Stoornissen in het gebruik van alcohol

Initiatief: NVvP Aantal modules: 84

Alcohol - Interventies in de arbeidssituatie

Aanbeveling

Medisch specialisten in de bedrijfsgezondheidszorg dienen de werkende met een stoornis in het gebruik van alcohol door te verwijzen voor een effectieve interventie.

Overwegingen

Er zijn op dit moment maar weinig gerandomiseerde en gecontroleerde studies bekend van interventies in de arbeidssituatie die effectief zijn gebleken. Bovendien hebben de beschreven interventies plaatsgevonden in een niet-Nederlandse setting en zijn zij van bijzondere aard (bijv. de Team Awareness interventie). Dit betekent dat er geen gericht en onderbouwd advies gegeven kan worden voor een interventie in de Nederlandse werksituatie.

 

Op dit moment is er dan ook (nog) geen rol weggelegd voor de bedrijfsarts als het gaat om effectieve interventies op de werkplek. Maar dat neemt niet weg dat een op 'motiverende gespreksvoering' gebaseerde gespreksstijl en verwijzing naar een specialist bij stoornissen in het gebruik van alcohol van belang blijft.

 

De bedrijfsgezondheidszorg zal zich meer moeten gaan toeleggen op gerandomiseerd en gecontroleerd onderzoek naar effectieve interventies in de behandeling van stoornissen in het gebruik van alcohol in de arbeidssituatie.

Onderbouwing

Werkplekinterventies die gericht zijn op het voorkomen, verminderen of stoppen van aan alcohol gerelateerde problemen kunnen grofweg ingedeeld worden in twee categorieën, te weten: Employee Assistance Programs (EAP's) en interventies gericht op het testen op (overmatige) alcoholconsumptie (Stoltzfus e.a., 1994).

De werkplek is om verschillende redenen een geschikte omgeving om programma's gericht op het voorkomen, verminderen of stoppen van aan alcohol gerelateerde (gezondheids)problemen te implementeren (Richomond e.a., 2000; Roman &

Blum, 2002). Werknemers brengen een groot deel van hun tijd op de werkvloer door en collega's en leidinggevenden hebben de kans om (zich ontwikkelende) alcoholproblemen al in een vroeg stadium te signaleren. Werkgevers kunnen daarnaast ook hun invloed gebruiken om werknemers te motiveren om hulp te zoeken voor hun alcoholprobleem (Roman & Blum, 2002).

Bij de aanpak van alcoholconsumptie op het werk is echter uiterste zorgvuldigheid geboden. Niet alleen vanwege de medische en juridische aspecten, maar ook vanwege het risico dat de werkrelatie ernstig wordt verstoord. Een totaal alcoholbeleid dat past in het bestaande gezondheids- en veiligheidsbeleid schept duidelijkheid voor werknemers en voor leidinggevenden. Het helpt om alcoholconsumptie en probleemdrinken uit de taboesfeer te halen en een mentaliteitsverandering teweeg te brengen (NiGZ, 2004).

Niveau 2

Het is niet duidelijk of het aantal probleemdrinkers daalt bij interventie in de arbeidssituatie.

 

B Stoltzfus & Benson, 1994; Bennett & Patterson, 2004

A2 Richmond & Kehoe, 2000

 

Niveau 2

De absentie ten gevolge van een kater lijkt bij interventie in de arbeidssituatie te dalen.

 

B Bennett & Patterson, e.a. 2004

 

Niveau 2

Het aantal alcoholconsumpties daalt niet significant bij interventie in de arbeidssituatie.

 

A2 Richmond & Kehoe e.a., 2000

Het antwoord op de vraag welke interventies in de arbeidssituatie effectief zijn in de behandeling van stoornissen in het gebruik van alcohol is gebaseerd op een recente systematische review van Van Overbeek e.a. (2006). Zij hebben een literatuurstudie gedaan van effectieve interventies die gericht zijn op het voorkomen of stoppen van overmatige alcoholconsumptie onder andere op de werkplek. Deze literatuurstudie loopt van 1 januari 1984 tot 1 maart 2004. Voor deze richtlijn is met dezelfde zoekstrategie een search gedaan van 1 maart 2004 tot 1 juli 2006.

