Staphylococcus aureus bacteriëmie

Initiatief: NVMM Aantal modules: 15

TTE bij S. aureus bacteriëmie

Uitgangsvraag

Bij welke patiënten met een positieve bloedkweek met S. aureus is een Transthoracaal Echocardiogram (TTE) geïndiceerd?

Aanbeveling

Verricht na consultatie van een cardioloog bij iedere patiënt met een S. aureus bacteriëmie een TTE.

 

Het TTE dient tenminste binnen 72 uur na het vaststellen van een S. aureus bacteriëmie te worden verricht, echter bij tekenen van endocarditis binnen 24 uur.

 

Overweeg het TTE binnen een week te herhalen bij initieel negatief onderzoek en een blijvende verdenking op endocarditis.

Overwegingen

Kwaliteit van bewijs

Niet van toepassing, omdat geen systematische literatuuranalyse verricht is. Zie professioneel perspectief.

 

Waarden en voorkeuren

Op grond van eigen ervaring meent de richtlijncommissie dat patiënten de aanbevelingen in de module ‘TTE bij S. aureus bacteriëmie’ zullen onderschrijven aangezien een TTE niet belastend is en de testuitslag prognose verbeterende therapeutische consequenties kan hebben, zoals bijvoorbeeld behandelduur of hartchirurgisch ingrijpen bij endocarditis.

 

Kosten en middelen

In ieder centrum waar patiënten met een S. aureus bacteriëmie worden behandeld is er al toegang tot TTE apparatuur. Het diagnosticum is goedkoop, toegankelijk en de incidentie van een S. aureus bacteriëmie is relatief laag. Op jaarbasis zullen kosten dus laag zijn terwijl het tijdig stellen van de diagnose endocarditis vaak klinische consequenties heeft en morbiditeit en mortaliteit kan verminderen. Een gecompliceerd beloop van een endocarditis gaat gepaard met hoge kosten. Derhalve wordt geschat dat de netto baten hoger zullen zijn dan de lasten.

 

Professioneel perspectief

De aanwezigheid van een S. aureus bacteriëmie vormt al een zekere verdenking op endocarditis op zich. Bij screenen van deze groep met echocardiografie blijkt een substantieel deel namelijk een endocarditis te hebben, ondanks het feit dat klinische verschijnselen hiervan ontbreken (Rasmussen et al., 2011; Incani et al., 2013; Sekar et al. 2017, Fowler et al. 1997). Derhalve is de werkgroep van mening dat bij iedere patient met een S. aureus bacteriemie het vervaardigen van een TTE te rechtvaardigen is. Dit is een aanscherping van de ESC guideline endocarditis, 2015.

De cardioloog dient binnen 24 uur bij iedere patient met een S.aureus bacteriëmie in consult te komen om de patient te beoordelen op tekenen van endocarditis. De cardioloog verricht in het kader van dit consult bij aanwezigheid van prognose verbeterende therapeutische consequenties bij iedere patient een TTE. Het TTE dient binnen 72 uur te zijn verricht wanneer er geen klinische tekenen van een endocarditis zijn. Klinische tekenen van endocarditis zijn bijvoorbeeld een nieuwe pathologische souffle, nieuw AV-blok, CVA etc.. Indien er tekenen van endocarditis zijn is de richtlijn commissie van mening dat het TTE binnen 24 uur verricht dient te zijn. Ondanks het gegeven dat de sensitiviteit van een TTE in het diagnosticeren van infectieuze endocarditis laag is (zie de module ‘TEE bij S. aureus bacteriëmie’: sensitiviteit is tussen 21-27%) dient het TTE toch het eerste keuze diagnosticum te zijn en niet routinematig te worden vervangen door een trans oesophageeal echo (TEE). Een van de redenen is dat sommige patienten met TTE zeer goede en betrouwbare beeldkwaliteit blijken te hebben. Een andere reden is dat bij de subgroep patienten die een endocarditis met ernstige kleplekkage en/of hele grote vegetatie hebben de TTE deze wel zal diagnosticeren. De betreffende bevindingen hebben vaak ook therapeutische consequenties in de vorm van urgente hartchirurgie. Deze waardevolle prognostische informatie komt echter niet tot uiting in diagnostische waarde (sensitiviteit van de TTE is tussen 21-27%). Voorts is TTE snel (zelfs in het weekend) bedside beschikbaar in ieder ziekenhuis dat een patient met een S. aureus bacteriëmie behandelt.

