Stoornissen in het gebruik van alcohol

Initiatief: NVvP Aantal modules: 37

Behandeling van stoornis in het gebruik van alcohol bij psychiatrische comborbiditeit

Uitgangsvraag

Wat is de effectiviteit van farmacologische behandelingen bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide psychiatrische stoornis?

 

Wat is de effectiviteit van psychologische behandelingen bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide psychiatrische stoornis?

Aanbeveling

In het algemeen geldt bij SGA en comorbide psychische stoornissen dat beide stoornissen behandeld moeten worden, omdat behandeling van de ene stoornis in het algemeen geen effect heeft op de andere (comorbide) stoornis

  1. Bij patiënten met een SGA en comorbide depressieve stoornis of angststoornis:
    1. bij een milde comorbide stoornis dient eerst de SGA behandeld te worden vanwege een mogelijk gunstig effect op de comorbiditeit
    2. bij persisteren of hoge ernst van de comorbide stoornis, behandel conform de richtlijn voor de comorbide stoornis en behandel tegelijkertijd ook de SGA
  1. Bij patiënten met een SGA en comorbide bipolaire stoornis, PTSS, ADHD, psychotische stoornis en/of persoonlijkheidsstoornis: behandel conform de richtlijnen van de SGA en de richtlijnen van de comorbide stoornis.

Patiënten met een SGA en een comorbide andere psychiatrische stoornis moeten in afstemming met de patiënt vanuit een geïntegreerde visie (parallel, sequentieel of geïntegreerd) behandeld worden.

 

Bovengenoemde aanbevelingen gelden in het algemeen ook voor specifieke doelgroepen, zoals jeugd, ouderen en zwangeren.

Overwegingen

De werkgroep heeft enkele algemene overwegingen vanuit de praktijk bij de behandeling van patiënten met een SGA met daarnaast andere psychiatrische problematiek. Ook heeft de werkgroep enkele stoornisspecifieke overwegingen. Deze worden hieronder achtereenvolgens beschreven.

 

Diagnostiek van psychiatrische comorbiditeit bij patiënten met een SGA

In de praktijk worden bij veel patiënten met een SGA comorbide psychiatrische klachten gezien. Om die reden vindt de werkgroep het wenselijk bij alle patiënten met een SGA te screenen op klachten behorend bij de volgende comorbide stoornissen: angst, stemming, PTSS, ADHD, persoonlijkheidsstoornissen en cognitieve beperkingen/stoornissen. Idealiter vindt verdere diagnostiek naar psychiatrische problematiek plaats na een periode van abstinentie. Met uitzondering van PTSS en ADHD wordt hierbij vaak een periode van 2 tot 4 weken abstinentie aangehouden, om effecten van alcoholgebruik of ontwenning daarvan die van invloed kunnen zijn op psychiatrische diagnostiek zo veel mogelijk uit te sluiten. In de praktijk is een periode van abstinentie echter lang niet altijd haalbaar, waardoor zo nodig ook tijdens (bij voorkeur gestabiliseerd) gebruik diagnostiek verricht moeten worden.

 

Volgorde van behandeling van SGA en andere psychiatrische problematiek

Behandeling van de SGA heeft bij veel patiënten met een SGA en comorbide milde angst en stemmingsklachten een gunstig effect op deze comorbide klachten. Omgekeerd leidt behandeling van psychiatrische comorbiditeit doorgaans niet tot verbetering van de SGA. Een sequentiële behandeling, waarbij eerst de SGA wordt behandeld in afwachting van een mogelijk effect op de comorbide psychiatrische klachten wordt om die reden in de praktijk vaak toegepast bij patiënten met een SGA en milde comorbide angst- of stemmingsstoornissen. Bij comorbide ernstige psychiatrische aandoeningen is een parallelle of integrale behandeling zinvol. Een dergelijke parallelle behandeling wordt in de praktijk zowel in samenwerking tussen meerdere instellingen, als binnen één instelling aangeboden. De werkgroep is van mening dat hierbij vanuit netwerkzorg samenwerking en afstemming tussen eerste lijn, basis GGZ en gespecialiseerde GGZ en verslavingszorg cruciaal zijn.

 

Aard van de behandeling van patiënten met SGA en comorbide psychiatrische problematiek

De werkgroep is van mening dat in het algemeen geldt dat voor de behandeling van patiënten met een SGA en comorbide psychiatrische problematiek beide stoornissen conform de geldende richtlijnen dienen te worden behandeld. Daarbij is doorgaans een breed aanbod van zowel psychosociale interventies als farmacologische interventies aangewezen. Dit wordt in de praktijk ervaren als uitvoerbaar en effectief.

 

Relatief veel patiënten met een SGA gebruiken (vanuit eerdere behandeltrajecten) meerdere medicijnen tegelijkertijd (polyfarmacie). Wanneer er geen rationale voor voortzetting van medicatie is, vindt de werkgroep het van belang deze waar mogelijk af te bouwen. In de praktijk worden daarvan positieve effecten op zowel de SGA als de comorbide psychiatrische klachten gezien.

 

De werkgroep is van mening dat bij de behandeling van psychiatrische comorbiditeit bij patiënten met een SGA de risico’s die samenhangen met het behandelen van de psychiatrische comorbiditeit (zoals bijvoorbeeld risico op farmacologische interacties bij persisterend middelengebruik of terugval in middelengebruik) en mogelijk lagere effectiviteit van de behandeling van de comorbiditeit moeten worden afgewogen tegen de risico’s van onderbehandeling van de comorbide psychiatrische stoornis. De afwezigheid van een specifieke behandelcontext binnen de verslavingszorg (zoals het ontbreken van gespecialiseerde programma’s voor bijvoorbeeld lithium/clozapine/TCA’s) mag geen reden zijn voor onderbehandeling van de psychiatrische comorbiditeit.

 

Bij het voorschrijven van psychofarmaca bij patiënten met een SGA dient extra aandacht te worden besteed aan farmacologische interacties tussen het gebruik van alcohol (en/of andere middelen) en de voorgeschreven psychofarmaca. Ook voor psychologische behandelingen dient te worden afgewogen in hoeverre het gebruik van alcohol (en/of andere middelen) interfereert met de geboden psychologische behandeling.

 

Specifieke psychiatrische comorbiditeit
Stemmingsstoornissen en angststoornissen

De werkgroep is van mening dat bij milde comorbide depressieve en/of angstklachten, het beloop van deze klachten na enkele weken abstinentie kan worden afgewacht. Eerder behandelen van de comorbide depressieve en/of angstklachten kan overwogen worden bij ernstige klachten (zoals suïcidaliteit), een positieve familieanamnese voor de betreffende psychiatrische comorbiditeit, aanwezigheid van deze klachten voorafgaand aan het alcoholgebruik, een gunstig effect van een dergelijke behandeling in de voorgeschiedenis en/of de nadrukkelijke wens van de patiënt.

 

Gezien het gunstige veiligheidsprofiel van SSRI’s, ook in combinatie met alcoholgebruik, ten opzichte van andere antidepressiva (waaronder TCA’s en lithium) hebben bij patiënten met comorbide SGA SSRI's de voorkeur. De werkgroep is echter van mening dat dit er niet toe moet leiden dat de volgende stappen in de richtlijn voor de behandeling van stemmings- of angststoornissen (waaronder TCA en ECT) niet worden gezet. Hierbij dient steeds een zorgvuldige afweging van risico’s en baten te worden gemaakt in overleg met de patiënt.

 

Trauma gerelateerde stoornissen

De werkgroep is van mening dat bij patiënten met een SGA en een comorbide trauma gerelateerde stoornis een op het traumagerichte behandeling toegepast kan worden, conform de richtlijnen voor traumabehandeling. Traumaverwerkende behandeling en intensieve snelle traumabehandeling middels exposuretechnieken, zo nodig in een gecontroleerde omgeving, heeft de voorkeur, ook wanneer patiënten nog geen langdurig stabiele abstinentie hebben bereikt. In de praktijk zien professionals bij patiënten met een SGA dat trauma gerelateerde slaapproblemen (o.a. nachtmerries) aanleiding kunnen zijn voor terugval in alcoholgebruik en daarmee ook voor het vastlopen van traumagerichte behandelingen. De werkgroep adviseert daarom naast traumagerichte behandeling indien nodig een behandeling gericht op slaapproblemen aan te bieden, zoals CGT-insomnia en/of psychofarmaca. Het gebruik van benzodiazepinen dient te worden gelimiteerd in hoeveelheid en tijd vanwege het risico op afhankelijkheid (tolerantie en onthouding).

 

Eetstoornissen

In de praktijk wordt gezien dat bij patiënten met een SGA en comorbide eetstoornis deze kunnen alterneren in ernst en aanwezigheid. Bij meer controle over de ene stoornis kunnen klachten van de andere stoornis oplopen. De werkgroep adviseert daarom tijdige en geïntegreerde of parallelle behandeling van deze comorbiditeit.

 

ADHD
De werkgroep is van mening dat ook bij alle patiënten met een SGA diagnostiek naar ADHD moet plaatsvinden, conform de richtlijn ADHD, dus inclusief een hetero-anamnese. De werkgroep is van mening dat bij de behandeling van ADHD bij patiënten met een SGA de richtlijn ADHD gevolgd kan worden. Behandeling van SGA en ADHD vraagt een gecombineerde aanpak van het gebruik van alcohol met daarbij farmacotherapie, vaardigheidstraining en psychotherapie gericht op de ADHD. In het voorschrijven van stimulantia moeten risico’s op misbruik, therapie-ontrouw en/of combinatie met middelengebruik worden afgewogen tegen het te verwachten effect. De voorkeur bestaat daarom om langwerkende middelen te kiezen. Tevens worden in de praktijk soms betere effecten gezien van hogere dan de standaarddosering stimulantia.

 

Psychotische stoornissen

Op basis van praktijkervaring spreken sommige professionals een voorkeur uit voor tweede generatie antipsychotica boven klassieke antipsychotica (haldol) of tweede generatie antipsychotica met een klassiek receptorbindingsprofiel (risperidon) bij de farmacologische behandeling van psychotische klachten, vanwege een gunstiger effect op craving en terugval. Daarbij rapporteren sommige professionals in het bijzonder goede ervaringen met aripiprazol en clozapine.

 

Persoonlijkheidsstoornissen

De werkgroep constateert dat de behandeling van comorbide SGA en persoonlijkheidsproblemen vaak een langdurig karakter heeft, waarbij het middelengebruik kan interfereren met de behandeling van de persoonlijkheidsstoornis. De werkgroep adviseert middels shared decision-making samen met de patiënt te kijken welke interventies het meest bijdragen in het herstelproces van de individuele patiënt en om daarbij gezien de persoonlijkheidsproblematiek de autonomie van de patiënt zo veel mogelijk te bevorderen.

 

Verstandelijke beperking

Mensen met een Lichte Verstandelijke Beperking (LVB) lopen een groter risico op problemen in en door het gebruik van middelen, waaronder alcohol. In preventie, diagnostiek, en behandeling gelden in beginsel dezelfde uitgangspunten als voor mensen zonder een LVB. De werkgroep is van mening dat deze zorg binnen de reguliere verslavingszorg keten vormgegeven kan worden, waar nodig met samenwerking in de bredere (gehandicapten) zorgketen. Overweeg daarbij laagdrempelig aanvullend onderzoek te doen, of overleg met de Arts voor Verstandelijk Gehandicapten (Arts VG).         

Psychosociale factoren vereisen meer aandacht, waaronder gebruik in de sociale omgeving in combinatie met beperkte weerbaarheid, gebrek aan zinvolle dagbesteding of toekomstperspectief, mismatch tussen begeleidingsbehoefte en gekregen begeleiding.  

 

Algemene aandachtspunten in zorg voor patiënten met een SGA en LVB

  • Pas bejegening aan: concreter, eenvoudiger taalgebruik, zónder dat de benadering ‘kinderachtig’ wordt.
  • Doseer het stellen van vragen en het geven van informatie.
  • Investeer in een vertrouwensband, die soms moeizaam tot stand komt.
  • Gebruik visuele (getekende) ondersteunende materialen.
  • Werk samen met informeel en professioneel systeem rondom de patiënt en betrek deze in alle fasen van de behandeling, inclusief bespreken van behandelplan.
  • Bij opname is een goede voorbereiding (rondleiding tevoren), samenwerking met het systeem, en vaak iets intensievere begeleiding nodig.
  • Bij medicamenteuze behandeling dient rekening gehouden te worden met comorbiditeit en kwetsbaarheid, waarbij het adagium ‘start low, go slow’ geldt. Let hierbij ook op (somatische) comorbiditeit en polyfarmacie.
  • Bijzondere aandacht is nodig bij medicatie zonder direct effect (risico op overdosering omdat één dosis niet helpt), medicatie die niet direct gestaakt mag worden, aversiva (relatief gecontra-indiceerd ivm de risico’s), en het belang van vitamine B1 gebruik ook na staken van alcoholgebruik.
  • Cognitieve gedragstherapie is ook voor mensen met een LVB een evidence based passende methodiek. De CGT+ is een methodiek voor mensen met een LVB, waarin ook een vertrouwenspersoon uit het systeem van de patiënt wordt betrokken.
  • Groepsbehandeling is voor mensen met een LVB een uitstekende behandelmodaliteit, mits de niveaus en belevingswereld van deelnemers niet te veel uiteen lopen. Een belangrijk deel van de patiënten die op zwakbegaafd niveau functioneren kan in reguliere programma’s meedraaien, voor patiënten met lagere niveaus is dit vaak niet haalbaar.           
  • Overweeg voor patiënten met een SGA en LVB die langere klinische opname nodig hebben verwijzing naar een specialistische afdeling (TOPGGz centrum).     
  • Gebruik tips in gespreksvoering, bejegening, en ketenzorg uit het Handboek LVB en Verslaving, Praktijkboek Triple problematiek, of de Handreiking aangepaste intake.

Specifieke doelgroepen

Bij jongeren dient in het algemeen laagdrempelig verwezen te worden voor specialistische geestelijke gezondheidszorg. Bij jongeren dient terughoudendheid te worden betracht bij aanbieden van medicatie gericht op SGA. Voor medicatie voor specifieke comorbide stoornissen wordt verwezen naar de betreffende richtlijnen.

Onderbouwing

Depressieve-stemmingsstoornis

 

Conclusies Farmacologische behandeling

 

In de meta-analyse van Agabio et al. (2018) van gerandomiseerde studies naar de effectiviteit van antidepressiva bij patiënten met alcoholafhankelijkheid en een comorbide depressieve stoornis was behandeling met antidepressiva geassocieerd met een klein positief effect op het behouden van alcoholabstinentie (7 studies; 424 deelnemers). Apart voor de medicatiegroepen was dit effect significant voor SSRIs maar niet voor 5-HT2 antagonisten. Wanneer gekeken werd naar de mate van alcoholconsumptie, hadden antidepressiva – zowel SSRIs als 5-HT2 antagonisten – een significant gunstig (klein) effect op het aantal standaardglazen per dag waarop gedronken werd (7 studies; 451 deelnemers), maar geen effect op (zeven) andere alcoholuitkomstmaten, waaronder het aantal heavy drinking days en het aantal zware drinkers. Voor geen van de alcohol-gerelateerde uitkomstmaten konden TCAs als aparte medicatiegroep in de meta-analyse meegenomen worden.

     Behandeling met antidepressiva had bij patiënten met alcoholafhankelijkheid en een comorbide depressieve stoornis een klein gunstig effect op de ernst van de depressieve symptomen, maar alleen wanneer dit beoordeeld werd door een interviewer en niet volgens zelfrapportage. Wanneer apart naar SSRIs of 5-HT2 antagonisten werd gekeken, was dit effect niet langer significant. Op de overige vier onderzochte depressie-gerelateerde uitkomstmaten, waaronder volledige remissie, was alleen het effect op behandelrespons (ten minste 50% afname van depressieve symptomen) significant. Apart voor de medicatiegroepen was dit effect significant voor TCAs maar niet voor SSRIs. Kanttekening hierbij is wel dat de TCA-studies relatief oude studies betreffen, met kleine onderzoeksgroepen en veelal een hoog risico op bias.

     In de enige (kleinschalige) gerandomiseerde trial bij jongeren met een stoornis in alcoholgebruik en comorbide depressie vonden Cornelius et al. (2009) geen effect van fluoxetine op het alcoholgebruik of de depressie.

     In tegenstelling tot de trials met antidepressiva is het aantal trials naar medicatie gericht op de alcoholstoornis bij alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide depressieve stoornis beperkt. In vier studies bij in totaal 324 patiënten met deze comorbiditeit (Oslin, 2005; Petrakis et al., 2007; Pettinati et al., 2010; Witte et al., 2012) werd geen effect gevonden van de alcoholmedicatie – naltrexon, acamprosaat en disulfiram – op de mate van alcoholgebruik of alcoholabstinentie.

     Samengevat kan gesteld worden dat behandeling met antidepressiva bij alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide depressieve stoornis een klein positief effect heeft op sommige alcohol- en depressie-gerelateerde uitkomstmaten, maar niet op uiteenlopende andere alcohol-/depressie-uitkomstmaten. Behandeling met medicatie gericht op de alcoholstoornis is in deze subgroep in maar enkele trials onderzocht en laat geen consistent effect op alcoholuitkomsten zien.

 

Op basis van de geraadpleegde meta-analyse zijn de volgende conclusies getrokken:

 

Niveau 2

Er zijn aanwijzingen dat behandeling van alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide depressieve stoornis met een antidepressivum effectief is in het handhaven van alcoholabstinentie, maar geen consistent effect heeft op de hoeveelheid geconsumeerde alcohol. De omvang van het effect is klein.

                 A1   Agabio et al. (2018)

 

Niveau 3

Er is bij alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide depressieve stoornis enige aanwijzing dat behandeling met SSRIs wél en behandeling met 5-HT2 antagonisten niet effectief is in het handhaven van alcoholabstinentie.

                 A1   Agabio et al. (2018)

 

Niveau 3

Er is bij alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide depressieve stoornis enige aanwijzing dat behandeling met antidepressiva een klein gunstig effect heeft op de depressie.

                 A1   Agabio et al. (2018)

 

Niveau 3

Er is bij alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide depressieve stoornis enige aanwijzing dat behandeling met medicatie gericht op de alcoholstoornis geen effect heeft op de mate van abstinentie of de mate van alcoholgebruik.

                 A2   Oslin (2005); Petrakis et al. (2007); Pettinati et al. (2010)

                 C     Witte et al. (2012)

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van farmacologische behandelingen bij jongeren met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide depressie.

                 B     Cornelius et al. (2009)

 

Conclusie Psychologische behandeling

 

Hoewel er recentere meta-analyses bestaan naar de psychologische behandeling van patiënten met stoornissen in middelengebruik en een comorbide depressie (Hides et al., 2019), is de meta-analyse naar de effectiviteit van cognitieve gedragstherapie (CGT) plus motiverende gespreksvoering (MGV) van Riper et al. (2014) nog steeds de meest complete analyse specifiek gericht op de psychologische behandeling van deze combinatie van stoornissen. Op basis van 12 studies bij in totaal 1721 patiënten concluderen de auteurs dat geïntegreerde CGT/MGV gericht op beide stoornissen ten opzichte van alleen behandeling van de alcoholstoornis een klein gunstig effect heeft op zowel de mate van alcoholgebruik als de ernst van de depressie. In subgroep-analyses van onder andere volwassenen (18+) versus jongvolwassenen (16-18), individuele versus groepstherapie, en studies met wel of niet gerandomiseerde toewijzing, werden geen significante verschillen in effectiviteit gevonden.

     Specifiek over digitale interventies verscheen in 2021 een meta-analyse van Schouten et al., waarin – deels overlappend met enkele studies uit Riper et al. (2014) – zes gerandomiseerde trials bij in totaal 764 personen waren opgenomen. Het ging hierbij om een doelgroep met overwegend lichtere problematiek: personen met riskant of schadelijk alcoholgebruik of een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide matig-ernstige depressie. Digitale CGT/MGV gericht op zowel het alcoholgebruik als de depressie was ten opzichte van minimale controle-interventies op de korte termijn – één tot drie maanden – effectief in het verminderen van de depressieve klachten maar niet het alcoholgebruik. Na zes maanden was de digitale CGT/MGV-interventie geassocieerd met significant minder alcoholgebruik maar niet met afname van depressieve klachten. In alle gevallen ging het om een klein effect en een hoog risico op bias in alle zes studies, vooral door bias in de uitkomstmeting.

     Aanvullend vonden wij nog een grootschalige trial naar een digitale zelfhulpinterventie van Baumgartner et al. (2021) bij bijna 700 personen met qua zwaarte vergelijkbare alcohol- en depressieproblematiek als in de meta-analyse van Schouten et al. (2021). Na drie en zes maanden waren geïntegreerde CGT/MGV gericht op beide componenten en dezelfde interventie maar nu gericht op alleen het alcoholgebruik beide effectief in het verminderen van zowel het alcoholgebruik (klein effect) als de depressieve klachten (klein tot medium effect) ten opzichte van een wachtlijst controlegroep. Het effect van beide actieve interventies verschilde niet van elkaar. Het risico op bias in deze studie was – vooral door de vele missende uitkomstmetingen – hoog.

 

Op basis van de geraadpleegde meta-analyses en aanvullende literatuur zijn de volgende conclusies getrokken:

 

Niveau 2

Er zijn bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide depressie aanwijzingen dat cognitieve gedragstherapie met motiverende gespreksvoering (CGT/MGV) gericht op beide componenten – alcoholgebruik en depressieve symptomen – effectiever is in het verminderen van zowel het alcoholgebruik als de depressieve symptomen dan behandeling van alleen de alcoholstoornis. Het effect – ten opzichte van alleen alcoholbehandeling – is voor beide componenten klein.

