Stoornissen in het gebruik van alcohol

Initiatief: NVvP Aantal modules: 37

Interventies gericht op maatschappelijk en persoonlijk herstel

Uitgangsvraag

Wat is de effectiviteit van diverse herstelondersteunende interventies in de behandeling van patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol?

 

Wat is de effectiviteit van Individuele Plaatsing en Steun (IPS) bij de (re-)integratie van patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol op de reguliere arbeidsmarkt?

 

Wat is de effectiviteit van Housing First bij de behandeling van patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol, die niet beschikken over stabiele huisvesting?

 

Wat is de effectiviteit van de inzet van ervaringsdeskundigen (peer support) bij de behandeling van patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol?

 

Wat is de effectiviteit van de door ervaringsdeskundigen geleide training 'Herstellen doe je zelf' bij de behandeling van patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol?

 

Wat is de effectiviteit van de door ervaringsdeskundigen geleide Wellness Recovery Action Plan bij de behandeling van patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol?

 

Wat is de toegevoegde waarde van vaktherapeutische interventies (muziektherapie, fysieke inspanning, psychomotorische therapie (waaronder fysieke inspanning), beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie) aan het behandelresultaat bij patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol?

 

Wat is de effectiviteit van het gereguleerd verstrekken van alcohol ('managed alcohol programs') aan patiënten met een ernstige, therapieresistente stoornis in het gebruik van alcohol?

Aanbeveling

Bij de aanbevelingen in dit hoofdstuk wordt verondersteld dat resultaten van herstelinterventies bij patiënten met EPA ook van toepassing zijn op patiënten met een SGA. Niet al deze interventies leiden ook tot verbetering van de SGA (klinisch herstel).

 

  1. Bij patiënten met een SGA zonder betaald werk met een wens om te re-integreren op de reguliere arbeidsmarkt dient individuele plaatsing en steun (IPS) aangeboden te worden.
  2. Bij patiënten met een SGA die dakloos zijn dient housing first aangeboden te worden.
  3. Bij alle patiënten met een SGA dienen interventies gericht op fysieke activiteit aangeboden te worden ter verbetering van de fysieke gezondheid.
  4. Bij alle patiënten met een SGA kan - in aanvulling op reguliere bewezen effectieve behandelingen - inzet van gecertificeerde ervaringsdeskundigen overwogen worden. Specifieke interventies daarbij zijn wellness recovery action plan (WRAP) of ‘herstellen doe je zelf’. Deze interventies kunnen bijdragen aan persoonlijk herstel, empowerment, hoop, zelfeffectiviteit, kwaliteit van leven en minder zorgconsumptie.
  5. Bij alle patiënten met een SGA kan - in aanvulling op reguliere bewezen effectieve behandelingen - de inzet van vaktherapie (beeldende therapie, drama-, dans-, muziektherapie, psychomotore therapie) overwogen worden. Deze interventies kunnen bijdragen aan vermindering van psychiatrische symptomen en verbeteringen in het sociaal en persoonlijk functioneren.
  6. Bij volwassen patiënten met een therapieresistente SGA, die veelal dakloos zijn en kwetsbaar zijn op andere domeinen, kan een alcoholverstrekkingsprogramma gericht op schadebeperking en vermindering zorgconsumptie overwogen worden.
  7. De werkgroep adviseert om bij alle patiënten met een SGA aandacht te besteden aan interventies gericht op brede hersteldomeinen, waaronder financiën, wonen, dagbesteding, sociale contacten.
  8. De werkgroep adviseert om waar mogelijk en wenselijk bij alle patiënten met een SGA naasten te betrekken bij de behandeling.
  9. Bovengenoemde aanbevelingen gelden ook voor specifieke doelgroepen, zoals jeugd, ouderen en zwangeren.

Overwegingen

Bij alcoholproblematiek is naast de benodigde medische en psychologische zorg vaak begeleiding en ondersteuning nodig gericht op andere hersteldomeinen dan het alcoholgebruik, over een breed palet van levensgebieden. Voorbeelden van dergelijke interventies zijn ambulante woonbegeleiding, activering en plaatsing in een Beschermd Wonen voorziening. Wanneer de problematiek een chronisch karakter heeft kan langdurige hulp nodig zijn (Introductie - Problematisch alcoholgebruik en alcoholverslaving | GGZ Standaarden). Chronische alcoholproblematiek wordt hierbij opgevat als een handicap, waarbij de begeleiding en ondersteuning gericht is op het omgaan met (de gevolgen van) deze handicap. GGZ-hulpverleners, bijvoorbeeld vanuit FACT-teams, kunnen het initiatief nemen om deze zorg in te zetten als aanvulling op de langdurige VZ/GGZ behandeling. Professionals en patiënten merken dat in de praktijk het betrekken van naasten wenselijk kan zijn om aan herstel te werken. Dit is in de praktijk echter niet altijd haalbaar. Ook komt het voor dat patiënten niet willen dat naasten worden betrokken bij de behandeling.

 

Doelen in de ondersteuning en begeleiding kunnen liggen op uiteenlopende levensgebieden en daardoor zijn de interventies in de praktijk vaak maatwerk en variabel. Mogelijk draagt de variatie aan doelen en interventies eraan bij dat voor een groot deel van de interventies weinig of geen bruikbaar wetenschappelijk onderzoek beschikbaar is als bewijs voor de effectiviteit. Het gaat hier onder andere over zorg die wordt geregeld vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en het versterken van informele zorg.

 

De Wlz regelt langdurige, zware, intensieve zorg voor onder andere mensen met een ernstige psychische aandoening (EPA) waarbij doorgaans 24 uur per dag toezicht of zorg nodig is. De psychische aandoening wordt hierbij gezien als een ernstige handicap. Onder andere verbijf in een zorginstelling, persoonlijke verzorging en verpleging en dagbesteding kunnen hieronder vallen (Wet langdurige zorg (Wlz) | Verpleeghuizen en zorginstellingen | Rijksoverheid.nl).

De achtergrond van de Wmo is dat het wenselijk is dat mensen met handicaps (waaronder chronische psychiatrische problematiek, inclusief SGA) zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen en dat de gemeenten hieraan moet bijdragen door ondersteuning te bieden. Voorbeelden van dergelijke ondersteuning thuis zijn begeleiding, dagbesteding, ontlasten van mantelzorgers, beschermd wonen, daklozenopvang en opvang bij huiselijk geweld (Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) | Zorg en ondersteuning thuis | Rijksoverheid.nl). De GGZ standaard problematisch alcoholgebruik en alcoholverslaving (10. Organisatie van zorg - Problematisch alcoholgebruik en alcoholverslaving | GGZ Standaarden) noemt als gebieden waarop de Wmo ondersteuning biedt onder andere “wonen, inkomen, werk of dagbesteding, zorg, onderwijs, opvoeding, contacten”.                                     

Wmo-zorg wordt door de gemeenten ingezet. De Vereniging van Nederlandse gemeenten draagt het standpunt uit dat hierbij grotendeels vanuit de behoefte van inwoners wordt gedacht in een brede aanpak en met het streven om meer vanuit deze behoefte uit te gaan en minder vanuit aanbod (Maatschappelijke ondersteuning en zorg | VNG). Een illustratie van deze flexibele aanpak is de mogelijkheid om in plaats van zorg door een instelling te kiezen voor een Persoonsgebonden Budget (PGB).       

 

Bij de aanvraag van Wmo-zorg kan een VZ/GGZ-behandelaar het initiatief nemen, bijvoorbeeld vanuit een FACT-behandeling, wanneer deze samen met patiënt en steunsysteem inschat dat er een indicatie kan zijn voor begeleiding of ondersteuning bij chronische problematiek. De GGZ-behandelaar kan ook aansturen op gebruik van beschikbare maatschappelijke voorzieningen zonder dat daar een Wmo-indicatie voor hoeft worden aangevraagd.

                                                          

Het belang dat in de Wmo wordt gehecht aan een vraaggerichte, flexibele aanpak en een “levensbrede” aanpak leidt tot een grote variatie met uiteenlopende doelen en uiteenlopende interventies. Hierdoor ontstaat in de praktijk de situatie dat bij patiënten met een (chronische) SGA de zorg veelzijdig, vraaggericht en flexibel is, en daarmee lastig wetenschappelijk te onderzoeken op effectiviteit. 

 

De GGZ Standaard Daginvulling en participatie 2. Samenvatting - Daginvulling en participatie | GGZ Standaarden bevat een opsomming van mogelijke doelen en interventies, zoals hieronder weergegeven.

 

 

Aanvullende overwegingen vanuit patiënten perspectief 

 

Zingeving is een cruciaal onderdeel in het herstelproces van patiënten met een SGA. Zingeving wordt daarbij gezien als weer zin in je leven krijgen, weer hoop en vertrouwen krijgen, herstellen met een doel en weer meedoen in de samenleving. Om te werken aan herstel is een vertrouwensband nodig. Vertrouwen kweek je door aandacht en tijd te geven, bijvoorbeeld door koffie drinken, wandelen, naar buiten gaan, laagdrempelige gesprekken voeren. Naast de professional kunnen ervaringsdeskundigen hierbij ondersteunen door vanuit hun eigen ervaring en expertise in gesprek te gaan met een patiënt met een SGA. Zo komt het gesprek geleidelijk aan op gang en kan de patiënt kijken wat nodig is in haar of zijn herstel. Patiënten noemen daarbij enkele cruciale domeinen/voorwaarden voor een goed herstel:

a.       Financiën ('inzicht in je inkomsten, uitgaven en eventuele schulden')

b.       Wonen ('zicht op huisvesting')

c.       Sociale contacten ('zicht op een netwerk')

d.       Werk ('zicht op betaald (of onbetaald) werk')

Patiënten vinden begeleiding op deze domeinen van groot belang. Om te kunnen herstellen heeft een patiënt met een SGA toekomst nodig. Zonder hoop, geen toekomst. Zonder toekomst geen herstel. Herstel is altijd toekomstgericht. Dus er moet ook iets zijn om naar toe te leven. Daarom benadrukken patiënten de noodzaak om altijd aan bovenstaande voorwaarden te werken, gericht op sociaal/maatschappelijk herstel en waar nodig met behulp van ketenpartners (zoals: justitie, gemeente, wijkteams, etc.), waaronder begeleiding bij het verwerven van een inkomen en het verminderen van schuldenlast; begeleiding bij het vinden van zinvolle dagbesteding; begeleiding bij het verwerven van 'een dak boven het hoofd' of het realiseren van een veilige woonomgeving.

Onderbouwing

In dit hoofdstuk bespreken we interventies die gericht zijn op andere hersteldomeinen dan klinisch herstel (waaronder reducties in het gebruik van alcohol). Het gaat dan met name op het verbeteren van activiteiten en participatie (functioneel/maatschappelijk herstel) en persoonlijk herstel.

 

Bij de keuze van de herstelondersteunende interventies die in dit hoofdstuk worden besproken, hebben wij het overzicht van de Erkenningscommissie Interventies in de langdurige GGZ als vertrekpunt genomen.[17], [18] In deze MDR beperken we ons tot de volgende interventies die relevant zijn voor de behandeling van patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol:

-    Individuele Plaatsing en Steun

-    Herstellen Doe Je Zelf

-    Wellness Recovery Action Plan

Aanvullend worden drie herstelondersteunende interventies besproken die (nog) niet zijn opgenomen door de Erkenningscommissie Interventies in de langdurige GGZ:

-    Housing First

-    Inzet van ervaringsdeskundigen (anders dan 'Herstellen Doe Je Zelf' en 'Wellness Recovery Action Plan')

-    Vaktherapeutische interventies.

 

Ten aanzien van deze herstelondersteunende interventies dient vooraf de kanttekening te worden geplaatst dat zij voornamelijk onderzocht zijn in een brede patiëntenpopulatie met ernstige psychiatrische aandoeningen (EPA), waarbij vaak ook sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol (SGA) en/of drugs. De interventies zijn niet systematisch onderzocht in patiëntpopulaties met een stoornis in het gebruik van alcohol of andere middelen. Aangezien deze herstelondersteunende interventies niet (primair) gericht zijn op het klinisch herstel (waaronder reducties in het gebruik van alcohol), maar juist op de domeinen van persoonlijk herstel en functioneel/maatschappelijk herstel (activiteiten en participatie) is de werkgroep van mening dat de resultaten uit de onderzoeken bij patiënten met een ernstige psychiatrische aandoening op zijn minst ook indicatief zijn voor de potentie van deze interventies voor personen met een stoornis in het gebruik van alcohol. Bij de beschrijving van de effectiviteit van de verschillende herstelondersteunende interventies zal de focus dan ook liggen op andere hersteldomeinen dan klinisch herstel, en zal – daar waar mogelijk – wel gerapporteerd worden wat het eventuele effect op het gebruik van alcohol is.

 

[17] Zie voor het volledige overzicht en de onderbouwing: https://erkendeinterventiesggz.trimbos.nl/erkende-interventies.

[18] De Erkenningscommissie Interventies in de langdurige GGZ onderscheidt bij de beoordeling van interventies vier niveaus van erkenning: Sterke, goede of eerste aanwijzingen voor effectiviteit, en goed onderbouwd (zie: https://erkendeinterventiesggz.trimbos.nl/beoordelingsprocedure). De gevolgde werkwijze bij de totstandkoming van die erkenningsniveau's wijkt af van de in deze richtlijn gevolgde werkwijze bij het beoordelen van de methodologische kwaliteit en bewijskracht van het onderzoek (zie hoofdstuk 1, § x.x.x 'Beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek') en bij het formuleren van conclusies met bijbehorende bewijskracht (zie hoofdstuk 1, § x.x.x 'Formulering en bewijskracht van de conclusies'). De werkgroep heeft derhalve besloten om de studies die aan het oordeel van de Erkenningscommissie ten grondslag hebben gelegen, aangevuld met – voor zover beschikbaar – (later verschenen) relevante studies te beoordelen volgens de procedure zoals gevolgd in de voorliggende MDR.

Conclusie Individuele Plaatsing en Steun (Individual Placement and Support)

 

De effectiviteit van Individuele Plaatsing en Steun (IPS) is in een groot aantal gerandomiseerde onderzoeken, waaronder één in Nederland uitgevoerde RCT (Michon et al., 2014) – en meerdere meta-analyses van voldoende kwaliteit – aangetoond, voor zover het werkgerelateerde uitkomsten betreft. De betreffende studies hadden bijna zonder uitzondering betrekking op patiënten met een ernstige psychiatrische stoornis. Bij deze patiënten is vaak ook sprake van een comorbide stoornis in het gebruik van alcohol en/of andere middelen. Een aantal secundaire, post hoc analyses (Rosenheck & Maris, 2007; Razzano et al., 2005; Campbell et al., 2010; Mueser et al., 2011) en twee RCTs van matige kwaliteit – één onder patiënten in een methadononderhoudbehandeling (Lones et al., 2017) en één onder ex-gedetineerden met een middelenstoornis (LePage et al., 2016) – wijzen in de richting dat IPS ook onder patiënten met een alcohol- of middelenstoornis effectief is. Het is wachten op de resultaten van een gerandomiseerd onderzoek naar de effectiviteit van IPS bij patiënten met een alcohol- of drugsverslaving dat thans in Engeland loopt (Marsden et al., 2020).

Op basis van de geraadpleegde literatuur, waaronder vier meta-analyses (Kinoshita et al., 2013; Frederick & VanderWeele, 2019; Fadyl et al., 2020; Wallstroem et al., 2021), concluderen wij het volgende:

 

Niveau 2

Het is waarschijnlijk dat Individuele Plaatsing en Steun effectief is in het (re-)integreren op de reguliere arbeidsmarkt van personen met een ernstig psychiatrische aandoening.

                 A1   Kinoshita et al. (2013); Frederick & VanderWeele (2019); Fadyl et al. (2020)

 

Niveau 3

Er zijn enige aanwijzingen dat Individuele Plaatsing en Steun ook effectief is in het (re-) integreren op de reguliere arbeidsmarkt van personen met een (alcohol-) verslaving.

                 A1   Kinoshita et al. (2013); Frederick & VanderWeele (2019); Fadyl et al. (2020)

                 B     Rosenheck & Maris (2007); Razzano et al. (2005); Campbell et al. (2010); Mueser et al. (2011); LePage et al. (2016); Lones et al. (2017)

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat Individuele Plaatsing en Steun niet effectief is in het bevorderen van persoonlijk herstel of de kwaliteit van leven van personen met een ernstig psychiatrische aandoening of een stoornis in het gebruik van alcohol.

