Alcohol - De wegenverkeerswet
Uitgangsvraag
Drang en dwang.
- De wegenverkeerswet
Aanbeveling
Er is grote behoefte aan methodologisch verantwoord onderzoek naar de effectiviteit van therapeutische interventies en straffen bij bestuurders onder invloed van alcohol in termen van verandering drinkgedrag en vermindering van recidieven.
Overwegingen
Interventies en maatregelen zoals door Wells-Parker e.a. (1995) besproken (verwijzing naar psychotherapeut of AA) worden in Nederland niet toegepast.
De meest voorkomende maatregelen in Nederland zijn:
- een (on)voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid door justitie. Bij een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid hoort een proeftijd van twee jaar die een preventieve werking zou moeten hebben. Bij herhaling van het delict in de proeftijd volgt een onvoorwaardelijke van de eerder voorwaardelijk opgelegde rijbevoegdheid naast de nieuwe straf voor het recidive feit;
- een door justitie opgelegde geldboete en een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf ter vervanging daarvan;
- een voor de bestuurder verplichte medische keuring door een psychiater die in opdracht van het CBR een diagnose stelt;
- een ongeldigverklaring van het rijbewijs door het CBR; een nieuw rijbewijs kan pas weer worden verkregen na een nieuwe medische keuring. Een ongeldigverklaring van het rijbewijs door het CBR wordt van kracht wanneer een psychiater in opdracht van het CBR na een medisch en psychiatrisch onderzoek de diagnose alcoholmisbruik c.q. alcoholafhankelijkheid vaststelt. Een geldig rijbewijs kan pas weer worden verkregen als na herhaald onderzoek de eerder vastgestelde diagnose niet meer van toepassing is;
- het verplicht volgen van een cursus alcohol en verkeer. De bedoeling daarvan is dat de cursist contact gaat krijgen met zijn eigen lijdensdruk met betrekking tot het dilemma te willen drinken en dan ook te willen rijden.
Onderbouwing
Conclusies
Niveau 3 |
Het verplicht volgen van een cursus na aanhouding wegens rijden onder invloed lijkt een gering positief effect te hebben op de kennis over alcohol en de houding ten opzichte van alcoholgebruik van de deelnemers. Er is niet onderzocht of deze verplichte interventie enig invloed heeft op het drinkgedrag en op de kans op recidivering.
C Nagele & Vissers, 2000 |
Samenvatting literatuur
Een specifiek probleem rondom stoornissen in het gebruik van alcohol is het rijden onder invloed van alcohol. Een groot aantal interventies is, al of niet in combinatie, toegepast. De meest voorkomende zijn invordering van het rijbewijs door justitie (het rijbewijs blijft een geldige vergunning waarover korte of langere tijd niet kan worden beschikt), al of niet voorwaardelijk, ongeldig verklaren van het rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), voorlichting en gerichte therapeutische activiteiten. Studies naar de effectiviteit van deze interventies meten echter meestal niet het alcoholgebruik, maar het aantal patiënten dat opnieuw veroordeeld wordt wegens rijden onder invloed. Wells-Parker e.a. (1995) beschrijven een meta-analyse van 215 van dergelijke onderzoeken. Zij melden dat positieve resultaten helaas gerelateerd blijken aan slechte kwaliteit van onderzoek. Echter, ook goed uitgevoerde studies rapporteerden stelselmatig een vermindering van het rijden onder invloed van 7-9%. Psychotherapie als enige interventie en deelname aan AA als enige interventie hadden echter negatieve effecten, wat mogelijk te maken had met specifieke subgroepen waarvoor deze interventies werden opgelegd. Men was namelijk geneigd verplichte AA-deelname te reserveren voor ernstig verslaafde verkeersdeelnemers. Welke interventie het meest effectief is wordt uit het overzicht niet duidelijk. Er waren nogal wat verschillen in doelgroep en niet alle studies hadden verplichte interventies als onderwerp.
In Nederland is momenteel, naast de justitiële procedure waarin door de politierechter straffen kunnen worden opgelegd, ook een administratief rechtelijke maatregel mogelijk waarbij het CBR bestuurders die onder invloed van alcohol worden aangehouden - als zij bepaalde normen overschrijden - kan verplichten de Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) te volgen. De cursuskosten - bijna € 700,- - moeten de bestuurders zelf betalen. Voor beginnende bestuurders met
een zogenaamd voorlopig rijbewijs gelden vijf jaar lang nog strengere eisen. Zij mogen een alcoholpromillage van 0,2 (= 0,5 bij andere bestuurders) niet overschrijden.