                 A1   Riper al. (2014)

 

Niveau 3

Er is bij patiënten met lichtere problematiek – ten minste risicovol of schadelijk alcoholgebruik en comorbide matig-ernstige depressieklachten – geen consistent bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit van digitale CGT/MGV gericht op beide componenten ten opzichte van minimale controle-interventies.

                 A1   Schouten et al. (2021)

                 B     Baumgartner et al. (2021)

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van psychologische behandelingen bij jongeren met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide depressie.

                 D     Mening van de werkgroep

 

Bipolaire stemmingsstoornis

 

Conclusies Farmacologische behandeling

 

In de systematische reviews van Spijker et al. (2018) en Stokes et al. (2020) waren zeven gerandomiseerde trials opgenomen bij in totaal 699 alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide bipolaire stemmingsstoornis. In vier trials bij 521 patiënten werd gekeken naar het effect van medicatie op de mate van alcoholconsumptie; het effect op alcoholabstinentie werd in geen van de studies onderzocht. In aanvulling op de standaardmedicatie met één of meerdere stemmingsstabilisatoren hadden quetiapine (Stedman et al., 2010; Brown et al., 2014) en in een kleine trial (N=12) topiramaat (Sylvia et al., 2016) geen significant effect op de hoeveelheid geconsumeerde alcohol, en had valproaat (Salloum et al. 2005) een klein effect op één van de twee primaire alcohol uitkomstmaten. Behalve een klein effect van quetiapine op depressie (Brown et al., 2008) was geen van de toegevoegde medicaties – quetiapine (drie trials), valproaat, topiramaat, naltrexon en acamprosaat (elk één studie) – effectief in het verminderen van de manische of depressieve symptomen.

 

Op basis van de geraadpleegde meta-analyse zijn de volgende conclusies getrokken:

 

Niveau 2

Er zijn aanwijzingen dat quetiapine als aanvullende behandeling op standaardmedicatie met stemmingsstabilisatoren, veelal lithium, bij alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide bipolaire stoornis geen meerwaarde heeft in het verminderen van het alcoholgebruik en de ernst van de manische en depressieve symptomen.

                 A2   Brown et al. (2008, 2014); Stedman et al. (2010)

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit van een behandeling met valproaat, naltrexon, topiramaat en acamprosaat in het verminderen van het alcoholgebruik en de ernst van de manische en depressieve symptomen bij patiënten met alcoholafhankelijkheid en een comorbide bipolaire stoornis.

                 B     Salloum et al. (2005); Brown et al. (2009)

                 C     Tolliver et al. (2012); Sylvia et al. (2016)

 

Conclusie Psychologische behandeling

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van farmacologische of psychologische behandelingen bij jongeren met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide bipolaire stemmingsstoornis.

                 D     Mening van de werkgroep

 

Angststoornissen

 

Conclusies Farmacologische behandeling

 

Er is maar weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van farmacotherapie bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide angststoornis. In de meest recente (Cochrane) meta-analyse van (placebogecontroleerde) trials naar de effectiviteit van farmacologische behandeling bij deze groep patiënten (Ipser et al., 2015) werden slechts drie studies gericht op een comorbide angststoornis geïncludeerd. Omdat PTSS in de DSM-5 classificatie niet langer valt onder de angststoornissen maar onder de psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen, worden de studies naar comorbide PTSS apart in de volgende paragraaf 8.4 besproken. Op basis van deze meta-analyse en drie systematische reviews (Hobbs et al., 2011; Gimeno et al., 2017; Back et al., 2021) vonden wij vijf gerandomiseerde placebogecontroleerde studies bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide angststoornis. In twee trials met in totaal slechts 57 patiënten met een comorbide sociale angststoornis (Randall et al., 2001a; Book/Thomas et al., 2008) had paroxetine geen significant effect op het alcoholgebruik en evenmin een effect op de angstsymptomen (Ipser et al., 2015). Wél had paroxetine in de meta-analyse van deze twee trials ten opzichte van placebo een significant effect op de globale klinische repons (Ipser et al., 2015). In drie trials gericht op de behandeling van een comorbide gegeneraliseerde angststoornis met in totaal 167 patiënten had buspiron geen consistent effect op de alcoholuitkomsten of angstsymptomen (Malcolm et al., 1992; Tollefson et al., 1992; Kranzler et al., 1994). Morley et al. (2014) vonden in een post-hoc analyse van een gerandomiseerde trial (N=42) op sommige alcoholuitkomstmaten een gunstig effect van baclofen ten opzichte van placebo in een kleine subgroep alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide angststoornis en geen effect in de subgroup zonder een comorbide angststoornis. De methodologische kwaliteit was in alle vijf studies laag of zeer laag.

Wij vonden geen gerandomiseerde trials naar de effectiviteit van medicijnen gericht op de stoornis in alcoholgebruik, zoals naltrexon of acamprosaat, bij deze comorbide subgroep. Agabio et al. (2021) vonden in een recente meta-analyse geen robuuste aanwijzingen voor een verschil in alcoholuitkomsten van behandeling met baclofen tussen trials bij patiënten met een hoge gemiddelde baseline angstscore en trials bij patiënten met een lage gemiddelde baseline angstscore (zie paragraaf 4.2.2: Minozzi et al., 2018).

 

Op basis van de tot dusverre verrichte placebogecontroleerde trials zijn de volgende conclusies getrokken:

 

Niveau 3

Er is bij alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide sociale angststoornis geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit van behandeling met paroxetine – of andere medicatie – in het verminderen van het alcoholgebruik of de sociale angstsymptomen.

                 A1   Ipser et al. (2015)

 

Niveau 3

Er is bij alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide gegeneraliseerde angststoornis enige aanwijzing dat behandeling met buspiron niet effectief is in het verminderen van het alcoholgebruik of de gegeneraliseerde angstsymptomen.

                 B     Malcolm et al. (1992); Kranzler et al. (1994)

                 C     Tollefson et al. (1992)

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te kunnen doen over verschil in effectiviteit van behandeling met baclofen in het verminderen van het alcoholgebruik tussen alcoholafhankelijke patiënten met of zonder een comorbide angststoornis.

                 A1   Agabio et al. (2021)

                 B     Morley et al. (2014)

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat baclofen bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik niet effectief is in het verminderen van comorbide angstsymptomen.

                 A1   Minozzi et al. (2018); Agabio et al. (2021)

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van farmacologische behandelingen bij jongeren met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide angststoornis.

                 D     Mening van de werkgroep

 

Conclusie Psychologische behandeling

 

Op basis van de systematische reviews Back et al. (2021) en Mehta et al. (2021) vonden wij zes gerandomiseerde studies naar de psychologische behandeling van in totaal 918 alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide angststoornis (sociale angststoornis; gegeneraliseerde angststoornis; paniekstoornis met of zonder agorafobie). In slechts één van de zes trials resulteerde behandeling van de comorbide angststoornis in aanvulling op de op alcohol gerichte behandeling in robuust betere alcoholgerelateerde uitkomsten (Kushner et al., 2013). In vier trials was geen sprake van meerwaarde op dit gebied (Bowen et al., 2000; Randall et al., 2001b; Schadé et al., 2005; Stapinski et al., 2021) en in de (kleine) trial van Morley et al. (2016) was geïntegreerde CGT gericht op beide stoornissen effectiever dan behandeling van alleen de alcoholstoornis op sommige alcoholuitkomstmaten, maar niet op alle alcoholmaten.

     Opvallend is dat aanvullende behandeling van de angststoornis in deze comorbide groep evenmin consistente meerwaarde lijkt te hebben in het verminderen van de angstsymptomen. In slechts twee van de zes trials was sprake van een significant gunstig effect van aanvullende of geïntegreerde behandeling op de angstsymptomen (Schadé et al., 2005; Stapinski et al., 2021).

 

Op basis van het tot dusverre verrichte gerandomiseerde onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:

 

Niveau 3

Er zijn bij alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide angststoornis aanwijzingen dat aanvullende of geïntegreerde psychologische behandeling van de angststoornis niet leidt tot betere alcoholgerelateerde uitkomsten dan alleen behandeling van de stoornis in alcoholgebruik.

                 A2   Bowen et al. (2000); Randall et al. (2001b); Schadé et al. (2005); Kushner et al. (2013); Stapinski et al. (2021)

                 C     Morley et al. (2016)

 

Niveau 3

Er zijn bij alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide angststoornis conflicterende bevindingen ten aanzien van de effectiviteit  van aanvullende of geïntegreerde behandeling van de angststoornis in het verminderen van de angstsymptomen.

                 A2   Bowen al. (2000); Randall et al. (2001b); Schadé et al. (2005); Kushner et al. (2013); Stapinski et al. (2021)

                 C     Morley et al. (2016)

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van psychologische behandelingen bij jongeren met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide angststoornis.

                 D     Mening van de werkgroep

 

Posttraumatische-Stressstoornis

 

Conclusies Farmacologische behandeling

 

Wij vonden op basis van een recente meta-analyse (Hoskins et al., 2021) en twee systematische reviews (Taylor et al.,2016; Petrakis & Simpson, 2017) acht placebogecontroleerd studies naar de effectiviteit van farmacotherapie bij in totaal 665 alcoholafhankelijke patiënten met comorbide PTSS.

 

In vier studies werd het effect van medicatie gericht op de alcoholstoornis of op beide stoornissen onderzocht. Topiramaat had in één studie een gunstig effect op het percentage dagen dat gedronken werd, maar niet op andere relevante alcoholuitkomstmaten (Batki et al., 2014). Drie studies hadden betrekking op naltrexon. In combinatie met trauma-exposurebehandeling of counseling had naltrexon een gunstig effect op het alcoholgebruik in de trial van Foa et al. (2013). Naltrexon, disulfiram of de combinatie van beide resulteerden in significant langduriger alcoholabstinentie en minder zware drinkdagen dan placebo in de trial van Petrakis et al. (2006). Naltrexon in aanvulling op de antidepressiva paroxetine of desipramine had op geen van de alcoholuitkomstmaten een significant effect ten opzichte van placebo in de trial van Petrakis et al. (2012). Desipramine had in deze studie ten opzichte van paroxetine wél een gunstig effect in het verminderen van het aantal zware drinkdagen en de hoeveelheid alcohol per drinkdag, maar beide op PTSS gerichte medicaties (desipramine/paroxetine) werden in deze studie niet vergeleken met placebo. In geen van de voorgaande drie studies waarin gekeken werd naar het effect van de alcoholmedicatie op de PTSS-symptomen (Batki et al., 2014; Foa et al., 2013; Petrakis et al., 2006) was sprake van een significant effect op de PTSS-symptomen.

 

Van de vier studies waarin alleen op PTSS gerichte medicatie werd voorgeschreven, had sertraline geen effect op de alcoholuitkomsten in twee studies (Brady et al., 2005; Hien et al., 2015) en had prazosine een significant effect op het alcoholgebruik in één studie (Simpson et al., 2015), maar niet in de andere studie (Petrakis et al., 2016). Alleen in de studie van Hien et al. (2015) had sertraline als PTSS-medicatie een gunstig effect op de PTSS-symptomen. In geen enkele studie was de medicatie effectief in het verminderen van zowel het alcoholgebruik als de PTSS-symptomen.

 

Op basis van de voorgaande placebogecontroleerde trials zijn de volgende conclusies getrokken:

 

Niveau 3

Er zijn bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide posttraumatische-stressstoornis enige aanwijzingen dat medicatie gericht op de alcoholstoornis effectief is in het verminderen van het alcoholgebruik, maar geen effect heeft op de PTSS-symptomen.

                 A2   Foa et al. (2013)

                 B     Petrakis et al. (2006); Petrakis et al. (2012);

                 C     Batki et al. (2014)

 

Niveau 3

Er zijn bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide posttraumatische-stressstoornis conflicterende bevindingen ten aanzien van de effectiviteit van prazosine in het verminderen van het alcoholgebruik.

                 A2   Petrakis et al. (2016)

                 B     Simpson et al. (2015)

 

Niveau 3

Er zijn bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide posttraumatische-stressstoornis conflicterende bevindingen ten aanzien van de effectiviteit van sertraline in het verminderen van de PTSS-symptomen.

                 A2   Brady et al. (2005)

                 B     Hien et al. (2015)

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van farmacologische behandelingen bij jongeren met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide posttraumatische-stressstoornis.

                 D     Mening van de werkgroep

 

Conclusies Psychologische behandeling

 

In de systematische review en meta-analyse van Roberts et al. (2016) naar de effectiviteit van psychologische behandelingen van patiënten met een stoornis in het gebruik van middelen en comorbide PTSS hadden zes van de 14 geïncludeerde trials betrekking op (N=456) patiënten met een stoornis in alcoholgebruik. Daarnaast vonden wij twee recente trials bij 200 patiënten die aan onze selectiecriteria voldeden (Back et al., 2019; Norman et al., 2019). In totaal beschikten wij dus over gegevens uit acht trials. In de meta-analyse van gepoolde effecten werd geen onderscheid gemaakt tussen de trials bij patiënten met een alcoholstoornis en degenen met een drugsstoornis, dus wij konden geen gebruik maken van de gepoolde effecten.

    

In zes van de acht trials werd gekeken naar het effect van een op trauma gerichte en – imaginaire of in vivo – exposure gebaseerde behandeling van PTSS, al dan niet in combinatie met CGT gericht op de alcoholstoornis. De controlebehandeling bestond daarbij uit een niet op trauma en exposure gerichte behandeling – veelal CGT gericht op coping ('Seeking Safety') of behandeling gericht op de alcoholstoornis. In geen van deze zes studies had (geïntegreerde) exposurebehandeling een gunstig effect op alcoholuitkomsten, maar in vier van de zes studies bij in totaal 337 patiënten was exposure wél geassocieerd met significante vermindering van de PTSS-symptomen, met een medium tot groot effect. Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) is een bijzondere vorm van exposurebehandeling waarvoor eveneens veel evidentie bestaat (Castelnuovo et al., 2019), maar EMDR is bij patiënten met PTSS en een comorbide stoornis in alcoholgebruik nog niet in een gecontroleerde studie onderzocht.

 

Op basis van deze acht controleerde trials zijn de volgende conclusies getrokken:

 

Niveau 2

Het is waarschijnlijk dat traumagerichte exposurebehandeling bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en comorbide posttraumatische-stressstoornis geen effect heeft op het verminderen van het alcoholgebruik, maar wél effectief is in het verminderen van de PTSS-symptomen.

                 A1   Roberts et al. (2016)

                 A2   Foa et al. (2013) ; Coffey et al. (2016); Back et al. (2019); Norman et al. (2019)

 

Niveau 2

Het is waarschijnlijk dat psychologische behandelingen zonder focus op trauma en zonder exposurecomponent bij patiënten met een comorbide alcohol- en posttraumatische-stressstoornis niet effectief zijn in het verminderen van de PTSS-symptomen.

                 A1   Roberts et al. (2016)

                 A2   Foa et al. (2013); Coffey et al. (2016); Back et al. (2019); Norman et al. (2019)

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van psychologische behandelingen bij jongeren met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide posttraumatische-stressstoornis.

                 D     Mening van de werkgroep

 

Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis

 

Conclusie Farmacologische behandeling

 

Niveau 3

Er is enige aanwijzing dat farmacotherapie van ADHD bij volwassen patiënten met een alcoholstoornis en comorbide ADHD geen effect heeft op het alcoholgebruik, maar wél een (klein) gunstig effect heeft op de ADHD-symptomen.

                 A2   Wilens et al. (2008)

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van farmacologische behandelingen bij jongeren met een stoornis in alcoholgebruik en comorbide ADHD.

                 D     Mening van de werkgroep

 

Conclusie Psychologische behandeling

 

Niveau 3

Er is op basis van het weinige verrichte onderzoek geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit van psychologische behandeling van patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en comorbide ADHD bij zowel jonge als volwassen patiënten.

                 A1   Crunelle et al. (2018); Özgen et al. (2021)

                 A2   Van Emmerik-van Oortmerssen et al. (2019)

 

Psychotische stoornissen

 

Conclusie Farmacologische behandeling

 

De wetenschappelijke literatuur over farmacologische behandeling van patiënten met een psychotische stoornis en een comorbide stoornis in alcoholgebruik is zeer beperkt. Op basis van vier recente literatuuroverzichten (Arranz et al., 2018; Archibald et al., 2019; Krause et al., 2019; Campbell et al., 2021) vonden wij één gerandomiseerde trial naar de effectiviteit van een kortwerkend versus een langwerkend antipsychoticum (risperidon) bij deze comorbiditeit (Green et al., 2015) en drie trials van kleine omvang (<20 personen per conditie) naar medicatie gericht op alcoholgebruik – acamprosaat, naltrexon en disulfiram (Petrakis et al., 2004, 2006b; Ralesvski et al., 2011).

 

Daarnaast is recent een placebogecontroleerde studie van grotere omvang uitgevoerd naar het effect van samidorphan, een mu-opioid receptor antagonist die qua structuur veel overeenkomst vertoont met naltrexon (Brunette et al., 2020). Bij patiënten met een psychotische stoornis en een comorbide alcoholstoornis was samidorphan in aanvulling op olanzapine niet effectiever dan placebo in het verminderen van het alcoholgebruik of de psychotische symptomen.

 

Tot slot vonden wij enkele relevante secundaire analyses in twee omvangrijke trials naar de effectiviteit van antipsychotica: de CATIE-trial (Clinical Antipsychotics Trial of Intervention Effectiveness) en EUFEST-trial (European First Episode Schizophrenia Trial) (Swartz et al., 2008; Wobrock et al., 2013; Mohamed et al., 2015).

 

Op basis van het beschikbare onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:

 

Niveau 3

Er zijn bij patiënten met een psychotische stoornis aanwijzingen dat het gunstige effect van antipsychotica op de psychotische symptomen niet verschilt tussen patiënten met of zonder comorbide middelengebruik of middelenstoornis, inclusief een stoornis in alcoholgebruik.

                B     Swartz et al. (2008); Wobrock et al. (2013)

 

Niveau 3

Er is bij patiënten met een psychotische stoornis enige aanwijzing dat alcoholgerelateerde uitkomsten van behandeling met antipsychotica niet verschillen tussen olanzapine, risperidon, quetiapine, ziprasidone en perphenazine.

                 B     Mohamed et al. (2015)

 

Niveau 3

Er is bij patiënten met een psychotische stoornis en een comorbide stoornis in alcoholgebruik geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit van acamprosaat, naltrexon en disulfiram in het verminderen van het alcoholgebruik. 

                 C     Petrakis et al. (2004); Petrakis et al. (2006b); Ralevski et al. (2011)

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van farmacologische behandelingen bij jongeren met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide psychotische stoornis.

                 D     Mening van de werkgroep

 

Conclusie Psychologische behandeling

 

Hunt et al. (2019) includeerden in hun Cochrane meta-analyse naar de effectiviteit van psychosociale interventies bij patiënten met een ernstige psychiatrische aandoening en een comorbide middelenstoornis 41 gerandomiseerde trials, bij in totaal 4024 patiënten. De onderzochte behandelingen betroffen geïntegreerde 'dubbele diagnose' behandeling inclusief Assertive Community Treatment (ACT) (integrated dual disorder treatment; IDDT), niet-geïntegreerde behandelingen zonder ACT en relatief kortdurende behandelingen gericht op (voornamelijk) het middelengebruik, waaronder CGT, MGV en contingentie management. Zij vonden op geen van de uitkomstmaten, waaronder middelengebruik, geestelijke gezondheid en kwaliteit van leven, meerwaarde van (aanvullende) psychosociale interventies bij patiënten met een ernstige psychiatrische aandoening en een comorbide middelenstoornis ten opzichte van de standaardbehandeling. In vrijwel alle trials ging het om patiëntpopulaties met gemengd gebruik van alcohol en drugs en werd niet apart naar alcoholgerelateerde uitkomsten gekeken. In de Cochrane meta-analyse werd de kwaliteit van de evidentie voor nagenoeg alle uitkomsten als laag of zeer laag beoordeeld.

 

Op basis van de geraadpleegde wetenschappelijke literatuur is de volgende conclusie getrokken:

 

Niveau 3

Er is bij patiënten met een psychotische stoornis en een comorbide stoornis in alcoholgebruik geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit van een aanvullende psychosociale behandeling gericht op het alcoholgebruik en/of de psychotische stoornis ten opzichte van de standaardbehandeling van de psychotische stoornis.

 

Deze conclusie geldt onder andere voor geïntegreerde 'dubbele diagnose' behandeling met Assertive Community Treatment (ACT); niet-geïntegreerde behandelingen zonder ACT of intensieve case management; en relatief kortdurende behandelingen gericht op (voornamelijk) het middelengebruik: cognitieve gedragstherapie; motiverende gespreksvoering; gecombineerde CGT plus MGV; contingentie management; en sociale vaardigheidstraining.

                 A1   Hunt et al. (2019)

 

Persoonlijkheidsstoornissen

 

Conclusie Farmacologische behandeling

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te kunnen doen over de vraag of de aanwezigheid van een comorbide persoonlijkheidsstoornis bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik geassocieerd is met slechtere uitkomsten van farmacologische behandeling van de alcoholstoornis.

                 A2   Newton-Howes et al. (2017)

                 B     Powell et al. (1995); Ralevski et al. (2007); Charney et al. (2015); Rolland et al. (2015)

                 C     Caputo et al. (2011)

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit van op alcohol gerichte farmacologische behandeling van patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide persoonlijkheidsstoornis.

                 A2   Newton-Howes et al. (2017)

                 B     Ralevski et al. (2007); Rolland et al. (2015)

                 C     Caputo et al. (2011)

 

Conclusie Psychologische behandeling

 

Niveau 3

Er zijn geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van een comorbide persoonlijkheidsstoornis bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik geassocieerd is met slechtere uitkomsten van psychosociale behandelingen van de alcoholstoornis.