                 A1   Kinoshita et al. (2013); Frederick & VanderWeele (2019); Wallstroem et al. (2021)

 

Conclusie Housing First

 

Op basis van de meta-analyse van Baxter et al. (2019) – met daarin de vier grote gerandomiseerde onderzoeken (drie in de Verenigde Staten en één in Canada; met 3.410 deelnemers en met een hoog risico op bias) – en één later, in Frankrijk, uitgevoerde RCT (Tinland et al., 2020) – kan worden gesteld dat er aanwijzingen zijn dat Housing First, in vergelijking met andere interventies die gericht zijn op het toeleiden naar stabiele huisvesting, effectiever is in (a) het verbeteren van de huisvestingssituatie en (b) mogelijk ook op het verlagen van ziekenhuis- en spoedeisende hulp opnames, maar dat Housing First niet gepaard lijkt te gaan met lichamelijke of mentale gezondheidswinst, of een verbeterde kwaliteit van leven. Uit een aantal secundaire, post hoc analyses blijkt weliswaar dat Housing First ook effectief is onder deelnemers met een comorbide middelenstoornis, maar dat Housing First niet lijkt te leiden tot een sterkere afname van het gebruik van alcohol of andere middelen (Palepu et al., 2013; Kirst et al., 2015; Somers et al., 2015).

Op basis van de geraadpleegde literatuur concluderen wij het volgende:

 

Niveau 3

Het is waarschijnlijk dat Housing First effectief is in het verbeteren van de woonsituatie van personen met een ernstige psychiatrische aandoening die dakloos zijn en bij wie vaak ook sprake is van een comorbide stoornis in het gebruik van alcohol of andere middelen.

                 A1   Baxter et al. (2019)

                 A2   Tinland et al. (2020)

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat Housing First niet effectief is in het reduceren van het gebruik van alcohol en/of andere middelen door personen die voorheen dakloos waren.

                 A1   Baxter et al. (2019)

                 A2   Tinland et al. (2020)

                 B     Palepu et al. (2013); Kirst et al. (2015); Somers et al. (2015)

 

Conclusie Inzet van ervaringsdeskundigen

 

Op basis van drie meta-analyses naar de effectiviteit van verschillende vormen van peer support in de behandeling van personen met een ernstig psychiatrische aandoening (waarbij regelmatig sprake was van comorbide alcohol- en/of middelengebruik) en drie (deels overlappende) systematische reviews naar de inzet van ervaringsdeskundigen in de behandeling van personen met een stoornis in het gebruik van alcohol of drugs concluderen wij het volgende:

 

Niveau 3

Er zijn enige aanwijzingen dat de inzet van ervaringsdeskundigen een positief effect heeft op het (persoonlijk) herstel, de empowerment en het ervaren van hoop bij personen met een (ernstige) psychiatrische aandoening.

                 A1   Lloyd-Evans et al. (2014); White et al. (2019); Lyons et al., 2021

 

Niveau 3

Er is enige aanwijzing dat de inzet van ervaringsdeskundigen in herstelondersteunende interventies, naast of in aanvulling op de reguliere zorg, een positief effect heeft op de behandelretentie en de behandelrelatie, alsmede op het middelengebruik, terugval en tevredenheid.

                 A2   Bassuk et al. (2016); Reif et al. (2014); Tracy & Wallace (2016)

 

In de hiernavolgende paragrafen worden twee interventies besproken waarbij expliciet sprake is van de inzet van opgeleide ervaringsdeskundigen als trainers/facilitators: "Herstellen doe je zelf' en 'Wellness Recovery Action Plan'.

 

Inzet van ervaringsdeskundigen – Herstellen doe je zelf

 

Uitgangsvraag: Wat is de effectiviteit van de door ervaringsdeskundigen geleide training 'Herstellen doe je zelf' bij de behandeling van patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol?

 

In onze literatuursearch vonden wij één in Nederland uitgevoerde gerandomiseerde studie naar de effectiviteit van de door ervaringsdeskundigen geleide training 'Herstellen doe je zelf' (Van Gestel-Timmermans et al., 2012). In het onderzoek werden 333 volwassenen met een ernstig psychiatrische aandoening, in aanvulling op hun standaardbehandeling, gerandomiseerd naar de 12-weken durende training 'Herstellen doe je zelf' of een wachtlijst (met het vooruitzicht om na zes maanden aan de training deel te nemen). Beloop van het herstel van de cliënten werd vastgesteld aan het eind van de 12-weken durende training en na drie maanden follow-up aan de hand van zelfrapportage op gevalideerde instrumenten ten aanzien van: empowerment, hoop, kwaliteit van leven, zelf-effectiviteit, en eenzaamheid. Patiënten die aan de training hadden deelgenomen scoorden significant beter voor wat betreft empowerment, hoop en zelf-effectiviteit dan patiënten in de wachtlijst-groep.

 

Hoewel de training 'Herstellen doe je zelf' ook binnen de verslavingszorg wordt aangeboden, hebben wij geen publicaties gevonden over de resultaten van de training bij patiënten met een stoornis in het gebruik van middelen.

 

Op basis van de geraadpleegde literatuur concluderen wij het volgende:

 

Niveau 3

Er zijn eerste aanwijzingen dat de door ervaringsdeskundigen geleide training 'Herstellen doe je zelf' – in aanvulling op een reguliere behandeling – effectief is bij de behandeling van personen met een ernstige psychiatrische aandoening in hun herstelproces (met name het vergroten van de empowerment, hoop en zelf-effectiviteit).

                 A2   Van Gestel-Timmermans et al. (2012)

 

Inzet van ervaringsdeskundigen – Wellness Recovery Action Plan (WRAP)

 

Uitgangsvraag: Wat is de effectiviteit van de door ervaringsdeskundigen geleide Wellness Recovery Action Plan bij de behandeling van patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol?

 

Wellness Recovery Action Plan is een relatief nieuwe interventie waarbij patiënten met een ernstig psychiatrische aandoening, ondersteund en begeleid door ervaringsdeskundige facilitators, werken aan hun eigen persoonlijk herstel.

 

In onze literatuursearch ten behoeve van de MDR Drugs vonden wij 2 buitenlandse gerandomiseerde studies (beiden uitgevoerd door dezelfde onderzoeksgroep: Cook et al., 2012ab, 2013) naar de effectiviteit van WRAP. In de eerste studie met een wachtlijstdesign werden patiënten met een ernstige psychiatrische aandoening gerandomiseerd naar 8-weken durende WRAP-interventie, als aanvulling op de reeds ontvangen zorg (n=276) of naar continuering van de reeds ontvangen zorg en de mogelijkheid na zes maanden aan een WRAP-training deel te nemen. Patiënten in de WRAP-groep verbeterden significant meer dan de patiënten in de controlegroep in termen van symptomatologie, hoop en kwaliteit van leven. In een tweede analyse van dezelfde RCT rapporteren Cook et al. (2012b) dat WRAP-patiënten eveneens significant meer verbetereden in persoonlijk herstel (volgens de Recovery Assessment Scale; RAS) dan patiënten in de controlegroep.

 

In een tweede studie werden patiënten met een ernstige psychiatrische aandoening, in aanvulling op hun lopende behandeling, gerandomiseerd naar een 9-weken durende WRAP interventie (n=72) of een 9-weken durende interventie gericht op het verbeteren van de gezondheid (Choosing Wellness; CW). WRAP-patiënten deden een significant kleiner beroep op aanvullende zorg dan CW-patiënten en rapporteerden ook significant minder zorgbehoefte. In een secundaire analyse bleek dat de afname van de aanvullende zorg niet ten koste was gegaan van de symptomatologie of het persoonlijk herstel; zowel WRAP- als CW-patiënten waren op deze domeinen verbeterd.

 

In 2019 publiceerden Canacott et al. een systematische review en meta-analyse waarin zij de effectiviteit van WRAP onderzochten in termen van persoonlijk herstel en klinisch herstel. Zij includeerden 2 gerandomiseerde (Cook et al., 2012ab; O'Keeffe et al., 2016) en 3 quasi gerandomiseerde onderzoeken (Fukui et al., 2011; O'Dwyer et al. 2014; Mak et al., 2016) met in totaal respectievelijk 550 en 290 deelnemers. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers in de 5 studies lag op 45 jaar en bijna twee derde van de deelnemers was vrouw (63%). De meerderheid van de deelnemers was gediagnosticeerd met een stemmingsstoornis, maar ook andere stoornissen (waaronder verslaving) waren prevalent. De WRAP-interventie bestond in de meeste onderzoeken uit 8 tot 12 wekelijkse sessies en werd in 4 van de 5 onderzoeken vergeleken met een 'wachtlijst-controle groep' die standaard zorg ontving. Canacott et al. (2019) beoordeelden de kwaliteit van de 2 gerandomiseerde studies als 'sterk'.

 

In de meta-analyse van de 5 studies bleken deelnemers in de WRAP-groepen significant beter te scoren met betrekking tot (persoonlijk) herstel (op de gehanteerde instrumenten): SMD=0.24 [klein effect]; 95%-CI: 0.06–0.42; I2=23%; 5 studies 779 deelnemers. In de 2 kwalitatief goede RCTs scoorden WRAP-deelnemers ook significant beter. Op de klinische hersteluitkomsten vonden Canacott et al. (2019) geen significant positieve effecten van WRAP, noch voor angst (SMD=-0.21 [niet significant]; 95%-CI: -0.65–0.23; I2=66%; 3 studies met 551 deelnemers), noch voor depressie (SMD=-0.17 [niet significant]; 95%-CI: -0.50–0.17; I2=44%; 3 studies met 545 deelnemers), noch op 'overall' psychisch welbevinden (SMD=0.01 [niet significant]; 95%-CI: -0.30–0.33; I2=70%; 3 studies met 690 deelnemers), waarbij sprake was van medium tot substantiële heterogeniteit..

 

In onze aanvullende literatuursearch vonden wij geen studies die specifiek betrekking hadden op patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol of andere psychoactieve middelen.

 

Op basis van de geraadpleegde literatuur concluderen wij het volgende:

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat het door ervaringsdeskundigen geleide Wellness Recovery Action Plan effectief is bij de behandeling van personen met een psychiatrische aandoening in hun (persoonlijk) herstel.

                 A2   Canacott et al. (2019)

 

Niveau 3

Er is enige aanwijzing dat het door ervaringsdeskundigen geleide Wellness Recovery Action Plan effectief is bij de behandeling van personen met een psychiatrische aandoening in hun herstelproces in termen van kwaliteit van leven en afname van zorgbehoefte en zorgconsumptie, maar niet effectief is in het verbeteren van klinische symptomen (angst, depressie, psychische welbevinden).

                 A2   Canacott et al. (2019); Cook et al. (2012b, 2013)

 

Conclusie Vaktherapeutische behandeling

 

Conclusie Muziektherapie

 

Op basis van de meta-analyse van Gold et al. (2009) en de meest recente systematische review van Hohmann et al. (2017), aangevuld met de review van Smit et al. (2015) voor het Zorginstituut Nederland, concluderen wij het volgende:

 

Niveau 3

Er zijn enige aanwijzingen dat muziektherapie – in aanvulling op een onderliggende behandeling – effectief is in het reduceren van psychiatrische symptomen en het functioneren bij patiënten met een ernstige psychiatrische stoornis.

            A1        Gold et al. (2009)

            A2        Smit et al. (2015)

 

Niveau 3

Er is geen onderzoek van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van muziektherapie – in aanvulling op een onderliggende behandeling – op het gebruik van alcohol (of andere middelen) bij patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol (of andere middelen).

            A2        Hohmann et al. (2017); Smit et al. (2015)

            B      Huang & Cheng (2021)

 

Conclusies Psychomotorische therapie

 

De drie besproken meta-analyses hadden verschillende uitgangspunten en includeerden lang niet altijd dezelfde onderzoeken. Bovendien kon slechts een klein aantal van de geïncludeerde onderzoeken in de gepoolde analyses worden betrokken, was er over het algemeen sprake van medium tot substantiële heterogeniteit, en gold voor veel van de geïncludeerde onderzoeken dat er sprake was van (een onduidelijk) risico op bias.

 

Op basis van de beschikbare literatuur concluderen wij het volgende:

 

Niveau 3

Er zijn conflicterende bevindingen ten aanzien van de effectiviteit van fysieke inspanning (physical exercise) als aanvulling op een onderliggende behandeling in het bewerkstelligen van abstinentie of het reduceren van de alcoholconsumptie bij patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol.

                 A1    Wang et al. (2014); Hallgren et al. (2017); Gür & Can Gür (2020)

                 A2   Smit et al. (2015)

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat fysieke inspanning (physical exercise) als aanvulling op een onderliggende behandeling een positief effect heeft op de gezondheid van de deelnemers.

                 A1    Hallgren et al. (2017); Gür & Can Gür (2020)

 

Conclusie Overige vaktherapeutische behandelingen

 

Niveau 3

Er is geen onderzoek van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van overige vaktherapeutische interventies (beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie) bij de behandeling van patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol.

                 A2   Smit et al. (2015); Megranahan & Lynskey (2018)

                 B     Leather & Kewley (2019)

 

Conclusie Gereguleerde verstrekking alcohol (Managed Alcohol Programs)

 

In 2006 werden de eerste resultaten gepubliceerd van een schade beperkende interventie voor chronische alcoholverslaafde personen die geen baat hadden bij eerdere behandelingen en die dakloos en veelal ook op andere domeinen kwetsbaar waren, waarbij zij vanuit een shelter based huisvesting ieder uur een alcoholische consumptie kregen voorgeschreven (Podymow et al., 2006). Deze zogenaamde managed alcohol programs (MAP) zijn vooral in Canada beschreven en onderzocht in niet-gerandomiseerde kleine onderzoeken (Podymow et al., 2006; Vallance et al., 2016; Pauly et al., 2016) of grotere cohortonderzoeken van MAPs in meerdere steden met gematchte controlegroepen (Stockwell et al., 2017, 2021). De eerste indrukken zijn dat MAPs mogelijk bijdragen aan minder schadelijk gebruik van alcohol, en een afname van spoedopnames en ziekenhuisopnames, alsmede contacten met politie.

 

MAPs zijn geen uniforme interventie, maar zijn vorm gegeven langs verschillende dimensies (bijvoorbeeld: residentieel vs. dagprogramma; programma doelen en meer of mindere strikte regels; verstrekte alcohol (ieder uur vs. totale dagdosering) (Pauly et al., 2018). Inmiddels is er interesse voor het opzetten van MAPs in onder meer Australië (Ezard et al., 2018) en Schotland (Carver et al., 2021) en hebben ook de restricties in het dagelijks leven ten gevolge van COVID-19 geleid tot extra aandacht voor de potentie van MAPs (zie bijvoorbeeld Kouimtsidis et al., 2021). In Nederland is een decennium geleden een MAP opgezet in Amersfoort door Centrum Maliebaan (Schouten, 2010). Voor zover wij weten zijn hier geen resultaten over gepubliceerd en evenmin weten wij van andere MAP-initiatieven in Nederland.

 

Ten slotte dient te worden opgemerkt dat de in MAPs voorgeschreven hoeveelheden alcohol vér boven de algemeen gangbare normen uitgaan en dus bijdragen aan (verergering van) mogelijke gezondheidsschade (Room, 2018). Dit gezondheidsrisico dient binnen de MAPs zoveel als mogelijk gemonitord te worden en dient tevens te worden afgewogen tegen de potentiële gezondheidsschade wanneer de deelnemers 'op straat' doorgaan met het ongecontroleerd gebruik van alcohol en non-beverage alcohol.

 

Op basis van de besproken literatuur concluderen wij het volgende:

 

Niveau 3

Er zijn geen onderzoeken van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van managed alcohol programs, waarin alcohol wordt voorgeschreven aan (dakloze) personen met een ernstige (therapieresistente) stoornis in het gebruik van alcohol.

                 A1   Muckle et al. (2012)

                 B     Vallance et al. (2016); Pauly et al. (2016); Stockwell et al. (2017, 2021)

 

De tot op heden gepubliceerde bevindingen met betrekking tot MAPs – mogelijk minder schadelijk gebruik van alcohol, minder contact met politie, minder ziekenhuis- en crisisopnames, verbeterde/ stabielere huisvesting, betere kwaliteit van leven en persoonlijk herstel – bieden voldoende aanleiding om de effectiviteit van MAPs in grotere, meer gecontroleerde studies te onderzoeken.

Individuele Plaatsing en Steun (Individual Placement and Support)

 

Individuele Plaatsing en Steun (IPS) is een interventie die is ontwikkeld om mensen met een ernstig psychiatrische aandoening te (re-)integreren in regulier, betaald werk. IPS wordt uitgevoerd vanuit multidisciplinaire GGZ-teams en zoveel als mogelijk in de leef- en werkomgeving van de deelnemer. Doel van IPS is om deelnemers – na een korte, summiere intake en inschatting van de arbeidswensen en arbeidsmogelijkheden – te helpen bij het vinden en behouden van regulier, betaald werk.

