Stoornissen in het gebruik van alcohol

Initiatief: NVvP Aantal modules: 84

Alcohol - Interventie met naltrexon

Uitgangsvraag

Farmacotherapeutische interventies gericht op abstinentie of reductie in het gebruik van alcohol.

    • Naltrexon

Aanbeveling

Naltrexon is een veilig en effectief middel bij de behandeling van een stoornis in het gebruik van alcohol. Vanwege mogelijke bijwerkingen dient tijdens de behandeling de nodige aandacht besteed te worden aan het motiveren van patiënten tot regelmatige inname van medicatie.

 

Gebruikers van naltrexon dienen een 'patiënt alert' bij zich te dragen, zodat bij een plotseling noodzakelijke anesthesie hiermee rekening kan worden gehouden.

Overwegingen

In vrijwel alle studies wordt naltrexon gecombineerd met psychosociale interventies. Het is daarom de vraag of naltrexon voorgeschreven dient te worden als de patiënt niet bereid is deel te nemen aan psychosociale interventies. Bovendien blijkt uit studies van O'Malley (O'Malley e.a., 1996) en Anton (Anton e.a., 2001) dat het gunstige effect een aantal weken na het staken van de naltrexon verdwijnt.

 

Om weer snel in te kunnen grijpen als de patiënt terugvalt in het gebruik van alcohol is het van belang de patiënt nog gedurende langere tijd regelmatig te volgen na het staken van de behandeling. Het is niet te voorspellen welke patiënt het meest gebaat is bij deze therapie.

Naltrexon is mogelijk effectiever om alcoholafhankelijke patiënten te helpen om gecontroleerd te leren drinken dan bij het handhaven van een volledige abstinentie. Hoewel de effectiviteit van naltrexon voor een kortdurende (drie maanden) behandeling is aangetoond voorkomt het geen terugval in alcoholgebruik op langere termijn. Het bevorderen van medicatietrouw is de kritische component in de behandeling met naltrexon, vooral als er onaangename bijwerkingen door de patiënt worden vermeld. In behandeling blijven is namelijk een fundamentele factor om een terugval in alcoholgebruik te voorkomen.

 

Net als bij acamprosaat is niet duidelijk hoe lang dit medicament dient te worden voorgeschreven. Het is ook niet duidelijk hoe lang dit medicament voorgeschreven kan blijven worden als de patiënt weer begonnen is met drinken. De meeste studies duren namelijk niet langer dan drie maanden. Naar de mening van de werkgroep kan naltrexon als het effectief is het beste voor de duur van drie tot zes maanden voorgeschreven worden.

Onderbouwing

 

Niveau 1

Naltrexon is een effectief hulpmiddel bij een kortdurende behandeling van alcoholafhankelijkheid.

 

A1 Kranzler e.a., 2001; Streeton e.a., 2001; Bouza e.a., 2004; Bouza e.a., 2004; Srisuranapanont & Jarusumin, 2005

 

Niveau 2

Naltrexon is niet effectief in het voorkomen van een terugval op langere termijn.

 

A2 O' Malley e.a., 1996; Krystal e.a., 2001 ; Anton e.a., 2001

 

 

Niveau 1

 

Compliance is de kritieke component in de behandeling met naltrexon, vooral als er onaangename bijwerkingen door de patiënt worden vermeld.

 

A1 Volpicelli e.a., 1997; Bouza e.a., 2004

 

Effectiviteit

Uit reviews en meta-analyses van Kranzler (Kranzler e.a., 2001), Streeton (Streeton e.a., 2001), Bouza (Bouza e.a., 2004), Srisurapanont (Srisuranapanont & Jarusumin, 2005) blijkt naltrexon een effectief hulpmiddel bij een kortdurende behandeling van alcoholafhankelijkheid. De meta-analyses tonen aan dat naltrexon effectief is in het voorkomen van een terugval in excessief alcoholgebruik. Ook werd vermindering van alcoholgebruik gevonden zonder dat dat tot volledige abstinentie leidde.

Wat betreft het aantal patiënten dat abstinent bleef gedurende de RCT's zijn de uitkomsten van de verschillende reviews en meta-analyses niet eenduidig. Kranzler en Streeton vonden in hun meta-analyses een groter aantal continu abstinente patiënten in de met naltrexon behandelde groep. Bouza en Srisurapanont vonden in hun meta-analyse echter geen significante toename van het aantal abstinente personen in de met naltrexon behandelde groep.

Uit de Cochranereview van Srisurapont (Srisurapanont & Jarusumin, 2005) blijkt het aantal continu abstinente patiënten en het aantal patiënten dat terugvalt in excessief alcoholgebruik in de met naltrexon behandelde groep niet significant verschilt van het aantal in de met placebo behandelde groep wanneer de behandeling met naltrexon langer dan twaalf weken duurt.