                 A2   Newton-Howes et al. (2017)

B     Schuckitt et al. (1985); Nace et al. (1986); Poldrugo & Forti (1988); Booth et al. (1991); Powell et al. (1992); Longabaugh et al. (1994); Cacciola et al. (1995); Kranzler et al. (1996); Tomasson & Vaglum (1996); Verheul et al. (1999); Wolwer et al. (2001); Bottlender et al. 2002; Krampe et al. (2006); Nielsen et al. (2007); Nordholm & Nielsen (2007); Zikos et al. (2010); Hunter-Reel et al. (2014)

 

Niveau 3

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van specifieke psychosociale behandelingen voor patiënten met een persoonlijkheidsstoornis en een comorbide stoornis in alcoholgebruik, waaronder dialectische gedragstherapie, mentalisatiebevorderende therapie, schema focused therapie en – de in Nederland ontwikkelde en veel toegepaste – generieke Guideline-informed treatment for personality disorders (GIT-PD).

                 A2   Lee et al. (2015); Newton-Howes et al. (2017)

                 B     Philips et al. (2018); Hutsebaut et al. (2020)

                 C     Gregory et al. (2008, 2010)

Depressieve-stemmingsstoornis

 

Farmacologische behandeling

 

Meta-analyse

Antidepressiva

Agabio et al. (2018) verrichtten de meest omvangrijke systematische review en meta-analyse van gecontroleerde trials naar de effectiviteit van antidepressiva in de behandeling van patiënten met een alcoholafhankelijkheid en comorbide depressieve stoornis. In totaal werden 33 trials geïncludeerd (N=2242), waarin antidepressiva werden vergeleken met placebo (22 trials; N=1438), andere antidepressiva (5 trials; N=621), andere medicatie (4 trials; N=228) of psychotherapie (2 trials; N=60):

 

Selectieve serotonine heropnameremmers (SSRIs)

•    Adamson 2015              N=138       citalopram plus naltrexon vs placebo plus naltrexon

•    Cocchi 1997                  N=122       paroxetine vs amitriptyline

•    Cornelius 1997              N=51         fluoxetine vs placebo

•    Gual, 2003                    N=83         sertraline vs placebo

•    Kranzler 2006 arm A     N=189       sertraline vs placebo (hoge depressiescores)

•    Kranzler 2006 arm B     N=139       sertraline vs placebo (lage depressiescores)

•    Krupitsky 2012              N=60         escitalopram vs placebo

•    Moak 2003                    N=82         sertraline vs placebo

•    Muhonen 2008              N=80         escitalopram vs memantine

•    Pettinati 2001                N=29         sertraline vs placebo

•    Pettinati 2010 arm A     N=79         sertraline vs placebo

•    Pettinati 2010 arm B     N=91         sertraline plus naltrexon vs naltrexon

•    Roy 1998                      N=36         sertraline vs placebo

 

Serotonine-noradrenaline heropnameremmers (SNRIs)

•    Liappas 2005 arm B      N=30         venlafaxine vs psychotherapie

 

Tricyclische antidepressiva (TCAs)

•    Butterworth 1971a         N=39         doxepine vs diazepam

•    Butterworth 1971b         N=40         imipramine vs placebo

•    Gallant 1969 arm A       N=76         doxepine vs placebo

•    Gallant 1969 arm B       N=71         doxepine vs diazepam

•    Krupitsky 1993 arm A    N=41         amitriptyline vs placebo

•    Krupitsky 1993 arm B    N=38         amitriptyline vs diazepam

•    Mason 1996                  N=28         desipramine vs placebo

•    McGrath et al., 1996      N=69         imipramine vs placebo

•    Nunes 1993                  N=26         imipramine vs placebo

 

5-HT2 antagonisten

•    Altintoprak 2008            N=44         mirtazapine vs amitriptyline

•    Cornelius 2016              N=14         mirtazapine vs placebo

•    Hernandez-Avila 2004   N=41         nefazodone vs placebo

•    Liappas 2005 arm A      N=30         mirtazapine vs psychotherapie

•    Liappas 2005 arm C      N=40         mirtazapine vs venlafaxine

•    McLean 1986                N=35         mianserin vs placebo

•    Roy-Byrne 2000            N=64         nefazodone vs placebo

 

Overige antidepressiva

•    Altamura 1990              N=30         viloxazine vs placebo

•    Habrat 2006                  N=286       tianeptine vs fluvoxamine

•    Lôo 1988                      N=129       tianeptine vs amitriptyline

 

De kwaliteit van de studies werd door de onderzoekers als hoog beoordeeld in 7/33 trials; matig in 10/33 trials en laag in 16/33 trials. Zestien trials hadden een onderzoeksgroep van minder dan 50 personen.

 

Over alle beschikbare studies had behandeling met antidepressiva bij alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide depressieve stoornis een gunstig effect op het percentage alcoholabstinente patiënten gedurende de studie (RR=1.71; 95%-CI: 1.22 – 2.39; p=0.01; I2=0%; 7 studies; N=424). Wanneer naar de aparte medicatiegroepen werd gekeken, was het effect significant voor de SSRIs (RR=1.66; 95%-CI: 1.02 – 2.68; p=0.04; I2=20%; 4 studies; N=250), maar niet voor de 5-HT2 antagonisten (RR=1.62; 95%-CI: 0.77 – 3.39; p=0.20; I2=0%; 2 studies; N=105). Voor geen van de alcohol-gerelateerde uitkomstmaten konden TCAs als aparte medicatiegroep in de meta-analyse meegenomen worden.

    

Ook werd overall een gunstig (klein) effect gevonden van antidepressiva op reductie van het aantal standaardglazen per dag op de dagen waarop gedronken werd (MD=-1.13; 95%-CI: -1.79 – -0.46; p=0.001; I2=0%; 7 studies; N=451), en dit effect was significant voor zowel de SSRIs (MD=-1.42; 95%-CI: -2.58 – -0.26; p=0.02; I2=15%; 3 studies; N=271) als 5-HT2 antagonisten (MD=-1.06; 95%-CI: -2.00 – -0.11; p=0.03; I2=15%; 3 studies; N=111).

     Antidepressiva hadden op geen van de zeven overige alcoholuitkomstmaten een significant effect: percentage abstinente dagen; aantal dagen per week dat alcohol werd gedronken; aantal standaardglazen dat per week werd gedronken; aantal dagen per week dat zwaar werd gedronken; aantal zware drinkers; tijd tot eerste terugval in drinken; en gamma-GT.

 

Daarnaast had behandeling met antidepressiva ten opzichte van placebo een gunstig effect op de ernst van de depressieve symptomen zoals beoordeeld door de interviewer (SMD=-0.27 [klein effect]; 95%-CI: -0.49 – -0.04; p=0.02; I2=67% [substantiële heterogeniteit]; 14 studies; N=1074), maar niet volgens zelfrapportage. Evenmin was het effect op de depressieve symptomen significant wanneer apart naar de SSRIs of 5-HT2 antagonisten werd gekeken, of apart naar sertraline of nefazodone. Deze uitkomstmaat was niet beschikbaar voor TCAs als aparte medicatiegroep. Van de overige vier onderzochte depressie-gerelateerde uitkomstmaten – pre-post verschil in depressie-ernst volgens interviewer; pre-post verschil in depressie-ernst volgens zelfrapportage; behandelrespons; volledige remissie – was alleen het effect op behandelrespons (ten minste 50% reductie in depressie-ernst ten opzichte van baseline, of (zeer) veel verbeterd op de Clinical Global Impression) significant (RR=1.40; 95%-CI: 1.08 – 1.82; p=0.02; I2=72% [substantiële heterogeniteit]; 10 studies; N=805). Apart voor de medicatiegroepen was het effect op behandelrespons ten aanzien van depressie significant voor de TCAs (RR=1.60; 95%-CI: 1.09 – 2.34; p=0.02; I2=36%; 4 studies; N=212), maar niet voor de SSRIs. Kanttekening bij de bevinding ten aanzien van TCAs is dat het om relatief oude studies gaat, met in totaal slechts 212 patiënten en met in drie van de vier studies een hoog risico op bias.

 

Medicatie gericht op alcoholstoornis

Voor het opsporen van gerandomiseerde studies naar de effectiviteit van medicatie gericht op de alcoholstoornis bij patiënten alcoholafhankelijkheid en een comorbide depressieve stoornis maakten wij gebruik van de systematische review van Hillemacher & Frieling (2019). Wij vonden slechts vier relevante studies bij in totaal 324 patiënten met alcoholafhankelijkheid en een comorbide depressieve stoornis:

•    Oslin 2005                    N=74         naltrexon plus sertraline vs placebo plus sertraline

•    Petrakis 2007                N=139       naltrexon vs disulfiram vs naltrexon plus disulfiram vs placebo in subgroep met comorbide depressieve stoornis

•    Pettinati 2010 arm C     N=88         naltrexon vs placebo

•    Witte 2012                    N=23         acamprosaat plus escitalopram vs placebo plus escitalopram

 

In de trial van Oslin (2005) had 12 weken behandeling met naltrexon ten opzichte van placebo, beide in combinatie met sertraline, geen significant effect op de mate van abstinentie/alcoholgebruik en ernst van de depressie bij oudere (55+) patiënten.

    

In een vervolgpublicatie van een bredere studie naar de effectiviteit van naltrexon, disulfiram, de combinatie van beide medicaties en placebo bij 254 alcoholafhankelijke patiënten (Petrakis et al., 2005) vergeleken Petrakis et al. (2007) de alcoholuitkomsten tussen de patiënten met (N=139) versus zonder (N=115) comorbide  depressieve stoornis. In de bredere studie vonden Petrakis et al. (2005) met één uitzondering (langere cumulatieve abstinentieduur in de drie gecombineerde actieve medicatiegroepen dan in de placebogroep; p=0.04) op geen van de alcoholuitkomstmaten – percentage abstinente dagen; percentage heavy drinking dagen; percentage volledig abstinente patiënten) een significant verschil tussen de vier behandelgroepen. Bij deze bevinding leek sprake te zijn van een 'ceiling' effect: in elk van de vier medicatiegroepen waren de patiënten gedurende de 12-weken behandelduur gemiddeld ten minste 94% van de dagen abstinent. In de secundaire analyse van Petrakis et al. (2007) vonden de onderzoekers op geen van de alcoholgerelateerde uitkomstmaten een significant verschil tussen de patiënten met en zonder een comorbide depressieve stoornis.

    

In de trial van Pettinati et al. (2010) verschilden de primaire en secundaire alcoholuitkomsten, waaronder tijd tot terugval in heavy drinking en het percentage alcoholabstinente patiënten, niet tussen de patiënten in de naltrexon- en placebogroep.

   

Witte et al. (2012) vonden in een kleine RCT geen significant verschil in alcohol- en depressiegerelateerde uitkomsten tussen de twee medicatiegroepen: acamprosaat versus placebo, beide in combinatie met escitalopram.

 

Jongeren

Wij vonden slechts één gerandomiseerde studie naar de effectiviteit van farmacologische behandeling van jongeren met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide depressieve stoornis die aan onze selectiecriteria voldeed. Cornelius et al. (2009) onderzochten in een dubbelblinde gerandomiseerde trial 12 weken CGT/MGV plus fluoxetine of placebo bij 50 jongeren (15-20 jaar) met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide depressieve stoornis, en vonden geen significant verschil in alcohol- en depressiegerelateerde uitkomsten tussen beide groepen. Een tweede trial naar fluoxetine bij jongeren (12-17 jaar) met een stoornis in middelengebruik en comorbide depressie werd overwogen, maar geëxcludeerd omdat bij slechts 38% van de deelnemende jongeren sprake was van een stoornis in alcoholgebruik (Findling et al., 2009).

 

Psychologische behandeling

 

Meta-analyses

De meest recente systematische review en meta-analyse van gecontroleerde studies naar de effectiviteit van psychologische behandelingen bij patiënten met een stoornis in middelengebruik en een comorbide depressieve stoornis is van Hides et al. (2019), maar deze meta-analyse bevat slechts één alcoholstudie. Wij zijn daarom voor deze paragraaf uitgegaan van de wat oudere meta-analyse van Riper et al. (2014) naar de effectiviteit van cognitieve gedragstherapie (CGT) plus motiverende gespreksvoering (MGV) bij de behandeling van alcoholafhankelijkheid en een comorbide depressie. In de meta-analyse waren de volgende 12 studies opgenomen (1721 patiënten), waarvan negen gerandomiseerde trials en drie anderszins gecontroleerde trials (Brown 1997; Hides 2011; Watkins 2011):

Agyapong 2012/13  N=54 CGT/MGV-gebaseerde mobiele tekstberichtjes gericht op beide stoornissen vs. 'placebo' tekstberichtjes na afloop van residentiële dubbele-diagnose behandeling
Baker 2010   N=284 geïntegreerde CGT/MGV gericht op beide stoornissen vs. CGT/MGV gericht op alleen de alcoholstoornis of CGT/MGV gericht op alleen de depressie; alle als toevoeging op kortdurende interventie
Battersby 2013 N=77 CGT/MGV gericht op beide stoornissen plus standaardbehandeling vs. alleen standaardbehandeling
Brown 1997   N=35 CGT gericht op depressie vs. relaxatietraining, beide in aanvulling op de standaard alcoholbehandeling
Brown 2006  N=90 geïntegreerde CGT/MGV gericht op beide stoornissen vs. 12-stappen alcoholbehandeling, beide in aanvulling op de standaardbehandeling met antidepressiva
Brown 2011 N=166 CGT gericht op depressie vs. relaxatietraining, beide in aanvulling op de standaard alcoholbehandeling
Hides 2011 N=86 geïntegreerde CGT/MGV gericht op beide stoornissen in aanvulling op de standaard alcoholbehandeling vs. alleen standaard alcoholbehandeling
Hunter 2012 N=73 geïntegreerde CGT/MGV gericht op beide stoornissen plus 12-stappenbehandeling vs. alleen 12-stappenbehandeling
Kay-Lambkin 2009 N=67 alleen kortdurende interventie vs. digitale CGT/MGV vs. face-to-face CGT/MGV, alle gericht op beide stoornissen
Kay-Lambkin 2011 N=274 digitale CGT/MGV vs. face-to-face CGT/MGV gericht op beide stoornissen vs. ondersteunende counseling gericht op de alcoholstoornis
Lydecker 2010 N=206 geïntegreerde CGT/MGV gericht op beide stoornissen vs. 12-stappen alcoholbehandeling
Watkins 2011 N=299 geïntegreerde CGT/MGV gericht op beide stoornissen plus standaard alcoholbehandeling vs. alleen standaard alcoholbehandeling

 

De kwaliteit van de studies was volgens de onderzoekers hoog in zes trials, matig in twee trials, en laag in vier trials.

 

Bij patiënten met alcoholafhankelijkheid en een comorbide depressie had geïntegreerde CGT/MGV gericht op beide stoornissen ten opzichte van alleen behandeling van de alcoholstoornis een klein gunstig effect op zowel de mate van alcoholgebruik (g=0.17; 95% CI: 0.07 – 0.28; p<0.001; I2=0.15%; 12 studies; N=1721) als op de ernst van de depressie (g=0.27; 95% CI: 0.13 – 0.41; p<0.001; I2=37.5%; 12 studies; N=1721). Bij het bepalen van de 'mate van alcoholgebruik' werd uitgegaan van de primaire uitkomstma(a)t(en) zoals gedefinieerd door de oorspronkelijke onderzoekers (bijvoorbeeld aantal standaardglazen per dag dat gedronken werd; percentage alcoholabstinente dagen).

    

Uit analyses van uiteenlopende subgroepen, waaronder volwassenen (18+) versus jongvolwassenen (16-18); individuele versus groepstherapie; studies met wel of niet gerandomiseerde toewijzing, kwamen geen significante verschillen naar voren. In de twee trials naar digitale interventies (Kay-Lambkin et al., 2009, 2011) nam de ernst van de depressie gemiddeld significant sterker af (g=0.73) dan in de face-to-face trials (g=0.23; p=0.03), maar voor de mate van alcoholgebruik werd geen verschil tussen beide type interventies gevonden.

 

Specifiek over digitale interventies bij personen met riskant of schadelijk alcoholgebruik of een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide depressie verscheen in 2021 een meta-analyse van Schouten et al. (2021), waarin – deels overlappend met enkele bovenstaande studies – zes gerandomiseerde trials bij in totaal 764 personen waren opgenomen:

Agyapong 2012/13  N=54 zie bovenstaande: CGT/MGV-gebaseerde mobiele tekstberichtjes gericht op beide stoornissen vs. 'placebo' tekstberichtjes na afloop van residentiële dubbele-diagnose behandeling
Deady 2016 N=104 online CGT/MGV gericht op zowel alcoholgebruik als depressieve klachten vs. online algemene gezondheidsvoorlichting als controle-interventie
Geisner 2015  N=170 online kortdurende CGT/MGV interventie gericht op zowel alcoholgebruik als depressieve klachten vs. 'assessment-only' als controle-interventie
Kay-Lambkin 2009 N=67 zie bovenstaande: alleen kortdurende interventie vs. online CGT/MGV vs. face-to-face CGT/MGV, alle gericht op beide stoornissen       
Kay-Lambkin 2011/17  N=274 zie bovenstaande: online CGT/MGV vs. face-to-face CGT/MGV gericht op beide stoornissen vs. ondersteunende counseling gericht op de alcoholstoornis
O'Reilly 2019 N=95 replicatiestudie van Agyapong 2012/13: CGT/MGV-gebaseerde mobiele tekstberichtjes gericht op beide stoornissen vs. 'placebo' tekstberichtjes na afloop van residentiële dubbele-diagnose behandeling

 

Het risico op bias werd door de onderzoekers voor alle zes trials als hoog beoordeeld, voornamelijk door mogelijke bias in de uitkomstmeting.

 

Bij personen met risicovol of schadelijk alcoholgebruik of een stoornis in alcoholgebruik en matig-ernstige comorbide depressieve klachten was geïntegreerde digitale CGT/MGV gericht op beide componenten ten opzichte van minimale controle-interventies op de korte termijn (1-3 maanden follow-up) effectief in het verminderen van de depressieve klachten (g=0.34; p=0.02) maar niet in vermindering van het alcoholgebruik (g=0.14; p=0.07). Na zes maanden was de digitale CGT/MGV-interventie geassocieerd met significant minder alcoholgebruik (g=0.14; p=0.005) maar niet met afname van depressieve klachten (g=0.29; p=0.15).

 

In paragraaf 5.10 van deze richtlijn is reeds ingegaan op acceptance and commitment therapie (ACT) bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en (een) comorbide psychische stoornis(sen), waaronder depressie, angst en PTSS. Wij concludeerden dat er geen bewijs van voldoende kwaliteit is om een uitspraak te doen over de effectiviteit van ACT bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik.

 

Aanvullende literatuurstudie

Wij vonden nog één gerandomiseerde studie die aan onze selectiecriteria voldeed en na de meta-analyses van Riper et al. (2014) en Schouten et al. (2021) is verschenen. Baumgartner et al. (2021) rekruteerden via advertenties en websites 689 personen voor een gerandomiseerde trial naar een 6-weken online zelfhulpinterventie voor risicovol of schadelijk alcoholgebruik of een stoornis in alcoholgebruik (AUDIT score ≥ 8) en comorbide matig-ernstige depressieve klachten. Na 6-maanden follow-up waren geïntegreerde CGT/MGV gericht op zowel het alcoholgebruik als de depressieve symptomen en CGT/MGV gericht op alleen het alcoholgebruik beide geassocieerd met significante vermindering van alcoholgebruik (effect variërend van d=0.10–0.20) en depressieve klachten (d=0.41–0.43) ten opzichte van een wachtlijst controlegroep bestaande uit 'internet as usual'. Het effect van de twee actieve interventies verschilde niet van elkaar. Van meer dan de helft van de deelnemers was geen eindmeting beschikbaar. Wij beoordeelden het risico op bias in deze studie daarom als hoog.

 

Jongeren

Wij vonden geen gerandomiseerde studies naar de effectiviteit van psychologische behandeling van jongeren met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide depressieve stoornis die aan onze selectiecriteria voldeed.

 

Bipolaire stemmingsstoornis

 

Farmacologische behandeling

 

Meta-analyse

Voor het opsporen van gerandomiseerde studies naar de farmacologische behandeling van alcoholafhankelijkheid en een comorbide bipolaire stemmingsstoornis hebben wij gebruikgemaakt van de systematische reviews van Spijker et al. (2018) en Stokes et al. (2020). In de review van Stokes et al. (2020) werd ook een meta-analyse uitgevoerd, maar daarin werd geen onderscheid gemaakt tussen studies naar alcohol- en andere middelenstoornissen, en medicatie gericht op de alcoholstoornis of stemmingsstabilisatoren. Zeven trials in deze reviews hadden betrekking op patiënten met alcoholafhankelijkheid en een comorbide bipolaire stemmingsstoornis (N=699):

•    Brown 2008                  N=102       quetiapine vs placebo; toegevoegd aan stemmingsstabilisator

•    Brown 2009                  N=43         naltrexon vs placebo; toegevoegd aan stemmingsstabilisator

•    Brown 2014                  N=88         quetiapine vs placebo; toegevoegd aan stemmingsstabilisator

•    Salloum 2005                N=59         valproaat vs placebo; toegevoegd aan lithium

•    Stedman 2010              N=362       quetiapine vs placebo; toegevoegd aan lithium of valproaat

•    Sylvia 2016                   N=12         topiramaat vs placebo; toegevoegd aan stemmingsstabilisator

•    Tolliver 2012                 N=33         acamprosaat vs placebo; toegevoegd aan stemmingsstabilisator

 

De kwaliteit van de studies was volgens de onderzoekers hoog in drie van de zeven trials en matig in de overige vier trials. In drie trials werden minder dan 50 patiënten geïncludeerd.