Bij hen kan het rijbewijs bij het niet (goed) volgen van deze cursus of het niet betalen ervan ongeldig worden verklaard.
Bij een evaluatieonderzoek werden 77 personen die de EMA gevolgd hadden vergeleken met 93 personen die wel onder invloed hadden gereden maar geen EMA hadden gevolgd (Nagele & Vissers, 2000). Beide groepen scoorden bij voormeting gelijk op vragen gericht op hun houding ten aanzien van alcoholgebruik, behalve dat de controlegroep iets meer geneigd bleek met te veel alcohol te rijden. Na de cursus heeft de EMA-groep meer kennis over alcohol en schat de gevolgen van een aanhouding voor rijden onder invloed als ernstiger in dan de controlegroep. Bovendien was men iets meer geneigd alternatief vervoer te kiezen. Er waren echter geen aanwijzingen dat de EMA enige invloed had op de ernst van aanwezige alcohol- problematiek. Alle resultaten werden gemeten met zelfrapportage. Het is dus niet zeker of het toegenomen inzicht ook tot gedragsverandering heeft geleid. De cursus kan net zo goed gefunctioneerd hebben als een training in sociaal wenselijke antwoorden. Recidive werd niet gemeten.
Referenties
- Koeter, M.WJ. (2006). De effectiviteit van verslavingszorg in een justitieel kader. State of the Art study, ZON MW.
- Nagele R., Vissers, J. (2000). Gedragseffecten van de EMA. Rijkswaterstaat.
- Wells-Parker, E. e.a. (1995). Final results from a meta-analysis of remedial interventions with drink/ drive offenders. Addiction, 90, 907-926.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-01-2009
Laatst geautoriseerd : 01-01-2009
Geplande herbeoordeling :
Uiterlijk in 2011 bepaalt de opdrachtgever/verantwoordelijke instantie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
Algemene gegevens
De richtlijn is ook geautoriseerd door:
- Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP)
- Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW)
- Nederlandse Beroepsvereniging van Verpleeghuisartsen en Sociaal Geriaters (NVVA)
- Nederlandse Vereniging voor Traumatologie (NVT)
- Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN)
Naast de autoriserende beroepsverenigingen is de richtlijn tot stand gekomen in samenwerking met:
- Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG)
- Vereniging voor Epidemiologie (VVE)
De richtlijn is tot stand gekomen met ondersteuning en begeleiding van Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg (CBO) en het Trimbos-instituut.
Onder auspiciën van de Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ, Federatie Verpleegkunde in de GGZ (FVGGZ), thans Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVVP), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG).
Aanleiding
Stoornissen in het gebruik van alcohol behoren tot de grootste problemen binnen de gezondheidszorg. De maatschappelijke kosten zijn hoog en werden voor Nederland in 2001 geschat op 2,6 miljard euro per jaar: bijna 300 miljoen euro voor behandeling en zorg, ruim 800 miljoen voor misdrijven samenhangend met alcohol en ruim 1,5 miljard voor verminderde arbeidsproductiviteit (KPMG, 2001). Per probleemdrinker zijn er drie tot vijf personen die schadelijke effecten van het drinkgedrag ondervinden. Veel zorgverleners beschouwen de somatische complicaties als een ziekte, maar de alcoholverslaving zelf niet. In deze richtlijn worden stoornissen in het gebruik van alcohol wel gezien als ziekte. De richtlijn geeft aanbevelingen voor een integrale behandeling van stoornissen in het gebruik van alcohol (misbruik, schadelijk gebruik en afhankelijkheid), en de complicaties daarvan.
Alcoholafhankelijkheid wordt meestal pas in een laat stadium gediagnosticeerd ofschoon er mogelijkheden zijn om alcoholafhankelijkheid in een vroeg stadium op te sporen. Menig hulpverlener is er te weinig van op de hoogte welke vroegdiagnostiek in dit verband zinvol en effectief is. Deze richtlijn doet hierover aanbevelingen.
Toepassing van richtlijnen
Richtlijnen en indicatiestelling
Een hulpverlener die te maken krijgt met de hulpvraag van een patiënt, moet samen met de patiënt vaststellen wat passende hulp is. Dit gebeurt in de eerste lijn en in de tweede lijn (voordeur). De aanbevelingen uit de richtlijn zijn bij dit proces van indicatiestelling richtinggevend.
Richtlijnen en zorgprogramma's
Zorgprogramma's zijn gedefinieerd als een samenhangend hulpaanbod voor een omschreven doelgroep. Bij het opstellen van een zorgprogramma kunnen de richtlijnen worden gebruikt om de verschillende behandelmodules en de stappen in het zorgprogramma zoveel mogelijk evidence-based te doen zijn.
