleren van overwegingen en aanbevelingen

 De werkgroep heeft aanbevelingen geformuleerd op basis van de conclusie(s) uit de wetenschappelijke literatuur, praktijkkennis en ervaringskennis. Voor het opstellen van een aanbeveling is naast het niveau  van evidentie ook de balans tussen de gewenste en ongewenste effecten, de waarden en voorkeuren van patiënten en professionals, alsmede de organisatie van zorg en de kosten meegewogen om te komen tot het formuleren van aanbevelingen. Als meer factoren ter bepaling van de sterkte van de aanbeveling dezelfde richting uitwijzen, kan de werkgroep besluiten tot een sterke aanbeveling.

 

Overwegingen 

In de zogeheten ‘overwegingen vanuit de werkgroep’ is beschreven hoe de werkgroep tot de aanbevelingen is gekomen. Hierbij is gebruik gemaakt van de checklist "Van bewijs naar aanbeveling". Deze checklist is ontwikkeld door de GRADE Working Group Nederland en geeft een overzicht van factoren die mede bepalen wat de inhoud en sterkte van aanbevelingen kunnen zijn.

Deze factoren zijn:

  • Kwaliteit van het bewijs (hoog, matig, laag, zeer laag), inclusief: sterkte van het effect, consistentie van het bewijs,
  • Balans tussen gewenste en ongewenste effecten (effectiviteit in relatie tot bijwerkingen en complicaties, strekte van effect, klinische relevantie van effect)
  • Patiënten perspectief (bijvoorbeeld behoeften van de patiënt, te verwachten compliance en tevredenheid)
  • Professioneel perspectief (kennis en ervaring met technieken, risico's die professionals lopen, verwachte tijdsbesparing/-investering)
  • Middelenbeslag
  • Organisatie van zorg (bijvoorbeeld veranderingen in zorgproces, infrastructuur, vergoeding door verzekeraars)
  • Maatschappelijke perspectief

Naast bovengenoemde factoren uit de checklist is waar nodig in de ‘overwegingen vanuit de werkgroep’ iets geschreven over:

  • Industriële belangen
  • Extrapoleerbaarheid van resultaten vanuit studies rond een vergelijkbaar ziektebeeld of een vergelijkbare leeftijdscategorie.

 Aanbevelingen

Bij het formuleren van aanbevelingen hanteerde de werkgroep de volgende uitgangspunten:

Aanbevelingen dienen:

  • Ondubbelzinnig te zijn
  • Begrijpelijk te zijn voor mensen die niet de volledige richtlijn hebben gelezen
  • Gebaseerd te zijn op het best beschikbare bewijs
  • Te beginnen met hetgeen gedaan moet worden en dienen zo specifiek als mogelijk te zijn over de exacte handeling die wordt aanbevolen en de groep mensen voor wie deze is bedoeld.

Concreet betekent dit: gebruik directe instructies en begin met een werkwoord

  • Voldoende informatie bevatten maar geen onnodige details bevatten.

Bij totstandkoming van aanbevelingen dient men (volgens de handleiding van NICE):

  1. Consensus te bereiken binnen de richtlijnwerkgroep
  2. Alle informatie op te nemen die de lezer nodig heeft
  3. Weer te geven wat de ‘kracht’ van een aanbeveling is (zie tabel 4) Een aanbeveling kan sterk of zwak (conditioneel) zijn. Een zwakke aanbeveling geeft de meeste ruimte om met de patiënt over alternatieven te praten.

 

Tabel 4. Afweging sterke of zwakke aanbeveling

 

Professionele en ervaringsafwegingen sterk

Professionele en ervaringsafwegingen zwak

Evidentie sterk

Sterke aanbeveling

Sterke aanbeveling, met inachtneming praktijk overwegingen

Evidentie zwak

Sterke aanbeveling onder voorwaarden mogelijk

Zwakke aanbeveling

 

  1. Jargon en vaag taalgebruik vermijden
  2. De betrokkenheid van de patiënt te benadrukken bij besluiten rond behandeling en zorg. Gebruik werkwoorden als ‘aanbieden’, ‘overwegen’ en ‘bespreken’ in aanbevelingen in plaats van ‘voorschrijven’ of ‘toedienen’, om de rol van de patiënt in de besluitvorming rond behandeling en zorg te benadrukken.

Standaardformulering van de aanbevelingen

De sterkte van een aanbeveling reflecteert de mate van vertrouwen waarin voor de groep van patiënten voor wie de aanbevelingen zijn bedoeld, de gewenste effecten opwegen tegen de ongewenste effecten. Met het oog op zo groot mogelijke duidelijkheid en uniformiteit in de aanbevelingen is gekozen voor een aantal standaardformuleringen (zie Tabel 5)

 

Tabel 5. Standaardformulering van aanbevelingen

 

Aanbeveling positief

Aanbeveling negatief

Sterke aanbeveling

- is aan te bevelen…

- wordt ontraden…

Zwakke aanbeveling

- overweeg…

- wees terughoudend met…

 

Leeswijzer

In de literatuurstudie voor het hoofdstuk over screening, classificatie, diagnostiek, indicatiestelling, monitoring en evaluatie (hoofdstuk 2) en voor de hoofdstukken over overige behandelingen gericht op reductie van drugsgebruik (hoofdstuk 6) en herstel ondersteunende interventies (hoofdstuk 7) hebben wij geen gebruik gemaakt van de systematische methode die wij voor de andere hoofdstukken gevolgd hebben. De tijdspanne waarbinnen de richtlijn opgeleverd moest worden, liet dit niet toe. Wél hebben wij voor deze hoofdstukken uitgebreid gezocht in de PubMed database en waar mogelijk gebruikgemaakt van beschikbare systematische reviews of meta-analyses.