In veel studies is de non-compliance groot en dit kan de effectiviteit van de therapie in de algemeen medische praktijk beperken (Bouza e.a., 2004). Uit de resultaten van haar meta-analyse komt naar voren dat maar ongeveer de helft van de patiënten die acamprosaat of naltrexon kreeg de behandeling afmaakt. In behandeling blijven is een fundamentele factor om een terugval in alcoholafhankelijkheid te voorkomen (Swift, 1999; Volpicelli e.a., 1997).

In de studie van Volpicelli werd 'overall' geen verschil gevonden tussen naltrexon en placebo, maar er bleek wel een significant verschil tussen de terugvalpercentages van deelnemers in de naltrexongroep die hun medicatie wel of niet conform voorschrift innamen. Dit verschil werd niet gevonden bij de placebogroep (Volpicelli e.a., 1997).

 

Effectiviteit op lange termijn

De meeste studies naar de effectiviteit van naltrexon voor de behandeling van alcoholafhankelijkheid duren niet langer dan drie maanden. Een uitzondering hierop was de studie van Krystal (Krystal e.a., 2001) waarin de patiënten gedurende twaalf maanden zijn gevolgd. De onderzoekspopulatie bestond uit zwaar verslaafde patiënten waarvan een groot aantal tevens een andere comorbide psychiatrische stoornis had. De psychosociale behandeling was op abstinentie (twaalfstappenmodel en deelname aan de AA) gericht. Er werden in dit onderzoek geen verschillen gevonden tussen de naltrexon groep en de placebogroep.

Patiënten die regelmatig hun medicatie namen en de AA-meetings bezochten deden het beter, maar ook nu werd geen verschil gezien tussen de placebogroep en de naltrexongroep. Krystal trekt de conclusie dat naltrexon mogelijk niet effectief is bij ernstige chronische alcoholafhankelijkheid.

Er zijn twee RCT's waarin is onderzocht of de effecten van naltrexon blijven bestaan wanneer de medicatie wordt gestaakt. De resultaten van deze studies laten zien dat het positieve effect binnen twee weken na het staken van naltrexon verdwijnt en dat er zes maanden na het staken geen verschil meer bestaat met de groep, die alleen psychosociale ondersteuning kreeg (O'Malley, 1996; Anton e.a., 2001).

 

Veiligheid

Misselijkheid, hoofdpijn en duizeligheid zijn de meest voorkomende bijwerkingen (Croop e.a., 1997). Uit de meta-analyse van Srisurapanont (Srisurapanont e.a., 2005) blijkt dat alcoholafhankelijke patiënten, die met naltrexon zijn behandeld een 114% (NNH=8) groter risico lopen om misselijk te worden, een 109% (NNH = 12) groter risico op duizeligheid en een 35% (NNH = 17) groter risico op vermoeidheid. Misselijkheid is geassocieerd met een kortere abstinentieduur, jongere leeftijd, vrouw zijn en minder excessief drinken. Deze bijwerking kan verminderd worden door te starten met 25 milligram naltrexon in plaats van de standaard dosis van 50 milligram. Hepatotoxiciteit is bij de standaarddosis van 50 milligram zeer onwaarschijnlijk (Bouza e.a., 2004).

Door de werking van naltrexon op de opiaatreceptor is deze gedurende ongeveer 72 uur ongevoeliger voor de toediening van opioïde pijnstillers. Gebruikers van naltrexon dienen derhalve een 'patiënt alert' bij zich te dragen, zodat bij een plotseling noodzakelijke anesthesie hiermee rekening kan worden gehouden (Boonstra, 2003).