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De aanbevelingen in de richtlijn berusten waar mogelijk op de resultaten van gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. De beschikbare resultaten van dat onderzoek zijn door de werkgroep vastgelegd en geïnterpreteerd. Aansluitend zijn de aanbevelingen geformuleerd, gericht op het expliciteren van goed handelen. De richtlijn beoogt een leidraad te geven voor de dagelijkse praktijk van diagnostiek en behandeling van alle mensen met een stoornis in het gebruik van alcohol in Nederland. De richtlijn biedt aanknopingspunten voor de zorgorganisatie en bevat aanbevelingen voor implementatie. De richtlijn bevat ook een weergave van de visie van patiënten op noodzakelijke zorg.
Deze richtlijn beoogt bij te dragen aan de volgende doelstellingen:
- betere mogelijkheden voor vroegdiagnostiek van (verborgen) stoornissen in het gebruik van alcohol in de eerste lijn, de tweede lijn en in de GGZ;
- betere mogelijkheden voor diagnostiek en behandeling van stoornissen in het gebruik van alcohol en de psychische en somatische complicaties.
Doelgroep
De conclusies en aanbevelingen in deze richtlijn hebben in principe betrekking op alle bij de (vroeg)diagnostiek en behandeling van alcoholmisbruik en -afhankelijkheid betrokken zorgverleners.
Samenstelling werkgroep
Bij het samenstellen van de werkgroep is zoveel mogelijk rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen, 'scholen' en academische achtergronden. De werkgroepleden hebben onafhankelijk van financiële of zakelijke belangen gehandeld en een belangrijk deel was gemandateerd door hun vereniging. Financiering vond plaats door de Orde van Medisch Specialisten. Methodologische en secretariële begeleiding werd verzorgd door het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO en het Trimbos-instituut.
Subwerkgroep 'Stoornissen in het gebruik'
-
Prof.dr. W. van den Brink, arts-epidemioloog, hoogleraar verslavingszorg AMC-UvA, (voorzitter werkgroep en voorzitter subwerkgroep 'Stoornissen in het gebruik'), Amsterdam
-
L.M. van Bueren, contextueel therapeut, trainer/coach, Parnassiagroep, divisie Brijder Verslavingszorg, Alkmaar
-
Dr. A.J.M. Drenthen, coördinator preventie, Nederlands Huisartsen Genootschap, Utrecht
-
Mw. drs. E. Fischer, adviseur, Trimbos-instituut, Utrecht
-
Drs. G. van de Glind, wetenschappelijk medewerker, Trimbos-instituut, Utrecht
-
Drs. E.A. Noorlander, psychiater, Delta Psychiatrisch Centrum, Poortugaal
-
Drs. H. Post, verslavingsarts, WA-huis, Altrecht, Utrecht
-
Mw. T. Posthuma, verpleegkundig specialist, Parnassia, Den Haag
-
Drs. W. van Rhenen, bedrijfsarts, ArboNed, Utrecht
-
Prof.dr. G.M. Schippers, klinisch psycholoog, psychotherapeut Amsterdam Institute for Addiction Research, bijzonder hoogleraar verslavingsgedrag en zorgevaluatie, AMC/UVA, Amsterdam
-
Drs. R.M. Stor, verpleeghuisarts, Atlant Zorggroep, Beekbergen
-
Prof.dr. F.A. de Wolff, emeritus hoogleraar klinische farmacie en toxicologie, LUMC, Leiden (tot april 2006)
-
Mw. drs. M.F Zinn, klinisch psycholoog/ psychotherapeut, Parnassiagroep, divisie Brijder Verslavingszorg, Den Haag
Subwerkgroep 'Somatische gevolgen'
-
Drs. N.J.M. Arts, neuroloog, De Gelderse Roos, Wolfheze
-
Dr. R. Ashruf, verslavingsarts, Parnassia psycho-medisch centrum, 's-Gravenhage (tot 1 januari 2006)
-
Dr.ir. J.J.A. de Beer, senior adviseur CBO, Utrecht
-
Dr. B.A. Blansjaar, psychiater, GGZ-Delfland, Delft
-
Dr. K. Boer, gynaecoloog, AMC, Amsterdam
-
Dr. M.F. de Boer, KNO-arts, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam
-
Drs. L.J. Boomsma, wetenschappelijk medewerker, Nederlands Huisartsen Genootschap, Utrecht
-
Drs. F.A.P. Claessen, internist, VUMC, Amsterdam
-
Mw. Y.A. Drabbe Coops, transferverpleegkundige, Centraal Informatiepunt voor Ouderen, Den Haag
-
Prof.dr. J.P.H. Drenth, maag-darm-leverarts
-
Mw. drs. A.J. Fouwels, psychiater, AMC/De Meren, Amsterdam
-
Prof.dr. P.L.M. Jansen, hoogleraar hepatologie, AMC/UVA, Amsterdam (vice-voorzitter werkgroep en voorzitter subwerkgroep 'Somatisch gevolgen')
-
Drs. L.M.S.J. Poelhekke, traumatoloog in opleiding, Bronovo Ziekenhuis, Den Haag
-
Drs. A.J. Wester, neuropsycholoog, Vincent van Gogh Instituut, Venray
-
Dr. A. van de Wiel, internist, Meander Medisch Centrum, Amersfoort
-
Dr.ir. J.P.M. Wielders, klinisch chemicus, Meander Medisch Centrum, Amersfoort
-
Prof.dr. E.Ch. Wolters, hoogleraar neurologie, VUMC, Amsterdam
Advies en methodologische ondersteuning
-
Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO
-
Trimbos-instituut
-
Prof.dr. A.P. Verhoeff, epidemioloog/clustermanager, GG&GD, Amsterdam
Belangenverklaringen
Een map met verklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling ligt ter inzage bij het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Er zijn geen bijzondere vormen van belangenverstrengeling gemeld.