 

In vier van de zeven studies werd gekeken naar het effect van medicatie op alcoholconsumptie; het effect op alcoholabstinentie werd in geen van de studies onderzocht. Quetiapine had in de trials van Stedman et al. (2010) en Brown et al. (2014) op geen van de primaire of secundaire alcoholuitkomstmaten een significant positief effect, en dat gold ook voor topiramaat in de kleinschalige (N=12) trial van Sylvia et al. (2016). In het onderzoek van Salloum et al. (2005) had valproaat een significant gunstig effect op percentage heavy drinking dagen (p=0.02). Gepoold over quetiapine, topiramaat en valproaat was er geen significant effect van farmacotherapie op de hoeveelheid geconsumeerde alcohol (g=-0.07; 95%-CI: -0.25 – 0.11; p=0.43; I2=0%; 4 studies; N=521).

    

Behalve een klein effect op depressie (Brown et al., 2008) had de onderzoeksmedicatie in geen van de zeven studies een significant effect op de ernst van de manische of depressieve symptomen. Hierbij is van belang dat de onderzoeksmedicatie in alle studies in aanvulling op de standaardmedicatie met één of meerdere stemmingsstabilisatoren werd aangeboden.

 

Psychologische behandeling

 

Wij vonden geen gerandomiseerde studies naar de effectiviteit van psychologische behandeling van patiënten met alcoholafhankelijkheid en een comorbide bipolaire stemmingsstoornis die aan onze selectiecriteria voldeden. In de Engelse NICE richtlijn voor bipolaire stoornis (National Institute for Health and Care Excellence, 2020) en Nederlandse Multidisciplinaire richtlijn bipolaire stoornissen (Trimbos-instituut, 2015) en Zorgstandaard Bipolaire stoornissen (2017) wordt hoegenaamd niet ingegaan op de comorbiditeit van een bipolaire stoornis bij patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol of andere middelen. Los van comorbide stoornissen wordt in deze richtlijnen geadviseerd om de hoeksteen van behandeling van een bipolaire stoornis – farmacotherapie – te combineren met individuele of groepsgewijze psycho-educatie, of andere psychologische behandelingen als cognitieve gedragstherapie en gezinsgerichte therapie.

 

Angststoornissen

 

Farmacologische behandeling

 

Meta-analyses

De meest recente meta-analyse van (placebogecontroleerde) RCTs naar de effectiviteit van farmacologische behandeling van patiënten met een stoornis en alcoholgebruik en een comorbide angststoornis is de Cochrane meta-analyse van Ipser et al. (2015). In totaal werden slechts vijf kleinschalige RCTs geïncludeerd (N=290), waarvan twee trials gericht op een comorbide sociale angststoornis (N=15; Randall et al., 2001a; N=42; Book et al., 2008 en Thomas et al., 2008 betreffen dezelfde studie), één trial gericht op een comorbide gegeneraliseerde angststoornis (N=51; Tollefson et al., 1992) en twee trials gericht op een comorbide posttraumatische-stressstoornis (PTSS) (N=94; Brady et al., 2005; N=88; Petrakis et al., 2012). Omdat PTSS in de DSM-5 classificatie niet langer valt onder de angststoornissen maar onder de psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen, worden de studies naar comorbide PTSS apart in de volgende paragraaf 8.4 besproken.

In de meta-analyse van Ipser et al. (2015) konden slechts twee studies met in totaal 54 patiënten geïncludeerd worden naar het effect van farmacologische behandeling op alcoholuitkomsten (Randall et al., 2001a; Book et al., 2008/Thomas et al., 2008). Behandeling met paroxetine had ten opzichte van placebo geen significant effect op de beschikbare alcoholuitkomsten: percentage alcoholabstinente dagen (MD=0.08; 95%-CI: -0.26 – 0.43; I2=68% (substantiële heterogeniteit); 2 studies; 54 deelnemers) en aantal standaardglazen per dag waarop gedronken werd (MD=2.42; 95%-CI: -4.97 – 0.14; I2=0%; 2 studies; 54 deelnemers). Ook kon in de meta-analyse alleen in deze twee trials gekeken worden naar het effect op de globale klinische repons en op de angstsymptomen. De globale klinische respons (gedefinieerd als 'veel of zeer veel verbeterd' op angst, met behulp van een Clinical Global Impressions schaal) was ruim twee keer zo hoog bij patiënten in de paroxetinegroep als in de placebogroep (RR=2.23; 95%-CI: 1.13 – 4.41; 2 studies; 57 deelnemers). De afname van (sociale) angstsymptomen verschilde niet tussen paroxetine en placebo (MD=-14.70; 95%-CI: -33.00 – 3.60; I2=0%; 2 studies; 44 deelnemers). In alle gevallen werd de kwaliteit van de evidentie (GRADE) door Ipser et al. (2015) als zeer laag beoordeeld.

 

Al eerder in deze richtlijn (paragraaf 4.4.2) bespraken wij de systematische review en meta-analyse van Agabio et al. (2021) waarin specifiek gekeken werd naar de mogelijke invloed van angstsymptomen op de uitkomsten van een behandeling met baclofen van een stoornis in alcoholgebruik. In deze meta-analyse werden de alcoholuitkomsten vergeleken tussen trials bij patiënten met een hoge gemiddelde baseline angstscore en trials bij patiënten met een lage gemiddelde baseline angstscore. In de twee trials met een hoge gemiddelde angstscore (Morley et al., 2018; Rigal et al., 2020) had baclofen ten opzichte van placebo een significant gunstig effect op de alcoholuitkomstmaat percentage abstinente dagen (MD=16.50; 95%-CI: 9.67 – 23.32; I2=0%; 2 studies; 424 deelnemers) en in de zes trials met een lage angstscore was op deze uitkomstmaat geen significant verschil tussen baclofen en placebo (MD=4.35; 95%-CI: -2.25 – 10.95; I2=0%; 6 studies; 339 deelnemers). Belangrijke kanttekening bij deze post-hoc bevindingen is dat de hoge angstscores betrekking hadden op slechts twee trials met 424 patiënten, waarvan 320 patiënten in de sterk bekritiseerde Bacloville trial van Rigal et al. (2020). Verder is van belang dat tussen baclofen en placebo geen verschil in afname van angstscores over de tijd werd gevonden (SMD=0.01 [geen effect]; 95%-CI: -0.16–0.13; p=0.84; I2=0%; 10 studies; N=785), hetgeen in lijn is met de bevindingen in de Cochrane meta-analyse van Minozzi et al. (2018) (zie paragraaf 4.4.2).

 

Aanvullende literatuurstudie

Voor het opsporen van overige gerandomiseerde studies naar de farmacologische behandeling van alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide angststoornis maakten wij gebruik van de systematische reviews van Back et al. (2021), Hobbs et al. (2011) en Gimeno et al. (2017). Naast de al besproken studies van Randall et al. (2001a) en Book et al. (2008)/Thomas et al. (2008) vonden vonden wij de volgende vier gerandomiseerde placebogecontroleerde studies:

•    Kranzler 1994               N=61         buspiron vs placebo; gegeneraliseerde angststoornis

•    Malcolm 1992               N=67         buspiron vs placebo; gegeneraliseerde angststoornis

•    Tollefson 1992              N=51         buspiron vs placebo; gegeneraliseerde angststoornis

•    Morley 2014                  N=42         baclofen 60 mg vs baclofen 30 mg vs placebo; enigerlei angststoornis; post-hoc analyse

 

Drie studies hadden betrekking op alcoholafhankelijke patiënten met comorbide gegeneraliseerde angst en onderzochten de werkzaamheid van de partiële 5-HT1A agonist buspiron. Kranzler et al. (1994) onderzochten 12 weken CGT plus buspiron of placebo bij 61 patiënten met alcoholafhankelijkheid en veel symptomen van een gegeneraliseerde angststoornis en vonden op slechts één van de vier alcoholuitkomstmaten een significant effect van buspiron en geen effect op de angstsymptomen. In de trial van Malcolm et al. (1992) bij 67 alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide gegeneraliseerde angststoornis had 26 weken buspiron ten opzichte van placebo noch effect op het alcoholgebruik, noch op de angstsymptomen. In de trial van Tollefson et al. (1992) werden 51 patiënten gerandomiseerd, maar werden slechts de 42 patiënten geanalyseerd die langere tijd behandeling hadden ontvangen. In deze trial werd geen alcoholuitkomstmaat gehanteerd.

 

Morley et al. (2014) vonden in een post-hoc analyse van een drie-armige studie bij 42 alcoholafhankelijke patiënten dat behandeling met baclofen 30 mg/d versus placebo een gunstig effect had op de tijd tot eerste keer drinken (p=0.05) en tijd tot eerste keer zwaar drinken (p=0.01) in een subgroep van 17 patiënten met een comorbide angststoornis, maar geen significant effect had op de alcoholuitkomsten in de subgroep zonder comorbide angststoornis. Behandeling met baclofen 60 mg/d versus placebo had in de subgroep zonder comorbide angststoornis evenmin een effect op de alcoholuitkomsten en in de subgroep met comorbide angst alleen een gunstig effect op tijd tot eerste keer zwaar drinken (p=0.05). Belangrijke kanttekening bij deze bevindingen is dat de uitkomsten betrekking hadden op slechts 28 van de 42 patiënten, en dat de onderzoekers rapporteerden over slechts twee van de vijf 'primaire' uitkomstvariabelen.

 

Psychologische behandeling

 

Meta-analyse

Er is geen meta-analyse beschikbaar van psychologische behandelingen van alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide angststoornis. In de recente systematische review en meta-analyse van Mehta et al. (2021) van cognitieve gedragsinterventies bij patiënten met een stoornis in middelengebruik en comorbide psychische stoornis waren slechts drie studies met deze comorbiditeit opgenomen en deze studies werden niet apart geanalyseerd.

 

Aanvullende literatuurstudie

Voor het vinden van trials naar psychologische behandelingen bij deze comorbiditeit maakten wij gebruik van de systematische reviews van Back et al. (2021) en Mehta et al. (2021), waarin wij de volgende zes gerandomiseerde studies bij in totaal 918 patiënten vonden:

 

Bowen et al. (2000) vonden in hun trial bij 231 alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide paniekstoornis na drie, zes en 12 maanden follow-up geen significant verschil in alcoholabstinentie of alcoholconsumptie tussen patiënten die in aanvulling op de standaard alcoholbehandeling wel of niet zes CGT-sessies gericht op de paniekstoornis hadden ontvangen. Evenmin verschilde de afname van angstsymptomen tussen beide groepen.

    

In de trial van Kushner et al. (2012) bij 344 alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide angststoornis was de (zes sessies) geïntegreerde CGT-behandeling gericht op beide stoornissen ten opzichte van de relaxatietraining effectiever in het handhaven van alcoholabstinentie (OR=1.68; 95% CI: 1.01 – 2.78; p=0.04), het verminderen van het aantal drinkdagen (d=0.42; p<0.001) en het verminderen van de hoeveelheid alcoholgebruik (d=0.68; p<0.001). De twee behandelgroepen verschilden niet in vermindering van de angstsymptomen.

    

Morley et al. (2016) verrichtten een kleinschalige trial (N=37) bij patiënten met een alcoholstoornis en een comorbide angst- en/of depressieve stoornis. Ten opzichte van de standaardbehandeling met counseling voor alcoholproblemen was geïntegreerde CGT effectiever op sommige alcoholuitkomstmaten – tijd tot terugval in alcoholgebruik; tijd tot terugval in zwaar alcoholgebruik; percentage alcoholabstinente dagen – maar niet effectiever op andere alcoholuitkomstmaten – percentage heavy drinking dagen en hoeveelheid alcohol per drinkdag. De twee groepen verschilden op geen van de angst- en depressiegerelateerde uitkomstmaten.

    

Randall et al. (2001b) onderzochten 12 weken CGT gericht op zowel de alcohol- als sociale angststoornis in vergelijking met CGT alleen gericht op de alcoholstoornis en vonden slechtere alcoholuitkomsten in de geïntegreerde CGT-behandeling en geen verschil in afname van angstsymptomen tussen beide groepen.

    

Schadé et al. (2005) randomiseerden 96 alcoholafhankelijke patiënten naar een 32 weken standaard, niet-geprotocolleerde alcoholbehandeling versus CGT gericht op de comorbide angststoornis plus optionele medicatie (SSRI) in aanvulling op de standaard alcoholbehandeling. Op geen van de alcoholuitkomstmaten werd een significant verschil tussen de twee groepen gevonden. Op alle angstgerelateerde uitkomstmaten resulteerde de aanvullende angstbehandeling in significant betere uitkomsten.

    

Stapinski et al. (2021) vonden bij 117 alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide sociale angststoornis geen verschil op de alcoholuitkomstmaten tussen degenen die 10 sessies geïntegreerde CGT gericht op beide stoornissen hadden gekregen en degenen bij wie de CGT alleen gericht was op de alcoholstoornis. De afname van angstsymptomen was significant groter in de geïntegreerde CGT-behandelgroep, met op het eind van de behandeling en drie en zes maanden follow-up een middelgroot effect (d=0.60-0.77; p<0.001).

 

In paragraaf 5.10 van deze richtlijn is reeds ingegaan op acceptance and commitment therapie (ACT) bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en (een) comorbide psychische stoornis(sen), waaronder depressie, angst en PTSS. Wij concludeerden dat er geen bewijs van voldoende kwaliteit is om een uitspraak te doen over de effectiviteit van ACT bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik.

 

Posttraumatische-Stressstoornis

 

Farmacologische behandeling

Er zijn geen meta-analyses beschikbaar van studies naar het effect van farmacologische behandelingen bij alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide posttraumatische-stressstoornis (PTSS). In de systematische review en meta-analyse van Hoskins et al. (2021) waren zes studies met deze comorbiditeit opgenomen, maar deze studies werden niet apart geanalyseerd.

 

Aanvullende literatuurstudie

Voor het opsporen van gerandomiseerde studies naar het effect van farmacotherapie bij alcoholafhankelijke patiënten met een comorbide PTTS maakten wij gebruik van de systematische reviews van Hoskins et al. (2021), Taylor et al. (2016) en Petrakis & Simpson (2017). Wij identificeerden de volgende acht RCTs bij 665 alcoholafhankelijke patiënten met comorbide PTSS:

 

Op alcoholstoornis of beide stoornissen gerichte medicatie

•    Batki 2014                    N=30         topiramaat vs placebo; toegevoegd aan medica'tion management

•    Foa 2013                      N=165       naltrexon plus exposure vs placebo plus exposure vs naltrexon plus counseling vs placebo plus counseling

•    Petrakis 2006                N=93         naltrexon vs disulfiram vs naltrexon plus disulfiram vs placebo

•    Petrakis 2012                N=88         naltrexon plus paroxetine vs placebo plus paroxetine vs naltrexon plus desipramine vs placebo plus desipramine

 

Batki et al. (2014) onderzochten 12 weken topiramaat vs. placebo bij 30 patiënten en vonden een significant effect van topiramaat op percentage drinking days maar niet op andere alcohol-uitkomstmaten, waaronder percentage heavy drinking days en hoeveelheid alcohol per dag dat gedronken werd. Topiramaat had geen significant effect op de PTSS-symptomen.

    

Foa et al. (2013) randomiseerden 165 patiënten naar vier verschillende behandelingen van elk 24 weken: naltrexon of placebo, beide in combinatie met trauma-exposurebehandeling of ondersteunende counseling. Naltrexon was ten opzichte van placebo geassocieerd met een significant grotere afname van het percentage drinking days gedurende de behandeling (p=0.008). In de zes maanden na afloop van de behandeling nam het alcoholgebruik weer toe. Deze toename was klein (4%) en niet-significant in de groepen die exposurebehandeling hadden gekregen, en aanzienlijk (16%) en significant in de groepen zonder exposurebehandeling (significant middelgroot exposure x tijd interactie-effect (d=0.41; p=0.01). De (aanzienlijke) afname in PTSS-symptomen gedurende de behandeling verschilde niet significant tussen de vier groepen.

    

In een vervolgpublicatie van de in paragraaf 8.1.1 genoemde studie (N=254; Petrakis et al., 2005) onderzochten Petrakis et al. (2006) een subgroep van 93 alcoholafhankelijke patiënten met comorbide PTSS in vier behandelgroepen: naltrexon; disulfiram; naltrexon plus disulfiram; placebo. Patiënten in de actieve medicatiegroepen – naltrexon, disulfiram of de combinatie – hadden significant langere periodes van cumulatieve alcoholabstinentie en minder heavy drinking days dan patiënten in de placebogroep. De PTSS-symptomen namen gelijkelijk af in alle vier behandelgroepen.

    

Petrakis et al. (2012) onderzochten in een vierarmige studie (n=88) de effectiviteit van

naltrexon versus placebo, beide in combinatie met paroxetine of desipramine gericht op de behandeling van PTSS, en in alle condities in combinatie met een medicatiemanagement interventie. Naltrexon had op geen van de alcoholuitkomstmaten een significant effect. Desipramine was ten opzichte van paroxetine significant geassocieerd met reductie van percentage heavy drinking days (p=0.009) en drinks per drinking day (p=0.03). Wat betreft het effect op de PTSS-symptomen verschilde naltrexon in deze studie niet van placebo, en verschilde desipramine niet van paroxetine. Desipramine en paroxetine werden in deze studie van Petrakis (2012) niet vergeleken met placebo.

 

Op PTSS gerichte medicatie

•    Brady 2005                   N=94         sertraline vs placebo; toegevoegd aan CGT gericht op alcohol

•    Hien 2015                     N=69         sertraline vs placebo; toegevoegd aan Seeking Safety

•    Petrakis 2016                N=96         prazosine vs placebo; toegevoegd aan medication management

•    Simpson 2015               N=30         prazosine vs placebo; toegevoegd aan medication management

 

Sertraline is onderzocht in de placebogecontroleerde trials van Brady et al. (2005) in aanvulling op 6 weken CGT gericht op alcoholafhankelijkheid (N=94) en van Hien et al. (2015) in aanvulling op 12 weken Seeking Safety gericht op PTSS (N=69). In beide trials werd ten opzichte van placebo geen effect van sertraline op alcoholuitkomstmaten gevonden. Sertraline had geen effect op de PTSS-symptomen in Brady et al. (2005), maar wel een groot effect (d=0.83) in Hien et al. (2015).

    

Twee placebogecontroleerde trials hadden betrekking op de alpha-1 adrenerge receptor antagonist prazosine toegevoegd aan medication management. Petrakis et al. (2016) vonden bij 96 patiënten geen effect van prasozine op PTSS-symptomen of alcoholuitkomsten; Simpson et al. (2015) vonden in een kleine trial (N=30) evenmin een effect van prazosine op PTSS, maar wel een significant effect op het alcoholgebruik: percentage drinking days (p=0.004) en percentage heavy drinking days (p=0.002).

 

Psychologische behandeling

 

Meta-analyse

Roberts et al. (2016) verrichtten onder auspiciën van de Cochrane Library een systematische review en meta-analyse naar de effectiviteit van psychologische behandelingen bij patiënten met een stoornis in het gebruik van middelen en een comorbide PTSS. Zij includeerden 14 RCTs (N=1506), waarvan zes trials bij in totaal 456 patiënten met een comorbide stoornis in het gebruik van alcohol:

•    Coffey 2006                  N=31         trauma-focused exposure vs relaxatie

•    Coffey 2016                  N=120       trauma-focused exposure vs gezondheidseducatie

•    Foa 2013                      N=165       trauma-focused exposure vs counseling; naltrexon vs. placebo

•    Norman, niet gepubl.    N=29         coping skills Seeking Safety vs 12-stappen behandeling

•    Sannibale 2013             N=62         geïntegreerde trauma-focused exposure plus CGT gericht op PTSS en alcoholstoornis vs CGT gericht op alcoholstoornis

•    Zlotnick 2009                N=49         12-stappen behandeling plus coping skills Seeking Safety vs alleen 12-stappen behandeling

 

Het risico op bias in de zes alcoholstudies werd door de onderzoekers als laag beoordeeld in twee trials; onduidelijk in één trial en hoog in drie trials. In drie van de zes alcoholstudies namen minder dan 50 patiënten deel. In de meta-analyse van de effecten werd geen onderscheid gemaakt tussen de trials bij patiënten met een alcoholstoornis en degenen met een drugsstoornis. Wij bespreken de alcoholstudies daarom apart.

 

In paragraaf 5.10 van deze richtlijn is reeds ingegaan op acceptance and commitment therapie (ACT) bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en (een) comorbide psychische stoornis(sen), waaronder depressie, angst en PTSS. Wij concludeerden dat er geen bewijs van voldoende kwaliteit is om een uitspraak te doen over de effectiviteit van ACT bij patiënten met een stoornis in alcoholgebruik.

 

Aanvullende literatuurstudie

In onze aanvullende literatuurstudie vonden wij twee gerandomiseerde trials die voldeden aan onze selectiecriteria en na de meta-analyse van Roberts et al. (2016) waren verschenen.

•    Norman 2019               N=119       geïntegreerde trauma-focused exposure plus CGT gericht op alcoholstoornis vs coping skills Seeking Safety

•    Back 2019                    N=81         geïntegreerde trauma-focused exposure plus CGT gericht op alcoholstoornis vs CGT-terugvalpreventie gericht op alcoholstoornis

 

In de kleinschalige trial van Coffey et al. (2006) was trauma-focused exposure behandeling bij degenen die de behandeling afmaakten (17 van de 31 patiënten) geassocieerd met een significante afname van PTSS-symptomen in vergelijking met een relaxatie-interventie (d= -1.38 [groot effect]; 95%-CI: -2.47 – -0.29). In dit onderzoek werden geen alcoholuitkomsten gerapporteerd.

    

Coffey et al. (2016) vonden op geen van de meetmomenten een significant effect van traumagerichte exposurebehandeling ten opzichte van een gezondheidseducatie-interventie op het alcoholgebruik. Wel vonden zij een significant effect van exposure op de ernst van de PTSS (d=-0.59 [medium effect]; 95%-CI: -0.98 – -0.20).