 

Effect op alcoholconsumptie

De belangrijkste karakteristieken van de hierna besproken studies staan vermeld in de bijgevoegde evidence-tabel.

Er zijn twee RCT's (Richmond e.a., 2000; Bennett e.a., 2004) en twee CT's (Stolt¬zfus e.a., 1994; Lapham e.a., 2003) gevonden die de effecten hebben onderzocht op uitkomstmaten zoals het aantal alcoholhoudende consumpties per week, aantal overmatige drinkers, aantal bingedrinkers, aantal geheelonthouders, aantal dagen bingedrinken per maand. Alleen in de studie van Bennett e.a. (2004) is er een significant effect waarneembaar voor afname van het aantal probleemdrinkers bij de team awareness interventie. De reductie van het aantal overmatige drinkers is niet significant in het onderzoek van Richmond e.a. (2000) en Stoltzfus e.a. (1994), maar daar is wel een positieve trend waarneembaar (gewenste effect in de interventiegroep is groter dan in de controlegroep). Eenzelfde beeld (geen significantie) wordt ook in de studie van Richmond e.a. (2000) gezien voor het aantal consumpties per week. Voor de bingedrinkers zijn er verschillende trends waarneembaar (Stoltzfus e.a., 1994; Richmond e.a., 2000; Lapham e.a., 2003): positief (afname interventiegroep is sterker dan controlegroep), negatief (afname interventiegroep is minder sterk dan in controlegroep) en indifferent (afname interventiegroep is nagenoeg gelijk aan die van de controlegroep). De trends bij prevalentie geheelonthouders zijn positief (Stoltzfus e.a., 1994) en negatief (Lapham e.a., 2003).

Een gerichte interventie op de werkplek lijkt derhalve alleen een reducerend effect te hebben op het aantal probleemdrinkers.

 

Effect op gezondheidsgerelateerde uitkomstmaten

Bij twee werkplekinterventies werd het effect onderzocht op gezondheidsgerelateerde uitkomstmaten zoals stress en absentie van het werk. In de studie van Lapham e.a. (2003) werd een stress-score samengesteld op basis van de antwoorden op negentien vragen over onder andere iemands gemoedstoestand, oplossingsgerichtheid en somatische conditie (hoofdpijn, maagpijn en transpiratie). Er werd geen verschil gevonden tussen de interventie- en controlegroep. In de studie van Bennett e.a. (2004) is absentie vanwege een kater meegenomen als uitkomstmaat. Er werd een duidelijk significant verschil (reductie van 16% naar 6%) geconstateerd.

Een gerichte interventie op de werkplek (Team Awareness interventie) lijkt derhalve een reducerend effect te hebben op de absentie vanwege katers.

  1. Bennett, J.B., Patterson, C.R., Reynolds, G.S., Wiitala, W.L., Lehman, W.E. Team awareness, problem drinking, and drinking climate: workplace social health promotion in a policy context. Am J Health Promot 2004, 19(2):103-113.
  2. Lapham, S.C., Gregory, C., McMillan, G. (2003). Impact of an alcohol misuse intervention for health care workers--1:Frequency of binge drinking and desire to reduce alcohol use. Alcohol 38(2):176-182.
  3. NIGZ-Werk & Gezondheid. (2004). Alcohol en werk: wel of niet testen. Eerste druk ed.Woerden: NIGZ.
  4. Overbeek, K. van, Bakker, I., Proper, K.I., Mechelen, W van. (2006). Effectiviteit van interventies gericht op het voorkomen of stoppen van overmatige alcoholconsumptie. (Effectiveness of interventions aimed at preventing or stopping alcohol abuse]) Tijdschrift voor Bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde, 14(5):197-202.
  5. Richmond, R., Kehoe, L., Heather, N., Wodak, A. (2000). Evaluation of a workplace brief intervention for excessive alcohol consumption: the workscreen project. Prev Med. 30(1):51-63.
  6. Roman, P.M., Blum, T.C. (2002). The workplace and alcohol problem prevention.Alcohol Res Health, 26(1):49-57.
  7. Stoltzfus, J.A., Benson, P.L. (1994). The 3M Alcohol and Other Drug Prevention Program: Description and evaluation. Journal-of-Primary-Prevention, 15(2):147-159.