  1. Anton, R.F., O'Malley, S.S., Ciraulo, D.A., Cisler, R.A., Couper, D., Donovan, D.M., Gastfriend, D.R., Hosking, J.D., Johnson, B.A., LoCastro, J.S., Longabaugh, R., Mason, B.J., Mattson, M.E., Miller, W.R., Pettinati, H.M., Randall, C.L., Swift, R., Weiss, R.D., Williams, L.D., Zweben, A. (2006). Combined pharmacotherapies and behavioral interventions for alcohol dependence: the COMBINE study: a randomized controlled trial.COMBINE Study Research Group, JAMA: The Journal Of The American Medical Association, May 3;Vol. 295 (17), pp. 2003-17.
  2. Besson, J., Aeby, F., Kasa, A., Lehert, P., Potgieter, A. (1998). Combined efficacy of acamprosaat and disulfiram in the treatment of alcoholism: a controlled study. Alcohol Clin Exp Res, 22:573-579.
  3. Boonstra, M.H. (2003). Medicamenteuze ondersteuning bij de behandeling van alcoholafhankelijkheid. Geneesmiddelenbulletin, (apr); 37: 35-41.
  4. Bouza, C., Magro, A., Munoza, A., Amate, J. (2004). Efficacy ansd safety of naltrexon and acamprosaat in the treatment of alcohol dependence a systematic review. Addiction, 99[7], 811-828.
  5. Chick, J., Gough, K., Falkowski, W. (1992). Disulfiram treatment of alcoholism, British Journal of Psychiatry, 161, 84-89.
  6. Chick, J., Howlett, H., Morgan, M., Ritson, B. (2000a). United Kingdom multicentre acamprosaat study (UKMAS): a sixth-month prospective study of acamprosaat versus placebo in preventing relapse after withdrawal of alcohol. Alcohol and Alcohol, 35: 176 -187.
  7. Chick, J., Lehert, P., Landron, F. (2003). Does acamprosaat improve reduction of drinking as well as aiding abstinence? Journal of Psychopharmacology, 17[4], 397-402.
  8. Chick J. (1999). Safety Issues concerning the use of Disulfiram in Treating alcohol Dependence (review). Drug society, 20: 427-435 (Adis International Ltd, Chester UK).
  9. Croop, R.S. e.a.. (1997). The safety profile of naltrexon in the treatment of alcoholism. Archives Gen psychiatry, 54: 1130-1135.
  10. Fuller, R., Branchey, L., Brightwell, D. (1986). Disulfiram treatment of alcoholism. A Veterans Administration Cooperative study. JAMA, 256:1449-1455.
  11. Garbutt, J.C., Kranzler, H.R., O'Malley, S.S., Gastfriend, D.R., Pettinati, H.M., Silverman, B.L., Loewy, J.W., Ehrich, E.W. (2005). Efficacy and tolerability of long-acting injectable naltrexone for alcohol dependence: a randomized controlled trial.Vivitrex Study Group, JAMA: The Journal Of The American Medical Association, Apr 6; Vol. 293 (13), pp. 1617-25.
  12. Garbutt, J., West, S., Carey, T., Lohr, K., Fulton, T. (1999). Pharmacological treatment of Alcohol dependence. A Review of Evidence. JAMA, 281 (14),1318-1326.
  13. Gual, A., Lehert, P. (2001). Acamprosaat during and after acute alcohol withdrawal: a double-blind placebo-controlled study in Spain. Alcohol and Alcoholism, 36, 413-418.
  14. Hughes, J., Cook, C. (1997). The efficacy of disulfiram; a review of outcome studies. Addiction, 92:81-395.
  15. Johnson, B. (2004). Uses of topiramate in the treatment of alcohol dependence. Exp Rev Neurotherapeutics, 4(5), 751-758.
  16. Johnson, B.A., Rosenthal, N., Capece, J.A., Wiegand, F., Mao, L., Beyers, K., McKay, A., Ait-Daoud, N., Anton, R.F., Ciraulo, D.A., Kranzier, H.R., Mann, K., O'Malley, S.S., Swift, R.M. (2007). Topiramate for treating alcohol dependence: a randomized controlled trial.Topiramate for Alcoholism Advisory Board, Topiramate for Alcoholism Study Group, JAMA:The Journal Of The American Medical Association, Oct 10; Vol. 298 (14), pp. 1641-51.
  17. Kiefer, F., Tarnaske, T. e.a. (2003a). Comparing and combining naltrexon and acamprosate in relapse prevention of alcoholism: a double-blind, placebo-controlled study. Archives of General Psychiatry, 60, 92-99.
  18. Kiefer, F., Wiedeman, K. (2004). Combined Therapy: What Does Acamprosate And Naltrexon Combination Tell Us? Alcohol and Alcoholism, 39 (6), 542-547.
  19. Kranzler, H., Burleson, J., Korner, P., Del Boca, F., Bohn, M., Brown, J., Leibowitz, N. (1995). Placebo controlled trial of fluoxetine as adjunct to relapse prevetion in alcoholics. American Journal of Psychiatry, 152: 391-397.