 

Bij de beoordeling van de effectiviteit van IPS hebben wij gebruik gemaakt van de in 2013 verschenen Cochrane Review naar de effectiviteit van 'supported employment' interventies (Kinoshita et al., 2013 en de recente meta-analyse van Frederick en VanderWeele (2019).

 

In de systematische review en meta-analyse van Kinoshita et al. werden 14 gerandomiseerde studies geïncludeerd, die op één na allemaal betrekking hadden op IPS, met 2.265 deelnemers met een ernstig psychiatrische aandoening. Op basis van de beschikbare data concluderen Kinoshita et al. (2013) dat IPS effectief is in het verbeteren van de arbeidsparticipatie van personen met een ernstig psychiatrische aandoening, in termen van:

-    het verkrijgen van enige vorm van werk gedurende de studie: 7 RCTs met 951 deelnemers; RR=3.24; 95%-CI: 2.17–4.82 (very low quality of evidence);

-    aantal dagen betaald werk: 2 RCTs met 510 deelnemers; MD=84.94; 95%-CI: 51.99–117.89 (very low quality of evidence); en

-    verkrijgen van betaald werk: 3 RCTs met 735 deelnemers; MD=3.86; 95%-CI: -2.94–22.17 (very low quality of evidence).

 

Na de meta-analyse van Kinoshita et al. (2013) werden nog de resultaten gepubliceerd van

gerandomiseerde studies naar de effectiviteit van IPS uitgevoerd in Nederland (Michon et al., 2014), Zweden (Bejerholm et al., 2015), Zwitserland (Hoffmann et al., 2012; 2014), de Verenigde Staten (Bond et al., 2015; Davis et al., 2013; Twamley et al., 2012), Australië (Waghorn et al., 2014) en Japan (Oshima et al., 2014) die allen een positief effect van IPS aantoonden ten opzichte van een andere interventie gericht op het toeleiden naar de reguliere arbeidsmarkt van personen met een ernstige psychiatrische aandoening.

 

Al deze onderzoeken zijn opgenomen in de recente meta-analyse van Frederick en VanderWeele (2019). In deze meta-analyse werden 25 gerandomiseerde onderzoeken – met in totaal 5.664 deelnemers – opgenomen waarin IPS werd vergeleken met een andere interventie of reguliere behandeling. De geïncludeerde studies zijn niet geëvalueerd op hun kwaliteit/risico op bias. Wel schrijven de onderzoekers dat "research articles varied greatly in quality" (Frederick en VanderWeele, 2019: p. 6/26). De onderzoeken varieerden in duur van 1 tot 30 maanden met een gemiddelde van ruim 16 maanden. De omvang van de onderzoeken liep uiteen van 37 tot 2.238 deelnemers; in 18 van de 25 onderzoeken participeerden 100 of meer patiënten. Op alle werkgerelateerde uitkomsten vonden Frederick en VanderWeele een positief effect van IPS ten opzichte van de vergelijkingsinterventie:

- regulier werk op enig moment tijdens het onderzoek: log(RR)=0.49; 955-CI: 0.38–0.60; I2=22.6% [verwaarloosbare heterogeniteit]; 23 RCTs met 2.180 deelnemers;

- regulier werk aan het eind van het onderzoek: log(RR)=0.58; 95%-CI: 0.42–0.72; I2=10.1% [verwaarloosbare heterogeniteit]; 13 RCTs met 859 deelnemers;

- tijd tot vinden van werk: d=-0.31 [klein effect]; 95%-CI: -0.46– -0.15; I2=0% [verwaarloosbare heterogeniteit]; 9 RCTs met 718 deelnemers;

- duur werkzame periode: d=0.56 [medium effect]; 95%-CI: 0.33–0.79; I2=68.7% [substantiële heterogeniteit]; 8 RCTs met 1.002 deelnemers;

- totale werkduur: d=0.46 [klein tot medium effect]; 95%-CI: 0.35–0.57; I2=31.0% [verwaarloosbare heterogeniteit]; 17 RCTs met 2.055 deelnemers;

- inkomen: d=0.48 [klein tot medium effect]; 95%-CI: 0.36–0.59; I2=1.0% [verwaarloosbare heterogeniteit]; 12 RCTs met 1.373 deelnemers.

 

Daarnaast vonden Frederick en VanderWeele weliswaar positieve effecten van IPS op niet-werkgerelateerde uitkomsten, maar deze waren allemaal niet significant:

- kwaliteit van leven: d=0.30 [niet significant]; 95%-CI: -0.07–0.67; I2=94.9% [aanzienlijke heterogeniteit]; 9 RCTs met 3.384 deelnemers;

- 'global functioning'; d=0.09 [niet significant]; 95%-CI: -0.09–0.27; I2=41.0% [medium heterogeniteit];  5 RCTs met 905 deelnemers;

- mentale gezondheid: d=0.03 [niet significant]; 95%-CI: -0.15–0.21; I2=64.4% [substantiële heterogeniteit]; 6 RCTs met 2.852 deelnemers.

 

De bevindingen met betrekking tot niet-werkgerelateerde uitkomsten worden bevestigd in een systematische review en meta-analyse van Wallstroem et al. (2021), die op basis van 6 RCTs met een follow-up duur van 18 maanden concluderen dat IPS niet effectiever is dan reguliere interventies op het domein persoonlijk herstel (in termen van: gevoel van eigenwaarde (self-esteem), 'empowerment', of kwaliteit van leven), noch op het domein klinisch herstel (in termen van: depressieve symptomen, psychotische symptomen, negatieve symptomen, angstsymptomen en niveau van functioneren/ 'global functioning').

 

Hoewel IPS van aanvang af vooral werd ingezet ter ondersteuning van mensen met een ernstig psychiatrische aandoening, zijn er ook onderzoeken naar de effectiviteit van IPS uitgevoerd bij mensen met een minder ernstige psychiatrische aandoening. Fadyl et al. (2020) publiceerden een systematische review en meta-analyse naar de effectiviteit van IPS bij mensen met "mild to moderate mental health conditions". Op basis van 7 RCTs (waarvan 2 met een laag, 2 met een onduidelijk en 3 met een hoog risico op bias) concluderen zij dat IPS in vergelijking met een reguliere interventie effectiever was in het toeleiden naar werk (RR=1.70; 95%-CI: 1.23–2.34; I2=78% [aanzienlijke heterogeniteit]; 7 RCTs met 1.611 deelnemers).

 

IPS bij personen met een stoornis in het gebruik van alcohol of andere middelen

In een narratieve review concludeerden Marshall et al. (2014) dat onderzoek naar de effectiviteit van IPS bij andere (sub-)populaties – waaronder patiënten met een stoornis in middelengebruik – noodzakelijk is. In de 'Multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van cannabis, cocaïne, amfetamine, ecstasy, GHB en benzodiazepines' (Hendriks et al., 2018) is hier reeds het volgende over geschreven: "In een aantal studies werd de samenhang van een comorbide stoornis in het gebruik van middelen op de effectiviteit van IPS onderzocht in secundaire, post hoc analyses. Rosenheck en Maris (2007) rapporteren positieve resultaten van IPS onder dakloze veteranen met verslaving en/of een psychiatrische stoornis, maar gaan niet specifiek in op de effectiviteit van IPS onder de verslaafden. Razzano et al. (2005) combineerden de resultaten van een gerandomiseerde studie naar de effectiviteit van IPS in vergelijking met standaard arbeidsrehabilitatie (waardoor zij dus geen uitspraak kunnen doen over de patiënten in IPS) en vonden dat een comorbide stoornis in middelengebruik de kans op het verrichten van regulier, betaald werk (competitive employment) verkleinde, maar niet significant van invloed was op de kans om parttime (ten minste 40 uur per maand) te werken (voor de gecombineerde groep patiënten). Campbell et al. (2010) concludeerden op basis van een post hoc analyse – op de gepoolde data van vier RCTs – dat geen van de "risico patiëntkarakteristieken" (zoals verslaving, ernst van de symptomatologie, psychiatrische opnames, en opleidingsniveau) samenhing met de effectiviteit van IPS. Mueser et al. (2011), tot slot, heranalyseerden vier RCTs naar de effectiviteit van IPS onder de subgroep van patiënten met een ernstig psychiatrische aandoening en een comorbide stoornis in middelengebruik. In deze dubbele diagnose groep was IPS significant effectiever dan de conventionele arbeidsrehabilitatie interventie op alle arbeidsgerelateerde uitkomstmaten."

Twee recente studies wijzen in de richting dat IPS eveneens effectief is onder patiënten met een (comorbide) middelenstoornis. In een klein onderzoek onder opiaatafhankelijke patiënten in een methadononderhoudsbehandeling vonden Lones et al. (2017) aanwijzing dat IPS – als aanvulling op de reguliere zorg – na 6 maanden vaker resulteerde in een betaalde baan (11/22; 50%) dan reguliere zorg zonder IPS (1/23; 4%). Na 12 maanden had nog steeds 50% van de 22 patiënten een betaalde baan. LePage et al. (2016) onderzochten in een gerandomiseerde studie de effectiviteit van IPS als aanvulling op een "vocational" programma onder 84 veteranen met een justitieel verleden en een stoornis in het gebruik van middelen (en vaak een comorbide psychiatrische stoornis: 57%). Deelnemers aan het reguliere programma aangevuld met IPS vonden vaker betaald werk dan deelnemers in het reguliere programma zonder IPS: 46% versus 21%.

 

Housing First

 

Housing First is afkomstig uit de VS en met name onderzocht onder dakloze personen met ernstige psychiatrische problematiek en vaak ook comorbide verslavingsproblematiek. Het belangrijkste kenmerk van Housing First is dat deelnemers direct een woning aangeboden krijgen – in combinatie met psychosociale ondersteuning, bijvoorbeeld middels Assertive Community Treatment of Case management – zonder dat zij eerst in behandeling moeten gaan voor hun psychiatrische en/of middelenproblematiek. Het uiteindelijk doel is dat mensen weer zelfstandig kunnen wonen.

In Nederland loopt op meerdere plaatsen een Housing First traject: https://housingfirstnederland.nl/.

 

Meta-analyse

Wij vonden meerdere narratieve reviews over interventies gericht op het huisvesten van dakloze personen, waarvan twee recente (Groton, 2013; Rog et al., 2014), één (oudere) review die specifiek betrekking had op Housing First voor dakloze patiënten met een stoornis in het gebruik van middelen (Kertesz et al., 2009) en één recente systematische review en meta-analyse (Baxter et al., 2019).

 

De reviews concluderen dat Housing First een effectieve interventie lijkt om dakloze personen met een ernstige psychiatrische aandoening en/of een stoornis in het gebruik van alcohol of drugs relatief snel en stabiel te huisvesten, maar dat er onvoldoende evidentie is voor effectiviteit van Housing First in termen van het reduceren van alcohol- en/of druggebruik.

 

In de systematische review en meta-analyse van Baxter et al. (2019) zijn vier grote gerandomiseerde onderzoeken geïncludeerd – allen met een hoog risico op bias:

- Pathways Housing First: New York; 225 deelnemers (1997-2003)

- At Home / Chez soi: vijf steden in Canada; 2.148 deelnemers (2009-2013)

- Housing Opportunities for Persons with AIDS: drie steden in de VS; 630 deelnemers (2004-2007)

- Chicago Housing for Health Partnership: Chicago; 407 deelnemers (2003-2007).

 

Op twee belangrijke huisvesting-gerelateerde uitkomsten was Housing First effectiever dan de vergelijkingsconditie. Deelnemers in Housing First hadden – na anderhalf tot twee jaar – een tweeënhalf keer grotere kans om stabiel gehuisvest te zijn (RR=2.46; 95%-CI: 1.58–3.84; I2=94% [aanzienlijke heterogeniteit]; 3 RCTs met 3.185 deelnemers) en leefden ook significant langer in stabiele woonsituatie (SMD=1.24 [groot effect]; 95%-CI: 0.86–1.62; 2 RCTs met 2.373 deelnemers; I2=90% [aanzienlijke heterogeniteit]).

 

Ten aanzien van niet-huisvesting gerelateerde uitkomsten is de effectiviteit van Housing First wisselend:

- ziekenhuisopnames: Incidence Rate Ratio (IRR)=0.76; 95%-CI: 0.70–0.83; I2=0% [verwaarloosbare heterogeniteit]; 2 RCTs met 1.035 deelnemers;

- duur ziekenhuisopnames: SMD=-0.14 [niet significant]; 95%-CI: -0.41– -0.14; I2=83% [aanzienlijke heterogeniteit]; 3 RCTs met 1.828 deelnemers;

- spoedeisende hulp contact: IRR=0.63; 95%-CI: 0.48–0.82; I2=95% [aanzienlijke heterogeniteit]; 2 RCTs met 2.553 deelnemers;

- mentale gezondheid: SMD=0.07 [niet significant]; 95%-CI: -0.19–0.33; I2=82% [aanzienlijke heterogeniteit]; 2 RCTs met 2.553 deelnemers;

- lichamelijke gezondheid: SMD=0.00 [niet significant]; 95%-CI: -0.09–0.09; I2=0% [verwaarloosbare heterogeniteit]; 2 RCTs met 2.553 deelnemers;

- kwaliteit van leven: SMD=-0.03 [niet significant]; 95%-CI: -0.13–0.06; I2=n.v.t.; 1 RCT met 2.148 deelnemers;

- problematisch middelengebruik: Ratio of Rate Ratios=0.96 [niet significant]; 95%-CI: 0.72–1.28; I2=n.v.t.; 1 RCT met 2.148 deelnemers.

 

In de Pathway Housing First Study, uitgevoerd onder deelnemers met een middelenverslaving en een comorbide (ernstige) psychiatrische stoornis werd evenmin een effect van Housing First op het gebruik van middelen gevonden (Tsemberis et al., 2004).

 

Housing First bij personen met een verslaving en comorbide ernstige psychiatrische stoornis

Het eerste grote Housing First onderzoek vond plaats in New York onder deelnemers met een ernstige psychiatrische stoornis en een comorbide middelenverslaving (90%) (Tsemberis et al., 2004). Housing First voor daklozen met een ernstige psychiatrische stoornis en comorbide middelengebruik werd vergeleken met een regulier programma waarbij patiënten eerst voor hun psychiatrische stoornis en het gebruik van middelen behandeld (moesten) worden en waarna vervolgens werd bemiddeld in het vinden van woonruimte. In de Housing First groep vonden deelnemers significant sneller en vaker huisvesting en stabiele huisvesting. Beide groepen verschilden echter niet met betrekking tot afname van het alcohol- en/of druggebruik, noch voor wat betreft reductie in symptomatologie.

 

In secundaire analyses van twee sites van de Canadese Housing First trial (Toronto: Kirst et al., 2015; Vancouver: Palepu et al., 2013; Somers et al., 2015), bleek (1) dat Housing First, in termen van huisvesting, eveneens effectief was onder personen met een comorbide stoornis in het gebruik van middelen (Palepu et al., 2013) en (2) dat Housing First, in vergelijking met een standaard behandeling, weliswaar resulteerde in significant hoger percentages gehuisveste personen met een ernstige psychiatrische stoornis, maar dat dit resultaat niet gepaard ging met significant sterkere reducties in middelengebruik.

 

Aanvullend literatuuronderzoek

In ons aanvullend literatuuronderzoek vonden we nog een protocol-paper van een in Frankrijk uitgevoerd onderzoek naar de effectiviteit van Housing First met als primaire uitkomst "high cost health services" (i.e., ziekenhuisopnames en spoedeisende hulp) en diverse secundaire uitkomsten, waaronder: huisvestingssituatie en -stabiliteit, gezondheid, sociaal functioneren en contacten met politie/justitie (Tinland et al., 2013). Het onderzoek werd uitgevoerd in vier Franse steden (Tinland et al., 2020). Ruim 700 deelnemers met een ernstige psychiatrische stoornis (i.e., schizofrenie of bipolaire stoornis) werden gerandomiseerd naar Housing First (n=353) of een reguliere interventie (n=350). Op de primaire uitkomsten bleek Housing First niet effectiever dan de reguliere interventie in het reduceren van ziekenhuisopnames (RR=0.96; 95%-CI: 0.76–1.21) of spoedeisende hulp opnames (RR=0.89; 95%-CI: 0.66–1.21). Het aantal dagen opname was wel significant lager voor Housing First (RR=0.62; 95%-CI: 0.48–0.80). En, evenals bleek uit de meta-analyse van Baxter, was Housing First significant effectiever in het bevorderen van stabiele huisvesting gedurende 24 maanden ("slope difference"=116; 95%-CI: 103–128). Tot slot rapporteren Tinland et al. (2020) geen effect van Housing First op alcohol- of middelenafhankelijkheid.

 

Ly & Latimer (2015) hebben een review uitgevoerd naar de kosten en kostenbesparingen van Housing First, maar kunnen – op basis van de 4 in Baxter et al. (2019) opgenomen RCTs, aangevuld met 8 quasi-experimentele studies – geen harde conclusies trekken over de kosten-baten van de interventie.