Tabel 10.1: Evidence tabel: effectiviteit van interventies op alcoholconsumptie

1* auteur (ref)

inhoud interventie

steekproef

setting

nameting

uitkomstmaten

resultaten

effect

Richmond (3)

RCT

8 bedrijven

werk

10 maanden na

1. aantal consumpties

1. I: 8,6 (sd= 14,2) vs

1. +

 

 

 

 

start interventie

per week (zr)

C: 10,5 (sd= 16,9) (n.s.)

 

 

I: 4 weken multicomponentieel (roken, gewicht, beweging);

I: n = 631

 

 

2. prevalentie

2. I: 9,0 vs C: 12,6 (n.s.)

2. +

 

promotiecampagne gezondheid; gezondheidsscreening; korte 15 min.

C: n = 575

 

 

overmatige drinkers (zr)

3. I: 18,7 vs C: 18,5 (n.s.)

 

 

bijeenkomsten metflipover; zelfhulp kit (folder + cassettebandje met hoorspel)

 

 

 

3. prevalentie bingedrinkers (zr)

 

3. 0

 

C: promotiecampagne gezondheid; gezondheidsscreening

 

 

 

 

 

 

Stoltzfus (2)

CT

2 bedrijven

werk

12 maanden na

1. prevalentie geheelonthouders (zr)

1. I: afname van 6% vs

1. +

 

 

 

 

start interventie

 

C: 2% (n.s.)

 

 

I: 9 maanden multi-componentieel (drugs); 10 uur supervisortraining

I: n = 445

 

 

2. prevalentie bingedrinkers (zr)

2. I: afname van 5% vs

 

 

voor managers; 2,5 uur bijeenkomst

C: n = 214

 

 

3. prevalentie

C: 2% (n.s.)

2. +

 

en 1 uur interpersoonlijke hulpvaar­digheden voor alle werknemers;

 

 

 

overmatige drinkers (zr)

3.1: afname van 5% vs

 

 

posters; wedstrijden; Literatuur

 

 

 

 

C: 2% (n.s.)

3. +

 

C: geen interventie

 

 

 

 

 

 

Lapham (6)

CT

2 bedrijven

werk

22 maanden na

1. aantal dagen bingedrinken/

1. I: afname van 0,09 vs

1. -

 

 

 

 

start interventie

maand (zr)

C:0,14; (n.s.)

 

 

I: 2 jaar multicomponentieel (drugs); training managers; gebruik van

I; n = 3442

 

 

2. prevalentie geheelonthouders (zr)

2. I: afname van 0,6 vs

2. -

 

healthrisk appraisals; video (stress, depressie, bingedrinking); zelf-hulp

C: n = 2032

 

 

3. stress (zr)

C: 2,8 (n.s.)

 

 

handboek; coaching sessie; flyers;

 

 

 

 

3. I: afname van 0,9 vs

 

 

promotie-evenementen

 

 

 

 

C: 0,8 (n.s.)

3. 0

 

C: geen interventie

 

 

 

 

 

 

Bennett (7)

RCT

1 gemeente

werk

2-4 weken na

1. percentage probleemdrinkers

1. 11: afname van 20% naar

1. +

 

 

 

 

training en 6 maan-

 

11% vs C 13% (s)

 

 

11: Team Awareness. Psychosociale interventie met focus op vaardig-

11: n = 201

 

den na training

2. absentie vanwege een kater

12: afname van 18% naar 10%

 

 

heidstraining, teambuilding en stressmanagement

12: n= 192

 

 

 

2. 11: afname van 16% naar

 

 

 

C: n=194

 

 

 

6% (s).

2. +

 

12: Informational training: didac­tische informatieverstrekking over beleid, ondersteuning en testen

 

 

 

 

 

 

 

C: Geen interventie

 

 

 

 

 

 

Bron voor (3), (2), (6): K.I. Proper e.a. (2005), Naar een gericht BRAVO-beleid door bedrijfsartsen. Body@Work TNO-Vumc (tabel 1, pagina 76). 