     In de eerder besproken studie van Foa et al. (2013) had trauma-focused exposure in vergelijking met counseling geen significant effect op het alcoholgebruik aan het eind van de behandeling. Wel was exposure geassocieerd met minder terugval in drinken in de 6-maanden follow-up (p=0.01; d=0.41 [klein effect]). De (aanzienlijke) afname in PTSS-symptomen gedurende de behandeling verschilde niet significant tussen de behandelgroepen.

    

In de niet-gepubliceerde kleine (N=29) studie van Norman et al. (2007) was Seeking Safety gericht op traumacoping ten opzichte van 12-stappen behandeling geassocieerd met minder alcoholgebruik

(d=-1.06 [groot effect]; 95%-CI: -1.91 – -0.22 ). Er was geen effect op de PTSS.

    

Sannibale et al. (2013) vonden in de vergelijking van een geïntegreerde exposurebehandeling plus CGT gericht op de PTSS en alcoholstoornis ten opzichte van alleen CGT gericht op de alcoholstoornis geen significant effect op de twee primaire alcohol uitkomstmaten (hoeveelheid alcohol per drinkdag en percentage alcoholabstinente dagen) en de primaire PTSS-maat (ernst PTSS-symptomen).

    

In de trial van Zlotnick et al. (2009) had de cognitieve gedragsbehandeling Seeking Safety in aanvulling op de standaardbehandeling bij gedetineerde vrouwen geen meerwaarde in het verminderen van de ernst van het alcoholgebruik of de PTSS-symptomen ten opzichte van alleen de standaardbehandeling.

 

Norman et al. (2019) vergeleken 12-16 sessies geïntegreerde exposurebehandeling plus CGT-terugvalpreventie gericht op zowel de PTSS als de alcoholstoornis ('COPE') met geïntegreerde CGT voor PTSS en alcoholstoornis zonder exposure ('Seeking Safety') bij 119 alcoholafhankelijke veteranen. PTSS-symptomen namen sterker af in de exposureconditie dan in de Seeking Safety controleconditie (d=0.41 [klein effect]; p=0.002), maar op de alcohol uitkomstmaten (primair: heavy drinking days) werd geen significant verschil gevonden.

    

Back et al. (2019) vergeleken dezelfde geïntegreerde 'COPE' exposurebehandeling gericht op zowel PTSS als het middelengebruik met een CGT-terugvalpreventie uitsluitend gericht op de middelenstoornis (waarvan 90% stoornis in alcoholgebruik) bij 81 veteranen. Vergelijkbaar met de vorige studie was de exposurebehandeling ten opzichte van de controlebehandeling geassocieerd met een sterkere afname van de PTSS-symptomen (d=1.4 [groot effect]; p<0.001) maar werden geen significante verschillen gevonden op de alcohol uitkomstmaten.

 

Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis

 

Farmacologische behandeling

De tot dusverre enige gerandomiseerde trial naar farmacologische behandeling van patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD) is uitgevoerd door Wilens et al. (2008). Volwassen patiënten met alcoholmisbruik of -afhankelijkheid en ADHD (N=142) ontvingen 12 weken atomoxetine of placebo. Andere farmacologische of psychologische behandelingen werden niet aangeboden, maar deelname aan een twaalfstappenbehandeling was toegestaan. Atomoxetine had ten opzichte van placebo geen significant effect op de alcohol uitkomstmaten (waaronder time to relapse of heavy drinking), maar was wél geassocieerd met een significant gunstig effect op de ADHD-symptomen. Deze bevinding komt overeen met de conclusie in de meta-analyse van 13 gerandomiseerde trials van Cunill et al. (2015): farmacotherapie van ADHD bij patiënten met een comorbide middelenstoornis en ADHD heeft gemiddeld een (klein) gunstig effect op de ADHD-symptomen maar geen effect op het middelengebruik of abstinentie.

 

Psychologische behandeling

 

Meta-analyse

Er zijn geen meta-analyses uitgevoerd naar de effectiviteit van psychologische behandelingen bij patiënten met een middelenstoornis en comorbide ADHD. In twee systematische reviews die uitgevoerd werden in het kader van de ontwikkeling van een consensus statement over de diagnostiek en behandeling van patiënten met een middelenstoornis en comorbide ADHD, vonden de onderzoekers geen gerandomiseerde studies naar de effectiviteit van psychologische behandeling van patiënten met specifiek een stoornis in alcoholgebruik en comorbide ADHD bij volwassenen (Crunelle et al., 2018) of adolescenten (Özgen et al., 2021).

 

Aanvullende literatuurstudie

In een aanvullende literatuurstudie vonden wij één relevante gerandomiseerde trial. In de trial uitgevoerd door van Emmerik-van Oortmerssen et al. (2019) bij 119 volwassen patiënten met een stoornis in middelengebruik had geïntegreerde CGT/MGV gericht op zowel de middelenstoornis (48% primair alcohol) als de ADHD ten opzichte van CGT alleen gericht op middelengebruik een gunstig (aanvullend) effect op de ADHD-symptomen (d=0.34 [klein effect]; p=0.03), maar geen significant (aanvullend) effect op het middelengebruik.

 

Psychotische stoornissen

 

Farmacologische behandeling

 

Meta-analyse

Krause et al. (2019) verrichtten een meta-analyse van RCTs naar de farmacologische behandeling met antipsychotica van patiënten met schizofrenie en een comorbide middelenstoornis. Er werden 19 trials geïncludeerd, waarvan slechts één bij patiënten met een comorbide alcoholstoornis (Green et al., 2015). In deze trial (N=95) werd geen verschil gevonden van 6 maanden orale kortwerkende versus injecteerbare langwerkende risperidon op de primaire – heavy drinking days – of secundaire alcoholuitkomstmaat.

 

Aanvullende literatuurstudie

Voor het opsporen van gerandomiseerde trials naar de effectiviteit van antipsychotica bij patiënten met een comorbide stoornis in alcoholgebruik en psychotische stoornis maakten wij verder nog gebruik van de systematische reviews van Arranz et al. (2018) en Campbell et al. (2021). In de review van Arranz et al. (2018) werd specifiek ingegaan op de effectiviteit van clozapine bij patiënten met een psychotische stoornis en een comorbide middelenstoornis. In deze review konden slechts drie RCTs geïncludeerd worden, waarvan er geen betrekking had op patiënten met een comorbide stoornis in alcoholgebruik. Ook in de review van Campell et al. (2021) werden geen gerandomiseerde studies gevonden die specifiek betrekking hadden op patiënten met een comorbide stoornis in alcoholgebruik. Wel vonden wij enkele relevante secundaire analyses in twee grootschalige trials naar de effectiviteit van antipsychotica.

 

In de CATIE-trial (Clinical Antipsychotics Trial of Intervention Effectiveness; N=1432; olanzapine vs risperidon vs quetiapine vs ziprasidone vs perphenazine; Swartz et al., 2008) en in de EUFEST-trial (European First Episode Schizophrenia Trial; N=498; haloperidol vs amisulpride vs olanzapine vs quetiapine vs ziprasidone; Wobrock et al., 2013) verschilde de effectiviteit van de behandeling met de verschillende antipsychotica in het verminderen van de psychotische symptomen niet of nauwelijks tussen patiënten met of zonder comorbide middelengebruik (Swartz et al., 2008) of met of zonder een comorbide middelenstoornis (Wobrock et al., 2013). In de CATIE-trial verschilde ook de afname in het alcoholgebruik en het percentage patiënten met alcoholmisbruik gedurende de 18-maanden follow-up niet tussen de onderzochte antipsychotica (Mohamed et al., 2015). Ook in post-hoc analyses van de EUFEST-trial verschilden de klinische uitkomsten (waaronder PANSS-positieve en -negatieve subschaal) niet tussen de patiënten met of zonder een comorbide stoornis in alcoholgebruik (Wobrock et al., 2013).

 

Medicatie gericht op de alcoholstoornis

Archibald et al. (2019) vonden in hun review van farmacologische behandelingen twee kleine gerandomiseerde trials bij patiënten met schizofrenie of schizoaffectieve stoornis en een comorbide alcoholstoornis. In de studie (N=31) van Petrakis et al. (2004) was naltrexon ten opzichte van placebo – beide als toevoeging op voorgeschreven antipsychotica – geassocieerd met significant minder drinkdagen en heavy drinking dagen. Naltrexon had geen effect op de psychotische symptomen. Ralevski et al. (2011) vonden bij 23 alcoholafhankelijke patiënten geen effect van acamprosaat ten opzichte van placebo op abstinentie, reductie in drinken of psychotische symptomen.

    

In een vervolgpublicatie van een eerdergenoemde gerandomiseerde studie met vier behandelgroepen – naltrexon, disulfiram, de combinatie van beide of placebo (zie paragraaf 8.1.1; Petrakis et al., 2005) – onderzochten Petrakis et al. (2006b) een subgroep van 66 patiënten met een comorbide alcohol- en psychosespectrum stoornis. Patiënten in deze subgroep hadden tijdens de behandeling significant meer alcoholabstinente dagen (p=0.01) en minder heavy drinking dagen (p=0.02) in de drie actieve medicatiegroepen dan in de placebogroep. De drie actieve medicaties verschilden onderling niet in effectiviteit. Evenmin verschilden de vier medicatiegroepen op de psychose-gerelateerde uitkomstmaten.

    

Tot slot vonden wij een dubbelblinde RCT van Brunette et al. (2020) naar de effectiviteit van de mu-opioid receptor antagonist samidorphan (3-carboxamido-4-hydroxynaltrexon) versus placebo, beide als toevoeging op olanzapine, bij 234 patiënten met een stoornis in alcoholgebruik en comorbide psychotische stoornis. Samidorphan was niet effectiever dan placebo in het reduceren van heavy drinking days en op psychose-gerelateerde uitkomstmaten.

 

Psychologische behandeling

 

Meta-analyses

In 2019 verscheen een update van de Cochrane review en meta-analyse (Hunt et al., 2013) naar de effectiviteit van psychosociale interventies bij patiënten met een ernstige psychiatrische aandoening ('severe mental illness': voornamelijk schizofrenie/psychotische stoornis en bipolaire stoornis) en een comorbide middelenstoornis (Hunt er al., 2019). In vrijwel alle 41 geïncludeerde trials (4024 deelnemers) ging het om patiëntpopulaties met gemengd gebruik van alcohol en andere middelen, waaronder cannabis, cocaïne, amfetamine en opiaten, en in de analyses werd geen onderscheid gemaakt tussen personen met een stoornis in het gebruik van alcohol of andere middelen. Hunt et al. (2019) vergeleken de effectiviteit van de volgende zeven typen psychosociale interventies ten opzichte van de standaardbehandeling (treatment as usual/routine care):

(1)   Geïntegreerde 'dubbele diagnose' behandeling, gericht op zowel de stoornis in middelengebruik als comorbide psychische stoornis, aangeboden vanuit één behandelteam of afdeling, en inclusief Assertive Community Treatment (ACT). In de Engelstalige literatuur wordt veelal gesproken van integrated dual disorder treatment (IDDT; Dom et al., 2013; Neven et al., 2018).

(2)   Niet-geïntegreerde behandeling met dezelfde componenten als bij (1), maar de behandeling wordt niet door één behandelteam en zonder ACT aangeboden, en/of intensieve case-management.

(3)   Relatief kort durende behandelingen gericht op (voornamelijk) het middelengebruik:

       (3a) cognitieve gedragstherapie; (3b) motiverende gespreksvoering; (3c) gecombineerde CGT plus MGV; (3d) contingentie management; en (3e) sociale vaardigheidstraining.

 

Op geen van de uitkomstmaten – vroegtijdig vertrek uit behandeling; verandering in middelengebruik; aantal hospitalisaties; geestelijke gezondheidstoestand; sociaal functioneren; globaal functioneren; kwaliteit van leven; en sterfte – werd een significant verschil ten opzichte van de standaardbehandeling gevonden. De kwaliteit van de evidentie (GRADE) werd voor nagenoeg alle uitkomsten uit de meta-analyse als laag of zeer laag beoordeeld. Op grond van de bevindingen concludeerden de auteurs dat er momenteel geen evidentie van voldoende kwaliteit is om één of meer van de onderzochte specifieke psychosociale interventies aan te bevelen ten opzichte van de gebruikelijke standaardbehandeling bij patiënten met een psychotische stoornis en comorbide middelenstoornis.

 

Persoonlijkheidsstoornissen

 

Farmacologische behandeling

 

Meta-analyse

Farmacologische behandeling bij persoonlijkheidsstoornissen is niet primair gericht op de persoonlijkheidsstoornis zélf, maar op het verminderen van vaak voorkomende gerelateerde klachten en symptomen, dan wel voor de behandeling van comorbide andere psychische stoornissen (Herziene Multidisciplinaire richtlijn persoonlijkheidsstoornissen. Commentaarversie, april 2021). Er zijn momenteel geen meta-analyses uitgevoerd specifiek naar de effectiviteit van farmacologische behandelingen van patiënten met een persoonlijkheidsstoornis en een comorbide stoornis in het gebruik van alcohol (of andere drugs). Wél vonden wij een systematische review en meta-analyse van Newton-Howes (2017) waarin onderzocht werd of uitkomsten van (farmacologische/psychologische) behandeling van een alcoholstoornis verschilden tussen patiënten met en zonder een comorbide persoonlijkheidsstoornis.

 

In de review waren zowel cohortstudies (N=13) als gecontroleerde studies (N=9) opgenomen, en slechts vijf studies, bij in totaal 869 patiënten, hadden betrekking op farmacotherapie gericht op de alcoholstoornis, met als medicaties: disulfiram/naltrexon (Ralevski et al., 2007); baclofen (Rolland et al., 2015); natriumoxybaat (Caputo et al., 2011); en – gericht op de alcoholstoornis en/of negatief affect – bromocryptine/nortriptyline (Powell et al., 1995) en citalopram (Charney et al., 2015). Vanwege de grote verschillen in onderzoeksopzet en uitkomstmaten konden de studies niet geïncludeerd worden in de meta-analyse. In drie van de vijf studies was de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis niet geassocieerd met slechtere alcohol-gerelateerde behandeluitkomsten. In de studie van Charney et al. (2015) was bij patiënten met enigerlei persoonlijkheidsstoornis (47% van de onderzoeksgroep) sprake van slechtere alcoholuitkomsten. Dit was eveneens het geval in de subgroep patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis in de case-control studie van Rolland et al. (2015), maar deze subgroep bestond uit slechts 23 patiënten (11% van de onderzoeksgroep). De methodologische kwaliteit werd door de onderzoekers bij alle studies als laag of zeer laag beoordeeld. Tot slot is opvallend dat in het tot dusverre verrichte onderzoek nauwelijks of geen gebruik is gemaakt van de voor een stoornis in alcoholgebruik geregistreerde medicaties.

 

Psychologische behandeling

 

Meta-analyse

Wij vonden geen meta-analyses naar de effectiviteit van psychosociale behandelingen bij patiënten met een stoornis in het gebruik van alcohol (of andere drugs) en een comorbide persoonlijkheidsstoornis. In de hierboven genoemde systematische review van Newton-Howes et al. (2017) hadden 17 studies, bij in totaal 3756 patiënten, betrekking op een (vaak niet nader gespecificeerde) psychosociale behandeling van een stoornis in alcoholgebruik, waarvan 12 cohortstudies en vijf gecontroleerde studies. In slechts drie van de 17 studies was de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis gerelateerd aan ongunstiger alcoholuitkomsten (Kranzler et al., 1996; Krampe et al., 2006; Zikos et al., 2010), en in twee studies waren de resultaten niet eenduidig (Poldrugo & Forti, 1988; Hunter-Reel et al., 2014). In de overige 12 studies was consistent sprake van vergelijkbare alcoholgerelateerde behandelresultaten tussen de patiënten met of zonder bijkomende persoonlijkheidsstoornis. Evenals die voor farmacotherapie, werd de methodologische kwaliteit van alle studies naar psychosociale behandeling als laag of zeer laag beoordeeld.

 

Bij stoornissen in het gebruik van middelen is de prevalentie van vooral een comorbide borderline persoonlijkheidsstoornis hoog (Helle et al., 2019). Voor het opsporen van gerandomiseerde studies naar de psychosociale behandeling van specifiek een stoornis in alcoholgebruik en een comorbide borderline persoonlijkheidsstoornis maakten wij gebruik van de systematische review van Lee et al. (2015). In deze review waren 10 publicaties van acht gerandomiseerde trials geïncludeerd, waarbij de behandeling bestond uit dialectische gedragstherapie (DBT; vier trials), dual-focused schema therapie (DFST; drie trials) en dynamische deconstructieve psychotherapie (DDP; één trial). In de trials naar DBT en DFST had de stoornis in middelengebruik betrekking op opioïden of meerdere middelen. Alleen de trial naar DDP had betrekking op patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis en een comorbide stoornis in alcoholgebruik (N=30) (Gregory et al., 2008, 2009, 2010). Na 12 maanden behandeling en op 30-maanden follow-up werden op de alcoholuitkomsten geen significante verschillen gevonden tussen de DDP-behandelconditie en de community care controlebehandeling. Vanwege de kleine omvang en lage methodologische kwaliteit van dit onderzoek, wordt deze studie hier niet verder besproken.

 

Aanvullende literatuurstudie

Na het verschijnen van de review van Lee et al. (2015) vonden wij één gerandomiseerde trial naar de effectiviteit van mentalisatiebevorderende therapie (MBT) bij 46 patiënten met een BPD en een comorbide middelenstoornis, waarvan 46% met een stoornis in alcoholgebruik (Philips et al., 2018). De effectiviteit van MBT in aanvulling op de (niet nader gespecificeerde) standaard verslavingsbehandeling verschilde op geen van de alcohol- of BPD-gerelateerde uitkomstmaten van die van alleen de verslavingsbehandeling. De in Nederland ontwikkelde en veel toegepaste generieke behandeling Guideline-informed treatment for personality disorders (GIT-PD) is nog nauwelijks op effectiviteit onderzocht en bij patiënten met een persoonlijkheidsstoornis en een comorbide stoornis in alcoholgebruik heeft nog geen (al dan niet gecontroleerd) onderzoek plaatsgevonden (Hutsebaut et al., 2020).