  20. Kranzler, H., Kirk, J. van. (2001). Efficacy of Naltrexon and Acamprosaat for Alcoholism Treatment: A Meta-Analysis. Alcohol Clin Exp Res, 9:1335-1341.
  21. Krystal, J., Cramer, J., Krol, J., Kirk, G., Rosenheck, R. for the Veterans Affairs Naltrexon Cooperative Study 425 Group (2001). Naltrexon in the treatment of alcohol dependence. New England Journal of Medicine, 345, 1734-1739.
  22. Ladewig, D., Knecht, T., Lehert, P. (1993). Acamprosaat a stabilizing factor in long-term withdrawal of alcoholic patients. Therapeutische Umschau, 50, 182-188.
  23. Lesch, O., Walter, H. (1996). Subtypes of alcoholism and their role in therapy. Alcohol and Alcohol, 31 (supp 1): 63-67.
  24. Mann, K. (2004). Pharmacotheray of alcohol dependence: A review of the clinical data. CNS Drugs, 18[8], 485-504.
  25. Mason, B., Raymond, L., Ownby, L. (2000). Acamprosaat for the Treatment of Alcohol dependence: A review of Double-Blind, Placebo-Controlled Trials. CNS Spectrums, 5 (2).
  26. Naranjo, C., Bremmer, K., Lanctot, K. (1995). Effects of citalopram and a brief psycho-social intervention on alcohol intake, dependence and problems. Addiction, 90: 87-99.
  27. O' Malley, S., Jaffe, A., Chang, G., Rode, S., Schottenfeld, R., Meyer, R., Rounsaville, B. (1996). Six- month follow-up of naltrexon and psychotherapy for alcohol dependence. Arch Gen Psychiatry 53: 217-231
  28. O' Malley, S., Jaffe, A., Chang, G., Rode, S., Schottenfield, R., Meyer, R., Rousanville, B. (1996). Six-month folluw-up of naltrexon and psychotherapy for alcohol dependence. Archives of General Psychiatry, 53, 217-224.
  29. Pettinati, H., Volpicelli, J., Kranzler, H., Luck, G., Rucktalis, M., Cnaan, A. (2000). Sertraline treatment for alcohol dependence: interactive effects of medication and alcoholic subtype. Alc Clin Exp Res, 24: 1041-1049.
  30. Poldrugo, F. (1997). Acamprosate treatment in a long-term community based alcohol rehabilitation programme. Addiction, 92, 1537-1546.
  31. Sass, H., Soyka, M., Mann, K., Zieglansberger, W. (1996). Relapse prevention by acamprosaat. Results from a placebo controlled study on alcohol dependence. Archives of General Psychiatry, 53, 673-680.
  32. Schoechlin, C., Engel, R. (2000). Meta-analysis of pharmacotherapeutic trials # Handbook of alcoholism. Zernig, G., Saria, A., Kurz, M., O'Malley, S., Stephanie, S. (Ed); pp. 339 -351. Boca Raton, FL, US: CRC Press, 492 pp.
  33. Slattery, J., Chick, J., Cochrane, M., Godfrey, C., Kohli, H., Macpherson, K., Parrot, S., Quinn, S., Single, A., Tochel, C., Watson, H. (2003). Prevention of relapse in alcohol dependence. Health Technology Assesment Report 3. Glasgow: Health Technology Board for Scotland.
  34. Srisurapanont, M., Jarusuraisin, N. (2005). Naltrexone for the treatment of alcoholism: a meta- analysis of randomized controlled trials.Preview. The International Journal Of Neuropsychopharmacology/Official Scientific Journal Of The Collegium Internationale Neuropsychopharmacologicum (CINP), Jun; Vol. 8 (2), pp. 267-80.
  35. Streeton, C., Whelan, G. Naltrexon. (2001). A relapse prevention maintenance treatment of alcohol dependendence: a meta-analysis of randomized controlled trials. Alcohol and Alcoholism, 36 (6), 544-552.
  36. Swift, R. (1999). Drug therapy for alcohol dependence. New England Journal of Medicine, 340, 1482-1490.
  37. Tiihonen, J., Ryynanen, O., Kauhanen, J., Hakola, H., Salaspura, M. (1996). Citalopram in the treatment of alcoholism: a double blind placebo controlled study. Pharmacopsychiatry, 29: 27-29.
  38. Verheul, R., Lehert, P., Geerlings, P.J., Koeter, M.W., Brink W. van den. (2005). Predictors of acamprosaat efficay: results from a pooled analyssis of seven Europian trials including 1485 alcohol- dependent patients. Psychopharmacology (Berl), 178 (2-3):
  39. Volpicelli, J., Rhines, K., Rhines, J., Volpicelli, A., Alterman, A., O' Brien, C. (1997). Naltrexon and alcohol depence. Role of subject compliance. Archives of General Compliance, 54, 737-742.
  40. Whitworth, A., Fischer, F., Lesch, O., Nimmerrichter, A., Oberbauer, H., Platz, T., Potgieter, A., Walter, H., Fleischhacker, W. (1996). Comparison of acamprosaat and placebo in long-term treatment of alcohol dependence. Lancet, 347, 1438-1442.