 

Inzet van ervaringsdeskundigen

 

Inzet van ervaringsdeskundigen – Peer support

 

De inzet van ervaringsdeskundigen of peers kent een lange traditie binnen de informele en professionele zorg voor patiënten met een stoornis in het gebruik van drugs. De laatste jaren wordt de inzet van ervaringsdeskundigen in de (Amerikaanse) literatuur vooral gerelateerd aan herstelondersteunende interventies, waarbij – in geval van verslaving – abstinentie het uiteindelijke doel is.[19] In deze MDR heeft de werkgroep nadrukkelijk gesteld dat zij van mening is dat herstel niet uitsluitend te bereiken is via volledige abstinentie en dat ook vermindering van gebruik en beperking van schade (harm reduction) als doel van verandering, waardering verdienen.

[19] SAMHSA definieert 'peer recovery support' als 'nonclinical peer-based activities that engage, educate, and support individuals so that they can make life changes that are necessary to recover from substance use disorders'.

 

In onze literatuursearch vonden wij drie meta-analyses naar de effectiviteit van de inzet van ervaringsdeskundigen (peer support) bij personen met een (ernstige) psychiatrische aandoening (Lloyd-Evans et al., 2014; White et al., 2020; Lyons et al., 2021) en drie voor deze richtlijn relevante reviews die betrekking hadden op peer support bij personen met een stoornis in het gebruik van middelen (Bassuk et al., 2016; Reif et al., 2014; Tracey et al., 2016). Daarnaast vonden wij 2 gerandomiseerde studies die betrekking hadden op personen met een stoornis in het gebruik van middelen (Ruger et al., 2012) en personen met PTSS en bijkomend 'hazardous' alcoholgebruik (Possemato et al., 2019). Op basis van het onderzoek van Ruger et al. (2012) kan geen uitspraak worden gedaan over de effectiviteit van de inzet van ervaringsdeskundigen, aangezien alle drie de onderzoekscondities gedeeltelijk door een ervaringsdeskundige (peer facilitator) werden aangeboden. In het gerandomiseerde onderzoek van Possemato et al. (2019) werd peer support toegevoegd aan een online behandeling van patiënten met PTSS en bijkomend 'hazardous' alcoholgebruik. Het onderzoek was echter klein (n=30) en bij slechts 40% van de deelnemers was sprake van alcoholafhankelijkheid (DSM-IV). Het onderzoek wordt hier derhalve niet verder besproken.

 

In de systematische review en meta-analyse van Lloyd-Evans et al. (2014) wordt onderscheid gemaakt naar drie type interventies waarbij ervaringsdeskundigen worden betrokken:

-    mutual support groups, waarbij de ervaringsdeskundigen elkaar wederzijds ondersteunen;

-    peer-support services, waarbij de ervaringsdeskundigen ondersteuning geven aan personen die deelnemen aan een programma of interventie en waarbij die ondersteuning door ervaringsdeskundigen los staat van of plaats vindt in aanvulling op de reguliere zorg; en

-    peer mental health service providers, waarbij ervaringsdeskundigen vanuit een zorginstelling (een deel van) de zorg aan cliënten leveren.

 

Gezien de grote diversiteit in studies en de over het algemeen lage kwaliteit van de studies konden geen harde uitspraken worden gedaan over de effectiviteit van de inzet van ervaringsdeskundigen in de behandeling van personen met een ernstige psychiatrische aandoening. Lloyd-Evans et al. (2014) rapporteren dat er geen indicaties zijn dat de inzet van ervaringsdeskundigen een positief effect heeft op symptomatologie of hospitalisatie en dat de inzet van ervaringsdeskundigen mogelijk een positief effect heeft op (persoonlijk) herstel, hoop en empowerment.

 

De meta-analyse van White et al. (2020) includeerde 19 RCT met in totaal 3.329 deelnemers waarin de effectiviteit van one-to-one peer support werd onderzocht als toevoeging aan of als onderdeel van de reguliere behandeling. Twee van de 19 onderzoeken werden beoordeeld als RCTs met een laag risico op bias. Eén onderzoek had een onduidelijk risico op bias op slechts één domein. De overige 16 onderzoeken hadden een onduidelijk risico op bias op meerdere domeinen, of een hoog risico op bias op één of meer domeinen. White et al. waren breed geïnteresseerd in de mogelijke effectiviteit van peer support en definieerden daarom geen primaire of secundaire uitkomsten, maar onderzochten een breed palet van (18) mogelijke uitkomsten, variërend van meer 'harde' uitkomsten (zoals ziekenhuisopnames), klinische herstel uitkomsten (zoals depressie en angstklachten), kwaliteit van leven en persoonlijke herstel uitkomsten. Uiteindelijk vonden zij op twee uitkomsten een klein positief effect van de inzet van ervaringsdeskundigen: 'self-rated recovery' (SMD=0.22; 95%-CI: 0.01–0.42; I2=36%; 3 RCTs met 593 deelnemers) en 'empowerment' (SMD=0.23; 95%-CI: 0.04–0.42; I2=14%; 4 RCTs met 519 deelnemers).

 

De meeste recente meta-analyse van Lyons et al. (2021) onderzocht de effectiviteit van group peer support bij de behandeling van personen met een ernstige psychiatrische aandoening. Zij includeerden 8 RCTs met 2.131 deelnemers. Vier onderzoeken hadden het verbeteren van self-management ten doel, drie onderzoeken waren gericht op het tegen gaan van stigma, en één onderzoek betrof een online 'mutual support group'. In de meta-analyse werd naar een veelheid van uitkomsten gekeken op vier uitkomstdomeinen: persoonlijk herstel, klinisch herstel, gebruik van GGZ-voorzieningen, en sociale uitkomsten. Twee onderzoeken hadden een laag risico op bias, vier onderzoeken hadden een onduidelijk risico op bias op één of meerdere domeinen en twee onderzoeken hadden een hoog risico op bias. De inzet van peer support in groepen was met name effectief in het verbeteren van zelf-gerapporteerd (persoonlijk) herstel, zowel aan het eind van de interventie (SMD=0.18 [klein effect]; 95%-CI: 0.07–0.29; I2=0%; 5 RCTs met 1.265 deelnemers) als bij follow-up na 6 of 12 maanden (SMD=0.21 [klein effect]; 95%-CI: 0.08–0.34; I2=5% [verwaarloosbare heterogeniteit]; 4 RCTs met 983 deelnemers), maar niet op de klinische uitkomsten. Voor de overige domeinen konden veelal geen gepoolde meta-analyses worden uitgevoerd of waren de resultaten niet significant.

 

Als gezegd, vonden wij drie reviews die betrekking hadden op de inzet van ervaringsdeskundigen in herstelondersteunende interventies bij patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol en andere drugs. Deze drie reviews hanteerden verschillende definities bij het includeren van studies naar de inzet van ervaringsdeskundigen, waardoor zij deels overlappend zijn.

De reviews hadden met name betrekking op studies naar mutual support groups en peer support services. In totaal werden 7 gerandomiseerde, 6 quasi-experimentele en 7 cohort studies geïncludeerd.

 

 

 

 

 

Reif et al.

Bassuk et al.

Tracy & Wallace

(2014)

(2016)

(2016)

- Andreas et al. (2010)

pre-post

+

 

+

- Armitage et al. (2010)

pre-post

+

 

+

- Bernstein et al. (2005)

RCT

+

+

 

- Boyd et al. (2005)

pre-post

+

 

 

- Boisvert et al. (2008)

pre-post

+

 

+

- Deering et al. (2011)

quasi experimenteel

+

 

 

- Ja et al. (2009)

quasi experimenteel

 

+

 

- Kamon & Turner (2013)

time series

 

+

 

- Latka et al. (2008)

RCT

 

 

+

- Mangrum (2008)

quasi experimenteel

+

+

+

- Marlow et al. (2015)

pre-post

 

 

+

- Min et al. (2007)

quasi experimenteel

+

+

 

- O'Connell et al. (unpublished)

RCT

 

+

 

- Rowe et al. (2007)

RCT

 

+

 

- Purcell et al. (2007)

RCT

 

 

+

- Sanders et al. (1998)

quasi experimenteel

+

 

 

- Smelson et al. (2013)

quasi experimenteel

 

+

 

- Tracy et al. (2011)

RCT

+

+

+

- Velasquez et al. (2009)

RCT

 

 

+

- Tracy et al. (2012)

pre-post

 

 

+

                                                                     

Reif et al. (2014) voerden een review uit naar studies waarin ervaringsdeskundigen herstelondersteunende interventies aanbieden aan patiënten met een stoornis in het gebruik van middelen, naast of in aanvulling op de reguliere zorg. Op basis van 10 studies, waaronder 2 RCTs, concluderen zij dat – ondanks methodologische beperkingen – door ervaringsdeskundigen uitgevoerde interventies naast of in aanvulling op de reguliere zorg een positief resultaat heeft in termen van behandelretentie en behandelrelatie, terugval en tevredenheid.

      

Bassuk et al. (2016) bespreken 9 in de Verenigde Staten uitgevoerde studies, waaronder 4 RCTs, die specifiek betrekking hadden op de inzet van ervaringsdeskundigen in herstelondersteunende interventies. Ondanks de methodologische beperkingen van de geïncludeerde en besproken studies concluderen Bassuk et al. (2016) dat door ervaringsdeskundigen uitgevoerde interventies een positief effect hebben op het gebruik van alcohol en andere drugs en op het herstelproces van patiënten met een stoornis in het gebruik van middelen.

      

Tracy & Wallace (2016), ten slotte, voerden een review uit naar studies met betrekking tot peer support groups, waarin ervaringsdeskundigen elkaar wederzijds steunen; mutual support groups, volgens de definitie van Lloyd-Evans et al. (2014). Op basis van 10 studies, waaronder 4 gerandomiseerde studies, concluderen Tracy & Wallace (2016) dat – ondanks methodologische beperkingen – peer support groups gepaard gaan met een positief resultaat in termen van middelengebruik, behandeltrouw, en risicogedrag.

 

Vaktherapeutische behandeling

 

In opdracht van het Zorginstituut Nederland is een overzicht gepresenteerd van de evidentie van vaktherapieën in de gezondheidszorg op basis van systematische reviews en aanbevelingen in multidisciplinaire richtlijnen (Smit et al., 2015). De vaktherapieën vinden over het algemeen plaats "in een klinische, deeltijd- of ambulante setting, onder de verantwoordelijkheid van een hoofdbehandelaar …, en ze maken over het algemeen deel uit van een behandelpakket met meerdere interventies waarin de vaktherapieën ondersteunend zijn aan de totale behandeling" (Smit et al., 2015: p. 5). In het rapport worden diverse vaktherapeutische behandelingen besproken (o.a. muziektherapie, psychomotore therapie (waaronder fysieke inspanning), beeldende therapie, danstherapie en dramatherapie) waarbij onderscheid wordt gemaakt naar patiëntgroepen, waaronder patiënten met een alcoholverslaving.

 

Muziektherapie

 

In ons literatuuronderzoek naar de effectiviteit van muziektherapie vonden we één meta-analyse naar de effectiviteit van muziektherapie in de behandeling van personen met een ernstige psychiatrische stoornis (Gold et al., 2009) en meerdere systematische reviews naar de toepassing van muziektherapie bij personen met een stoornis in het gebruik van middelen (Mays et al., 2008; Hohmann et al., 2017; Megranahan & Lynskey, 2018; Carter & Panisch, 2020). Tevens vonden wij een protocol voor een Cochrane systematische review en meta-analyse naar de effectiviteit van muziektherapie bij de mensen met een stoornis in het gebruik van middelen (Ghetti et al., 2020), waarvan de resultaten nog niet zijn gepubliceerd.

 

In de bespreking van de effectiviteit van muziektherapie gaan wij uit van de systematische review van Hohmann et al. (2017), omdat deze het meest uitgebreid en omvattend is. In de systematische review van Mays et al. (2008) zijn 5 niet-gerandomiseerde onderzoeken opgenomen, welke ook zijn opgenomen in de later gepubliceerde systematische reviews van Hohmann et al. (2017). De systematische review van Mays et al. (2008) wordt daarom niet verder besproken.

 

De systematische review van Megranahan & Lynskey (2018) bespreekt 5 onderzoeken (van één en dezelfde onderzoeker; Silverman) naar de effectiviteit van muziektherapie die ook worden besproken in de systematische review van Hohmann et al. (2017). De systematische review van Megranahan & Lynskey (2018) wordt daarom niet verder besproken.

 

De meest recente systematische review naar de effectiviteit van muziektherapie is van Carter & Panish (2020). Zij hebben de systematische review van Hohmann et al. (2017) aangevuld met meer recente literatuur en daarbij de focus gelegd op (quasi) gerandomi­seerde onderzoeken. Uit­eindelijk includeerden zij 14 onder­zoeken naar de effectiviteit van muziektherapie bij mensen die in behandeling waren voor middelengebruik. Naast onderzoeken van Albornoz (2011; uitgevoerd in Venezuela) en Bensimon et al. (2010; uitgevoerd in Israel) waren de overige onderzoeken afkomstig van één onderzoeker (Silverman; uitgevoerd in de Verenigde Staten). Alle 12 onderzoeken van Silverman hadden betrekking op éénmalige sessies van verschillende muziektherapeutische interventies in een detoxificatie kliniek, en geen van de onderzoeken had middelen­gebruik als uitkomst. Acht van deze 12 onderzoeken van Silverman en het onderzoek van Albornaz (2011) waren bovendien opgenomen in de systematische review van Hohmann et al. (2017). Om die reden hebben wij besloten ons primair te richten op de uitgebreide systematische review van Hohmann et al. (2017).

 

In de systematische review van Hohmann et al. (2017) wordt muziektherapie gedefinieerd als:

"clinical and evidence-based use of music interventions to accomplish individualized goals within a therapeutic relationship by a credentialed professional who has completed an approved music therapy program" (p. 2/36). Naast muziektherapie onderscheiden zij "music-based interventions" waarbij geen muziek-therapeut betrokken is of waarbij de betrokkenheid van een muziektherapeut onduidelijk is en "music presentations" waarbij wél muziek-stimuli worden aangeboden, maar waarbij geen sprake is van een therapeutische inbedding van het muziekaanbod.

 

Uiteindelijk werden 34 onderzoeken geïncludeerd in de meta-analyse: 13 onderzoeken hadden betrekking op een éénmalige sessie en 15 op meerdere sessies muziektherapie of op muziek-gebaseerde interventie en 6 onderzoeken betroffen gebruik van muziek zonder begeleidende therapie. De 34 onderzoeken hadden een enorme diversiteit aan uitkomstmaten – waaronder: motivatie, coping skills, depressie, angst en medische symptomen – en 3 onderzoeken hadden onthouding en/of craving als uitkomstmaat. Deze drie onderzoeken, uitgevoerd door één onderzoeker (Silverman 2010, 2011 en 2016) in een klinische detoxificatie setting, hadden echter niet specifiek betrekking op personen met een alcoholverslaving en hadden geen gebruiksmaten als uitkomst.

 

Op basis van hun uitgebreide systematische review concluderen Hohmann et al. (2017) dat muziektherapie laagdrempelig en toegankelijk is in de behandeling van personen met een middelenstoornis, maar dat op basis van het tot dusver uitgevoerde onderzoek geen uitspraak gedaan kan worden over de effectiviteit van muziektherapie in de behandeling van de middelenstoornis. Overigens komen de systematische reviews van Mays et al. (2008), Megranahan & Lynskey (2018) en Carter & Panisch (2020) tot vergelijkbare conclusies.

 

Tot slot vonden wij nog twee onderzoeken die niet in de hiervoor genoemde reviews zijn opgenomen (Hakvoort et al., 2020; Huang & Chen, 2021). De studie van Hakvoort et al. (2020) is een in Nederland uitgevoerd onderzoek naar de effectiviteit van muziektherapie in de behandeling van personen met een verslaving en een comorbide posttraumatische-stressstoornis. Dit betreft een haalbaar­heidsstudie (n=12; waarvan 6 personen met een stoornis in het gebruik van alcohol), die vanwege de kleine omvang en het ontbreken van een controlegroep verder niet besproken wordt.

 

Huang & Chen (2021) voerden een klein, gerandomiseerd pilotonderzoek uit naar de effectiviteit van muziektherapie als aanvulling op de reguliere behandeling (n=18) in vergelijking met de reguliere behandeling (n=18) onder opgenomen, mannelijke patiënten met een alcoholverslaving. In beide groepen was sprake van verbetering op de primaire uitkomstmaten – angstklachten, slaapkwaliteit en craving – maar de aanvulling met muziektherapie resulteerde niet in significant meer verbetering.