Aangezien er vaak vroeg in het ziekteproces een echocardiogram wordt gemaakt kan de anatomische manifestatie van een endocarditis achterlopen en dus worden gemist bij het eerste TTE. Daarom dient overwogen te worden het TTE in geval van een blijvende verdenking op endocarditis (na hernieuwde consultatie van de cardioloog) laagdrempelig te herhalen na 5-7 dagen.

 

Aanvaardbaarheid en haalbaarheid van de aanbeveling(en

Het willen en kunnen toepassen van de aanbevelingen zal naar verwachting van de richtlijncommissie aanvaardbaar en haalbaar zijn voor alle stakeholders, omdat de aanbevelingen grotendeels al aansluiten bij de bestaande praktijk.

 

Rationale van de aanbevelingen

Bij het opstellen van de aanbevelingen is veel gewicht toegekend aan het feit dat een S. aureus frequent gepaard gaat met een endocarditis. De aanbevelingen zijn haalbaar en aanvaardbaar voor alle stakeholders en sluiten aan op en komen in belangrijke mate overeen met de Endocarditis Richtlijn van de European Society of Cardiology.

Onderbouwing

Bij een S. aureus bacteriëmie komt endocarditis frequent voor, terwijl de klassieke tekenen hiervan kunnen ontbreken. Het percentage van voorkomen varieert van 10% tot 32% en is afhankelijk van onder andere leeftijd van de populatie, aantal dialyse patiënten, aantal community acquired S. aureus bacteriemien, aantal intraveneuze drugsgebruikers, en het al dan niet routinematig verrichten van van een TEE (Joseph et al., 2013; Abraham et al., 2004). Gezien deze hoge prevalentie bestaat bij een patiënt met een S. aureus bacteriëmie altijd een zekere verdenking op endocarditis. De vraag is of dit een TTE rechtvaardigt bij alle patiënten met een S. aureus bacteriëmie.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden plande de werkgroep om een systematische review te verrichten met de volgende PICO-vraagstelling:

“Hoe frequent wordt de diagnose endocarditis gesteld met behulp van een TTE bij patiënten met een S. aureus bacteriemie?”.

Omdat de werkgroep voor de ontwikkeling van de richtlijn meer systematic reviews plande dan er begroot waren, moest een prioritering plaats vinden. Het onderwerp TTE scoorde hierbij onvoldoende hoog. Om die reden is de systematic review niet verricht.

Voor de beantwoording van de uitgangsvraag is gebruik gemaakt van de studie van Fowler et al. (1997) en de recente studie van Sekar et al. (2017). Tevens werd er aansluiting gezocht op de endocarditis richtlijn van de European Society of Cardiology (ESC) die haar adviezen betreffende TTE baseert op de publicatie van Rasmussen et al., 2011 (ESC guideline endocarditis, 2015).

  1. Abraham J1, Mansour C, Veledar E, Khan B, Lerakis S. Staphylococcus aureus bacteremia and endocarditis: the Grady Memorial Hospital experience with methicillin-sensitive S aureus and methicillin-resistant S aureus bacteremia. Am Heart J. 2004 Mar;147(3):536-9.
  2. ESC guideline endocarditis, Eur Heart J 2015
  3. Fowler VG Jr, Li J, Corey GR, Boley J, Marr KA et al. Role of echocardiography in evaluation of patients with Staphylococcus aureus bacteremia. J Am Coll Cardiol 1997;30(4):1072-8.
  4. Incani A, Hair C, Purnell P, O’Brien DP, Cheng AC, Appelbe A, Athan E. Staphylococcus aureus bacteraemia: evaluation of the role of transoesophageal echocardiography in identifying clinically unsuspected endocarditis. Eur J Clin Microbiol Infect Dis 2013;32:1003–1008.
  5. Joseph JP1, Meddows TR, Webster DP, Newton JD, Myerson SG, Prendergast B, Scarborough M, Herring N. Prioritizing echocardiography in Staphylococcus aureus bacteraemia. J Antimicrob Chemother. 2013 Feb;68(2):444-9.
  6. Rasmussen RV, Host U, Arpi M, Hassager C, Johansen HK, Korup E, Schonheyder HC, Berning J, Gill S, Rosenvinge FS, Fowler VG Jr, Moller JE, Skov RL, Larsen CT, Hansen TF, Mard S, Smit J, Andersen PS, Bruun NE. Prevalence of infective endocarditis in patients with Staphylococcus aureus bacteraemia: the value of screening with echocardiography. Eur J Echocardiogr 2011;12: 414–420.
  7. Sekar P, Johnson JR, Thurn JR, Drekonja DM, Morrison VA, Chandrashekhar Y et al. Comparative sensitivity of transthoracic and transesophageal echocardiography in diagnosis of infective endocarditis among veterans with Staphylococcus aureus bacteremia. Open Forum Infect Dis 2017:4(2)(no pagination)