Tabel 5.2: Samenvatting van studies naar de effectiviteit van naltrexon

Auteur

Mate van bewijs

Jaartal van RCT's

Therapie

Aantal

patiënten

Duur therapie en follow-up

 

Effectmaat

Kranzler,

2001

Al

1990-2001

Naltrexon

821 in 9 RCT's

3 mnd

r=0,122 12% meer ab­stinente deel­nemers in de naltrexon groep

continue

abstinentie

Kranzler,

2001

Al

1990-2001

Naltrexon

821 in 9 RCT 's

3 mnd

r= - 0,161 16% minder terugval in de naltrexongroep

percentage patiënten dat terugvalt in excessief alcoholgebruik

Kranzler,

2001

A2 heterogeen

1990-2001

Naltrexon

821 in 9 RCT 's

3 mnd

r= - 0,191 19% minder drinkdagen in de naltrexon groep

percentage van het aantal dagen waarin werd gedronken

Streeton,

2001

A2 heterogeen

1990 - 2000

Naltrexon

804 in 7 RCT 's

3 mnd

r = - 0,14 14% minder terugval in de naltrexongroep

NNT=8,3 (95% Cl: 5,3 -19,1)

percentage patiënten dat terugvalt in excessief alcoholgebruik

  

Auteur

Mate van bewijs

Jaartal van RCT's

Therapie

Aantal

patiënten

Duur therapie en follow-up

 

Effectmaat

Streeton,

2001

Al

1990 - 2000

Naltrexon

804 in 7 RCT's

3 mnd

r= - 0,.10 10% meer ab­stinente deel­nemers in de naltrexon groep

NNT=10,6 (95% Cl, 6,2 - 37,9)

continue

abstinentie

Bouza,

2004

Al

1992-2002

Naltrexon

1974 in 11 RCT's

3 mnd

NNT=9

(95% Cl: 6-14)

percentage patiënten dat terugvalt in excessief alcoholgebruik

Bouza,

2004

Al

1992-2001

Naltrexon

1077 in 10 RCT's

3 mnd

NNT=20,4 (95% Cl; 9,6- -145,1)

continue

abstinentie

Srisurapanont,

2005

Al

1992-2002

Naltrexon

916 in 8 RCT's

3 mnd

NNT=16,8 (95% Cl, 8,2 - -307,9)

continue

abstinentie

Srisurapanont

2005

Al

1992-2002

Naltrexon

822 in 7 RCT's

3 mnd

NNT=6,8 (95% Cl; 4,7- 12,1)

percentage patiënten dat terugvalt in excessief alcoholgebruik

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2009

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2009

Geplande herbeoordeling  :

Uiterlijk in 2011 bepaalt de opdrachtgever/verantwoordelijke instantie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde

Algemene gegevens

De richtlijn is ook geautoriseerd door:

  • Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP)
  • Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW)
  • Nederlandse Beroepsvereniging van Verpleeghuisartsen en Sociaal Geriaters (NVVA)
  • Nederlandse Vereniging voor Traumatologie (NVT)
  • Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN)

 

Naast de autoriserende beroepsverenigingen is de richtlijn tot stand gekomen in samenwerking met:

  • Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG)
  • Vereniging voor Epidemiologie (VVE)

 

De richtlijn is tot stand gekomen met ondersteuning en begeleiding van Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg (CBO) en het Trimbos-instituut.

 

Onder auspiciën van de Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ, Federatie Verpleegkunde in de GGZ (FVGGZ), thans Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVVP), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG).

 

 

Aanleiding

Stoornissen in het gebruik van alcohol behoren tot de grootste problemen binnen de gezondheidszorg. De maatschappelijke kosten zijn hoog en werden voor Nederland in 2001 geschat op 2,6 miljard euro per jaar: bijna 300 miljoen euro voor behandeling en zorg, ruim 800 miljoen voor misdrijven samenhangend met alcohol en ruim 1,5 miljard voor verminderde arbeidsproductiviteit (KPMG, 2001). Per probleemdrinker zijn er drie tot vijf personen die schadelijke effecten van het drinkgedrag ondervinden. Veel zorgverleners beschouwen de somatische complicaties als een ziekte, maar de alcoholverslaving zelf niet. In deze richtlijn worden stoornissen in het gebruik van alcohol wel gezien als ziekte. De richtlijn geeft aanbevelingen voor een integrale behandeling van stoornissen in het gebruik van alcohol (misbruik, schadelijk gebruik en afhankelijkheid), en de complicaties daarvan.

Alcoholafhankelijkheid wordt meestal pas in een laat stadium gediagnosticeerd ofschoon er mogelijkheden zijn om alcoholafhankelijkheid in een vroeg stadium op te sporen. Menig hulpverlener is er te weinig van op de hoogte welke vroegdiagnostiek in dit verband zinvol en effectief is. Deze richtlijn doet hierover aanbevelingen.

 

Toepassing van richtlijnen

Richtlijnen en indicatiestelling

Een hulpverlener die te maken krijgt met de hulpvraag van een patiënt, moet samen met de patiënt vaststellen wat passende hulp is. Dit gebeurt in de eerste lijn en in de tweede lijn (voordeur). De aanbevelingen uit de richtlijn zijn bij dit proces van indicatiestelling richtinggevend.