  1. Referenties Farmacologische behandeling comorbide depressieve stoornis
  2. Adamson, S. J., Sellman, J. D., Foulds, J. A., Frampton, C. M., Deering, D., Dunn., A, et al. (2015). A randomized trial of combined citalopram and naltrexone for nonabstinent outpatients with co-occurring alcohol dependence and major depression. Journal of Clinical Psychopharmacology, 35(2):143-149.
  3. Agabio, R., Trogu, E., Pani, P. P. (2018). Antidepressants for the treatment of people with co-occurring depression and alcohol dependence. Cochrane Database of Systematic Reviews 2018, Issue 4. Art. No.: CD008581.
  4. Altamura, A. C., Mauri, M. C., Girardi, T., Panetta, B. (1990). Alcoholism and depression: a placebo-controlled study with viloxazine. International Journal of Clinical Pharmacology Research, 10(5), 293-298.
  5. Altintoprak, A. E., Zorlu, N., Coskunol, H., Akdeniz, F., Kitapcioglu, G. (2008). Effectiveness and tolerability of mirtazapine and amitriptyline in alcoholic patients with co-morbid depressive disorder: a randomized, double-blind study. Human Psychopharmacology, 23(4), 313-319.
  6. Butterworth, A. T., Watts, R.D. (1971a). Treatment of hospitalized alcoholics with doxepin and diazepam. A controlled study. Quarterly Journal of Studies on Alcohol, 32(1), 78-81.
  7. Butterworth, A. T. (1971b). Depression associated with alcohol withdrawal. Imipramine therapy compared with placebo. Quarterly Journal of Studies on Alcohol, 32(2), 343-348.
  8. Cocchi, R. (1997). Paroxetine vs amitryptiline in depressed alcoholics. European Neuropsychopharmacology, 7(Suppl 2):S254.
  9. Cornelius, J. R., Salloum, I. M., Ehler, J. G., Jarrett, P.J. , Cornelius, M. D., Perel, J. M., et al. (1997). Fluoxetine in depressed alcoholics. A double-blind, placebo-controlled trial. Archives of General Psychiatry, 54(8), 700-705.
  10. Cornelius, J. R., Bukstein, O. G., Wood, D. S., Kirisci, L., Douaihy, A., Clark, D. B. (2009). Double-blind placebo-controlled trial of fluoxetine in adolescents with comorbid major depression and an alcohol use disorder. Addictive Behaviors, 24, 905-909.
  11. Cornelius, J. R., Chung, T., Douaihy, A. B., Kirisci, L., Glance, J., Kmiec, J., et al. (2016). Mirtazapine in comorbid major depression and an alcohol use disorder: a double-blind placebo-controlled pilot trial. Psychiatry Research, 242, 326-330.
  12. Findling, R. L., Pagano, M. E., McNamara, N. K., Stansbrey, R. J., Faber, J. E., Linger, J., Demeter, C. A., Bedoya, D., Reed, M. D. (2009). The short-term safety and efficacy of fluoxetine in depressed adolescents with alcohol and cannabis use disorders: a pilot randomized placebo-controlled trial. Child and Adolescent Psychiatry and Mental Health, 3, 11. doi: 10.1186/1753-2000-3-11.
  13. Gallant, D. M., Bishop, M. P., Guerrero-Figueroa, R., Selby, M., Phillips, R. (1969a). Doxepin versus diazepam: a controlled evaluation in 100 chronic alcoholic patients. Journal of Clinical Pharmacology and New Drugs, 9(1), 57-65.
  14. Gual, A., Balcells, M., Torres, M., Madrigal, M., Diez, T., Serrano, L. (2003). Sertraline for the prevention of relapse in detoxicated alcohol dependent patients with a comorbid depressive disorder: a randomized controlled trial. Alcohol and Alcoholism (Oxford, Oxfordshire), 38(6), 619-625.
  15. Habrat, B., Zaloga, B. (2006). A double-blind controlled study of the efficacy and acceptability of tianeptine in comparison with fluvoxamine in the treatment of depressed alcoholic patients. Psychiatria Polska, 40(3), 579-597.
  16. Hernandez-Avila, C. A., Modesto-Lowe, V., Feinn, R., Kranzler, H. R. (2004). Nefazodone treatment of comorbid alcohol dependence and major depression. Alcoholism, Clinical and Experimental Research, 28(3), 433-340.
  17. Kranzler, H. R., Mueller, T., Cornelius, J., Pettinati, H. M., Moak, D., Martin, P. R., et al. (2006). Sertraline treatment of co-occurring alcohol dependence and major depression. Journal ofClinical Psychopharmacology, 26(1), 13-20.
  18. Krupitsky, E. M., Burakov, A. M., Ivanov. V. B., Krandashova, G. F., Lapin, I. P., Grinenko, A., et al. (1993. Baclofen administration for the treatment of affective disorders in alcoholic patients.Drug and Alcohol Dependence, 33(2), 157-163.
  19. Krupitsky, E., Yerish, S., Kiselev, A. (2012). Clinical trial of escitalopram for alcoholism comorbid with affective disorders. Alcoholism, Clinical and Experimental Research, 36;297A.
  20. Liappas, J., Paparrigopoulos, T., Tzavellas, E., Rabavilas, A. (2005). Mirtazapine and venlafaxine in the management of collateral psychopathology during alcohol detoxification. Progress in Neuropsychopharmacology & Biological Psychiatry, 29(1), 55-60.
  21. Lôo, H., Malka, R., Defrance, R., Barrucand, D., Benard, J. Y., Niox-Rivière, H., et al. (1988). Tianeptine and amitriptyline. Controlled double-blind trial in depressed alcoholic patients. Neuropsychobiology, 19(2),79-85.
  22. Mason. B. J., Kocsis. J. H., Ritvo, E. C., Cutler, R. B. (1996). A double-blind, placebo-controlled trial of desipramine for primary alcohol dependence stratified on the presence or absence of major depression. JAMA, 275(10),761-767.
  23. McGrath, P. J., Nunes, E. V., Stewart, J. W., Goldman, D., Agosti, V., Ocepek-Welikson, K., et al. (1996). Imipramine treatment of alcoholics with primary depression: a placebo-controlled clinical trial. Archives of General Psychiatry, 53(3), 232-240.
  24. McLean, P. C., Ancill, R. J., Szulecka, T. K. (1986). Mianserin in the treatment of depressive symptoms in alcoholics. A double-blind placebo-controlled study using a computer delivered self-rating scale. Psychiatria Polska, 20(6), 417-427.
  25. Moak, D. H., Anton, R. F., Latham, P. K., Voronin, K. E., Waid, R. L., Durazo-Arvizu, R. (2003). Sertraline and cognitive behavioral therapy for depressed alcoholics: results of a placebo-controlled trial. Journal of Clinical Psychopharmacology, 23(6),553-562.
  26. Muhonen, L. H., Lönnqvist, J., Juva, K., Alho, H. (2008). Doubleblind, randomized comparison of memantine and escitalopram for the treatment of major depressive disorder comorbid with alcohol dependence. Journal of Clinical Psychiatry, 69(3), 392-399.
  27. Nunes, E. V., McGrath, P. J., Quitkin, F. M., Stewart, J. P., Harrison, W., Tricamo, E., et al. (1993). Imipramine treatment of alcoholism with comorbid depression. American Journal of Psychiatry, 150(6),963-965.
  28. Oslin, D. W. (2005). Treatment of late-life depression complicated by alcohol dependence. Am J Geriatr Psychiatry, 13(6), 491-500.
  29. Petrakis, I. L., Poling, J., Levinson, C., Nich, C., Caroll, K., Rounsaville, B., VA New England VISN I MIRECC study group (2005). Naltrexon and disulfiram in patients with alcohol dependence and comorbid psychiatric disorders. Biol Psychiatry, 57, 1128-1137.
  30. Petrakis, I., Ralevski, E., Nich, C., et al. (2007). Naltrexone and disulfiram in patients with alcohol dependence and current depression. J Clin Psychopharmacol 27(2),160-165.
  31. Pettinati, H. M., Volpicelli, J. R., Luck, G., Kranzler, H. R., Rukstalis, M. R., Cnaan, A. (2001). Double-blind clinical trial of sertraline treatment for alcohol dependence. Journal of Clinical Psychopharmacology, 21(2), 143-153.
  32. Pettinati, H. M., Oslin, D. W., Kampman, K. M., Dundon, W. D., Xie, H., Gallis, T. L., et al. (2010). A double-blind, placebo-controlled trial combining sertraline and naltrexone for treating co-occurring depression and alcohol dependence. American Journal of Psychiatry, 167(6), 668-675.
  33. Roy, A. (1998). Placebo-controlled study of sertraline in depressed recently abstinent alcoholics. Biological Psychiatry, 44(7), 633-637.
  34. Roy-Byrne, P. P., Pages, K. P., Russo, J. E., Jaffe, C., Blume AW, Kingsley, E., et al. (2000). Nefazodone treatment of major depression in alcohol-dependent patients: a double-blind, placebo-controlled trial. Journal of Clinical Psychopharmacology, 20(2),129-136.
  35. Witte, J., Bentley, K., Evins, A. E., et al. (2012). A randomized, controlled, pilot study of acamprosate added to escitalopram in adults with major depressive disorder and alcohol use disorder. J Clin Psychopharmacol, 32(6), 787-796.
  36. Referenties Psychologische behandeling comorbide depressieve stoornis
  37. Agyapong, V. I., McLoughlin, D. M., Farren, C. K. (2013). Six-months outcomes of a randomised trial of supportive text messaging for depression and comorbid alcohol use disorder. J Affect Disord, 151, 100-104.
  38. Baker, A. L., Kavanagh, D. J., Kay-Lambkin, F. J., Hunt, S. A., Lewin, T. J., Carr, V. J. et al. (2010). Randomized controlled trial of cognitive–behavioural therapy for coexisting depression and alcohol problems: short-term outcome. Addiction, 10, 87-99.
  39. Battersby, M. W., Beattie. J., Pols, R. G., Smith, D. P., Condon, J., Blunden, S. (2013). A randomised controlled trial of the Flinders Program of chronic condition management in Vietnam veterans with co-morbid alcohol misuse, and psychiatric and medical conditions. Aust NZ J Psychiatry, 47, 451-462.
  40. Baumgartner, C., Schaub, M. P., Wenger, A., Malischnig, D., Augsburger, M., Lehr, D., et al. (2021). "Take care of you" – Efficacy of integrated, minimal-guidance, internet-based self-help for reducing co-occurring alcohol misuse and depression symptoms in adults: Results of a three-arm randomized controlled trial. Drug and Alcohol Dependence, 225. doi.org/10.1016/j.drugalcdep.2021.108806.
  41. Brown, R. A., Evans, D. M., Miller, I.W., Burgess, E. S., Mueller T. I. (1997). Cognitive–behavioral treatment for depression in alcoholism. J Consult Clin Psychol 65, 715-726.
  42. Brown, S. A., Glasner-Edwards, S. V., Tate, S. R., McQuaid, J. R., Chalekian, J., Granholm, E. (2006). Integrated cognitive behavioral therapy versus twelve-step facilitation therapy for substance-dependent adults with depressive disorders. J Psychoact Drugs 38, 449-460.
  43. Brown, R. A., Ramsey, S. E., Kahler, C.W., Palm, K. M., Monti, P. M., Abrams D. et al. (2011). A randomized controlled trial of cognitive-behavioral treatment for depression versus relaxation training for alcohol-dependent individuals with elevated depressive symptoms. J Stud Alcohol Drugs, 72, 286-296.
  44. Deady, M., Mills, K. L., Teesson, M., Kay-Lambkin, F. (2016). An online intervention for co-occurring depression and problematic alcohol use in young people: primary outcomes from a randomized controlled trial. J. Med. Internet Res. 18, e71. doi.org/10.2196/jmir.5178.
  45. Geisner, I. M., Varvil-Weld, L., Mittmann, A. J., Mallett, K., Turrisi, R. (2015). Brief web-based intervention for college students with comorbid risky alcohol use and depressed mood: Does it work and for whom? Addictive Behaviors, 42, 36-43.
  46. Hides, L. M., Elkins, K. S., Scaffidi. A., Cotton, S. M., Carroll, S., Lubman, D. I. (2011). Does the addition of integrated cognitive behaviour therapy and motivational interviewing improve the outcomes of standard care for young people with comorbid depression and substance misuse? Med J Aust,195, S31-S37.
  47. Hides, L., Quin, C., Stoyanov, S., Kavanagh, D., Baker, A. (2019). Psychosocial interventions for co-occurring depression and substance use disorders. Cochrane Database of Systematic Reviews 2019, Issue 11. Art. No: CD009501.
  48. Hunter, S. B., Watkins, K. E., Hepner, K. A., Paddock, S. M., Ewing, B. A., Osilla, K. C. et al. (2012). Treating depression and substance use: a randomized controlled trial. J Subst Abuse Treat, 43, 137-151.
  49. Kay-Lambkin, F. J., Baker, A. L., Lewin, T. J., Carr, V. J. (2009). Computer-based psychological treatment for comorbid depression and problematic alcohol and/or cannabis use: a randomized controlled trial of clinical efficacy. Addiction, 104, 378-388.
  50. Kay-Lambkin, F. J., Baker, A. L., Kelly, B., Lewin, T. J. (2011). Clinician-assisted computerised versus therapist-delivered treatment for depressive and addictive disorders: a randomised controlled trial. Med J Aust, 195, S44-S50.
  51. Lydecker, K. P., Tate S. R., Cummins K. M., McQuaid J., Granholm E., Brown S. A. (2010). Clinical outcomes of an integrated treatment for depression and substance use disorders. Psychol Addict Behav, 24, 453-465.
  52. O'Reilly, H., Hagerty, A., O'Donnell, S., Farrell, A., Hartnett, D., Murphy, E., Kehoe, E., et al. (2019). Alcohol use disorder and comorbid depression: A randomized controlled trial investigating the effectiveness of supportive text messages in aiding recovery. Alcohol and Alcoholism, 2019. doi: 10.1093/agz060.
  53. Riper, H., Andersson, G., Hunter, S. B., De Wit, J., Berking, M., Cuijpers, P. (2014). Treatment of comorbid alcohol use disorders and depression with cognitive-behavioural therapy and motivational interviewing: a meta-analysis. Addiction, 109, 394-406.
  54. Schouten, M. J. E., Christ, C., Dekker, J. J. M., Riper, H., Goudriaan, A. E., Blankers, M. (2021). Digital interventions for people with co-occurring depression and problematic alcohol use: A systematic review and meta-analysis. Alcohol and Alcoholism, 2021. doi: 10.1093/alcalc/agaa147.
  55. Watkins, K. E., Hunter, S. B., Hepner, K. A., Paddock, S. M., de la Cruz, E., Zhou A. J. et al. (2011). An effectiveness trial of group cognitive behavioral therapy for patients with persistent depressive symptoms in substance abuse treatment. Arch Gen Psychiatry, 68, 577-584.
  56. Referenties Farmacologische behandeling comorbide bipolaire stoornis
  57. Brown, E. S., Garza, M., Carmody, T. J. (2008). A randomized, double- blind, placebo-controlled add-on trial of quetiapine in outpatients with bipolar disorder and alcohol use disorders. J Clin Psychiatry, 69(5), 701-705.
  58. Brown, E. S., Carmody, T. J., Schmitz, J. M., et al. (2009). A randomized, double-blind, placebo-controlled pilot study of naltrexone in outpatients with bipolar disorder and alcohol dependence. Alcohol Clin Exp Res., 33(11), 1863-1869.
  59. Brown, E. S., Davila, D., Nakamura, A., et al. (2014). A randomized, double-blind, placebo-controlled trial of quetiapine in patients with bipolar disorder, mixed or depressed phase, and alcohol dependence. Alcohol Clin Exp Res., 38(7), 2113-2118.
  60. Salloum, I. M., Cornelius, J. R., Daley, D. C., Kirisci, L., Himmelhoch, J. M., Thase, M. E. (2005). Efficacy of valproate maintenance in patients with bipolar disorder and alcoholism: a double-blind placebo-controlled study. Arch Gen Psychiatry, 62(1), 37-45.
  61. Spijker, A. T., Van Zaane, J., Koenders, M. A., Kupka, R. W. (2018). Bipolaire stoornissen en alcoholafhankelijkheid; praktische aanbevelingen voor behandeling op basis van een systematische literatuurstudie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 60(2), 87-95.
  62. Stedman, M., Pettinati, H. M., Brown, E. S., Kotz, M., Calabrese, J. R., Raines, S. (2010). A double-blind, placebo-controlled study with quetiapine as adjunct therapy with lithium or divalproex in bipolar I patients with coexisting alcohol dependence. Alcohol Clin Exp Res, 34(10),1822-1831.
  63. Stokes, P. R. A., Jokinen, T., Amawi, W., Qureshi, M., Ishrat Husain, M., Yatham, L. N., et al. (2020). Pharmacological Treatment of Mood Disorders and Comorbid Addictions: A Systematic Review and Meta-Analysis. The Canadian Journal of Psychiatry / La Revue Canadienne de Psychiatrie, 65(11), 749-769.
  64. Sylvia, L. G., Gold, A. K., Stange, J. P., et al. (2016). A randomized, placebo-controlled proof-of-concept trial of adjunctive topiramate for alcohol use disorders in bipolar disorder. Am J Addict, 25(2), 94-98.
  65. Tolliver, B. K., Desantis, S. M., Brown, D. G., Prisciandaro, J. J., Brady, K. T. (2012). A randomized, double-blind, placebo-controlled clinical trial of acamprosate in alcohol-dependent individuals with bipolar disorder: a preliminary report. Bipolar Disord, 14(1), 54-63.
  66. Referenties Psychologische behandeling comorbide bipolaire stoornis
  67. National Institute for Health and Care Excellence (2020). The NICE guideline on the assessment and management of bipolar disorder in adults, children and young people in primary and secondary care. Updated edition. National Collaborating Centre for Mental Health.
  68. Trimbos-instituut (2015). Multidisciplinaire richtlijn bipolaire stoornissen. Derde, herziene versie. Utrecht: De Tijdstroom.
  69. GGZ Standaarden (2017). Zorgstandaard Bipolaire stoornissen. Akwa GGZ.
  70. Referenties Farmacologische behandeling comorbide angststoornis
  71. Agabio, R., Baldwin, D. S., Amaro, H., Leggio, L. Sinclair, J. M. A. (2021).The influence of anxiety symptoms on clinical outcomes during baclofen treatment of alcohol use disorder: A systematic review and meta-analysis. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 125, 296-313.
  72. Back, S. E., Jones, J. (2021). Treatment of co-occurring anxiety-related disorders and substance use disorders in adults. Download from www.uptodate.com, May 2021.
  73. Book, S. W., Thomas, S. E., Randall, P. K., Randall, C. (2008). Paroxetine reduces social anxiety in individuals with a co-occurring alcohol use disorder. Journal of Anxiety Disorders, 22(2),:310-318.
  74. Brady, K. T., Sonne, S., Anton, R. F., Randall, C. L., Back, S. E., Simpson, K. (2005). Sertraline in the treatment of co-occurring alcohol dependence and posttraumatic stress disorder. Alcoholism, Clinical and Experimental Research, 29(3), 395-401.
  75. Gimeno, C., Dorado, M. L., Roncero, C., Szerman, N., Vega, P., Balanzá-Martínez, V., Alvarez, F. J. (2017). Treatment of comorbid alcohol dependence and anxiety disorder: Review of the scientific evidence and recommendations for treatment. Front Psychiatry, 8, 173. doi: 10.3389/fpsyt.2017.00173.
  76. Hobbs, J. D. J., Kushner, M. G., Lee, S. S., Reardon, S. M., Maurer, E. R. (2011). Meta-analysis of supplemental treatment for depressive and anxiety disorders in patients being treated for alcohol dependence. The American Journal on Addiction, 20, 319-329.
  77. Ipser, J. C., Wilson, D., Akindipe, T. O., Sager, C., Stein, D. J. (2015). Pharmacotherapy for anxiety and comorbid alcohol use disorders. Cochrane Database of Systematic Reviews 2015, Issue 1. Art. No.: CD007505.
  78. Kranzler, H. R., Burleson, J. A., Del Boca, F. K., Babor, T. F., Korner, P., Brown, J., et al. (1994). Buspirone treatment of anxious alcoholics. A placebo-controlled trial. Archives of General Psychiatry, 51(9),720-731.
  79. Malcolm, R., Anton, R. F., Randall, C. L., Johnston, A., Brady, K., Thevos, A. (1992). A placebo-controlled trial of buspirone in anxious inpatient alcoholics. Alcoholism, Clinical and Experimental Research,16(6),1007-1013.
  80. Minozzi, S., Saulle, R., & Rösner, S. (2018). Baclofen for alcohol use disorder (Review). Cochrane Database of Systematic Reviews 2018, Issue 11. Art. No: CD012557. doi:10.1002/14651858.
  81. Morley, K. C., Baillie, A., Leung, Sl., Addolorato, G, Leggio, L., Haber, P. S. (2014). Alcohol and Alcoholism, 49(6), 654-660.
  82. Morley, K. C., Baillie A., Fraser, I., Furneaux-Bate, A., Dore, G., Roberts, M., Abdalla, A., Phung, N., Haber, P. S. (2018). Baclofen in the treatment of alcohol dependence with or without liver disease: multisite, randomised, double-blind, placebo-controlled trial. The British Journal of Psychiatry. doi: 10.1192/bjp.2018.13.
  83. Petrakis, I. L., Ralevski, E., Desai, N,, Trevisan, L., Gueorguieva, R., Rounsaville, B., Krystal, J. H. (2012). Noradrenergic vs serotonergic antidepressant with or without naltrexone for veterans with PTSD and comorbid alcohol dependence. Neuropsychopharmacology, 37, 996-1004.
  84. Randall, C. L., Johnson, M. R., Thevos, A. K., Sonne, S. C., Thomas, S. E., Willard, S. L., et al. (2001a). Paroxetine for social anxiety and alcohol use in dual-diagnosed patients. Depression and Anxiety, 14(4),255-62.
  85. Rigal, L., Sidorkiewicz, S., Tréluyer, J., Perrodeau, E., Le Jeunne, C., Porcher, R., & Jaury, P. (2019). Titrated baclofen for high-risk alcohol consumption: a randomized placebo-controlled trial in out-patients with 1-year follow-up. Addiction, 115, 1265-1276. doi:10.1111/add.14927
  86. Thomas, S. E., Randall,P. K., Book, S. W., Randall, C. L. (2008). A complex relationship between co-occurring social anxiety and alcohol use disorders: what effect does treating social anxiety have on drinking? Alcoholism, Clinical and Experimental Research, 32(1),77-84.
  87. Tollefson, G. D., Montague-Clouse, J., Tollefson, S. L. (1992). Treatment of comorbid generalized anxiety in a recently detoxified alcoholic population with a selective serotonergic drug (buspirone). Journal of Clinical Psychopharmacology, 12(1), 19-26.
  88. Referenties Psychologische behandeling comorbide angststoornis
  89. Back, S. E., Jones, J. (2021). Treatment of co-occurring anxiety-related disorders and substance use disorders in adults. Download from www.uptodate.com, May 2021.