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 27-11-2019

Laatst geautoriseerd  : 27-11-2019

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2024

Uiterlijk in 2023 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door B. Niël-Weise, zelfstandig richtlijnmethodoloog en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van het project is het ontwikkelen van een up-to-date multidisciplinaire evidence-based richtlijn voor diagnostiek, behandeling en follow-up van patiënten met een S. aureus bacteriëmie.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met S. aureus bacteriëmie, zoals artsen-microbioloog, internisten, cardiologen, kinderartsen, chirurgen, nucleair geneeskundigen, ziekenhuisapothekers en verpleegkundigen.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2016 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met S. aureus bacteriëmie.

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende 2 jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.

 

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

  • Dr. K. Verduin (voorzitter), arts-microbioloog, PAMM, Veldhoven; NVMM
  • Dr. H. Ammerlaan, internist-infectioloog, Catharina ziekenhuis, Eindhoven; NIV
  • Drs. G. Blaauw, arts-microbioloog, Gelre Ziekenhuizen, Apeldoorn; NVMM
  • Dr. C.P. Bleeker-Rovers, internist-infectioloog, Radboud universitair medisch centrum, Nijmegen; NIV
  • Drs. R.J.H.M. van Drie-Pierik, ziekenhuisapotheker, Medisch Spectrum Twente, Enschede; NVZA
  • Dr. M. Ekkelenkamp, arts-microbioloog, Universitair Medisch Centrum, Utrecht; NVMM
  • Dr. A.W.J.M. Glaudemans, nucleair geneeskundige, Universitair Medisch Centrum Groningen; NVNG
  • Drs. D. van Hout, arts-onderzoeker, Universitair Medisch Centrum Utrecht; NVMM
  • Dr. Y.G.T. Loeffen, kinderarts, Wilhelmina Kinderziekenhuis/Universitair Medisch Centrum Utrecht; NVK
  • Dr. J.T.M. van der Meer, internist-infectioloog, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam; NIV
  • Drs. C.S. Rijs-Bol, chirurg-intensivist, Ziekenhuis St Jansdal, Harderwijk; NVVH
  • Dr. W. Tanis, cardioloog, HagaZiekenhuis, Den Haag; NVVC

 

Met ondersteuning van:

  • Mw. B.S. Niël-Weise, arts-microbioloog (n.p.), zelfstandig richtlijnmethodoloog, Deventer
  • Mw. Drs. H. Deurenberg, SIROSS, informatiespecialist, Oss

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie, een overzicht vindt u hieronder:

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Reputatie- management

Extern gefinancierd onderzoek

Kennis Valorisatie

Overige belangen

Kees Verduin

Arts-microbioloog; Medisch manager LMI, Amphia ziekenhuis Breda

Lid SWAB-bestuur, onbetaald; lid sectie bacteriologie en mycologie SKML, onbetaald; lid werkgroep antimicrobial stewardship (SWAB/SKMS): opzetten antimicrobial stewardship in NL en opzetten Stewardship monitor (op uurbasis declaratie en reiskosten)