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2009

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2009

Uiterlijk in 2011 bepaalt de opdrachtgever/verantwoordelijke instantie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde

Algemene gegevens

De richtlijn is ook geautoriseerd door:

  • Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP)
  • Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW)
  • Nederlandse Beroepsvereniging van Verpleeghuisartsen en Sociaal Geriaters (NVVA)
  • Nederlandse Vereniging voor Traumatologie (NVT)
  • Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN)

 

Naast de autoriserende beroepsverenigingen is de richtlijn tot stand gekomen in samenwerking met:

  • Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG)
  • Vereniging voor Epidemiologie (VVE)

 

De richtlijn is tot stand gekomen met ondersteuning en begeleiding van Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg (CBO) en het Trimbos-instituut.

 

Onder auspiciën van de Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ, Federatie Verpleegkunde in de GGZ (FVGGZ), thans Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVVP), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG).

 

 

Aanleiding

Stoornissen in het gebruik van alcohol behoren tot de grootste problemen binnen de gezondheidszorg. De maatschappelijke kosten zijn hoog en werden voor Nederland in 2001 geschat op 2,6 miljard euro per jaar: bijna 300 miljoen euro voor behandeling en zorg, ruim 800 miljoen voor misdrijven samenhangend met alcohol en ruim 1,5 miljard voor verminderde arbeidsproductiviteit (KPMG, 2001). Per probleemdrinker zijn er drie tot vijf personen die schadelijke effecten van het drinkgedrag ondervinden. Veel zorgverleners beschouwen de somatische complicaties als een ziekte, maar de alcoholverslaving zelf niet. In deze richtlijn worden stoornissen in het gebruik van alcohol wel gezien als ziekte. De richtlijn geeft aanbevelingen voor een integrale behandeling van stoornissen in het gebruik van alcohol (misbruik, schadelijk gebruik en afhankelijkheid), en de complicaties daarvan.

Alcoholafhankelijkheid wordt meestal pas in een laat stadium gediagnosticeerd ofschoon er mogelijkheden zijn om alcoholafhankelijkheid in een vroeg stadium op te sporen. Menig hulpverlener is er te weinig van op de hoogte welke vroegdiagnostiek in dit verband zinvol en effectief is. Deze richtlijn doet hierover aanbevelingen.

 

Toepassing van richtlijnen

Richtlijnen en indicatiestelling

Een hulpverlener die te maken krijgt met de hulpvraag van een patiënt, moet samen met de patiënt vaststellen wat passende hulp is. Dit gebeurt in de eerste lijn en in de tweede lijn (voordeur). De aanbevelingen uit de richtlijn zijn bij dit proces van indicatiestelling richtinggevend.

 

Richtlijnen en zorgprogramma's

Zorgprogramma's zijn gedefinieerd als een samenhangend hulpaanbod voor een omschreven doelgroep. Bij het opstellen van een zorgprogramma kunnen de richtlijnen worden gebruikt om de verschillende behandelmodules en de stappen in het zorgprogramma zoveel mogelijk evidence-based te doen zijn.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De aanbevelingen in de richtlijn berusten waar mogelijk op de resultaten van gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. De beschikbare resultaten van dat onderzoek zijn door de werkgroep vastgelegd en geïnterpreteerd. Aansluitend zijn de aanbevelingen geformuleerd, gericht op het expliciteren van goed handelen. De richtlijn beoogt een leidraad te geven voor de dagelijkse praktijk van diagnostiek en behandeling van alle mensen met een stoornis in het gebruik van alcohol in Nederland. De richtlijn biedt aanknopingspunten voor de zorgorganisatie en bevat aanbevelingen voor implementatie. De richtlijn bevat ook een weergave van de visie van patiënten op noodzakelijke zorg.

Deze richtlijn beoogt bij te dragen aan de volgende doelstellingen:

  • betere mogelijkheden voor vroegdiagnostiek van (verborgen) stoornissen in het gebruik van alcohol in de eerste lijn, de tweede lijn en in de GGZ;
  • betere mogelijkheden voor diagnostiek en behandeling van stoornissen in het gebruik van alcohol en de psychische en somatische complicaties.

 

Doelgroep

De conclusies en aanbevelingen in deze richtlijn hebben in principe betrekking op alle bij de (vroeg)diagnostiek en behandeling van alcoholmisbruik en -afhankelijkheid betrokken zorgverleners.