  90. Bowen, R. C., D'Arcy, C, Keegan, D., Senthilselvan, A. (2000). A controlled trial of cognitive behavioral treatment of panic in alcoholic inpatients with comorbid panic disorder. Addictive Behaviors, 25(4), 593-597.
  91. Kushner, M. G., Maurer, E. W., Thuras, P., Donahue, C., Frye, B., Menary, K. R., Hobbs, J., Haeny, A. M., & Van Demark, J. (2013). Hybrid cognitive behavioral therapy versus relaxation training for co-occurring anxiety and alcohol disorder: A randomized clinical trial. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 81(3), 429-442. 
  92. Mehta, K., Hoadley, A., Ray, L. A., Kiluk, B. D., Carroll, K. M., Magill, M. (2021). Cognitive-behavioral interventions targeting alcohol or other drug use and co-occurring mental health disorders: a meta-analysis. Alcohol and Alcoholism, 2021, 1-10. DOI: 10.1093/alcalc/agab016.
  93. Morley, K. C., Baillie, A., Leung, S., Sannibale, C., Teesson, M., Haber, P. S. (2016). Is specialized integrated treatment for comorbid anxiety, depression and alcohol dependence better than treatment as usual in a public hospital setting. Alcohol and alcoholism, 51(4), 402-409.
  94. Randall, C. L., Thomas, S, Thevos, A. K. (2001b). Concurrent alcoholism and social anxiety disorder: A first step toward developing effective treatments. Alcohol Clin Exp Res, 25(2), 210-220.
  95. Schadé, A., Marquenie, L. A., van Balkom, A. J. L. M., Koeter, M. W. J., de Beurs, E., van den Brink, W., van Dyck, R. (2005). The effectiveness of anxiety treatment on alcohol dependent patients with a comorbid phobic disorder: A randomized controlled trial. Alcohol Clin Exp Res, 29(5), 794-800.
  96. Stapinski, L. A., Sannibale, C., Subotic, M., Rapee, R. M., Teesson, M., Haber, P. S., & Baillie, A. J. (2021). Randomised controlled trial of integrated cognitive behavioural treatment and motivational enhancement for comorbid social anxiety and alcohol use disorders. Australian & New Zealand Journal of Psychiatry, 55(2), 207-220.
  97. Referenties Farmacologische behandeling comorbide PTSS
  98. Batki, S. L., Pennington, D. L., Lasher, B., Neylan, T. C., Metzler, T., Waldrop, A., Delucchi, K., Herbst, E. (2014). Topiramate treatment of alcohol use disorder in veterans with posttraumatic stress disorder: a randomized controlled pilot trial. Alcohol Clin Exp Res, 38, 2169-2177.
  99. Brady, K. T., Sonne, S., Anton, R. F., Randall, C. L., Back, S. E., Simpson, K. (2005). Sertraline in the treatment of co-occurring alcohol dependence and posttraumatic stress disorder. Alcohol Clin Exp Res, 29, 395-401.
  100. Foa, E. B., Yusko, D. A., McLean, C. P., Suvak, M. K., Bux, D. A., Oslin, D., O’Brien, C. P., et al. (2013). Concurrent naltrexone and prolonged exposure therapy for patients with comorbid alcohol dependence and PTSD: a randomized clinical trial. JAMA, 310, 488-495.
  101. Hien, D. A., Levin, F. R., Ruglass, L. M., Lopez-Castro, T., Papini, S., Hu, M. C., Cohen, L. R., Herron, A. (2015). Combining seeking safety with sertraline for PTSD and alcohol use disorders: a randomized controlled trial. J Consult Clin Psychol, 83, 359-369.
  102. Hoskins, M. D., Bridges, J., Sinnerton, R., Nakamura, A., Underwood, J. F. G., Slater, A., Lee, M. R. D., Clarke, L., Lewis, C., Roberts, N. P., Bisson, J. I. (2021). Pharmacological therapy for post-traumatic stress disorder: a systematic review and meta-analysis of monotherapy, augmentation and head-to-head approaches. European Journal of Psychotraumatology, 12(1), 1802920. Doi: 10.1080/20008198.2020.1802920.
  103. Petrakis, I. L., Poling, J., Levinson, C., Nich, C., Carroll, K., Ralevski, E., Rounsaville, B. (2006). Naltrexone and disulfiram in patients with alcohol dependence and comorbid post-traumatic stress disorder. Biol Psychiatry, 60,777-783.
  104. Petrakis, I. L., Ralevski, E., Desai, N,, Trevisan, L., Gueorguieva, R., Rounsaville, B., Krystal, J. H. (2012). Noradrenergic vs serotonergic antidepressant with or without naltrexone for veterans with PTSD and comorbid alcohol dependence. Neuropsychopharmacology, 37, 996-1004.
  105. Petrakis, I. L., Desai, N., Gueorguieva, R., Arias, A., O’Brien, E., Jane, J. S., Sevarino, K., Southwick, S., Ralevski, E. (2016). Prazosin for veterans with posttraumatic stress disorder and comorbid alcohol dependence: a clinical trial. Alcohol Clin Exp Res, 40, 178-186.
  106. Petrakis, I. L., Simpson, T. L. (2017). Posttraumatic Stress Disorder and Alcohol Use Disorder: A Critical Review of Pharmacologic Treatments. Alcohol Clin Exp Res, 41(2), 226-237.
  107. Simpson, T. L., Malte, C. A., Dietel, B., Tell, D., Pocock, I., Lyons, R., Varon, D., Raskind, M., Saxon, A. J. (2015). A pilot trial of prazosin, an alpha-1 adrenergic antagonist, for comorbid alcohol dependence and posttraumatic stress disorder. Alcohol Clin Exp Res, 39, 808-817.
  108. Taylor, M., Petrakis, I., Ralevski, E. (2016). Treatment of alcohol use disorder and co-occurring PTSD. The American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 42, 391-401.
  109. Referenties Psychologische behandeling comorbide PTSS
  110. Back, S. E., Killeen, T., Badour, C. L., Flanagan, J. C., Allan, N. P., Ana, E. S., et al. (2019). Concurrent treatment of substance use disorders and PTSD using prolonged exposure: a randomized clinical trial in military veterans. Addict Behav, 90, 369-377.
  111. Castelnuovo, G., Fernandez, I., & Amann, B. L. (2019). Editorial: Present and Future of EMDR in Clinical Psychology and Psychotherapy. Frontiers in Psychology, 10. doi:10.3389/fpsyg.2019.02185
  112. Coffey, S. F., Stasiewicz, P. R., Hughes, P. M., & Brimo, M. L. (2006). Trauma-focused imaginal exposure for individuals with comorbid posttraumatic stress disorder and alcohol dependence: Revealing mechanisms of alcohol craving in a cue reactivity paradigm. Psychology of Addictive Behaviors, 20(4), 425-435.
  113. Coffey, S. F., Schumacher, J. A., Nosen, E., Littlefield, A. K., Henslee, A. M., Lappen, A., & Stasiewicz, P. R. (2016). Trauma-focused exposure therapy for chronic posttraumatic stress disorder in alcohol and drug dependent patients: A randomized controlled trial. Psychology of Addictive Behaviors, 30(7), 778-790.
  114. Foa, E. B., Yusko, D. A., McLean, C. P., Suvak, M. K., Bux, D. A., Oslin, D., et al. (2013). Concurrent naltrexone and prolonged exposure therapy for patients with comorbid alcohol dependence and PTSD: A randomized clinical trial. Journal of the American Medical Association, 310(5), 488-495.
  115. Norman S. (unpublished). Alcohol use disorders (AUDs) and post-traumatic stress disorder (PTSD) treatment for victims of partner violence. Clinical Trials Unpublished. http://clinicaltrials.gov/ct2/show/NCT00607412 2007.
  116. Norman, S. B., Trim, R., Haller, M., Davis, B. C., Myers, U. S., Colvonen, P. J., et al. (2019). Efficacy of integrated exposure therapy vs integrated coping skills therapy for comorbid posttraumatic stress disorder and alcohol use disorder. JAMA Psychiatry, 76(8), 791-799.
  117. Roberts, N. P., Roberts, P. A., Jones, N., Bisson, J. I. (2016). Psychological therapies for post-traumatic stress disorder and comorbid substance use disorder. Cochrane Database of Systematic Reviews 2016, Issue 4. Art. No.: CD010204.
  118. Sannibale, C., Teesson, M., Creamer, M., Sitharthan, T., Bryant, R. A., Sutherland, K., et al. (2013). Randomized controlled trial of cognitive behaviour therapy for comorbid post-traumatic stress disorder and alcohol use disorders. Addiction, 108(8), 1397-1410.
  119. Zlotnick, C., Johnson, J., & Najavits, L. M. (2009). Randomized controlled pilot study of cognitive-behavioral therapy in a sample of incarcerated women with substance use disorder and PTSD. Behavior Therapy, 40(4), 325-336.
  120. Referenties Farmacologische behandeling comorbide ADHD
  121. Wilens, T. E., Adler, L. A., Weiss, M. D., Michelson, D., Ramsey, J. L., Moore, R. J., Renard, D., et al. (2008). Atomoxetine treatment of adults with ADHD and comorbid alcohol use disorders. Drug and Alcohol Dependence, 96, 145-154.
  122. Referenties Psychologische behandeling comorbide ADHD
  123. Crunelle, C. L., Van den Brink, W., Moggi, F., Konstenius, M., Franck, J., Levin, F. R., Van de Glind, G., Demetrovics, Z., Coetzee, C., Luderere, M., Schellekens, A., ICASA consensus group, Matthys, F. (2018). International consensus statement on screening, diagnosis and treatment of substance use disorder patients with comorbid attention deficit/hyperactivity disorders. Eur Addict Res, 24, 43-51.
  124. Özgen, H., Spijkerman, R., Noack, M., Holtmann, M., Schellekens, A., Dalsgaard, S., van den Brink, W., Hendriks, V. M. (2021). Treatment of adolescents with concurrent substance use disorder and attention-deficit/hyperactivity disorder: A systematic review. J Clin Med, 10, 3908. doi.org/10.3390/jcm10173908.
  125. Emmerik-van Oortmerssen, van, K., Vedel, E., Kramer, F. J., Blankers, M., Dekker, J. J. M., van den Brink, W., et al. (2019). Integrated cognitive behavioral therapy for ADHD in adult substance use disorder patients: Results of a randomized clinical trial. Drug Alcohol Depend, 197, 28-36.
  126. Referenties Farmacologische behandeling comorbide psychotische stoornis
  127. Archilbald, L., Brunette, M.F., Wallin, D.J., & Green, A.I. (2019). Alcohol use disorder and schizophrenia or schzoaffective disorder. Alcohol Res, 40(1):06. doi.org/10.35946/arcr.v40.1.06.
  128. Arranz, B., Garriga, M., García-Rizo, C., San, L. (2018). Clozapine use in patients with schizophrenia and a comorbid substance use disorder: A systematic review. Eur Neuropsychopharmacol, 28(2), 227-242.
  129. Brunette, M.F., Correll, C.U., O'Malley, S., Mc Donnell, D., Dipetrillo, L., Jiang, Y., et al. (2020). Olanzapine plus samidorphan (ALKS 3831) in schizophrenia and comorbid alcohol use disorder: a phase 2, randomized clinical trial. J Clin Psychiatry, 81(2), March/April 2020.
  130. Campbell, E. C., Caroff, S. N., Mann, C. (2021). Pharmacotherapy for co-occurring schizophrenia and substance use disorder. Download from www.uptodate.com, May 2021.
  131. Green, A.I., Brunette, M.F., Dawson, R., Buckley, P., Wallace, A.E., Hafez, H., Herz, M., Narasimhan, M., Noordsy, D.L., O’Keefe, C., Sommi, R.W., Steinbook, R.M., Weeks, M. (2015). Long-acting injectable vs oral risperidone for schizophrenia and co-occurring alcohol use disorder: a randomized trial. J. Clin. Psychiatry doi:10.4088/JCP.13m08838
  132. Green, A.I., Tohen, M.F., Hamer, R.M., Strakowski, S.M., Lieberman, J.A., Glick, I., Clark, W.S., Group, H.R. (2004). First episode schizophrenia-related psychosis and substance use disorders: acute response to olanzapine and haloperidol. Schizophr. Res. 66 (2–3), 125–135.
  133. Krause, M., Huhn, M., Schneider-Thoma, J., Bighelli, I., Gutsmiedl, K., & Leucht, S. (2019). Efficacy, acceptability and tolerability of antipsychotics in patients with schizophrenia and comorbid substance use. A systematic review and meta-analysis. Eur Neuropsychopharm. doi.org/10.1016/j.euroneuro.2018.11.1105.
  134. Mohamed, S., Rosenheck, R. A, Lin, H., Swartz, M., McEvoy, J., Stroup, S. (2015). Randomized trial of the effect of four second-generation antipsychotic on cigarette smoking, alcohol, and drug use in chronic schizophrenia. J Nerv Ment Dis, 2013, 486-492.
  135. Petrakis, I. L., Nich, C., Ralevski, E. (2006b). Psychotic spectrum disorders and alcohol abuse: A review of phramcotherapeutic strategies and a report on the effectiviness of naltrexone and disulfiram. Schizophrenia Bulletin, 32(4), 644-654.
  136. Petrakis, I.L., O'Malley, S., Rounsaville. B., Poling, J., McHugh-Strong, C., Krystal, J.H., VA Naltrexone Study Collaboration Group (2004). Naltrexone augmentation of neuroleptic treatment in alcohol abusing patients with schizophrenia. Psychopharmacology, 172, 291-297.
  137. Petrakis, I. L., Poling, J., Levinson, C., Nich, C., Caroll, K., Rounsaville, B., VA New England VISN I MIRECC study group (2005). Naltrexon and disulfiram in patients with alcohol dependence and comorbid psychiatric disorders. Biol Psychiatry, 57, 1128-1137.
  138. Ralevski, E., O'Brien E, Jane, J.S., Dwan, R., Dean, E., Edens, E., et al. (2011). Treatment with acamprosaat in patients with schizophrenia spectrum disorders and comorbid alcohol dependence. Journal of Dual Diagnosis, 7(1-2), 64-73.
  139. Swartz, M. S., Wagner, H. R., Swanson, J. W., Stroop, T. S., McEvoy, J. P., Reimherr, F., et al. (2008). The effectiveness of antipsychotic medications in patients who use or avoid illicit substances: Results from the CATIE study. Schizophr Res, 100(1-3), 39-52.
  140. Wobrock, T., Falka, P., Schneider-Axmann, T., Hasan, A., Galderisi, S., Davidson, M., et al. (2013). Comorbid substance abuse in first-episode schizophrenia: Effects on cognition and psychopathology in the EUFEST study. Schizophr Res, 147(1), 132-139.
  141. Referenties Psychologische behandeling comorbide psychotische stoornis
  142. Dom, G., Dijkhuizen, A., van der Hoorn, B., Kroon, H., Muusse, C., van Rooijen, S., Schoevers, R., van Wamel, A. (2013). Handboek dubbele diagnose. Utrecht: Uitgeverij De Tijdstroom.
  143. Hunt, G. E., Siegfried, N., Brokke-Sumner, C., Cleary, M. (2019). Psychosocial interventions for people with both severe mental illness and substance misuse. Cochrane Database of Systematic Reviews 2019, Issue 12. Art. No.: CD001088.
  144. Neven, A., Kool, N., Bonebakker, A. E., Mulder, C. L. (2018). Geïntegreerd behandelen van patiënten met dubbele diagnose met integrated dual diagnosis treatment (IDDT): systematische literatuurstudie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 60(4), 231-240.
  145. Referenties Farmacologische behandeling comorbide persoonlijkheidsstoornis
  146. Caputo, F., Francini, S., Brambilla, R., Vigna-Taglianti, F. Stoppo, M., Del Re, A., et al. (2011). Sodium oxybate in maintaining alcohol abstinence in alcoholic patients with and without psychiatric comorbidity. Eur Neuropsychopharmacol, 21, 450-456.
  147. Charney, D. A., Heath, L. M., Zikos, E., Palacios-Boix, J., & Gill, K. J. (2015). Poorer drinking outcomes with citalopram treatment for alcohol dependence: A randomized, double-blind, placebo-controlled trial. Alcohol Clin Exp Res, 39(9), 1756-1765. Herziene Multidisciplinaire richtlijn persoonlijkheidsstoornissen. Commentaarversie, april 2021
  148. Newton-Howes, G. M., Foulds, J. A., Guy, N. H., Boden, J. M., Mulder, R. T. (2017). Personality disorder and alcohol treatment outcome: systematic review and meta-analysis. The British Journal of Psychiatry, 211, 22-30.
  149. Powell, B. J., Campbell, J L., Landon, J. F., Liskow, B. I., Thomas, H. M., Nickel, E. J., et al. (1995). A double-blind, placebo-controlled study of nortriptyline and bromocriptine in male alcoholics subtyped by comorbid psychiatric disorders. Alcoholism, 19, 462-468.
  150. Ralevski, E., Ball, S., Nich, C., Limoncelli, D., Petrakis, I. (2007). The impact of personality disorders on alcohol-use outcomes in a pharmacotherapy trial for alcohol dependence and comorbid Axis I disorders. Am J Addict, 16, 443-449.
  151. Rolland, B., Valin, T., Langlis, C., Auffret, M., Gautier, S., Deheul, S., et al. (2015). Safety and drinking outcomes among patients with comrobid alcohol dependence and borderline personality disorder treated with high-dose baclofen: a comparative cohort study. Int Clin Psychopharmacol, 30, 49-53.
  152. Referenties Psychologische behandeling comorbide persoonlijkheidsstoornis
  153. Booth, b. m., Yates, W. R., Petty, F., Brown, K. (1991). Patient factors predicting ealry alcohol-related readmissions for alcoholics: role of alcoholism severity and pschychiatric co-morbidity. J Stud Alcohol, 52, 37-43.
  154. Bottlender, M., Bottlender, R., Scharfenberg, C. D., Soyka, M. (2002). Effectiveness of outpatient treatment for alcoholism-impact of personality disorders on course of treatment [in German] (2002). Psychother Psychosom Med Psychol, 53, 384-389.
  155. Cacciola, J. S., Alterman, A. I., Rutherford, M. J., Snider, E. C. (1995). Treatment response of antisocial substance abusers. J Nerv Ment Dis, 183, 166-171.
  156. Gregory, R. J., Chlebowski, S., Kang, D., Remen, A. L., Soderberg, M. G., Stepkovitch, J., et al. (2008). A controlled trial of psychodynamic psychotherapy for co-occurring borderline personality disorder and alcohol use disorder. Theor Res Pract Train, 45, 28-41.
  157. Gregory, R. J., Remen, A. L., Soderberg, M., Ploutz-Snyder, R. J. (2009). A controlled trial of psychodynamic psychotherapy for co-occurring borderline personality disorder and alcohol use disorder: six-month outcome. J Am Psychoanal Assoc, 57, 199-205.
  158. Gregory, R. J., DeLucia-Deranja, E. Mogle, J. A. (2010). Dynamic deconstructive psychotherapy versus optimized community care for borderline personality disorders: a 30-month follow-up. J Nerv Ment Dis, 198, 292-298.
  159. Helle, A. C., Watts, A. L., Trull, T. J., Sher, K. J. (2019). Alcohol use disorder and antisocial and bordeline personality disorders. Alcohol Res., 40(1):05. doi.org/10.35946/arcr.v40.1.05.
  160. Hunter-Reel, D., Epstein, E. E., McCrady, B., Eddie, D. (2014). Personality disorders and the prediction of alcohol use outcomes for women: dimensional versus categorical classiffication. Addict Res Theory, 22, 176-180.
  161. Hutsebaut, J., Willemsen, E., Bachrach, N., & Van, H. (2020). Improving access to and effectiveness of mental health care for personality disorders: the guideline-informed treatment for personality disorders (GIT-PD) initiative in the Netherlands. Borderline Personality Disorder and Emotion Dysregulation, 7(16). doi:10.1186/s40479-020-00133-7.
  162. Kranzler, H. R., Del Boca, F. K., Rounsaville, B. J. (1996). Cormorbid psychiatric diagnosis predicts three-year outcomes in alcoholics: a porsttreatment natural history study. J Stud Alcohol, 57, 619-626.
  163. Krampe, H., Wagner, T., Stawicki, S., Bartels, C., Aust, C., Kroener-Herwig, B., et al., (2006). Personality disorder and chronicity of addiction as independent outcome predictors in alcholism treatment. Psychiatr Serv, 57, 708-712.
  164. Lee, N. K., Cameron, J., Jenner, L. (2015). A systematic review of interventions for co-occurring substance use and borderline personality disorders. Drug and Alcohol Review, 34, 663-672.
  165. Longabaugh, R., Rubin, A., Malloy, P., Beattie, M., Clifford, P. R., Noel, N. (1994). Drinking outcomes of alcohol abusers diagnosed as antisocial personality disorder. Alcoholism, 18, 778-785.
  166. Nace, E. P., Saxon, J. J., Shore, N. (1986). Borderline personality disorder and alcoholism treatment: a one-year follow-up study. J Stud Alcohol, 47, 196-200.
  167. Newton-Howes, G. M., Foulds, J. A., Guy, N. H., Boden, J. M., Mulder, R. T. (2017). Personality disorder and alcohol treatment outcome: systematic review and meta-analysis. The British Journal of Psychiatry, 211, 22-30.
  168. Nielsen, P. Rojskjaer, S., Hesse, M. (2007). Personality-guided treatment for alcohol dependence: a quasi-randomized experiment. Am J Addict, 16, 357-364.
  169. Nordholm, D., Nielsen, B. (2007). Personality disorders among Danish alcoholics attending otupatient treatment. Eur Addict Res, 13, 222-229.
  170. Philips, B., Wennberg, P., Konradsson, P., Franck, J. (2018). Mentalization-based treatment for concurrent borderline personality disorder and substance use disorder: A randomized feasibility study. Eur Addict Res, 24, 1-8. doi: 10.1159/000485564.
  171. Poldrugo, R., Forti, B. (1988). Personality disorders and alcoholism treatment outcome. Drug Alcohol Depend, 21, 171-176.
  172. Powell, B. J., Penick, E. C., Nickel, E. J., Liskow, B. I. Riesenmy, K. D., Campion, S. L., et al., (1992). Outcomes of co-morbid alcoholic men: a 1-year follow-up. Alcoholism, 16, 131-138.
  173. Schuckitt, M. A., (1995). The clinical implications of prmary diagnostic groups among alcoholics. Arch Gen Psychiatry, 42, 1043-1049.
  174. Tomasson, K., Vaglum, P. (1996). Psychopathology and alcohol consumption among treatment-seeking alcoholics: a prospective study. Addiction, 91, 1019-1030.
  175. Verheul, R., Van den Brink, W., Koeter, M. W. J., Hartgers, C. (1999). Antisocial alcoholic patients show as much improvement at 14-month follow-up as non-antisocial alcoholic patients. Am J Addict, 8, 24-33.
  176. Wolwer, W., Burtscheidt, W., Redner, C., Schwarz, R., Gaebel, W. (2001). Out-patient behaviour therapy in alcoholism: impact of personality disorders and cognitive impairments. Acta Psychiatr Scand, 103, 30-37.
  177. Zikos, E., Gill, K. J., Charney, D. A. (2010). Personality disorders among alcoholic outpatients: Prevalence and course in treatment. Can J Psychiatry, 55, 65-73.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 18-09-2023