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Gert Blaauw

Arts-microbioloog

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Miguel Ekkelenkamp

Arts-microbioloog

Schrijver, betaald

Adviescommissie intraveneus fosfomycine, voor Nordic Pharma.

geen

geen

Onderzoek in kader van Innovative Medicines Initiative van de Europese Commissie. Dit wordt mede-gefinancierd door industriële partners (EFPIA). Dit betreft voor het project "COMBACTE": klinisch onderzoek naar antibiotica en antibacteriële monoclonale antistoffen, o.a. met de bedrijven Astra Zeneca, MedImmune, The Medicines Company en DaVolterra. Voor het project "iABC": pre-klinische ontwikkeling van een inhalatie- antibioticum, met de bedrijven Novartis en Basilea.

geen

geen

Regine van Drie-Pierik

Ziekenhuisapotheker, lid A-team

Lid van de Santeon farma inkoopgroep. De inkoop groep geeft uitvoering aan het vastgestelde beleid door de antibiotica commissie.

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Heidi Ammerlaan

Internist-infectioloog

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Chantal Bleeker- Rovers

lnternist- infectioloog/acute geneeskunde;

geen

geen

geen

Lid Raad van Advies Q-uestion, patiëntenvereniging voor mensen met Q-koorts, maar dit heeft geen enkele relatie met S.aureus bacteriëmie.

geen

geen

geen

Jan van der Meer

Internist-infectioloog

Lid VIZ bestuur, onbetaald

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Wilco Tanis

Cardioloog

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Andor Glaudemans

Nucleair geneeskundige

Chair Infection and Inflammation Committee European Association of Nuclear Medicine (onbetaald)

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Carianne Rijs-Bol

Chirurg-intensivist

nvt

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Yvette Loeffen

Kinderarts

geen

Geen

geen

geen

geen

geen

geen

Denise van Hout

Arts-onderzoeker infectieziekten epidemiologie Julius Centrum, UMCU

geen

Geen

geen

geen

Deelname onderzoek gefinancierd vanuit de Innovative Medicines Joint Undertaking, grant agreement no. 115523/115620/115737. Deze grants zijn samengesteld uit financiële contributie van de European Union Seventh Framework Program en van EFPIA (AstraZeneca/Medimmune in dit geval).

Geen

geen

Inbreng patiëntenperspectief

Tijdens de voorbereidende fase zijn er knelpunten aangedragen door een vertegenwoordiger van Stichting FCIC, Sepsis en daarna, via een invitational conference. Een [verslag hiervan] kunt u vinden bij de aanverwante producten van deze module. Tijdens de commentaarfase is beroep gedaan op Stichting FCIC, Sepsis en daarna en de Vereniging voor Patiënten met Parenterale Thuisvoeding.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie ook het [implementatieplan] bij de aanverwante producten).

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen van het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit (www.kwaliteitskoepel.nl). Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreecollaboration.org), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is en op ‘richtlijnen voor richtlijn’ voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen (www.cvz.nl).

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep, de werkgroepleden en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door vertegenwoordigers van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ); het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); Stichting FCIC, Sepsis en daarna; en experts die geen zitting hadden in de werkgroep via een invitational conference. Een [verslag hiervan] kunt u vinden bij de aanverwante producten.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur conceptuitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag de relevante uitkomstmaten voor de patiënt, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen en naar systematische reviews. Voor (internationale) richtlijnen is gezocht op de website van het RIVM en in de databases van National guideline clearinghouse, Guidelines International Network, WHO, Medline en Embase. Verder is naar systematische reviews gezocht in de databases van Medline, Embase en Cochrane library. Zie de zoekstrategie. Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij voldoende overeenkomsten tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kwaliteit van bewijs (‘quality of evidence’) werd beoordeeld met behulp van GRADE (Guyatt et al., 2008). GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een interventie, of voor een risico- of prognostische factor, een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte (tabel 1 en 2).

 

Tabel 1 Indeling van de kwaliteit van bewijs volgens GRADE

Hoog

Er is veel vertrouwen dat het werkelijke effect dicht in de buurt ligt van het geschatte effect.

Matig

Er is matig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij het geschatte effect, maar er is een mogelijkheid dat het hiervan substantieel afwijkt.