Samenstelling werkgroep

Bij het samenstellen van de werkgroep is zoveel mogelijk rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen, 'scholen' en academische achtergronden. De werkgroepleden hebben onafhankelijk van financiële of zakelijke belangen gehandeld en een belangrijk deel was gemandateerd door hun vereniging. Financiering vond plaats door de Orde van Medisch Specialisten. Methodologische en secretariële begeleiding werd verzorgd door het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO en het Trimbos-instituut.

 

Subwerkgroep 'Stoornissen in het gebruik'

  • Prof.dr. W. van den Brink, arts-epidemioloog, hoogleraar verslavingszorg AMC-UvA, (voorzitter werkgroep en voorzitter subwerkgroep 'Stoornissen in het gebruik'), Amsterdam

  • L.M. van Bueren, contextueel therapeut, trainer/coach, Parnassiagroep, divisie Brijder Verslavingszorg, Alkmaar

  • Dr. A.J.M. Drenthen, coördinator preventie, Nederlands Huisartsen Genootschap, Utrecht

  • Mw. drs. E. Fischer, adviseur, Trimbos-instituut, Utrecht

  • Drs. G. van de Glind, wetenschappelijk medewerker, Trimbos-instituut, Utrecht

  • Drs. E.A. Noorlander, psychiater, Delta Psychiatrisch Centrum, Poortugaal

  • Drs. H. Post, verslavingsarts, WA-huis, Altrecht, Utrecht

  • Mw. T. Posthuma, verpleegkundig specialist, Parnassia, Den Haag

  • Drs. W. van Rhenen, bedrijfsarts, ArboNed, Utrecht

  • Prof.dr. G.M. Schippers, klinisch psycholoog, psychotherapeut Amsterdam Institute for Addiction Research, bijzonder hoogleraar verslavingsgedrag en zorgevaluatie, AMC/UVA, Amsterdam

  • Drs. R.M. Stor, verpleeghuisarts, Atlant Zorggroep, Beekbergen

  • Prof.dr. F.A. de Wolff, emeritus hoogleraar klinische farmacie en toxicologie, LUMC, Leiden (tot april 2006)

  • Mw. drs. M.F Zinn, klinisch psycholoog/ psychotherapeut, Parnassiagroep, divisie Brijder Verslavingszorg, Den Haag

 

Subwerkgroep 'Somatische gevolgen'

  • Drs. N.J.M. Arts, neuroloog, De Gelderse Roos, Wolfheze

  • Dr. R. Ashruf, verslavingsarts, Parnassia psycho-medisch centrum, 's-Gravenhage (tot 1 januari 2006)

  • Dr.ir. J.J.A. de Beer, senior adviseur CBO, Utrecht

  • Dr. B.A. Blansjaar, psychiater, GGZ-Delfland, Delft

  • Dr. K. Boer, gynaecoloog, AMC, Amsterdam

  • Dr. M.F. de Boer, KNO-arts, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam

  • Drs. L.J. Boomsma, wetenschappelijk medewerker, Nederlands Huisartsen Genootschap, Utrecht

  • Drs. F.A.P. Claessen, internist, VUMC, Amsterdam

  • Mw. Y.A. Drabbe Coops, transferverpleegkundige, Centraal Informatiepunt voor Ouderen, Den Haag

  • Prof.dr. J.P.H. Drenth, maag-darm-leverarts

  • Mw. drs. A.J. Fouwels, psychiater, AMC/De Meren, Amsterdam

  • Prof.dr. P.L.M. Jansen, hoogleraar hepatologie, AMC/UVA, Amsterdam (vice-voorzitter werkgroep en voorzitter subwerkgroep 'Somatisch gevolgen')

  • Drs. L.M.S.J. Poelhekke, traumatoloog in opleiding, Bronovo Ziekenhuis, Den Haag

  • Drs. A.J. Wester, neuropsycholoog, Vincent van Gogh Instituut, Venray

  • Dr. A. van de Wiel, internist, Meander Medisch Centrum, Amersfoort

  • Dr.ir. J.P.M. Wielders, klinisch chemicus, Meander Medisch Centrum, Amersfoort

  • Prof.dr. E.Ch. Wolters, hoogleraar neurologie, VUMC, Amsterdam

 

Advies en methodologische ondersteuning

  • Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO

  • Trimbos-instituut

  • Prof.dr. A.P. Verhoeff, epidemioloog/clustermanager, GG&GD, Amsterdam

Belangenverklaringen

Een map met verklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling ligt ter inzage bij het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Er zijn geen bijzondere vormen van belangenverstrengeling gemeld.