 

Richtlijnen en zorgprogramma's

Zorgprogramma's zijn gedefinieerd als een samenhangend hulpaanbod voor een omschreven doelgroep. Bij het opstellen van een zorgprogramma kunnen de richtlijnen worden gebruikt om de verschillende behandelmodules en de stappen in het zorgprogramma zoveel mogelijk evidence-based te doen zijn.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De aanbevelingen in de richtlijn berusten waar mogelijk op de resultaten van gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. De beschikbare resultaten van dat onderzoek zijn door de werkgroep vastgelegd en geïnterpreteerd. Aansluitend zijn de aanbevelingen geformuleerd, gericht op het expliciteren van goed handelen. De richtlijn beoogt een leidraad te geven voor de dagelijkse praktijk van diagnostiek en behandeling van alle mensen met een stoornis in het gebruik van alcohol in Nederland. De richtlijn biedt aanknopingspunten voor de zorgorganisatie en bevat aanbevelingen voor implementatie. De richtlijn bevat ook een weergave van de visie van patiënten op noodzakelijke zorg.

Deze richtlijn beoogt bij te dragen aan de volgende doelstellingen:

  • betere mogelijkheden voor vroegdiagnostiek van (verborgen) stoornissen in het gebruik van alcohol in de eerste lijn, de tweede lijn en in de GGZ;
  • betere mogelijkheden voor diagnostiek en behandeling van stoornissen in het gebruik van alcohol en de psychische en somatische complicaties.

 

Doelgroep

De conclusies en aanbevelingen in deze richtlijn hebben in principe betrekking op alle bij de (vroeg)diagnostiek en behandeling van alcoholmisbruik en -afhankelijkheid betrokken zorgverleners.

Samenstelling werkgroep

Bij het samenstellen van de werkgroep is zoveel mogelijk rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen, 'scholen' en academische achtergronden. De werkgroepleden hebben onafhankelijk van financiële of zakelijke belangen gehandeld en een belangrijk deel was gemandateerd door hun vereniging. Financiering vond plaats door de Orde van Medisch Specialisten. Methodologische en secretariële begeleiding werd verzorgd door het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO en het Trimbos-instituut.

 

Subwerkgroep 'Stoornissen in het gebruik'

  • Prof.dr. W. van den Brink, arts-epidemioloog, hoogleraar verslavingszorg AMC-UvA, (voorzitter werkgroep en voorzitter subwerkgroep 'Stoornissen in het gebruik'), Amsterdam

  • L.M. van Bueren, contextueel therapeut, trainer/coach, Parnassiagroep, divisie Brijder Verslavingszorg, Alkmaar

  • Dr. A.J.M. Drenthen, coördinator preventie, Nederlands Huisartsen Genootschap, Utrecht

  • Mw. drs. E. Fischer, adviseur, Trimbos-instituut, Utrecht

  • Drs. G. van de Glind, wetenschappelijk medewerker, Trimbos-instituut, Utrecht

  • Drs. E.A. Noorlander, psychiater, Delta Psychiatrisch Centrum, Poortugaal

  • Drs. H. Post, verslavingsarts, WA-huis, Altrecht, Utrecht

  • Mw. T. Posthuma, verpleegkundig specialist, Parnassia, Den Haag

  • Drs. W. van Rhenen, bedrijfsarts, ArboNed, Utrecht

  • Prof.dr. G.M. Schippers, klinisch psycholoog, psychotherapeut Amsterdam Institute for Addiction Research, bijzonder hoogleraar verslavingsgedrag en zorgevaluatie, AMC/UVA, Amsterdam

  • Drs. R.M. Stor, verpleeghuisarts, Atlant Zorggroep, Beekbergen

  • Prof.dr. F.A. de Wolff, emeritus hoogleraar klinische farmacie en toxicologie, LUMC, Leiden (tot april 2006)

  • Mw. drs. M.F Zinn, klinisch psycholoog/ psychotherapeut, Parnassiagroep, divisie Brijder Verslavingszorg, Den Haag

 

Subwerkgroep 'Somatische gevolgen'

  • Drs. N.J.M. Arts, neuroloog, De Gelderse Roos, Wolfheze

  • Dr. R. Ashruf, verslavingsarts, Parnassia psycho-medisch centrum, 's-Gravenhage (tot 1 januari 2006)

  • Dr.ir. J.J.A. de Beer, senior adviseur CBO, Utrecht

  • Dr. B.A. Blansjaar, psychiater, GGZ-Delfland, Delft

  • Dr. K. Boer, gynaecoloog, AMC, Amsterdam

  • Dr. M.F. de Boer, KNO-arts, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam

  • Drs. L.J. Boomsma, wetenschappelijk medewerker, Nederlands Huisartsen Genootschap, Utrecht