Laag

Er is beperkt vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillen van het geschatte effect.

Zeer laag

Er is weinig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van het geschatte effect.

 

Tabel 2 De kwaliteit van bewijs wordt bepaald op basis van de volgende criteria

Type bewijs

Voor studies over interventies:

RCT start in de categorie ‘hoog’. Observationele studie start in de categorie ‘laag’. Alle overige studietypen

starten in de categorie ‘zeer laag’.

 

Voor studies over een risico- of prognostische factor: Prospectieve of retrospectieve cohortstudie start in de categorie ‘hoog’. Voor andere studieontwerpen wordt afgewaardeerd via ‘risk of bias’.

Afwaarderen

‘Risk of bias’

  • 1 Ernstig
  • 2 Zeer ernstig

Inconsistentie

  • 1 Ernstig
  • 2 Zeer ernstig

Indirect bewijs

  • 1 Ernstig
  • 2 Zeer ernstig

Onnauwkeurigheid

  • 1 Ernstig
  • 2 Zeer ernstig

Publicatiebias

  • 1 Waarschijnlijk
  • 2 Zeer waarschijnlijk

Opwaarderen

Groot effect

+ 1 Groot

+ 2 Zeer groot

 Dosis-respons relatie

+ 1 Bewijs voor gradiënt

Alle plausibele

‘confounding’

+ 1 zou een effect kunnen

reduceren

+ 1 zou een tegengesteld effect kunnen suggereren

terwijl de resultaten geen effect laten zien.

 

Formuleren van de conclusies

Een conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence).

 

Overwegingen

Voor het komen tot een aanbeveling zijn naast de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs over de gewenste en ongewenste effecten van een interventie, of over de effectgrootte van een risico- of prognostische factor, vaak ook nog andere factoren van belang (Alonso-Coello et al., 2016).

Genoemd kunnen worden:

  • kosten,
  • waarden, voorkeuren en ervaringen van patiënten en behandelaars met betrekking tot interventies en uitkomsten van zorg,
  • balans van gewenste en ongewenste effecten van interventies ten opzichte van geen of andere interventies,
  • aanvaardbaarheid van interventies,
  • haalbaarheid van een aanbeveling.

 

Bij voorkeur wordt ook voor deze aspecten naar wetenschappelijk bewijs gezocht. De werkgroep die deze richtlijn heeft opgesteld, heeft hiervan afgezien omdat de hiervoor benodigde tijd in geen enkele verhouding zou staan tot de verwachte opbrengst. De werkgroep heeft, daar waar dit noodzakelijk werd geacht, op basis van eigen ervaring en expertise de hiervoor genoemde aspecten geïnventariseerd.

 

Deze aspecten worden besproken na de ‘conclusie’ onder het kopje ‘overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. Dit is afhankelijk van het gewicht dat wordt toegekend aan kosten, gewenste of ongewenste effecten en andere onder de overwegingen genoemde factoren.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module ‘Organisatie van zorg bacteriemie’.

 

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om de toepassing van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de methodiek zoals beschreven in Beersen et al. (2007) en De Koning et al. (2007).

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de [Kennislacunes].

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens werd de richtlijn voorgelegd aan de volgende organisaties ter becommentariëring: Zorginstituut Nederland; Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGJ); het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); Zorgverzekeraars Nederland (ZN); Stichting FCIC, Sepsis en daarna; Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU); Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ); Samenwerkende topklinische ziekenhuizen (STZ); Vereniging voor Patiënten met Parenterale Thuisvoeding; Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland V&VN en experts die geen zitting hadden in de werkgroep. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

 

Literatuurlijst

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089.

Beersen, A. N., Kallewaard, M., Croonenburg, J.J., Everdingen van, J.J.E. en Barneveld van, T.A., Handleiding indicatoren- ontwikkeling. 2007.

Guyatt GH, Oxman AD, Vist GE, Kunz R, Falck-Ytter Y, Alonso-Coello P, Schünemann HJ; GRADE Working Group (2008).

GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ. 336: 924-6.

De Koning, J., Smulders, A. en Klazinga, N. Appraisal of Indicators through Research and Evaluation (AIRE). 2007.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Behandeling S. aureus bacteriëmie