Inbreng patiëntenperspectief

Bij de multidisciplinaire richtlijnontwikkeling is het gebruikelijk om ook het patiëntenperspectief mee te wegen in de overwegingen en aanbevelingen. Bij deze richtlijn is als vorm van patiëntenparticipatie gekozen voor consultatie van een focusgroep. Deze werd gevormd uit vertegenwoordigers van zelfhulpgroepen en vertegenwoordigers van patiëntenraden van verslavingszorginstellingen. In wisselende samenstelling is de focusgroep driemaal bijeen geweest. De focusgroep heeft commentaar geleverd voor aanvang van de knelpuntenanalyse, na het vaststellen van de uitgangsvragen en gedurende de commentaarfase. Aan de focusgroep is gevraagd een oordeel te geven over de door de werkgroep gekozen onderwerpen (uitgangsvragen) en specifiek aandacht te besteden aan het onderdeel 'overige overwegingen' bij elke uitgangsvraag. De resultaten van hun bevindingen zijn aan de werkgroep aangeboden. De werkgroep heeft uiteindelijk de richtlijnteksten vastgesteld.

 

De Commissie Cliëntenparticipatie Richtlijnontwikkeling in de GGZ gaf vanuit haar taak om toe te zien op de weergave van het patiëntenperspectief in de richtlijn als belangrijke punten van kritiek dat de aspecten nazorg en rehabilitatie onvoldoende werden belicht. Ook vond de commissie dat er in de richtlijn geen aandacht is voor etniciteit en voor de subgroep licht verstandelijk gehandicapten. Daarnaast vraagt de commissie een aanbeveling in de richtlijn te formuleren voor nader onderzoek en het formuleren van aanbevelingen ten behoeve van een systeembenadering in de behandeling, gericht op de belasting van de naasten van de cliënt. De werkgroep adviseert voor een volgende versie van deze richtlijn de genoemde thema's in uitgangsvragen te formuleren.

Om de inbreng van het cliëntenperspectief in het vervolg meer recht te doen, beveelt de werkgroep aan om voor de volgende versie vanaf het begin een of twee patiëntenvertegenwoordigers in de werkgroep op te nemen en om de financiering van het patiëntenperspectief mee te begroten in het richtlijnproject.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Met het tot stand komen van de richtlijn is het werk niet gedaan. De Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling heeft op basis van een advies van de Commissie Implementatie een project gestart dat als doel heeft de richtlijnen breed te verspreiden en te implementeren. De ervaringen die worden opgedaan met de eerste multidisciplinaire GGZ-richtlijnen zullen worden gebruikt bij de implementatie van de Multidisciplinaire Richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol.

Bij de verspreiding wordt vastgesteld in welke vorm (producten), door wie, aan wie en hoe de richtlijn wordt verspreid. Er wordt een implementatieplan gemaakt en om de mate van implementatie te kunnen vaststellen worden indicatoren ontwikkeld.

Werkwijze

In december 2004 is de multidisciplinaire werkgroep, bestaande uit 27 personen, van start gegaan. Er werden twee subwerkgroepen geformeerd: één over stoornissen in het gebruik van alcohol, en één over somatische complicaties. De werkgroep werkte gedurende bijna 2,5 jaar (twaalf vergaderingen) aan de totstandkoming van de conceptrichtlijn. De werkgroepleden verrichtten op systematische wijze literatuuronderzoek en beoordeelden de kwaliteit en de inhoud van de aldus verkregen literatuur. Vervolgens schreven de werkgroepleden een of meerdere modules voor de conceptrichtlijn, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe, dachten mee en discussieerden over andere hoofdstukken. De werkgroepleden werden bij de uitvoering van bovenstaande activiteiten ondersteund door adviseurs en informatiespecialisten van het CBO en het Trimbos-instituut.

Een redactiecommissie heeft de teksten uiteindelijk tot een samenhangend geheel geredigeerd.