 

Psychomotorische therapie

De psychomotorisch therapeut richt zich op de problematiek zoals die naar voren komt in bewegingsgedrag, lichaamstaal, lichamelijke spanningen, lichaams­houding, lichaamssensaties en lichaamsbeleving. Deze aspecten zijn aandachts­punt in de diagnostiek en aangrijpingspunt voor de behandeling. Psychomotorische therapie kenmerkt zich o.a. door het aanbieden van interventies gericht op fysieke inspanning.

Fysieke inspanning (physical exercise)

Naast bovengenoemd rapport van Smit et al. (2015), vonden we in ons literatuuronderzoek drie meta-analyses, waarvan één betrekking had op personen met een nicotine-, alcohol-, of drugverslaving (Wang et al., 2014) en twee specifiek gericht op personen met een alcoholverslaving (volgens DSM-I/II/III/IV/5 of ICD-10 of AUDIT) (Hallgren et al., 2017; Gür & Can Gür, 2020). De meta-analyses varieerden voor wat betreft het type interventie, de zoekperiode en taal-restricties (zie het overzicht op de volgende pagina):

 

 

N.B.  Van de meta-analyse van Wang et al. (2014) staan alleen de studies weergegeven die betrekking hadden op patiënten met een alcoholverslaving (Donaghy; Vedamurthachar; Sareen) of een alcoholverslaving plus comorbide middelenstoornis(sen) (Burling; Martin; Smelson).

N.B.  Acute vs. chronic = éénmalig vs. langdurig(er).

         Aerobic exercise vs. mind-body exercise = fysieke, lichamelijke inspanning (zoals fietsen en hard hollen) vs. mentale, lichamelijke inspanning (zoals yoga en Tai Chi Chuan).

*        Betreft onderzoek met 3 armen.

 

Ten aanzien van de klinische effectiviteit van fysieke inspanning – veelal als aanvullende behandeling – van personen met een alcoholverslaving komen de drie meta-analyses tot verschillende conclusies.

*    Wang et al. (2014) concluderen dat fysieke inspanning een positief effect heeft op het bereiken en vasthouden van abstinentie van alcoholgebruik (OR=1.65; 95%-CI: 1.14–2.39; I2=33.1% [medium heterogeniteit]; 5 RCTs met 531 deelnemers).

*    Hallgren et al. (2017) vonden geen effect van fysieke inspanning op het aantal glazen alcohol op een dag waarop gedronken werd (SMD=-0.886 [niet significant]; 95%-CI: -2.38–0.61; I2=83% [aanzienlijke heterogeniteit]; 2 RCTs met 84 deelnemers), maar wel een positief effect op het aantal standaard glazen dat in een week werd gedronken (SMD=-0.656 [medium effect]; 95%-CI: -1.21– -0.21; I2=48% [medium heterogeniteit]; 3 RCTs met 92 deelnemers)

*    Gür & Can Gür (2020), ten slotte, vonden geen effect van fysieke inspanning op het aantal glazen alcohol per drinkdag (Hedge's g=-0,167 [niet significant]; 95%-CI: -0.429–0.095; I2=0%; 5 RCTs met 316 deelnemers), noch op op het aantal standaard glazen dat in een week werd gedronken (Hedge's g=-0.333 [niet significant]; 95%-CI: -0.911–0.252; I2=0%; 2 RCTs met 45 deelnemers).

 

In aanvullende analyses bleek dat het type, intensiteit, duur of frequentie van de inspanning geen significante moderator van het effect waren (Gür & Can Gür, 2020).

 

Daarnaast rapporteren de meta-analyses ook over de effectiviteit van fysieke inspanning op andere uitkomstdomeinen (angst, depressie, self-efficacy, en kwaliteit van leven), die geen robuuste, consistente resultaten tonen:

Tot slot laten zowel de meta-analyses van Hallgren et al. (2017) en Gür & Can Gür (2020) zien dat fysieke inspanning een positief effect heeft op de gezondheid van de deelnemers.

In ons aanvullend literatuuronderzoek vonden wij twee studies die niet waren opgenomen in deze drie meta-analyses en die later waren gepubliceerd (Sari et al., 2019; Zeibig et al., 2021). De publicatie van Sari et al. bleek echter een secundaire analyse van de RCT van Roessler et al. (2017), waarin geen effect werd gevonden van een fysieke inspanning interventie (gedurende 24 weken in aanvulling op reguliere behandeling) op de kwaliteit van leven van de deelnemers met een alcoholverslaving (Sari et al., 2019). In de publicatie van Zeibig et al. – naar het transdiagnostisch effect van fysieke inspanning – bleken patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol of andere middelen geëxcludeerd te zijn.

 

Overige vaktherapeutische behandelingen

In het in 2015 door Smit et al. gepubliceerde "Overview van reviews over vaktherapie in de geestelijke gezondheidszorg – Rapport voor Zorginstituut Nederland" werd geconstateerd dat er geen onderzoek van voldoende kwaliteit beschikbaar was ten aanzien van de effectiviteit van de meeste vaktherapeutische behandelingen, met als uitzondering fysieke inspanning en muziektherapie (Smit et al., 2015: p. 13-14). In ons aanvullend literatuuronderzoek vonden wij één systematische review naar "creative arts therapies" (Megranahan & Lynskey, 2018), waarin wél een uitspraak kon worden gedaan over de potentiële effectiviteit van muziektherapie, maar niet over beeldende therapie, dramatherapie of danstherapie.

 

Beeldende therapie

In beeldende therapie wordt methodisch gewerkt met gerichte interventies met beeldende materialen, gereedschappen en technieken, bijvoorbeeld schilderen, tekenen, textiel, metaal, steen, hout en digitale middelen. De cliënt doet tijdens dat proces fysieke, zintuiglijke, emotionele en cognitieve ervaringen op. Bijzonder aan beeldende therapie is dat het werkstuk concreet is. De cliënt kan het loslaten, wegleggen, ernaar terugkijken en ervaren hoe het is om het eens anders te doen. Beeldende therapie wordt door veel cliënten beleefd als een rechtstreekse weg naar diepere gevoelslagen. Het confronteert hen met patronen in denken, voelen en handelen binnen een relatief veilige situatie. (Beeldende therapie - www.vaktherapie.nl).

 

In ons literatuuronderzoek vonden wij 3 onderzoeken naar beeldende therapie (Eren et al., 2014; Soares et al., 2018; Stuebing et al., 2020) die echter door hun niet-gerandomiseerde opzet en kleine omvang niet in aanmerking kwamen voor opname in deze richtlijn.

 

Dramatherapie

Dramatherapie maakt gebruik van onder andere rollenspel, improvisatie, teksttheater en psycho­drama­technieken. Hierin kan de cliënt oefenen en experimenteren met nieuw gedrag. (Dramatherapie - www.vaktherapie.nl).

 

In vervolg op de systematische review van Megranahan & Lynskey (2018), waarin geen gerandomiseerde onderzoeken werden gevonden naar de mogelijke effectiviteit van dramatherapie bij behandeling van personen met een stoornis in het gebruik van middelen, hebben Leather & Kewley (2019) een systematisch literatuuronderzoek gedaan naar de toepassing van dramatherapie en daarbij minder strikte criteria gehanteerd ten aanzien van het type onderzoek. Zij includeerden drie onderzoeken. Twee onderzoeken hadden een pre-post design met 5 en 7 patiënten. Het derde onderzoek includeerde 30 patiënten met een opiaatverslaving die, na detoxificatie, werden gerandomiseerd naar 12 sessies dramatherapie (verdeeld over 6 weken) of geen behandeling. De primaire (en enige) uitkomstmaat was kwaliteit van leven (vastgesteld middel de SF-36) en er werd niet gerapporteerd over middelgebruik. Het onderzoek werd door Leather & Kewley (2019) beoordeeld met een lage kwaliteit en een hoog risico op bias. Op basis van de in deze systematische review besproken studies kunnen geen uitspraken worden gedaan over de mogelijke effectiviteit van dramatherapie (al dan niet toegevoegd aan een onderliggende interventie) in de behandeling van patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol.

 

Danstherapie

Danstherapie gaat er van uit dat klachten terug te zien zijn in het lichaam en in de beweging van een cliënt. Hij kan zijn gevoelens, gedrag en denkwijzen via dans en beweging verwerken, uitwerken en onderzoeken. Nieuwe ervaringen kunnen beklijven en zo effect hebben in het dagelijks leven. (Danstherapie - www.vaktherapie.nl).

 

In ons literatuuronderzoek hebben wij geen meta-analyses, systematische reviews of (gerandomiseerde) onderzoeken van voldoende kwaliteit kunnen vinden naar de effectiviteit van danstherapie bij de behandeling van stoornissen in het gebruik van alcohol of andere psychoactieve middelen.

 

Gereguleerde verstrekking alcohol (Managed Alcohol Programs)

 

In 2006 verscheen – voor zover ons bekend – het eerste 'proof of principle' artikel (Podymow et al.) waarin een interventie werd beschreven die was gericht op schade beperking (harm reduction) voor mensen met een ernstige alcoholverslaving (die geen baat hebben gehad bij eerdere behandelingen) en die dakloos zijn. In dit zogenaamde 'managed alcohol program' (MAP) kregen deelnemers 'shelter based' opvang aangeboden (inclusief medische zorg en sociaal-maatschappelijk ondersteuning), waarbij zij tussen 7 uur 's ochtends en 10 uur 's avonds ieder uur een alcoholische consumptie (140 ml wijn of 90 ml sherry) verstrekt konden krijgen. Uit pré-post analyse van gegevens van 17 deelnemers aan de MAP (gemiddelde duur: 16 maanden) bleek dat er sprake was van een afname van:

-    het aantal alcoholische consumpties op een dag (van gemiddeld 46 naar gemiddeld 8 glazen);

-    het aantal spoedopnames (van gemiddeld 0.79 naar 0.51 per maand);

-    het aantal contacten met politie (van gemiddeld 1.06 naar 0.52 per maand).

Podymow et al. (2006) rapporteren tevens dat de gemiddelde kosten per MAP-deelnemer per maand $771 bedragen en dat de geschatte kostenbesparingen door afname van politie- en zorg-contacten uitkomen op $457.

 

Meta-analyse en systematische reviews

In 2012 verscheen een Cochrane review en meta-analyse (Muckle et al., 2012) naar Managed Alcohol Programs (MAP) voor mensen met een ernstige alcoholverslaving, die geen baat hebben gehad bij eerdere reguliere behandelingen en die ook op andere domeinen 'kwetsbaar' zijn (bijvoorbeeld dakloosheid, werkloosheid of psychiatrische problematiek). In deze review konden uiteindelijk geen onderzoeken geïncludeerd worden die aan de selectiecriteria (waaronder gerandomiseerde of gecontroleerde klinische studies) voldeden.Tevens vonden wij twee systematische reviews met betrekking tot MAPs: Brooks et al., 2018 en Magwood et al., 2020. De systematische review van Magwood et al. (2020) is gebaseerd op de Cochrane review van Muckle et al. (2012) en twee systematische reviews uit de zogenaamde 'grijze literatuur'.[20] Op basis van deze reviews concluderen Magwood et al. (2020) – ondanks het ontbreken van kwalitatief goed onderzoek – dat MAPs mogelijk leiden tot een stabilisering in het gebruik van alcohol, een afname van crisis- en ziekenhuisopnames, een afname van schade ten gevolge van alcoholgebruik, en een verbetering van de mentale gezondheid en medicatie-trouw.

[20] Ezard N, Dolan K, Baldry E, Burns L, Day C, Hodge S, Cubitt T, Loesch B & Mackay TT (2015). Feasibility of a Managed Alcohol Program (MAP) for Sydneys homeless.

Nielsen E, Novotna G, Berenyi R, Olson N (2018). Harm reduction interventions for chronic and severe alcohol use among populations experiencing homelessness.

 

In een review van peer reviewed en 'grijze' literatuur beschrijven Brooks et al. (2018) 28 publicaties waarin alcohol werd toegediend aan chronisch alcoholafhankelijke patiënten bij een crisisopname in het ziekenhuis ter voorkoming of behandeling van alcoholonthouding. Zes kleine onderzoeken (12 tot maximaal 50 patiënten) betroffen gecontroleerde studies, waarvan vijf gerandomiseerd. In drie onderzoeken bleek het toedienen van alcohol effectiever dan de vergelijkingsbehandeling, in twee onderzoeken was alcohol even effectief als de vergelijkingsbehandeling en één onderzoek was 'inconclusive'. Daarnaast bespreken Brooks et al. (2018) meerdere niet-gecontroleerde studies, case reports en twee retrospectieve dossieronderzoeken met wisselende uitkomsten. Hoewel de wetenschappelijke evidentie beperkt is, concluderen Brooks et al. (2018; pagina 152) op basis van de besproken literatuur dat "beverage alcohol may be an appropriate second-line therapy for the short-term stabilisation of hospital patients who are unable or unwilling to undergo pharmacotherapy-assisted detoxification. Taken together, these findings point to potential benefits of implementing a hospital-based inpatient MAP."

 

Aanvullende literatuurstudie

In ons aanvullend literatuuronderzoek vonden wij een special section in het tijdschrift Drug and Alcohol Review (Stockwell & Pauly, 2018) naar managed alcohol programs en – naast het eerder besproken onderzoek van Podymow et al. (2006) – vier artikelen die betrekking hadden op drie niet gerandomiseerde onderzoeken.

 

Vallance et al. (2016) en Pauly et al. (2016) presenteren eerste bevindingen van een klein 'shelter based' programma waarin voorheen dakloze personen met veelvuldige politiecontacten en een ernstige alcoholverslaving, ondanks meerdere voorgaande behandelingen, tussen 8 uur 's ochtends en 11 uur 's avonds ieder uur één glas witte wijn (16.14 gram ethanol) aangeboden krijgen. Belangrijke voorwaarde voor het krijgen van de alcoholische consumptie is dat de deelnemer niet ernstig onder invloed is en in de voorafgaande 60 minuten in de shelter aanwezig was. Op basis van pré-post vergelijking onder 18 deelnemers en vergelijking met een gematchte controlegroep van 20 personen zijn er aanwijzingen dat deelnemers aan MAP in vergelijking met de controlegroep:

-    op meer dagen alcohol dronken (waarbij ook de dagen waarop alcohol werd verstrekt zijn meegerekend) (Vallance et al., 2016);

-    op minder dagen 'non-beverage' alcohol dronken[21] (Vallance et al., 2016);

-    minder vaak in bewaring werden gesteld na contact met de politie en minder detoxificatie-opnames hadden (Vallance et al., 2016);

-    meer stabiliteit in het behouden huisvesting, een groter gevoel van veiligheid en een betere kwaliteit van leven (Pauly et al., 2016).

[21]  Non beverage alcohol zijn producten die alcohol bevatten, maar niet voor consumptie bedoeld zijn (zoals mondwater of ontsmettingsmiddelen) en die worden gedronken omdat ze verhoudingsgewijs goedkoop zijn en relatief hoge concentraties alcohol bevatten.

 

Voor een deel van de deelnemers aan MAP was tevens sprake van verbetering in leverwaarden (Vallance et al., 2016). Uit kwalitatieve interviews bleek tevens dat sprake was van een toename in diverse aspecten van persoonlijk herstel, waaronder herstel van contact met familie, toename van hoop en van empowerment (Pauly et al., 2016).

 

Stockwell en collega's hebben 2 studies gepresenteerd naar MAPs. In de eerste, retrospectieve studie vergeleken Stockwell et al. (2017) 175 deelnemers aan MAPs (in vijf steden) met gematchte controlegroep van 189 personen. De MAP-deelnemers werden onderverdeeld in een groep die recent was ingestroomd (minder dan 2 maanden; n=65) en een groep die reeds langer aan de MAP deelnam (gemiddelde duur: 26.6 maanden; n=110). Beide groepen MAP-deelnemers dronken op meer dagen alcohol dan de controlegroep (MAP-kort: 26.8 dagen; MAP-lang: 28.6 dagen; controle: 23.3 dagen). De langdurige MAP-deelnemers dronken per dag echter significant minder standaard eenheden alcohol dan de controlegroep (resp. 14.4 vs. 23.1 eenheden per dag) en zij dronken ook op minder dagen non-beverage alcohol (resp. 3.0 vs. 5.8 dagen).

 

In de tweede prospectieve longitudinale studie vergeleken Stockwell et al. (2021) 59 MAP-deelnemers (uit zes steden) met een gematchte controlegroep van 116 personen. In beide groepen was – na 6 en 12 maanden – sprake van een afname van zowel de frequentie als de hoeveelheid van alcoholgebruik. Evenals in de andere onderzoeken dronken de MAP-deelnemers weliswaar op meer dagen alcohol (inclusief de verstrekte alcohol) dan de controlegroep, maar was de totale hoeveelheid geconsumeerde alcohol tussen beide groepen gelijk. Het gebruik van non-beverage alcohol was eveneens in beide groepen afgenomen. In een exploratieve post hoc analyse, bleek dat met name de deelnemers in de twee MAP-centra met meer strikte regels ten aanzien het drinken van alcohol buiten het programma minder eenheden alcohol en minder vaak non-beverage alcohol dronken dan deelnemers in de controlegroep.