  • Drs. F.A.P. Claessen, internist, VUMC, Amsterdam

  • Mw. Y.A. Drabbe Coops, transferverpleegkundige, Centraal Informatiepunt voor Ouderen, Den Haag

  • Prof.dr. J.P.H. Drenth, maag-darm-leverarts

  • Mw. drs. A.J. Fouwels, psychiater, AMC/De Meren, Amsterdam

  • Prof.dr. P.L.M. Jansen, hoogleraar hepatologie, AMC/UVA, Amsterdam (vice-voorzitter werkgroep en voorzitter subwerkgroep 'Somatisch gevolgen')

  • Drs. L.M.S.J. Poelhekke, traumatoloog in opleiding, Bronovo Ziekenhuis, Den Haag

  • Drs. A.J. Wester, neuropsycholoog, Vincent van Gogh Instituut, Venray

  • Dr. A. van de Wiel, internist, Meander Medisch Centrum, Amersfoort

  • Dr.ir. J.P.M. Wielders, klinisch chemicus, Meander Medisch Centrum, Amersfoort

  • Prof.dr. E.Ch. Wolters, hoogleraar neurologie, VUMC, Amsterdam

 

Advies en methodologische ondersteuning

  • Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO

  • Trimbos-instituut

  • Prof.dr. A.P. Verhoeff, epidemioloog/clustermanager, GG&GD, Amsterdam

Belangenverklaringen

Een map met verklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling ligt ter inzage bij het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Er zijn geen bijzondere vormen van belangenverstrengeling gemeld.

Inbreng patiëntenperspectief

Bij de multidisciplinaire richtlijnontwikkeling is het gebruikelijk om ook het patiëntenperspectief mee te wegen in de overwegingen en aanbevelingen. Bij deze richtlijn is als vorm van patiëntenparticipatie gekozen voor consultatie van een focusgroep. Deze werd gevormd uit vertegenwoordigers van zelfhulpgroepen en vertegenwoordigers van patiëntenraden van verslavingszorginstellingen. In wisselende samenstelling is de focusgroep driemaal bijeen geweest. De focusgroep heeft commentaar geleverd voor aanvang van de knelpuntenanalyse, na het vaststellen van de uitgangsvragen en gedurende de commentaarfase. Aan de focusgroep is gevraagd een oordeel te geven over de door de werkgroep gekozen onderwerpen (uitgangsvragen) en specifiek aandacht te besteden aan het onderdeel 'overige overwegingen' bij elke uitgangsvraag. De resultaten van hun bevindingen zijn aan de werkgroep aangeboden. De werkgroep heeft uiteindelijk de richtlijnteksten vastgesteld.

 

De Commissie Cliëntenparticipatie Richtlijnontwikkeling in de GGZ gaf vanuit haar taak om toe te zien op de weergave van het patiëntenperspectief in de richtlijn als belangrijke punten van kritiek dat de aspecten nazorg en rehabilitatie onvoldoende werden belicht. Ook vond de commissie dat er in de richtlijn geen aandacht is voor etniciteit en voor de subgroep licht verstandelijk gehandicapten. Daarnaast vraagt de commissie een aanbeveling in de richtlijn te formuleren voor nader onderzoek en het formuleren van aanbevelingen ten behoeve van een systeembenadering in de behandeling, gericht op de belasting van de naasten van de cliënt. De werkgroep adviseert voor een volgende versie van deze richtlijn de genoemde thema's in uitgangsvragen te formuleren.

Om de inbreng van het cliëntenperspectief in het vervolg meer recht te doen, beveelt de werkgroep aan om voor de volgende versie vanaf het begin een of twee patiëntenvertegenwoordigers in de werkgroep op te nemen en om de financiering van het patiëntenperspectief mee te begroten in het richtlijnproject.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Met het tot stand komen van de richtlijn is het werk niet gedaan. De Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling heeft op basis van een advies van de Commissie Implementatie een project gestart dat als doel heeft de richtlijnen breed te verspreiden en te implementeren. De ervaringen die worden opgedaan met de eerste multidisciplinaire GGZ-richtlijnen zullen worden gebruikt bij de implementatie van de Multidisciplinaire Richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol.

Bij de verspreiding wordt vastgesteld in welke vorm (producten), door wie, aan wie en hoe de richtlijn wordt verspreid. Er wordt een implementatieplan gemaakt en om de mate van implementatie te kunnen vaststellen worden indicatoren ontwikkeld.