Laatst geautoriseerd  : 18-09-2023

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde
  • Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve Therapie
  • Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland
  • Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

Algemene gegevens

Deze update van de multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol uit 2009 kwam tot stand in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). Voor de ontwikkeling van de MDR-SGA werd een werkgroep van afgevaardigden van beroepsverenigingen en de patiëntenorganisatie Het Zwarte Gat samengesteld.

Voorzitter van de werkgroep was prof. dr. Arnt Schellekens (Radboud Universitair Medisch Centrum), bijgestaan door vice-voorzitter em. prof. dr. Wim van den Brink (Amsterdam Universitair Medisch Centrum). Prof. dr. Vincent Hendriks, dr. Peter Blanken en dr. Renske Spijkerman van het Parnassia Addiction Research Centre (PARC) zorgden voor de wetenschappelijke onderbouwing van de richtlijn. Het Trimbos-instituut leverde de projectleider die de totstandkoming van de richtlijn procesmatig ondersteunde.

 

De werkgroep werd bijgestaan door een projectgroep. Deze bestond uit de projectleider van het Trimbos-instituut, de onderzoekers van het PARC, een vertegenwoordiger van Het Zwarte Gat en de (vice-)voorzitter van de werkgroep. 

 

De werkgroep kwam negen keer bij elkaar in de periode september 2020 – maart 2022. Leden van de werkgroep werkten in zogeheten ‘topicgroepen’ per hoofdstuk aan de formulering van praktijkoverwegingen en aanbevelingen in aanvulling op de wetenschappelijke conclusies en de discussies in de werkgroep. Daarbij werden ze ondersteund door de projectgroep.

Samenstelling werkgroep

Auteurs

Dr. Peter Blanken

em. Prof. dr. Wim van den Brink

Prof. dr. Vincent Hendriks

Prof. dr. Arnt Schellekens

Dr. Renske Spijkerman

 

Werkgroep

Voor de ontwikkeling van deze herziening van de multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol uit 2009 werd een werkgroep van afgevaardigden van beroepsverenigingen en de patiëntenorganisatie Het Zwarte Gat samengesteld. Leden van de werkgroep werkten in zogeheten ‘topicgroepen’ per hoofdstuk aan de formulering van praktijkoverwegingen en aanbevelingen in aanvulling op de wetenschappelijke conclusies en de discussies in de werkgroep.

 

Joanneke van der Nagel

 

Psychiater,

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Arjen Neven

Psychiater

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Merlijn Bakkenes

 

Verpleegkundig specialist,

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

Han Luijkx

 

Voormalig Verslavingsarts KNMG,

Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VvGN)

Tim van Grinsven

 

Verslavingsarts

Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VvGN)

Ellen Vedel

Psycholoog

Vereniging voor Gedrags- en Cognitieve therapieën (VGCt)

Wilfried Ekkers

 

Psycholoog

Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie en haar specialismen (NVGzP)

Jannet de Jonge

 

Psycholoog,

Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie en haar specialismen (NVGzP)

Kees Keuch

 

Ervaringsdeskundige

Stichting Het Zwarte Gat

Rob Vos

 

Ervaringsdeskundige

Stichting Het Zwarte Gat

Arnt Schellekens

Psychiater,

Radboud UMC

Wim van den Brink

 

Emeritus Hoogleraar Verslavingszorg,

Amsterdam UMC

Bella Drost

Agendalid

Huisarts,

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

 

Projectgroep

Prof. Dr. Vincent Hendriks (PARC)

Dr. Peter Blanken (PARC)

Dr. Renske Spijkerman (PARC)

Prof. Dr. Arnt Schellekens (Radboudumc)

Em. Prof. Dr. Wim van den Brink (Amsterdamumc)

Hendrik Hartevelt (voorzitter Het Zwarte Gat) in de opstartfase

Kees Keuch (Het Zwarte Gat)

Drs. Els Bransen (Trimbos-instituut)

 

Wetenschappelijke onderbouwing

De wetenschappelijke onderbouwing van de richtlijn werd verzorgd door Parnassia Addiction Research Centre (PARC)

Prof. dr. Vincent Hendriks

Dr. Peter Blanken

Dr. Renske Spijkerman

 

Projectleiding

Het Trimbos-instituut leverde de projectleider die de totstandkoming van de richtlijn procesmatig ondersteunde en verzorgde de administratieve ondersteuning

Drs. Els Bransen

Marjolein de Vries

Belangenverklaringen

De map met verklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling ligt ter inzage bij de NVvP.

Werkwijze

Voor de wetenschappelijke onderbouwing van de MDR Alcohol werden per onderwerp/uitgangsvraag één of meer systematische literatuurstudies uitgevoerd, waarbij de databanken van MEDLINE, PsycINFO en de Cochrane Database of Systematic Reviews werden geraadpleegd tot en met de meest recente sluitingsdatum. Per onderwerp/uitgangsvraag werd – wanneer voorhanden – uitgegaan van de meest recente systematische review of meta-analyse van gecontroleerde studies. Deze werd aangevuld met later gepubliceerde gecontroleerde studies van voldoende omvang en kwaliteit.

De geselecteerde (aanvullende) studies voldeden aan elk van de volgende criteria:

•    Het onderzoek is vanaf 2000 gepubliceerd in een peer-reviewed (voornamelijk Engelstalig) wetenschappelijk tijdschrift.

•    Het onderzoek betreft een gerandomiseerde gecontroleerde studie (RCT) of een goed opgezette gecontroleerde studie met niet-gerandomiseerde vergelijkingsgroep(en) van voldoende omvang.

     Een enkele keer wordt een case serie genoemd, indien gecontroleerde studies met voldoende omvang niet voorhanden zijn en een case studie wel relevante aanvullende informatie bevatte.

•    De onderzochte groep betreft personen met een stoornis in het gebruik van alcohol volgens de criteria van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV/-5; American Psychiatric Association, 2000, 2013) of de International Classification of Diseases (ICD-10/-11; World Health Organization, 1994, 2018).

•    De onderzochte behandeling betreft een psychologische, farmacologische, of overige interventie die gericht is op ten minste het gebruik van alcohol.

•    De uitkomstmaat in het onderzoek betreft ten minste een kwantitatieve maat van het gebruik van alcohol, in termen van dagen/eenheden/frequentie van gebruik en/of abstinentie volgens zelfrapportage of biomarker.

 

Bij het beoordelen van de methodologische kwaliteit en bewijskracht van het onderzoek is gebruikgemaakt van de Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO) methodiek (Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, 2007) (zie tabel 1).

 

Tabel 1 Beoordeling van de kwaliteit van studies volgens EBRO 

A1 Systematische reviews en meta-analyses van goede kwaliteit van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2 Gerandomiseerd dubbelblind* vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit en voldoende omvang

B     Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohortonderzoek)

C     Niet-vergelijkend onderzoek

[ D     Mening van deskundigen ]

*    De eis ten aanzien van dubbelblind onderzoek is uitsluitend van toepassing op farmacologische studies onderzoek en niet op psychologisch onderzoek.

 

Kwalitatief goede systematische reviews en meta-analyses hebben het hoogste kwaliteitsniveau: A1. De werkgroep heeft de kwaliteit van systematische reviews en meta-analyses niet formeel beoordeeld, maar in de bespreking in de MDR wordt wél ingegaan op de kwaliteit van de systematische review of meta-analyse en de kwaliteit en omvang van de daarin opgenomen RCTs.

 

Kwalitatief goede RCTs hebben het één na hoogste kwaliteitsniveau: A2. Het kwaliteitsniveau van RCTs kon door de werkgroep worden afgewaardeerd van A2 naar B (of eventueel C) in geval er sprake was van één ernstige of meerdere (ook minder ernstige) beperkingen in het onderzoek die de  validiteit van de bevindingen bedreigen (bias). Als mogelijke beperkingen van RCTs gelden de volgende bedreigingen, zoals geformuleerd door GRADE: bias arising from the randomization process, bias due to deviations from the intended interventions, bias due to missing outcome data, bias in measurement of the outcome, en bias in selection of the reported result (Sterne et al., 2019).

 

De omvang van de onderzochte groep patiënten in een RCT speelt binnen GRADE geen rol in het beoordelen van studiebeperkingen, aangezien de omvang van een studie wordt meegewogen in de meta-analyse. Voor de onderhavige MDR is besloten om RCTs met minder dan 25 patiënten per onderzoeksconditie af te waarderen, van A2 naar B (of naar C in geval van aanvullende studiebeperkingen). Hierop werd één uitzondering gemaakt: RCTs met minder dan 25 patiënten per conditie die ten minste een medium (moderate) effect laten zien (d ≥ 0,50 of NNT ≤ 4) werden niet afgewaardeerd en behielden het kwaliteitsniveau A2 (tenzij andere studiebeperkingen afwaardering naar B alsnog noodzakelijk maakten). RCTs met minder dan 20 patiënten per onderzoeksconditie werden niet meegenomen in de onderbouwing van de MDR en zijn niet opgenomen in de evidentietabellen.

 

Formulering en bewijskracht van de conclusies

De conclusies in de MDR zijn voornamelijk gebaseerd op systematische reviews en meta-analyses (indien voorhanden) en op RCTs van A2 kwaliteit. Informatie uit studies van B kwaliteit is alleen in uitzonderlijke gevallen in de conclusie meegenomen. Bij het formuleren van de conclusies in de MDR-SGA werden de standaardformuleringen gehanteerd die in tabel 2 zijn weergegeven.

 

Bij elke conclusie in de MDR wordt aangegeven hoe zeker de werkgroep is over de geformuleerde conclusie (‘zekerheid/vertrouwen'), zie tabel 3. Bij de betekenis van de zekerheid/vertrouwen van de conclusies  heeft de werkgroep zich gebaseerd op de indeling van GRADE (Balshem et al., 2011).

 

Tabel 2 Gestandaardiseerde formulering van conclusies 

Studie(s) en uitkomsten

Formulering van de conclusie

In geval van kwalitatief goede systematische reviews of meta-analyses (A1 niveau) met eenduidige, robuuste bevindingen die in dezelfde richting wijzen

Het is aangetoond dat xxxxx wel/niet effectief is …..

In geval van kwalitatief goede systematische reviews of meta-analyses (A1) met onzekere – niet robuuste of tegenstrijdige – bevindingen

Er is geen consistent bewijs om een uitspraak te doen over de effectiviteit van xxxxx .....

In geval van 2 of meer kwalitatief goede RCTs (van A2 niveau) die allemaal in dezelfde richting wijzen

Het is waarschijnlijk dat xxxxx effectief is …..

Het is waarschijnlijk dat xxxxx niet effectief is …..

In geval van 3 of meer kwalitatief goede RCTs (van A2 niveau) die overwegend in dezelfde richting wijzen

Er zijn aanwijzingen dat xxxxx effectief kan zijn ….. Er zijn aanwijzingen dat xxxxx niet effectief is …..

In geval van 1 kwalitatief goede RCT (van A2 niveau)

Er is enige aanwijzing dat xxxxx effectief kan zijn ….. Er is enige aanwijzing dat xxxxx niet effectief is …..

In geval van 2 of meer kwalitatief goede RCTs (van A2 niveau) met tegenstrijdige bevindingen

Er zijn conflicterende bevindingen ten aanzien van de effectiviteit van xxxxx …..

In geval van ontbreken van systematische reviews en meta-analyses en RCTs (van A2 niveau)

Er is geen bewijs van voldoende kwaliteit om een uitspraak te doen over de effectiviteit van xxxxx .....

 

Tabel 3 Zekerheid/vertrouwen in de conclusies 

Zekerheid/ Vertrouwen

Interpretatie

  • Niveau 1 – Hoog

⊕⊕⊕⊕

Wij zijn (vrijwel) zeker dat toekomstig onderzoek deze conclusie niet (aanzienlijk) zal doen wijzigen.

  • Niveau 2 – Redelijk

⊕⊕⊕⊝

Wij zijn redelijk zeker dat toekomstig onderzoek deze conclusie niet (aanzienlijk) zal doen wijzigen, maar sluiten die mogelijkheid niet uit.

  • Niveau 3 – Laag

⊕⊕⊝⊝

Wij zijn niet zeker dat toekomstig onderzoek deze conclusie niet (aanzienlijk) zal doen wijzigen; uiteindelijk is het zeer goed mogelijk dat toekomstig onderzoek tot een (aanzienlijke) aanpassing van deze conclusie zal leiden.

  • Niveau 4 – Zeer laag

⊕⊝⊝⊝

In het geval van dit niveau van bewijskracht wordt in de MDR geen conclusie geformuleerd.

 

 

Werkwijze formuleren van overwegingen en aanbevelingen

 De werkgroep heeft aanbevelingen geformuleerd op basis van de conclusie(s) uit de wetenschappelijke literatuur, praktijkkennis en ervaringskennis. Voor het opstellen van een aanbeveling is naast het niveau  van evidentie ook de balans tussen de gewenste en ongewenste effecten, de waarden en voorkeuren van patiënten en professionals, alsmede de organisatie van zorg en de kosten meegewogen om te komen tot het formuleren van aanbevelingen. Als meer factoren ter bepaling van de sterkte van de aanbeveling dezelfde richting uitwijzen, kan de werkgroep besluiten tot een sterke aanbeveling.

 

Overwegingen 

In de zogeheten ‘overwegingen vanuit de werkgroep’ is beschreven hoe de werkgroep tot de aanbevelingen is gekomen. Hierbij is gebruik gemaakt van de checklist "Van bewijs naar aanbeveling". Deze checklist is ontwikkeld door de GRADE Working Group Nederland en geeft een overzicht van factoren die mede bepalen wat de inhoud en sterkte van aanbevelingen kunnen zijn.

Deze factoren zijn:

  • Kwaliteit van het bewijs (hoog, matig, laag, zeer laag), inclusief: sterkte van het effect, consistentie van het bewijs,
  • Balans tussen gewenste en ongewenste effecten (effectiviteit in relatie tot bijwerkingen en complicaties, strekte van effect, klinische relevantie van effect)
  • Patiënten perspectief (bijvoorbeeld behoeften van de patiënt, te verwachten compliance en tevredenheid)
  • Professioneel perspectief (kennis en ervaring met technieken, risico's die professionals lopen, verwachte tijdsbesparing/-investering)
  • Middelenbeslag
  • Organisatie van zorg (bijvoorbeeld veranderingen in zorgproces, infrastructuur, vergoeding door verzekeraars)
  • Maatschappelijke perspectief

Naast bovengenoemde factoren uit de checklist is waar nodig in de ‘overwegingen vanuit de werkgroep’ iets geschreven over:

  • Industriële belangen
  • Extrapoleerbaarheid van resultaten vanuit studies rond een vergelijkbaar ziektebeeld of een vergelijkbare leeftijdscategorie.

 Aanbevelingen

Bij het formuleren van aanbevelingen hanteerde de werkgroep de volgende uitgangspunten:

Aanbevelingen dienen:

  • Ondubbelzinnig te zijn
  • Begrijpelijk te zijn voor mensen die niet de volledige richtlijn hebben gelezen
  • Gebaseerd te zijn op het best beschikbare bewijs
  • Te beginnen met hetgeen gedaan moet worden en dienen zo specifiek als mogelijk te zijn over de exacte handeling die wordt aanbevolen en de groep mensen voor wie deze is bedoeld.

Concreet betekent dit: gebruik directe instructies en begin met een werkwoord

  • Voldoende informatie bevatten maar geen onnodige details bevatten.

Bij totstandkoming van aanbevelingen dient men (volgens de handleiding van NICE):

  1. Consensus te bereiken binnen de richtlijnwerkgroep
  2. Alle informatie op te nemen die de lezer nodig heeft
  3. Weer te geven wat de ‘kracht’ van een aanbeveling is (zie tabel 4) Een aanbeveling kan sterk of zwak (conditioneel) zijn. Een zwakke aanbeveling geeft de meeste ruimte om met de patiënt over alternatieven te praten.

 

Tabel 4. Afweging sterke of zwakke aanbeveling

 

Professionele en ervaringsafwegingen sterk

Professionele en ervaringsafwegingen zwak

Evidentie sterk

Sterke aanbeveling

Sterke aanbeveling, met inachtneming praktijk overwegingen

Evidentie zwak

Sterke aanbeveling onder voorwaarden mogelijk

Zwakke aanbeveling

 

  1. Jargon en vaag taalgebruik vermijden
  2. De betrokkenheid van de patiënt te benadrukken bij besluiten rond behandeling en zorg. Gebruik werkwoorden als ‘aanbieden’, ‘overwegen’ en ‘bespreken’ in aanbevelingen in plaats van ‘voorschrijven’ of ‘toedienen’, om de rol van de patiënt in de besluitvorming rond behandeling en zorg te benadrukken.

Standaardformulering van de aanbevelingen

De sterkte van een aanbeveling reflecteert de mate van vertrouwen waarin voor de groep van patiënten voor wie de aanbevelingen zijn bedoeld, de gewenste effecten opwegen tegen de ongewenste effecten. Met het oog op zo groot mogelijke duidelijkheid en uniformiteit in de aanbevelingen is gekozen voor een aantal standaardformuleringen (zie Tabel 5)

 

Tabel 5. Standaardformulering van aanbevelingen

 

Aanbeveling positief

Aanbeveling negatief

Sterke aanbeveling

- is aan te bevelen…

- wordt ontraden…

Zwakke aanbeveling

- overweeg…

- wees terughoudend met…

 

Leeswijzer

In de literatuurstudie voor het hoofdstuk over screening, classificatie, diagnostiek, indicatiestelling, monitoring en evaluatie (hoofdstuk 2) en voor de hoofdstukken over overige behandelingen gericht op reductie van drugsgebruik (hoofdstuk 6) en herstel ondersteunende interventies (hoofdstuk 7) hebben wij geen gebruik gemaakt van de systematische methode die wij voor de andere hoofdstukken gevolgd hebben. De tijdspanne waarbinnen de richtlijn opgeleverd moest worden, liet dit niet toe. Wél hebben wij voor deze hoofdstukken uitgebreid gezocht in de PubMed database en waar mogelijk gebruikgemaakt van beschikbare systematische reviews of meta-analyses.

 

In hoofdstuk 3, Behandeling intoxicatie en detoxificatie, hebben wij geen systematische literatuurstudie uitgevoerd, maar zijn de aanbevelingen overgenomen van de Richtlijn Detoxificatie van psychoactieve middelen. Verantwoord ambulant of intramuraal detoxificeren (Dijkstra et al., 2017), waar mogelijk aangevuld met recentere (internationale) richtlijnen.

 

In elk van de interventie hoofdstukken (4 t/m 6) wordt eveneens ingegaan op de behandeling van specifieke subgroepen personen met een stoornis in het gebruik van alcohol – zoals jongeren en ouderen, mannen en (zwangere) vrouwen, mensen met verschillende culturele of etnische achtergronden of mensen met een (licht) verstandelijke beperking – voor zover daarover literatuur beschikbaar is welke voldoet aan de bovengenoemde criteria. Zie ook tekstbox 1.

 

In hoofdstuk 7 worden interventies besproken die gericht zijn op andere herstel domeinen dan gebruik van alcohol.

 

In hoofdstuk 8 en 9 wordt specifiek aandacht besteed aan respectievelijk psychiatrische comorbiditeit en comorbide middelenstoornis(sen). In de studies die hierover in het systematische literatuuronderzoek gevonden werden, hebben wij gekeken naar (1) het effect van de interventie op het gebruik van alcohol en – voor zover beschikbaar – op de comorbide psychiatrische of comorbide middelenstoornis(sen), en (2) de invloed (moderatie) van de comorbide psychiatrische of middelenstoornis op de uitkomsten wat betreft het alcoholgebruik.

 

Hoofdstuk 10, ten slotte, presenteert een beslisboom voor een gedifferentieerde (gepersonaliseerde) zorgtoewijzing van patiënten aan de hand van de wetenschappelijke conclusies en aanbevelingen uit de voorgaande hoofdstukken.

 

Tekstbox 1. Specifieke aandacht voor subgroepen in de behandeling van alcoholverslaving

 

Referenties: Inleiding

American Psychiatric Association (APA). (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders, fourth edition, text revision (DSM-IV-TR). (4th edition ed.). Washington DC: American Psychiatric Association.

 

American Psychiatric Association (APA). (2013). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5). Washington DC: American Psychiatric Association.

 

Balshem, H., Helfand, M., Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Kunz, R., Brozek, J., . . . Guyatt, G. H. (2011). GRADE guidelines: 3. Rating the quality of evidence. J Clin Epidemiol, 64(4), 401-406. doi:10.1016/j.jclinepi.2010.07.015

 

Dijkstra, B., Van Oort, M., Schellekens, A., De Haan, H., & De Jong, C. (Eds.). (2017). Richtlijn detoxificatie van psychoactieve middelen. Verantwoord ambulant of intramuraal detoxificeren. Amersfoort / Utrecht (NL): Stichting Resultaten Scoren / Perspectief Uitgevers.

 

Hallers-Haalboom, E. T., Langeland, W., Kunst, L. E., & Bekker, M. H. J. (2017). Sekse en gender bij problematisch alcoholgebruik of een stoornis in het gebruik van alcohol. Bron: www.ggzstandaarden.nl/uploads/side_products/4decd06e08810815ef45d2e9451392ad.pdf

 

Ray, L. A., Du, H., Green, R., Roche, D. J. O., & Bujarski, S. (2021). Do behavioral pharmacology findings predict clinical trial outcomes? A proof-of-concept in medication development for alcohol use disorder. Neuropsychopharmacology, 46(3), 519-527. doi:10.1038/s41386-020-00913-3

 

Schick, M. R., Spillane, N. S., & Hostetler, K. L. (2020). A Call to Action: A Systematic Review Examining the Failure to Include Females and Members of Minoritized Racial/Ethnic Groups in Clinical Trials of Pharmacological Treatments for Alcohol Use Disorder. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 44(10), 1933-1951. doi:10.1111/acer.14440

 

Sterne, J. A. C., Savovic, J., Page, M. J., Elbers, R. G., Blencowe, N. S., Boutron, I., . . . Higgins, J. P. T. (2019). RoB 2: a revised tool for assessing risk of bias in randomised trials. BMJ, 366, l4898. doi:10.1136/bmj.l4898

 

Swartz, H., & Fournier, J. (2019). Can network meta-analysis substitute for direct comparisons in Psychotherapy Trials? JAMA Psychiatry, 76(7), 678-679. doi:10.1001/jamapsychiatry.2019.0243

 

World Health Organization (WHO). (1994). International Classification of Diseases, 10th Revision (ICD-10). Geneva: World Health Organization.

 

World Health Organization (WHO). (2018). International Classification of Diseases, 11th Revision (ICD-11). Geneva: World Health Organization.

Volgende:
Behandeling van een stoornis in het gebruik van alcohol bij patiënten met een stoornis in het gebruik van meerdere middelen