 

In hoofdstuk 3, Behandeling intoxicatie en detoxificatie, hebben wij geen systematische literatuurstudie uitgevoerd, maar zijn de aanbevelingen overgenomen van de Richtlijn Detoxificatie van psychoactieve middelen. Verantwoord ambulant of intramuraal detoxificeren (Dijkstra et al., 2017), waar mogelijk aangevuld met recentere (internationale) richtlijnen.

 

In elk van de interventie hoofdstukken (4 t/m 6) wordt eveneens ingegaan op de behandeling van specifieke subgroepen personen met een stoornis in het gebruik van alcohol – zoals jongeren en ouderen, mannen en (zwangere) vrouwen, mensen met verschillende culturele of etnische achtergronden of mensen met een (licht) verstandelijke beperking – voor zover daarover literatuur beschikbaar is welke voldoet aan de bovengenoemde criteria. Zie ook tekstbox 1.

 

In hoofdstuk 7 worden interventies besproken die gericht zijn op andere herstel domeinen dan gebruik van alcohol.

 

In hoofdstuk 8 en 9 wordt specifiek aandacht besteed aan respectievelijk psychiatrische comorbiditeit en comorbide middelenstoornis(sen). In de studies die hierover in het systematische literatuuronderzoek gevonden werden, hebben wij gekeken naar (1) het effect van de interventie op het gebruik van alcohol en – voor zover beschikbaar – op de comorbide psychiatrische of comorbide middelenstoornis(sen), en (2) de invloed (moderatie) van de comorbide psychiatrische of middelenstoornis op de uitkomsten wat betreft het alcoholgebruik.

 

Hoofdstuk 10, ten slotte, presenteert een beslisboom voor een gedifferentieerde (gepersonaliseerde) zorgtoewijzing van patiënten aan de hand van de wetenschappelijke conclusies en aanbevelingen uit de voorgaande hoofdstukken.

 

Tekstbox 1. Specifieke aandacht voor subgroepen in de behandeling van alcoholverslaving

 

Referenties: Inleiding

American Psychiatric Association (APA). (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders, fourth edition, text revision (DSM-IV-TR). (4th edition ed.). Washington DC: American Psychiatric Association.

 

American Psychiatric Association (APA). (2013). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5). Washington DC: American Psychiatric Association.

 

Balshem, H., Helfand, M., Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Kunz, R., Brozek, J., . . . Guyatt, G. H. (2011). GRADE guidelines: 3. Rating the quality of evidence. J Clin Epidemiol, 64(4), 401-406. doi:10.1016/j.jclinepi.2010.07.015

 

Dijkstra, B., Van Oort, M., Schellekens, A., De Haan, H., & De Jong, C. (Eds.). (2017). Richtlijn detoxificatie van psychoactieve middelen. Verantwoord ambulant of intramuraal detoxificeren. Amersfoort / Utrecht (NL): Stichting Resultaten Scoren / Perspectief Uitgevers.

 

Hallers-Haalboom, E. T., Langeland, W., Kunst, L. E., & Bekker, M. H. J. (2017). Sekse en gender bij problematisch alcoholgebruik of een stoornis in het gebruik van alcohol. Bron: www.ggzstandaarden.nl/uploads/side_products/4decd06e08810815ef45d2e9451392ad.pdf

 

Ray, L. A., Du, H., Green, R., Roche, D. J. O., & Bujarski, S. (2021). Do behavioral pharmacology findings predict clinical trial outcomes? A proof-of-concept in medication development for alcohol use disorder. Neuropsychopharmacology, 46(3), 519-527. doi:10.1038/s41386-020-00913-3

 

Schick, M. R., Spillane, N. S., & Hostetler, K. L. (2020). A Call to Action: A Systematic Review Examining the Failure to Include Females and Members of Minoritized Racial/Ethnic Groups in Clinical Trials of Pharmacological Treatments for Alcohol Use Disorder. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 44(10), 1933-1951. doi:10.1111/acer.14440

 

Sterne, J. A. C., Savovic, J., Page, M. J., Elbers, R. G., Blencowe, N. S., Boutron, I., . . . Higgins, J. P. T. (2019). RoB 2: a revised tool for assessing risk of bias in randomised trials. BMJ, 366, l4898. doi:10.1136/bmj.l4898

 

Swartz, H., & Fournier, J. (2019). Can network meta-analysis substitute for direct comparisons in Psychotherapy Trials? JAMA Psychiatry, 76(7), 678-679. doi:10.1001/jamapsychiatry.2019.0243

 

World Health Organization (WHO). (1994). International Classification of Diseases, 10th Revision (ICD-10). Geneva: World Health Organization.

 

World Health Organization (WHO). (2018). International Classification of Diseases, 11th Revision (ICD-11). Geneva: World Health Organization.

Volgende:
Toekomstig onderzoek