Inbreng patiëntenperspectief
Bij de multidisciplinaire richtlijnontwikkeling is het gebruikelijk om ook het patiëntenperspectief mee te wegen in de overwegingen en aanbevelingen. Bij deze richtlijn is als vorm van patiëntenparticipatie gekozen voor consultatie van een focusgroep. Deze werd gevormd uit vertegenwoordigers van zelfhulpgroepen en vertegenwoordigers van patiëntenraden van verslavingszorginstellingen. In wisselende samenstelling is de focusgroep driemaal bijeen geweest. De focusgroep heeft commentaar geleverd voor aanvang van de knelpuntenanalyse, na het vaststellen van de uitgangsvragen en gedurende de commentaarfase. Aan de focusgroep is gevraagd een oordeel te geven over de door de werkgroep gekozen onderwerpen (uitgangsvragen) en specifiek aandacht te besteden aan het onderdeel 'overige overwegingen' bij elke uitgangsvraag. De resultaten van hun bevindingen zijn aan de werkgroep aangeboden. De werkgroep heeft uiteindelijk de richtlijnteksten vastgesteld.
De Commissie Cliëntenparticipatie Richtlijnontwikkeling in de GGZ gaf vanuit haar taak om toe te zien op de weergave van het patiëntenperspectief in de richtlijn als belangrijke punten van kritiek dat de aspecten nazorg en rehabilitatie onvoldoende werden belicht. Ook vond de commissie dat er in de richtlijn geen aandacht is voor etniciteit en voor de subgroep licht verstandelijk gehandicapten. Daarnaast vraagt de commissie een aanbeveling in de richtlijn te formuleren voor nader onderzoek en het formuleren van aanbevelingen ten behoeve van een systeembenadering in de behandeling, gericht op de belasting van de naasten van de cliënt. De werkgroep adviseert voor een volgende versie van deze richtlijn de genoemde thema's in uitgangsvragen te formuleren.
Om de inbreng van het cliëntenperspectief in het vervolg meer recht te doen, beveelt de werkgroep aan om voor de volgende versie vanaf het begin een of twee patiëntenvertegenwoordigers in de werkgroep op te nemen en om de financiering van het patiëntenperspectief mee te begroten in het richtlijnproject.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Met het tot stand komen van de richtlijn is het werk niet gedaan. De Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling heeft op basis van een advies van de Commissie Implementatie een project gestart dat als doel heeft de richtlijnen breed te verspreiden en te implementeren. De ervaringen die worden opgedaan met de eerste multidisciplinaire GGZ-richtlijnen zullen worden gebruikt bij de implementatie van de Multidisciplinaire Richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol.
Bij de verspreiding wordt vastgesteld in welke vorm (producten), door wie, aan wie en hoe de richtlijn wordt verspreid. Er wordt een implementatieplan gemaakt en om de mate van implementatie te kunnen vaststellen worden indicatoren ontwikkeld.
Werkwijze
In december 2004 is de multidisciplinaire werkgroep, bestaande uit 27 personen, van start gegaan. Er werden twee subwerkgroepen geformeerd: één over stoornissen in het gebruik van alcohol, en één over somatische complicaties. De werkgroep werkte gedurende bijna 2,5 jaar (twaalf vergaderingen) aan de totstandkoming van de conceptrichtlijn. De werkgroepleden verrichtten op systematische wijze literatuuronderzoek en beoordeelden de kwaliteit en de inhoud van de aldus verkregen literatuur. Vervolgens schreven de werkgroepleden een of meerdere modules voor de conceptrichtlijn, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe, dachten mee en discussieerden over andere hoofdstukken. De werkgroepleden werden bij de uitvoering van bovenstaande activiteiten ondersteund door adviseurs en informatiespecialisten van het CBO en het Trimbos-instituut.