  1. Referenties Housing First
  2. Aubry T, Goering P, Veldhuizen S, Adair CE, Bourque J, Distasio J, et al. (2016). A multiple-city RCT of Housing First with assertive community treatment for homeless Canadians with serious mental illness. Psychiatric Services, 67 (3): 275-281.
  3. Aubry T, Nelson G & Tsemberis S (2015b). Housing First for people with severe mental illness who are homeless: A review of the research and findings from the At Home - Chez Soi demonstration project. The Canadian Journal of Psychiatry, 60 (11): 467-474.
  4. Aubry T, Tsemberis S, Adair CE, Veldhuizen S, Streiner D, Latimer E, et al. (2015a). One-year outcomes of a randomized controlled trial of Housing First with ACT in five Canadian cities. Psychiatric Services, 66 (5): 463-469.
  5. Baxter AJ, Tweed EJ, Katikireddi SV & Thomson H (2019). Effects of Housing First approaches on health and well-being of adults who are homeless or at risk of homelessness: Systematic review and meta-analysis of randomised controlled trials. Journal of Epidemiology & Community Health, 73 (5): 379-387.
  6. Groton D (2013). Are Housing First programs effective? A research note. Journal of Sociology & Social Welfare, XL (1): 51-63.
  7. Kirst M, Zerger S, Misir V, Hwang S & Stergiopoulis V (2015). The impact of a Housing First randomized controlled trial on substance use problems among homeless individuals with mental illness. Drug and Alcohol Dependence, 146: 24-29.
  8. Ly A & Latimer E (2015). Housing First impact on costs and associated cost offsets: A review of the literature. The Canadian Journal of Psychiatry, 60 (11): 475-487.
  9. Palepu A, Patterson ML, Moniruzzaman A, Frankish J & Somers J (2013). Housing First improves residential stability in homeless adults with concurrent substance dependence and mental disorders. American Journal of Public Health, 103 (Supplement 2): e30-e36.
  10. Rog DJ, Marshall T, Dougherty RH, George P, Daniels AS, Ghose SS & Dephin-Rittmon ME (2014). Permanent supportive housing housing: Assessing the evidence. Psychiatric Services, 65 (3): 287-294.
  11. Somers JM, Moniruzzaman A & Palepu A (2015). Changes in daily substance use among people experiencing homelessness and mental illness: 24-month outcomes following randomization to Housing First or usual care. Addiction, 110: 1605-1614.
  12. Stefancic A & Tsemberis S (2007). Housing First for long-term shelter dwellers with psychiatric disabilities in a suburban county: A four-year study of housing access and retention. Journal of Primary Prevention, 28: 265-279.
  13. Stergiopoulos V, Hwang SW, Gozdzik A, Nisenbaum R, Latimer E, Rabouin D, et al. (2015). Effect of scattered-site housing using rent supplements and intensive case management on housing stability among homeless adults with mental illness. Journal of the American Medical Association, 313 (9): 905-919.
  14. Tsemberis S, Gulcur L & Nakae M (2004). Housing First, consumer choice, and harm reduction for homeless individuals with a dual diagnosis. American Journal of Public Health, 94 (4): 651-656.
  15. Tinland A, Fortanier C, Girard V, Laval C, Videau B Auquier P (2013) Evaluation of the Housing First program in patients with severe mental disorders in France: study protocol for a randomized controlled trial. Trials, 14, 309.
  16. Tinland A, Loubière S, Boucekine M, Boyer L, Fond G, Girard V & Auquier P (2020) Effectiveness of a housing support team intervention with a recovery-oriented approach on hospital and emergency department use by homeless people with severe mental illness: a randomised controlled trial. Epidemiology and Psychiatric Sciences, 29, e169, 1-11.
  17. Referenties Individuele Plaatsing en Steun (IPS)
  18. Bejerholm U, Areberg C, Hofgren C, Sandlund M & Rinaldi M (2015). Individual Placement and Support in Sweden - A randomized controlled trial. Nordic Journal of Psychiatry, 69: 57-66.
  19. Bond GR, Drake RE & Becker R (2008). An update on randomized controlled trials of evidence-based Supported Employment. Psychiatric Rehabilitation Journal, 31 (4): 280-290.
  20. Bond GR, Drake RE & Pogue JA. (2019). Expanding Individual Placement and Support to Populations With Conditions and Disorders Other Than Serious Mental Illness. Psychiatr Serv, 70(6), 488-498. doi:10.1176/appi.ps.201800464
  21. Bond GR, Kim SJ, Becker DR, Swanson SJ, Drake RE, Krzos IM, et al. (2015). A controlled trial of Supported Employment for people with severe mental illness and justice involvement. Psychiatric Services, 66 (10): 1027-1034.
  22. Campbell K, Bond GR, Drake RE, McHugo GJ & Xie H (2010). Client predictors of employment outcomes in high-fidelity Supported Employment. A regression analysis. The Journal of Nervous and Mental Disease, 198 (8): 556-553.
  23. Crowther R, Marshall M, Bond GR & Huxley P (2001). Vocational rehabilitation for people with severe mental illness. Cochrane Database Systematic Reviews, Issue 2, Art. No. CD003080.
  24. Davis LL, Leon AC, Toscano R, Drebing CE, Ward LC, Parker PE, et al. (2012). A randomized controlled trial of Supported Employment among veterans with posttraumatic stress disorder. Psychiatric Services, 63 (5): 464-470.
  25. Fadyl JK, Anstiss D, Reed K, Khoronzhevych M & Levack WMM. (2020). Effectiveness of vocational interventions for gaining paid work for people living with mild to moderate mental health conditions: systematic review and meta-analysis. BMJ Open, 10(10), e039699. doi:10.1136/bmjopen-2020-039699
  26. Frederick DE & VanderWeele TJ (2019). Supported employment: Meta-analysis and review of randomized controlled trials of individual placement and support. PLoS ONE, 14(2), e0212208. doi:10.1371/journal.pone.0212208
  27. Hendriks V, Blanken P, Croes E, Schippers G, Schellekens A, Stollenga M, van den Brink W (2018). Multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van cannabis, cocaïne, amfetamine, ecstasy, GHB en benzodiazepines. Utrecht: Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ.
  28. Hoffmann H, Jäckel D, Glauser S & Kupper Z (2012). A randomised controlled trial of the efficacy of supported employment. Acta Psychiatrica Scandinavica, 125: 157-167.
  29. Hoffmann H, Jäckel D, Glauser S, Mueser KT & Kupper Z (2014). Long-term effectiveness of supported employment: 5-year follow-up of a randomised controlled trial. The American Journal of Psychiatry, 171: 1183-1190.
  30. Kinoshita Y, Furukawa TA, Kinoshita K, Honyashiki M, Omori IM, Marshall M, et al. (2013). Supported employment for adults with severe mental illness. Cochrane Database Systematic Reviews, Issue 9, Art. No. CD008297.
  31. LePage JP, Lewis AA, Crawford AM, Parish JA, Ottomanelli L, Washington EL & Cipher DJ. (2016). Incorporating Individualized Placement and Support Principles Into Vocational Rehabilitation for Formerly Incarcerated Veterans. Psychiatr Serv, 67(7), 735-742. doi:10.1176/appi.ps.201500058
  32. Lones CE, Bond GR, McGovern MP, Carr K, Leckron-Myers T, Hartnett T & Becker DR. (2017). Individual Placement and Support (IPS) for Methadone Maintenance Therapy Patients: A Pilot Randomized Controlled Trial. Adm Policy Ment Health, 44(3), 359-364. doi:10.1007/s10488-017-0793-2
  33. Marsden J, Anders P, Clark H, Colocassis K, Eastwood B, Knight J, ... Stannard J. (2020). Protocol for a multi-centre, definitive randomised controlled trial of the effectiveness of Individual Placement and Support for employment support among people with alcohol and drug dependence. Trials, 21(1), 167. doi:10.1186/s13063-020-4099-4
  34. Marshall T, Goldberg RW, Braude L, Dougherty RH. Daniels AS, Ghose SS, et al. (2014). Supported employment: Assessing the evidence. Psychiatric Services, 65 (1): 16-23.
  35. Michon HW, van Busschbach JT, van Vugt M & Stant AD (2011). Effectiviteit van Individuele Plaatsing en Steun in Nederland. Verslag van een gecontroleerde effectstudie. Deelrapport 1. Bevindingen na 18 maanden follow-up. Utrecht: Trimbos instituut/ Groningen: RGOc/UMCG.
  36. Michon H, van Busschbach JT, Stant AD, van Vugt MD & van Weeghel J (2014). Effectiveness of Individual Placement and Support for people with severe mental illness in the Netherlands: A 30-month randomized controlled trial. Psychiatric Rehabilitation Journal, 37 (2): 129-136.
  37. Mueser KT, Campbell K & Drake RE (2011). The effectiveness of supportive employment in people with dual disorders. Journal of Dual Diagnosis, 7 (1-2): 90-102.
  38. Oshima I, Sono T, Bond GR & Nishio M (2014). A randomized controlled trial of Individual Placement and Support in Japan. Psychiatric Rehabilitation Journal, 37 (2): 137-143.
  39. Razzano LA, Cook JA, Burke-Miller JK, Mueser KT, Pickett-Schenk SA, Grey DD, et al. (2005). Clinical factors associated with employment among people with severe mental illness: Findings from the Employment Intervention Demonstration Program. The Journal of Nervous and Mental Disease, 193 (11): 705-713.
  40. Rosenheck RA & Maris AS (2007). Implementation of supported employment for homeless veterans with psychiatric or addiction disorders: Two-year outcomes. Psychiatric Services, 58 (3): 325-333.
  41. Twamley EW, Vella L, Burton CZ, Becker DR, Bell MD & Jeste DV (2012). The efficcacy of supported employment for middle-ages and older people with schizophrenia. Schizophrenia Research, 135: 100-104.
  42. Van Busschbach JT, Michon HW, van Vugt M & Stant AD (2011). Effectiviteit van Individuele Plaatsing en Steun in Nederland. Verslag van een gerandomiseerde gecontroleerde effectstudie. Basisrapport SCION-I en II. Bevindingen na 30 maanden follow-up. Groningen/Utrecht: Rob Giel Onderzoekscentrum/Trimbos instituut.
  43. Waghorn G, Dias S, Gladman B, Harris M & Saha S (2014). A multi-site randomised controlled trial of evidence-bases supported employment for adults with severe and persistent mental illness. Australian Occupational Therapy Journal, 61: 424-436.
  44. Wallstroem IG, Pedersen P, Christensen TN, Hellström L, Bojesen AB, Stenager E, ... Eplov LF. (2021). A Systematic Review of Individual Placement and Support, Employment, and Personal and Clinical Recovery. Psychiatric Services, appi.ps.202000070. doi:10.1176/appi.ps.202000070
  45. Referenties Inzet van ervaringsdeskundigen - Peer support
  46. Bassuk EL, Hanson J, Green RN, Richard M & Laudet A (2016). Peer-delivered recovery support services for addictions in the United States: A systematic review. Journal of Substance Abuse Treatment, 63: 1-9.
  47. Lloyd-Evans B, Mayo-Wilson E, Harrison B, Istead H, Brown E, Pilling S, et al. (2014). A systematic review and meta-analysis of peer support for people with severe mental illness. BMC Psychiatry, 14: 39.
  48. Lyons N, Cooper C & Lloyd-Evans B (2021). A systematic review and meta-analysis of group peer support interventions for people experiencing mental health conditions. BMC Psychiatry, 21(1), 315. doi:10.1186/s12888-021-03321-z
  49. Possemato K, Johnson EM, Emery JB, Wade M, Acosta MC... Maisto SA (2019. A pilot study comparing peer supported web-based CBT to self-managed web CBT for primary care veterans with PTSD and hazardous alcohol use. Psychiatric Rehabilitation Journal, 42 (3): 305-13.
  50. Reif S, Braude L, Lyman DR, Dougherty RH, Daniels AS, Ghose SS, et al. (2014). Peer recovery support for individuals with substance use disorders: Assessing the evidence. Psychiatric Services, 65 (7): 853-861.
  51. Ruger JP, Abdallah AB, Luekens C & Cottler L (2012). Cost-effectiveness of peer-delivered interventions for cocaine and alcohol abuse among women: A randomized controlled trial. PLoS ONE, 7 (3): e33594.
  52. Simpson A, Flood C, Rowe J, Quigley J, Henry S, Hall C, et al. (2014) Results of a pilot randomised controlled trial to measure the clinical and cost effectiveness of peer support in increasing hope and quality of life in mental health patients discharged from hospital in the UK. BMC Psychiatry, 14: 30.
  53. Tracey K & Wallace SP (2016). Benefits of peer support groups in the treatment of addiction. Substance Abuse and Rehabilitation, 7: 243-151.
  54. White S, Foster R, Marks J, Morshead R, Goldsmith L ... Gillard S (2020). The effectiveness of one-to-one peer support in mental health services: A systematic review and meta-analysis. BMC Psychiatry, 20: 534.
  55. Referenties Herstellen Doe Je Zelf
  56. Van Gestel-Timmermans H, Brouwers EPM, van Assen MALM & van Nieuwenhuizen C (2012). Effects of a peer-run course on recovery from serious mental illness: A randomized controlled trial. Psychiatric Services, 63: 54-60.
  57. Referenties Wellness Recovery Action Plan
  58. Canacott L, Moghaddam N & Tickle A (2019). Is the Wellness Recovery Action Plan (WRAP) efficacious for improving personal and clinical recovery outcomes? A systematic review and meta-analysis. Psychiatr Rehabil J, 42(4), 372-381. doi:10.1037/prj0000368
  59. Cook JA, Copeland ME, Jonikas JA, Hamilton MM, Razanno LA, Grey DD, et al. (2012a). Results of a randomized controlled trial of mental illness self-management using Wellness Recovery Action Planning. Schizophrenia Bulletin, 38 (4): 881-891.
  60. Cook JA, Copeland ME, Floyd CB, Jonikas JA, Hamilton MM, Razzano L, et al. (2012b). A randomized controlled trial of effects of wellness recovery action planning on depression, anxiety and recovery. Psychiatric Services, 63 (6): 541-547.
  61. Cook JA, Copeland ME, Goldrick V, Jonikas JA, Hamilton MM, Grey DD, Carter TM, et al. (2013). Impact of Wellness Recovery Action Planning on service utilization and need in a randomized controlled trial. Psychiatric Rehabilitation Journal, 36 (4): 250–257.
  62. Fukui S, Starnino VR, Susana M, Davidson LJ, Cook K, Rapp CA & Gowdy EA (2011). Effect of Wellness Recovery Action Plan (WRAP) participation on psychiatric symptoms, sense of hope, and recovery. Psychiatr Rehabil J, 34(3), 214-222. doi:10.2975/34.3.2011.214.222
  63. Jonikas JA, Grey DD, Copeland ME, Razanno LA, Hamilton MM, Floyd CB, et al. (2011). Improving propensity for patient self-advocacy through Wellness Recovery Action Planning: Results of a randomized controlled trial. Community Mental Health Journal, 49 (3): 260-269.
  64. Mak WWS, Chan RCH, Pang IHY, Chung NYL, Yau SSW & Tang JPS (2016). Effectiveness of Wellness Recovery Action Planning (WRAP) for Chinese in Hong Kong. American journal of psychiatric rehabilitation, 19(3), 235-251. doi:10.1080/15487768.2016.1197859
  65. O'Dwyer (2014). Embracing wellness, self management, and the positive interface of Eastern and Western psychology. (Post-Chartered Doctoral Research Portfolio). Retrieved from: https://openaccess.city.ac.uk/id/eprint/14565/ (d.d. 9 juni 2021).
  66. O'Keeffe D, Hickey D, Lane A, McCormack M, Lawlor E, Kinsella A, ... Clarke M (2016). Mental illness self-management: a randomised controlled trial of the Wellness Recovery Action Planning intervention for inpatients and outpatients with psychiatric illness. Irish Journal of Psychological Medicine, 33(2), 81-92. doi:10.1017/ipm.2015.18
  67. Referenties Vaktherapeutische interventies
  68. Albornoz, Y. (2011). The effects of group improvisational music therapy on depression in adolescents and adults with substance abuse: a randomized controlled trial. Nordic Journal of Music Therapy, 20(3), 208-224. doi:10.1080/08098131.2010.522717
  69. Bensimon, M., & Gilboa, A. (2010). The music of my life: The impact of the Musical Presentation on the sense of purpose in life and on self-consciousness. The Arts in Psychotherapy, 37(3), 172-178. doi:https://doi.org/10.1016/j.aip.2010.03.002
  70. Carter, T. E., & Panisch, L. S. (2021). A Systematic Review of Music Therapy for Psychosocial Outcomes of Substance Use Clients. International Journal of Mental Health and Addiction, 19(5), 1551-1568. doi:10.1007/s11469-020-00246-8
  71. Eren, N., Ö?ünç, N. E., Keser, V., B?kmaz, S., ?ahin, D., & Saydam, B. (2014). Psychosocial, symptomatic and diagnostic changes with long-term psychodynamic art psychotherapy for personality disorders. The Arts in Psychotherapy, 41(4), 375-385. doi:10.1016/j.aip.2014.06.004
  72. Gold, C., Solli, H. P., Krüger, V., & Lie, S. A. (2009). Dose–response relationship in music therapy for people with serious mental disorders: Systematic review and meta-analysis. Clinical psychology review, 29(3), 193-207.
  73. Gür, F., & Can Gür, G. (2020). Is Exercise a Useful Intervention in the Treatment of Alcohol Use Disorder? Systematic Review and Meta-Analysis. Am J Health Promot, 34(5), 520-537.
  74. Hakvoort, L., de Jong, S., van de Ree, M., Kok, T., Macfarlane, C., & de Haan, H. (2020). Music Therapy to Regulate Arousal and Attention in Patients With Substance Use Disorder and Posttraumatic Stress Disorder: A Feasibility Study. J Music Ther, 57(3), 353-378.
  75. Hallgren, M., Vancampfort, D., Giesen, E.S., Lundin, A.. & Stubbs, B. (2017). Exercise as treatment for alcohol use disorders: Systematic review and meta-analysis. British Journal Sports Medicine, 51: 1058-1064.
  76. Hohmann, L., Bradt, J., Stegemann, T., & Koelsch, S. (2017). Effects of music therapy and music-based interventions in the treatment of substance use disorders: A systematic review. PLoS ONE, 12(11), e0187363.
  77. Huang, Y., & Chen, X. (2021). Efficacy of Group Music Therapy Based on Emotion-Regulation Skills on Male Inpatients With Alcohol Dependence: A Randomized, Controlled Pilot Trial. Front Psychol, 12. doi:10.3389/fpsyg.2021.697617
  78. Leather, J., & Kewley, S. (2019). Assessing Drama Therapy as an Intervention for Recovering Substance Users: A Systematic Review. Journal of Drug Issues, 0022042619845845. doi:10.1177/0022042619845845
  79. Mataheru, A. (2008). Psychomotorische therapie in de verslavingszorg. Verslaving, 4:67-74. doi: 10.1007/BF03078950
  80. Mays, K. L., Clark, D. L., & Gordon, A. J. (2008). Treating addiction with tunes: a systematic review of music therapy for the treatment of patients with addictions. Substance Abuse, 29(4), 51-59.
  81. Megranahan, K., & Lynskey, M. T. (2018). Do creative arts therapies reduce substance misuse? A systematic review. The Arts in Psychotherapy, 57, 50-58.
  82. Probst, M., Knapen, J., Poot, G., & Vancampfoort, D. (2010). Psychomotor therapy and psychiatry: What's in a name? The Open Complementary Medicine Journal, 2: 105-113. doi: 10.2174/1876391X01002010105
  83. Smit, Y., de Beurs, D., Van den Bruel, A., Vlayen, J., & Cuijpers, P. (2015). Overview van reviews over vaktherapie in de geestelijke gezondheidszorg – Rapport voor Zorginstituut Nederland. Amsterdam: Vrije Universiteit; België: Medical Evaluation & Technology Assessment.
  84. Soares, M. H., Rolin, T. F. C., Machado, F. P., Ramos, L. K. F., & Rampazzo, A. R. P. (2019). Impact of brief intervention and art therapy for alcohol users. Rev Bras Enferm, 72(6), 1485-1489. doi:10.1590/0034-7167-2018-0317
  85. Stuebing, M. D., Lorenz, H., & Littlefield, L. M. (2020). Literacy-Free 12 Step Expressive Arts Curriculum Enhances Engagement and Treatment Outcomes for Dually Diagnosed Substance Use and Mental Health Disorders. Alcoholism Treatment Quarterly, 38(2), 250-265. doi:10.1080/07347324.2019.1681331
  86. Wang D, Wang Y, Wang Y, Li R, Zhou C (2014) Impact of Physical Exercise on Substance Use Disorders: A Meta-Analysis. PLoS ONE 9(10): e110728.
  87. Referenties Gereguleerde verstrekking van alcohol (Managed Alcohol Programs)
  88. Brooks, H. L., Kassam, S., Salvalaggio, G., & Hyshka, E. (2018). Implementing managed alcohol programs in hospital settings: A review of academic and grey literature. Drug Alcohol Rev. doi:10.1111/dar.12659
  89. Brown, L., Skulsh, J., Morgan, R., Kuehlke, R., & Graham, B. (2017). Research into action? The Eastside Illicit Drinkers Group for Education's (EIDGE) experiences as a community-based group in Vancouver, Canada. Drug Alcohol Rev. doi:10.1111/dar.12599
  90. Carver, H., Parkes, T., Browne, T., Matheson, C., & Pauly, B. (2021). Investigating the need for alcohol harm reduction and managed alcohol programs for people experiencing homelessness and alcohol use disorders in Scotland. Drug and Alcohol Review, 40(2), 220-230. doi:10.1111/dar.13178
  91. Ezard, N., Cecilio, M. E., Clifford, B., Baldry, E., Burns, L., Day, C. A., . . . Dolan, K. (2018). A managed alcohol program in Sydney, Australia: Acceptability, cost-savings and non-beverage alcohol use. Drug and Alcohol Review, 37(S1), S184-S194. doi:https://doi.org/10.1111/dar.12702
  92. Chow, C., Wettlaufer, A., Zhao, J., Stockwell, T., Pauly, B., & Vallance, K. (2017). Counting the cold ones: A comparison of methods measuring total alcohol consumption of managed alcohol program participants. Drug Alcohol Rev. doi:10.1111/dar.12648
  93. Collins, S. E., Clifasefi, S. L., Nelson, L. A., Stanton, J., Goldstein, S. C., Taylor, E. M., . . . Jackson, T. R. (2019). Randomized controlled trial of harm reduction treatment for alcohol (HaRT-A) for people experiencing homelessness and alcohol use disorder. Int J Drug Policy, 67, 24-33. doi:10.1016/j.drugpo.2019.01.002
  94. Ezard, N., Cecilio, M. E., Clifford, B., Baldry, E., Burns, L., Day, C. A., . . . Dolan, K. (2018). A managed alcohol program in Sydney, Australia: Acceptability, cost-savings and non-beverage alcohol use. Drug and Alcohol Review, 37(S1), S184-S194. doi:https://doi.org/10.1111/dar.12702
  95. Ivsins, A., Pauly, B., Brown, M., Evans, J., Gray, E., Schiff, R., . . . Stockwell, T. (2019). On the outside looking in: Finding a place for managed alcohol programs in the harm reduction movement. Int J Drug Policy, 67, 58-62. doi:10.1016/j.drugpo.2019.02.004
  96. Kouimtsidis, C., Pauly, B., Parkes, T., Stockwell, T., & Baldacchino, A. M. (2021). COVID-19 Social Restrictions: An Opportunity to Re-visit the Concept of Harm Reduction in the Treatment of Alcohol Dependence. A Position Paper. Front Psychiatry, 12, 623649. doi:10.3389/fpsyt.2021.623649
  97. Magwood, O., Salvalaggio, G., Beder, M., Kendall, C., Kpade, V., Daghmach, W., . . . Pottie, K. (2020). The effectiveness of substance use interventions for homeless and vulnerably housed persons:  A systematic review of systematic reviews on supervised consumption facilities, managed alcohol programs, and pharmacological agents for opioid use disorder. PLoS ONE, 15(1), e0227298. doi:10.1371/journal.pone.0227298
  98. Muckle, W., Muckle, J., Welch, V., & Tugwell, P. (2012). Managed alcohol as a harm reduction intervention for alcohol addiction in populations at high risk for substance abuse. Cochrane Database Syst Rev, 12, CD006747. doi:10.1002/14651858.CD006747.pub2
  99. Pauly, B., Gray, E., Perkin, K., Chow, C., Vallance, K., Krysowaty, B., & Stockwell, T. (2016). Finding safety: a pilot study of managed alcohol program participants' perceptions of housing and quality of life. Harm Reduction Journal, 13(1), 15. doi:10.1186/s12954-016-0102-5
  100. Pauly, B., Vallance, K., Wettlaufer, A., Chow, C., Brown, R., Evans, J., ... Stockwell, T. (2018). Community managed alcohol programs in Canada: Overview of key dimensions and implementation. Drug and Alcohol Review, 37(S1), S132-S139. doi:https://doi.org/10.1111/dar.12681
  101. Room, R. (2018). Managed alcohol programs: Reducing social and injury harm, but what about long-term health harm? Drug and Alcohol Review, 37(S1), S197-S198. doi:https://doi.org/10.1111/dar.12690
  102. Podymow, T., Turnbull, J., Coyle, D., Yetisir, E., & Wells, G. (2006). Shelter-based managed alcohol administration to chronically homeless people addicted to alcohol. CMAJ, 174(1), 45-49. Retrieved from http://www.cmaj.ca/cgi/content/abstract/174/1/45
  103. Schouten, E. (2010). Alcoholisten binden met bier. Medisch Contact, 65(22), 1000-1003.
  104. Stockwell, T., & Pauly, B. (2018). Managed alcohol programs: Is it time for a more radical approach to reduce harms for people experiencing homelessness and alcohol use disorders? Drug Alcohol Rev. doi:10.1111/dar.12687
  105. Stockwell, T., Pauly, B., Chow, C., Erickson, R. A., Krysowaty, B., Roemer, A., . . . Zhao, J. (2017). Does managing the consumption of people with severe alcohol dependence reduce harm? A comparison of participants in six Canadian managed alcohol programs with locally recruited controls. Drug and Alcohol Review, 37 (S1), S159-S166. doi:10.1111/dar.12618
  106. Stockwell, T., Zhao, J., Pauly, B., Chow, C., Vallance, K., Wettlaufer, A., . . . Chick, J. (2021). Trajectories of Alcohol Use and Related Harms for Managed Alcohol Program Participants over 12 Months Compared with Local Controls: A Quasi-Experimental Study. Alcohol Alcohol. doi:10.1093/alcalc/agaa134
  107. Vallance, K., Stockwell, T., Pauly, B., Chow, C., Gray, E., Krysowaty, B., . . . Zhao, J. (2016). Do managed alcohol programs change patterns of alcohol consumption and reduce related harm? A pilot study. Harm Reduction Journal, 13(1), 13. doi:10.1186/s12954-016-0103-4