Werkwijze

In december 2004 is de multidisciplinaire werkgroep, bestaande uit 27 personen, van start gegaan. Er werden twee subwerkgroepen geformeerd: één over stoornissen in het gebruik van alcohol, en één over somatische complicaties. De werkgroep werkte gedurende bijna 2,5 jaar (twaalf vergaderingen) aan de totstandkoming van de conceptrichtlijn. De werkgroepleden verrichtten op systematische wijze literatuuronderzoek en beoordeelden de kwaliteit en de inhoud van de aldus verkregen literatuur. Vervolgens schreven de werkgroepleden een of meerdere modules voor de conceptrichtlijn, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe, dachten mee en discussieerden over andere hoofdstukken. De werkgroepleden werden bij de uitvoering van bovenstaande activiteiten ondersteund door adviseurs en informatiespecialisten van het CBO en het Trimbos-instituut.

Een redactiecommissie heeft de teksten uiteindelijk tot een samenhangend geheel geredigeerd.

De uiteindelijke teksten vormen samen de conceptrichtlijn. Deze heeft van juni 2007 tot oktober 2007 op de website van het Trimbos en CBO gestaan om beroeps­verenigingen en professionals in de gelegenheid te stellen commentaar te leveren; tevens is aan de besturen van de betrokken verenigingen een hardcopy verstuurd met het verzoek deze onder hun leden te verspreiden ter becommentariëring. De commentaren zijn door de werkgroep beoordeeld en waar van toepassing in de richtlijn verwerkt.

 

Bespreking literatuur

De richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op gegevens uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Uitgangspunt zijn reeds bestaande evidence-based richtlijnen voor screening, (vroeg)diagnostiek en behandeling van stoornissen in het gebruik van alcohol en beschikbare systematische reviews en meta-analysen. Voor (klinische) uitgangsvragen die noch in richtlijnen noch in systematische reviews en meta-analysen zijn besproken, is de literatuursearch zo veel mogelijk beperkt gebleven tot oorspronkelijk onderzoek (gecontrol eerde trials en ander vergelijkend onderzoek).

De volgende informatiebronnen werden gebruikt: relevante websites voor richtlijnen: National Guidelines Clearinghouse en Guideline International Network; de Cochrane-database of 'systematic reviews' van de Cochrane Library tot en met 2006; Medline, Embase, PsychInfo en Cinahl. Waar het onderwerp dat toeliet, is gezocht vanaf publicatiejaar 1990.

De gevonden richtlijnen zijn door de adviseurs van het CBO en het Trimbos-instituut op hun methodologische kwaliteit beoordeeld met het zogenaamde AGREE-instrument (http://www.agreetrust.org/). Alleen richtlijnen die in dit opzicht aan de crite­ria voldeden, zijn gebruikt voor deze richtlijn.

 

Genoemd kunnen worden:

  • The Treatment of Alcohol Problems (2003). A. Review of the Evidence; B. Guidelines for the Treatment of Alcohol Problems. Australia.
  • KPMG 2001. Kosten en baten van alcoholzorg en preventie. Eindrapport. Hoofddorp: KPMG, februari 2001.
  • Mayo-Smith, M.F., Beecher, L.H., Fischer, T.L., Gorelick, D.A., Guillaume, J.L., Hill, A., Jara, G., Kasser, C., Melbourne, J. (2004). Working Group on the Management of Alcohol Withdrawal Delirium, Practice Guidelines Committee, American Society of Addiction Medicine. Management of alcohol withdrawal delirium. An evidence- based practice guideline. Archives Intern Medicine, July 12;164(13):1405-12.
  • Lingford-Hughes, A.R., Welch, S., Nutt, D.J. (2004). British Association for Psychopharmacology. Evidence-based guidelines for the pharmacological management of substance misuse, addiction and comorbidity: recommendations from the British Association for Psychopharmacology. J Psychopharmacol. Sep;18(3):293-335.
  • NHG (mei 2005). NHG-standaard Problematisch Alcoholgebruik.
  • SIGN. (2004). The management of harmful drinking and alcohol dependence in primary care. U.S. Preventive Services Task Force. Screening and behavioral counseling interventions in primary care to reduce alcohol misuse: recommendation statement. Ann Intern Med. Apr 6;140(7):554-6.

 

De kwaliteit van de gebruikte artikelen is beoordeeld met een voor het betreffende onderzoekstype relevante checklist (zie bijlage G van de EBRO-handleiding op www.cbo.nl). Bij de beoordeling van de kwaliteit van het bewijs werden de volgende regels gehanteerd:

 

Niveau van bewijs

Interventie

Diagnostiek accuratesse onderzoek

Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose 1

A1

Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau.

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang.

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een 'gouden standaard') met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad.

Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor 'confounding' en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohort- onderzoek).

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd.

Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek.

C

Niet-vergelijkend onderzoek.

D

Mening van deskundigen.

1  Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Niveau van bewijs van conclusies

 

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2.

2

Eén onderzoek van niveau A2 of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B.

3

Eén onderzoek van niveau B of C.

4

Mening van deskundigen.

Volgende:
Alcohol - Psychosociale interventies