Een redactiecommissie heeft de teksten uiteindelijk tot een samenhangend geheel geredigeerd.
De uiteindelijke teksten vormen samen de conceptrichtlijn. Deze heeft van juni 2007 tot oktober 2007 op de website van het Trimbos en CBO gestaan om beroepsverenigingen en professionals in de gelegenheid te stellen commentaar te leveren; tevens is aan de besturen van de betrokken verenigingen een hardcopy verstuurd met het verzoek deze onder hun leden te verspreiden ter becommentariëring. De commentaren zijn door de werkgroep beoordeeld en waar van toepassing in de richtlijn verwerkt.
Bespreking literatuur
De richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op gegevens uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Uitgangspunt zijn reeds bestaande evidence-based richtlijnen voor screening, (vroeg)diagnostiek en behandeling van stoornissen in het gebruik van alcohol en beschikbare systematische reviews en meta-analysen. Voor (klinische) uitgangsvragen die noch in richtlijnen noch in systematische reviews en meta-analysen zijn besproken, is de literatuursearch zo veel mogelijk beperkt gebleven tot oorspronkelijk onderzoek (gecontrol eerde trials en ander vergelijkend onderzoek).
De volgende informatiebronnen werden gebruikt: relevante websites voor richtlijnen: National Guidelines Clearinghouse en Guideline International Network; de Cochrane-database of 'systematic reviews' van de Cochrane Library tot en met 2006; Medline, Embase, PsychInfo en Cinahl. Waar het onderwerp dat toeliet, is gezocht vanaf publicatiejaar 1990.
De gevonden richtlijnen zijn door de adviseurs van het CBO en het Trimbos-instituut op hun methodologische kwaliteit beoordeeld met het zogenaamde AGREE-instrument (http://www.agreetrust.org/). Alleen richtlijnen die in dit opzicht aan de criteria voldeden, zijn gebruikt voor deze richtlijn.
Genoemd kunnen worden:
- The Treatment of Alcohol Problems (2003). A. Review of the Evidence; B. Guidelines for the Treatment of Alcohol Problems. Australia.
- KPMG 2001. Kosten en baten van alcoholzorg en preventie. Eindrapport. Hoofddorp: KPMG, februari 2001.
- Mayo-Smith, M.F., Beecher, L.H., Fischer, T.L., Gorelick, D.A., Guillaume, J.L., Hill, A., Jara, G., Kasser, C., Melbourne, J. (2004). Working Group on the Management of Alcohol Withdrawal Delirium, Practice Guidelines Committee, American Society of Addiction Medicine. Management of alcohol withdrawal delirium. An evidence- based practice guideline. Archives Intern Medicine, July 12;164(13):1405-12.
- Lingford-Hughes, A.R., Welch, S., Nutt, D.J. (2004). British Association for Psychopharmacology. Evidence-based guidelines for the pharmacological management of substance misuse, addiction and comorbidity: recommendations from the British Association for Psychopharmacology. J Psychopharmacol. Sep;18(3):293-335.
- NHG (mei 2005). NHG-standaard Problematisch Alcoholgebruik.
- SIGN. (2004). The management of harmful drinking and alcohol dependence in primary care. U.S. Preventive Services Task Force. Screening and behavioral counseling interventions in primary care to reduce alcohol misuse: recommendation statement. Ann Intern Med. Apr 6;140(7):554-6.
De kwaliteit van de gebruikte artikelen is beoordeeld met een voor het betreffende onderzoekstype relevante checklist (zie bijlage G van de EBRO-handleiding op www.cbo.nl). Bij de beoordeling van de kwaliteit van het bewijs werden de volgende regels gehanteerd:
Niveau van bewijs |
Interventie |
Diagnostiek accuratesse onderzoek |
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose 1 |
A1 |
Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau. |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang. |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een 'gouden standaard') met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad. |
Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor 'confounding' en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohort- onderzoek). |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd. |
Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek. |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek. |
||
D |
Mening van deskundigen. |
1 Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Niveau van bewijs van conclusies
|
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2. |
2 |
Eén onderzoek van niveau A2 of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B. |
3 |
Eén onderzoek van niveau B of C. |
4 |
Mening van deskundigen. |