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 18-09-2023

Laatst geautoriseerd  : 18-09-2023

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde
  • Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve Therapie
  • Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland
  • Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

Algemene gegevens

Deze update van de multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol uit 2009 kwam tot stand in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). Voor de ontwikkeling van de MDR-SGA werd een werkgroep van afgevaardigden van beroepsverenigingen en de patiëntenorganisatie Het Zwarte Gat samengesteld.

Voorzitter van de werkgroep was prof. dr. Arnt Schellekens (Radboud Universitair Medisch Centrum), bijgestaan door vice-voorzitter em. prof. dr. Wim van den Brink (Amsterdam Universitair Medisch Centrum). Prof. dr. Vincent Hendriks, dr. Peter Blanken en dr. Renske Spijkerman van het Parnassia Addiction Research Centre (PARC) zorgden voor de wetenschappelijke onderbouwing van de richtlijn. Het Trimbos-instituut leverde de projectleider die de totstandkoming van de richtlijn procesmatig ondersteunde.

 

De werkgroep werd bijgestaan door een projectgroep. Deze bestond uit de projectleider van het Trimbos-instituut, de onderzoekers van het PARC, een vertegenwoordiger van Het Zwarte Gat en de (vice-)voorzitter van de werkgroep. 

 

De werkgroep kwam negen keer bij elkaar in de periode september 2020 – maart 2022. Leden van de werkgroep werkten in zogeheten ‘topicgroepen’ per hoofdstuk aan de formulering van praktijkoverwegingen en aanbevelingen in aanvulling op de wetenschappelijke conclusies en de discussies in de werkgroep. Daarbij werden ze ondersteund door de projectgroep.

Samenstelling werkgroep

Auteurs

Dr. Peter Blanken

em. Prof. dr. Wim van den Brink

Prof. dr. Vincent Hendriks

Prof. dr. Arnt Schellekens

Dr. Renske Spijkerman

 

Werkgroep

Voor de ontwikkeling van deze herziening van de multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol uit 2009 werd een werkgroep van afgevaardigden van beroepsverenigingen en de patiëntenorganisatie Het Zwarte Gat samengesteld. Leden van de werkgroep werkten in zogeheten ‘topicgroepen’ per hoofdstuk aan de formulering van praktijkoverwegingen en aanbevelingen in aanvulling op de wetenschappelijke conclusies en de discussies in de werkgroep.

 

Joanneke van der Nagel

 

Psychiater,

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Arjen Neven

Psychiater

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Merlijn Bakkenes

 

Verpleegkundig specialist,

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

Han Luijkx

 

Voormalig Verslavingsarts KNMG,

Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VvGN)

Tim van Grinsven

 

Verslavingsarts

Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VvGN)

Ellen Vedel

Psycholoog

Vereniging voor Gedrags- en Cognitieve therapieën (VGCt)

Wilfried Ekkers

 

Psycholoog

Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie en haar specialismen (NVGzP)

Jannet de Jonge

 

Psycholoog,

Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie en haar specialismen (NVGzP)

Kees Keuch

 

Ervaringsdeskundige

Stichting Het Zwarte Gat

Rob Vos

 

Ervaringsdeskundige

Stichting Het Zwarte Gat

Arnt Schellekens

Psychiater,

Radboud UMC

Wim van den Brink

 

Emeritus Hoogleraar Verslavingszorg,

Amsterdam UMC

Bella Drost

Agendalid

Huisarts,

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

 

Projectgroep

Prof. Dr. Vincent Hendriks (PARC)

Dr. Peter Blanken (PARC)

Dr. Renske Spijkerman (PARC)

Prof. Dr. Arnt Schellekens (Radboudumc)

Em. Prof. Dr. Wim van den Brink (Amsterdamumc)

Hendrik Hartevelt (voorzitter Het Zwarte Gat) in de opstartfase

Kees Keuch (Het Zwarte Gat)

Drs. Els Bransen (Trimbos-instituut)

 

Wetenschappelijke onderbouwing

De wetenschappelijke onderbouwing van de richtlijn werd verzorgd door Parnassia Addiction Research Centre (PARC)

Prof. dr. Vincent Hendriks

Dr. Peter Blanken

Dr. Renske Spijkerman

 

Projectleiding

Het Trimbos-instituut leverde de projectleider die de totstandkoming van de richtlijn procesmatig ondersteunde en verzorgde de administratieve ondersteuning

Drs. Els Bransen

Marjolein de Vries

Belangenverklaringen

De map met verklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling ligt ter inzage bij de NVvP.

Werkwijze

Voor de wetenschappelijke onderbouwing van de MDR Alcohol werden per onderwerp/uitgangsvraag één of meer systematische literatuurstudies uitgevoerd, waarbij de databanken van MEDLINE, PsycINFO en de Cochrane Database of Systematic Reviews werden geraadpleegd tot en met de meest recente sluitingsdatum. Per onderwerp/uitgangsvraag werd – wanneer voorhanden – uitgegaan van de meest recente systematische review of meta-analyse van gecontroleerde studies. Deze werd aangevuld met later gepubliceerde gecontroleerde studies van voldoende omvang en kwaliteit.

De geselecteerde (aanvullende) studies voldeden aan elk van de volgende criteria:

•    Het onderzoek is vanaf 2000 gepubliceerd in een peer-reviewed (voornamelijk Engelstalig) wetenschappelijk tijdschrift.

•    Het onderzoek betreft een gerandomiseerde gecontroleerde studie (RCT) of een goed opgezette gecontroleerde studie met niet-gerandomiseerde vergelijkingsgroep(en) van voldoende omvang.

     Een enkele keer wordt een case serie genoemd, indien gecontroleerde studies met voldoende omvang niet voorhanden zijn en een case studie wel relevante aanvullende informatie bevatte.

•    De onderzochte groep betreft personen met een stoornis in het gebruik van alcohol volgens de criteria van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV/-5; American Psychiatric Association, 2000, 2013) of de International Classification of Diseases (ICD-10/-11; World Health Organization, 1994, 2018).

•    De onderzochte behandeling betreft een psychologische, farmacologische, of overige interventie die gericht is op ten minste het gebruik van alcohol.