De uiteindelijke teksten vormen samen de conceptrichtlijn. Deze heeft van juni 2007 tot oktober 2007 op de website van het Trimbos en CBO gestaan om beroeps­verenigingen en professionals in de gelegenheid te stellen commentaar te leveren; tevens is aan de besturen van de betrokken verenigingen een hardcopy verstuurd met het verzoek deze onder hun leden te verspreiden ter becommentariëring. De commentaren zijn door de werkgroep beoordeeld en waar van toepassing in de richtlijn verwerkt.

 

Bespreking literatuur

De richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op gegevens uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Uitgangspunt zijn reeds bestaande evidence-based richtlijnen voor screening, (vroeg)diagnostiek en behandeling van stoornissen in het gebruik van alcohol en beschikbare systematische reviews en meta-analysen. Voor (klinische) uitgangsvragen die noch in richtlijnen noch in systematische reviews en meta-analysen zijn besproken, is de literatuursearch zo veel mogelijk beperkt gebleven tot oorspronkelijk onderzoek (gecontrol eerde trials en ander vergelijkend onderzoek).

De volgende informatiebronnen werden gebruikt: relevante websites voor richtlijnen: National Guidelines Clearinghouse en Guideline International Network; de Cochrane-database of 'systematic reviews' van de Cochrane Library tot en met 2006; Medline, Embase, PsychInfo en Cinahl. Waar het onderwerp dat toeliet, is gezocht vanaf publicatiejaar 1990.

De gevonden richtlijnen zijn door de adviseurs van het CBO en het Trimbos-instituut op hun methodologische kwaliteit beoordeeld met het zogenaamde AGREE-instrument (http://www.agreetrust.org/). Alleen richtlijnen die in dit opzicht aan de crite­ria voldeden, zijn gebruikt voor deze richtlijn.

 

Genoemd kunnen worden:

  • The Treatment of Alcohol Problems (2003). A. Review of the Evidence; B. Guidelines for the Treatment of Alcohol Problems. Australia.
  • KPMG 2001. Kosten en baten van alcoholzorg en preventie. Eindrapport. Hoofddorp: KPMG, februari 2001.
  • Mayo-Smith, M.F., Beecher, L.H., Fischer, T.L., Gorelick, D.A., Guillaume, J.L., Hill, A., Jara, G., Kasser, C., Melbourne, J. (2004). Working Group on the Management of Alcohol Withdrawal Delirium, Practice Guidelines Committee, American Society of Addiction Medicine. Management of alcohol withdrawal delirium. An evidence- based practice guideline. Archives Intern Medicine, July 12;164(13):1405-12.
  • Lingford-Hughes, A.R., Welch, S., Nutt, D.J. (2004). British Association for Psychopharmacology. Evidence-based guidelines for the pharmacological management of substance misuse, addiction and comorbidity: recommendations from the British Association for Psychopharmacology. J Psychopharmacol. Sep;18(3):293-335.
  • NHG (mei 2005). NHG-standaard Problematisch Alcoholgebruik.
  • SIGN. (2004). The management of harmful drinking and alcohol dependence in primary care. U.S. Preventive Services Task Force. Screening and behavioral counseling interventions in primary care to reduce alcohol misuse: recommendation statement. Ann Intern Med. Apr 6;140(7):554-6.

 

De kwaliteit van de gebruikte artikelen is beoordeeld met een voor het betreffende onderzoekstype relevante checklist (zie bijlage G van de EBRO-handleiding op www.cbo.nl). Bij de beoordeling van de kwaliteit van het bewijs werden de volgende regels gehanteerd:

 

Niveau van bewijs

Interventie

Diagnostiek accuratesse onderzoek

Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose 1

A1

Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau.

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang.

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een 'gouden standaard') met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad.

Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor 'confounding' en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohort- onderzoek).

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd.

Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek.

C

Niet-vergelijkend onderzoek.

D

Mening van deskundigen.

1  Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Niveau van bewijs van conclusies

 

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2.

2

Eén onderzoek van niveau A2 of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B.

3

Eén onderzoek van niveau B of C.

4

Mening van deskundigen.

Volgende:
Alcohol - Complimentaire behandelingen