•    De uitkomstmaat in het onderzoek betreft ten minste een kwantitatieve maat van het gebruik van alcohol, in termen van dagen/eenheden/frequentie van gebruik en/of abstinentie volgens zelfrapportage of biomarker.

 

Bij het beoordelen van de methodologische kwaliteit en bewijskracht van het onderzoek is gebruikgemaakt van de Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO) methodiek (Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, 2007) (zie tabel 1).

 

Tabel 1 Beoordeling van de kwaliteit van studies volgens EBRO 

A1 Systematische reviews en meta-analyses van goede kwaliteit van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2 Gerandomiseerd dubbelblind* vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit en voldoende omvang

B     Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohortonderzoek)

C     Niet-vergelijkend onderzoek

[ D     Mening van deskundigen ]

*    De eis ten aanzien van dubbelblind onderzoek is uitsluitend van toepassing op farmacologische studies onderzoek en niet op psychologisch onderzoek.

 

Kwalitatief goede systematische reviews en meta-analyses hebben het hoogste kwaliteitsniveau: A1. De werkgroep heeft de kwaliteit van systematische reviews en meta-analyses niet formeel beoordeeld, maar in de bespreking in de MDR wordt wél ingegaan op de kwaliteit van de systematische review of meta-analyse en de kwaliteit en omvang van de daarin opgenomen RCTs.

 

Kwalitatief goede RCTs hebben het één na hoogste kwaliteitsniveau: A2. Het kwaliteitsniveau van RCTs kon door de werkgroep worden afgewaardeerd van A2 naar B (of eventueel C) in geval er sprake was van één ernstige of meerdere (ook minder ernstige) beperkingen in het onderzoek die de  validiteit van de bevindingen bedreigen (bias). Als mogelijke beperkingen van RCTs gelden de volgende bedreigingen, zoals geformuleerd door GRADE: bias arising from the randomization process, bias due to deviations from the intended interventions, bias due to missing outcome data, bias in measurement of the outcome, en bias in selection of the reported result (Sterne et al., 2019).

 

De omvang van de onderzochte groep patiënten in een RCT speelt binnen GRADE geen rol in het beoordelen van studiebeperkingen, aangezien de omvang van een studie wordt meegewogen in de meta-analyse. Voor de onderhavige MDR is besloten om RCTs met minder dan 25 patiënten per onderzoeksconditie af te waarderen, van A2 naar B (of naar C in geval van aanvullende studiebeperkingen). Hierop werd één uitzondering gemaakt: RCTs met minder dan 25 patiënten per conditie die ten minste een medium (moderate) effect laten zien (d ≥ 0,50 of NNT ≤ 4) werden niet afgewaardeerd en behielden het kwaliteitsniveau A2 (tenzij andere studiebeperkingen afwaardering naar B alsnog noodzakelijk maakten). RCTs met minder dan 20 patiënten per onderzoeksconditie werden niet meegenomen in de onderbouwing van de MDR en zijn niet opgenomen in de evidentietabellen.

 

Formulering en bewijskracht van de conclusies

De conclusies in de MDR zijn voornamelijk gebaseerd op systematische reviews en meta-analyses (indien voorhanden) en op RCTs van A2 kwaliteit. Informatie uit studies van B kwaliteit is alleen in uitzonderlijke gevallen in de conclusie meegenomen. Bij het formuleren van de conclusies in de MDR-SGA werden de standaardformuleringen gehanteerd die in tabel 2 zijn weergegeven.

 

Bij elke conclusie in de MDR wordt aangegeven hoe zeker de werkgroep is over de geformuleerde conclusie (‘zekerheid/vertrouwen'), zie tabel 3. Bij de betekenis van de zekerheid/vertrouwen van de conclusies  heeft de werkgroep zich gebaseerd op de indeling van GRADE (Balshem et al., 2011).

 

Tabel 2 Gestandaardiseerde formulering van conclusies 

Studie(s) en uitkomsten

Formulering van de conclusie

In geval van kwalitatief goede systematische reviews of meta-analyses (A1 niveau) met eenduidige, robuuste bevindingen die in dezelfde richting wijzen

Het is aangetoond dat xxxxx wel/niet effectief is …..

In geval van kwalitatief goede systematische reviews of meta-analyses (A1) met onzekere – niet robuuste of tegenstrijdige – bevindingen

Er is geen consistent bewijs om een uitspraak te doen over de effectiviteit van xxxxx .....

In geval van 2 of meer kwalitatief goede RCTs (van A2 niveau) die allemaal in dezelfde richting wijzen

Het is waarschijnlijk dat xxxxx effectief is …..

Het is waarschijnlijk dat xxxxx niet effectief is …..

In geval van 3 of meer kwalitatief goede RCTs (van A2 niveau) die overwegend in dezelfde richting wijzen

Er zijn aanwijzingen dat xxxxx effectief kan zijn ….. Er zijn aanwijzingen dat xxxxx niet effectief is …..

In geval van 1 kwalitatief goede RCT (van A2 niveau)

Er is enige aanwijzing dat xxxxx effectief kan zijn ….. Er is enige aanwijzing dat xxxxx niet effectief is …..

In geval van 2 of meer kwalitatief goede RCTs (van A2 niveau) met tegenstrijdige bevindingen

Er zijn conflicterende bevindingen ten aanzien van de effectiviteit van xxxxx …..

In geval van ontbreken van systematische reviews en meta-analyses en RCTs (van A2 niveau)

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van xxxxx .....

 

Tabel 3 Zekerheid/vertrouwen in de conclusies 

Zekerheid/ Vertrouwen

Interpretatie

  • Niveau 1 – Hoog

⊕⊕⊕⊕

Wij zijn (vrijwel) zeker dat toekomstig onderzoek deze conclusie niet (aanzienlijk) zal doen wijzigen.

  • Niveau 2 – Redelijk

⊕⊕⊕⊝

Wij zijn redelijk zeker dat toekomstig onderzoek deze conclusie niet (aanzienlijk) zal doen wijzigen, maar sluiten die mogelijkheid niet uit.

  • Niveau 3 – Laag

⊕⊕⊝⊝

Wij zijn niet zeker dat toekomstig onderzoek deze conclusie niet (aanzienlijk) zal doen wijzigen; uiteindelijk is het zeer goed mogelijk dat toekomstig onderzoek tot een (aanzienlijke) aanpassing van deze conclusie zal leiden.

  • Niveau 4 – Zeer laag

⊕⊝⊝⊝

In het geval van dit niveau van bewijskracht wordt in de MDR geen conclusie geformuleerd.

 

 

Werkwijze formuleren van overwegingen en aanbevelingen

 De werkgroep heeft aanbevelingen geformuleerd op basis van de conclusie(s) uit de wetenschappelijke literatuur, praktijkkennis en ervaringskennis. Voor het opstellen van een aanbeveling is naast het niveau  van evidentie ook de balans tussen de gewenste en ongewenste effecten, de waarden en voorkeuren van patiënten en professionals, alsmede de organisatie van zorg en de kosten meegewogen om te komen tot het formuleren van aanbevelingen. Als meer factoren ter bepaling van de sterkte van de aanbeveling dezelfde richting uitwijzen, kan de werkgroep besluiten tot een sterke aanbeveling.

 

Overwegingen 

In de zogeheten ‘overwegingen vanuit de werkgroep’ is beschreven hoe de werkgroep tot de aanbevelingen is gekomen. Hierbij is gebruik gemaakt van de checklist "Van bewijs naar aanbeveling". Deze checklist is ontwikkeld door de GRADE Working Group Nederland en geeft een overzicht van factoren die mede bepalen wat de inhoud en sterkte van aanbevelingen kunnen zijn.

Deze factoren zijn:

  • Kwaliteit van het bewijs (hoog, matig, laag, zeer laag), inclusief: sterkte van het effect, consistentie van het bewijs,
  • Balans tussen gewenste en ongewenste effecten (effectiviteit in relatie tot bijwerkingen en complicaties, strekte van effect, klinische relevantie van effect)
  • Patiënten perspectief (bijvoorbeeld behoeften van de patiënt, te verwachten compliance en tevredenheid)
  • Professioneel perspectief (kennis en ervaring met technieken, risico's die professionals lopen, verwachte tijdsbesparing/-investering)
  • Middelenbeslag
  • Organisatie van zorg (bijvoorbeeld veranderingen in zorgproces, infrastructuur, vergoeding door verzekeraars)
  • Maatschappelijke perspectief

Naast bovengenoemde factoren uit de checklist is waar nodig in de ‘overwegingen vanuit de werkgroep’ iets geschreven over:

  • Industriële belangen
  • Extrapoleerbaarheid van resultaten vanuit studies rond een vergelijkbaar ziektebeeld of een vergelijkbare leeftijdscategorie.

 Aanbevelingen

Bij het formuleren van aanbevelingen hanteerde de werkgroep de volgende uitgangspunten:

Aanbevelingen dienen:

  • Ondubbelzinnig te zijn
  • Begrijpelijk te zijn voor mensen die niet de volledige richtlijn hebben gelezen
  • Gebaseerd te zijn op het best beschikbare bewijs
  • Te beginnen met hetgeen gedaan moet worden en dienen zo specifiek als mogelijk te zijn over de exacte handeling die wordt aanbevolen en de groep mensen voor wie deze is bedoeld.

Concreet betekent dit: gebruik directe instructies en begin met een werkwoord

  • Voldoende informatie bevatten maar geen onnodige details bevatten.

Bij totstandkoming van aanbevelingen dient men (volgens de handleiding van NICE):

  1. Consensus te bereiken binnen de richtlijnwerkgroep
  2. Alle informatie op te nemen die de lezer nodig heeft
  3. Weer te geven wat de ‘kracht’ van een aanbeveling is (zie tabel 4) Een aanbeveling kan sterk of zwak (conditioneel) zijn. Een zwakke aanbeveling geeft de meeste ruimte om met de patiënt over alternatieven te praten.

 

Tabel 4. Afweging sterke of zwakke aanbeveling

 

Professionele en ervaringsafwegingen sterk

Professionele en ervaringsafwegingen zwak

Evidentie sterk

Sterke aanbeveling

Sterke aanbeveling, met inachtneming praktijk overwegingen

Evidentie zwak

Sterke aanbeveling onder voorwaarden mogelijk

Zwakke aanbeveling

 

  1. Jargon en vaag taalgebruik vermijden
  2. De betrokkenheid van de patiënt te benadrukken bij besluiten rond behandeling en zorg. Gebruik werkwoorden als ‘aanbieden’, ‘overwegen’ en ‘bespreken’ in aanbevelingen in plaats van ‘voorschrijven’ of ‘toedienen’, om de rol van de patiënt in de besluitvorming rond behandeling en zorg te benadrukken.

Standaardformulering van de aanbevelingen

De sterkte van een aanbeveling reflecteert de mate van vertrouwen waarin voor de groep van patiënten voor wie de aanbevelingen zijn bedoeld, de gewenste effecten opwegen tegen de ongewenste effecten. Met het oog op zo groot mogelijke duidelijkheid en uniformiteit in de aanbevelingen is gekozen voor een aantal standaardformuleringen (zie Tabel 5)

 

Tabel 5. Standaardformulering van aanbevelingen

 

Aanbeveling positief

Aanbeveling negatief

Sterke aanbeveling

- is aan te bevelen…

- wordt ontraden…

Zwakke aanbeveling

- overweeg…

- wees terughoudend met…

 

Leeswijzer

In de literatuurstudie voor het hoofdstuk over screening, classificatie, diagnostiek, indicatiestelling, monitoring en evaluatie (hoofdstuk 2) en voor de hoofdstukken over overige behandelingen gericht op reductie van drugsgebruik (hoofdstuk 6) en herstel ondersteunende interventies (hoofdstuk 7) hebben wij geen gebruik gemaakt van de systematische methode die wij voor de andere hoofdstukken gevolgd hebben. De tijdspanne waarbinnen de richtlijn opgeleverd moest worden, liet dit niet toe. Wél hebben wij voor deze hoofdstukken uitgebreid gezocht in de PubMed database en waar mogelijk gebruikgemaakt van beschikbare systematische reviews of meta-analyses.

 

In hoofdstuk 3, Behandeling intoxicatie en detoxificatie, hebben wij geen systematische literatuurstudie uitgevoerd, maar zijn de aanbevelingen overgenomen van de Richtlijn Detoxificatie van psychoactieve middelen. Verantwoord ambulant of intramuraal detoxificeren (Dijkstra et al., 2017), waar mogelijk aangevuld met recentere (internationale) richtlijnen.

 

In elk van de interventie hoofdstukken (4 t/m 6) wordt eveneens ingegaan op de behandeling van specifieke subgroepen personen met een stoornis in het gebruik van alcohol – zoals jongeren en ouderen, mannen en (zwangere) vrouwen, mensen met verschillende culturele of etnische achtergronden of mensen met een (licht) verstandelijke beperking – voor zover daarover literatuur beschikbaar is welke voldoet aan de bovengenoemde criteria. Zie ook tekstbox 1.

 

In hoofdstuk 7 worden interventies besproken die gericht zijn op andere herstel domeinen dan gebruik van alcohol.

 

In hoofdstuk 8 en 9 wordt specifiek aandacht besteed aan respectievelijk psychiatrische comorbiditeit en comorbide middelenstoornis(sen). In de studies die hierover in het systematische literatuuronderzoek gevonden werden, hebben wij gekeken naar (1) het effect van de interventie op het gebruik van alcohol en – voor zover beschikbaar – op de comorbide psychiatrische of comorbide middelenstoornis(sen), en (2) de invloed (moderatie) van de comorbide psychiatrische of middelenstoornis op de uitkomsten wat betreft het alcoholgebruik.

 

Hoofdstuk 10, ten slotte, presenteert een beslisboom voor een gedifferentieerde (gepersonaliseerde) zorgtoewijzing van patiënten aan de hand van de wetenschappelijke conclusies en aanbevelingen uit de voorgaande hoofdstukken.

 

Tekstbox 1. Specifieke aandacht voor subgroepen in de behandeling van alcoholverslaving

 

Referenties: Inleiding

American Psychiatric Association (APA). (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders, fourth edition, text revision (DSM-IV-TR). (4th edition ed.). Washington DC: American Psychiatric Association.

 

American Psychiatric Association (APA). (2013). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5). Washington DC: American Psychiatric Association.

 

Balshem, H., Helfand, M., Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Kunz, R., Brozek, J., . . . Guyatt, G. H. (2011). GRADE guidelines: 3. Rating the quality of evidence. J Clin Epidemiol, 64(4), 401-406. doi:10.1016/j.jclinepi.2010.07.015

 

Dijkstra, B., Van Oort, M., Schellekens, A., De Haan, H., & De Jong, C. (Eds.). (2017). Richtlijn detoxificatie van psychoactieve middelen. Verantwoord ambulant of intramuraal detoxificeren. Amersfoort / Utrecht (NL): Stichting Resultaten Scoren / Perspectief Uitgevers.

 

Hallers-Haalboom, E. T., Langeland, W., Kunst, L. E., & Bekker, M. H. J. (2017). Sekse en gender bij problematisch alcoholgebruik of een stoornis in het gebruik van alcohol. Bron: www.ggzstandaarden.nl/uploads/side_products/4decd06e08810815ef45d2e9451392ad.pdf

 

Ray, L. A., Du, H., Green, R., Roche, D. J. O., & Bujarski, S. (2021). Do behavioral pharmacology findings predict clinical trial outcomes? A proof-of-concept in medication development for alcohol use disorder. Neuropsychopharmacology, 46(3), 519-527. doi:10.1038/s41386-020-00913-3

 

Schick, M. R., Spillane, N. S., & Hostetler, K. L. (2020). A Call to Action: A Systematic Review Examining the Failure to Include Females and Members of Minoritized Racial/Ethnic Groups in Clinical Trials of Pharmacological Treatments for Alcohol Use Disorder. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 44(10), 1933-1951. doi:10.1111/acer.14440

 

Sterne, J. A. C., Savovic, J., Page, M. J., Elbers, R. G., Blencowe, N. S., Boutron, I., . . . Higgins, J. P. T. (2019). RoB 2: a revised tool for assessing risk of bias in randomised trials. BMJ, 366, l4898. doi:10.1136/bmj.l4898

 

Swartz, H., & Fournier, J. (2019). Can network meta-analysis substitute for direct comparisons in Psychotherapy Trials? JAMA Psychiatry, 76(7), 678-679. doi:10.1001/jamapsychiatry.2019.0243

 

World Health Organization (WHO). (1994). International Classification of Diseases, 10th Revision (ICD-10). Geneva: World Health Organization.

 

World Health Organization (WHO). (2018). International Classification of Diseases, 11th Revision (ICD-11). Geneva: World Health Organization.

Volgende:
Behandeling van stoornis in het gebruik van alcohol bij psychiatrische comborbiditeit