Staphylococcus aureus bacteriëmie

Initiatief: NVMM Aantal modules: 15

Kunstmateriaal bij S. aureus bacteriëmie

Uitgangsvraag

Hoe om te gaan met patiënten met kunstmateriaal en een positieve bloedkweek met S. aureus?

Aanbeveling

Perifere intravasculaire katheter*

  • Verwijder of verwissel altijd een perifere intravasculaire katheter bij patiënten met een positieve bloedkweek met S. aureus.

* venflon; arterielijn

 

Centrale intravasculaire katheter*

  • Verwijder altijd een centrale intravasculaire katheter bij patiënten met een positieve bloedkweek met S. aureus.
  • Wacht, zo mogelijk, met het plaatsen van een nieuwe centrale intravasculaire katheter totdat de bloedkweken negatief zijn.

*getunnelde of ongetunnelde centrale lijn; port-a-cath; PICC-lijn

 

Kunstkleppen/intracardiac device

  • De hoofdbehandelaar vraagt altijd de cardioloog in consult wanneer een patiënt met kunstkleppen en/of een intracardiac device een positieve bloedkweek heeft met S. aureus.

 

Overig kunstmateriaal

  • Op indicatie wordt het betreffende specialisme in consult gevraagd (bijvoorbeeld de vaatchirurg bij een vaatprothese, de orthopeed bij een gewrichtsprothese).

Overwegingen

Kwaliteit van bewijs

Niet van toepassing, omdat geen systematische literatuuranalyse verricht is. Zie professioneel perspectief.

 

Waarden en voorkeuren

Volgens de werkgroep zijn de aanbevelingen aanvaardbaar voor de meeste patiënten, omdat een S. aureus bacteriëmie een ernstig ziektebeeld is met hoge mortaliteit.

 

Kosten en middelen

Het toepassen van de aanbeveling zal naar verwachting van de richtlijncommissie geen effect op de structurele kosten hebben, omdat de aanbevelingen grotendeels al aansluiten op de bestaande praktijk.

 

Professioneel perspectief Perifere intravasculaire katheter

Een perifere intravasculaire katheter kan de porte d’entrée zijn voor een S. aureus bacteriëmie. Daarnaast kan S. aureus zich tijdens een bacteriëmie vasthechten op het katheteroppervlak en van daaruit de bacteriëmie onderhouden. Om deze reden wordt geadviseerd om bij een positieve bloedkweek met S. aureus de perifere lijnen te verwijderen of te verwisselen. Dit komt overeen met het advies weer gegeven in de IDSA guideline Management of Catheter-related Infections (2009).

 

Centrale IV-katheter

Een centrale intravasculaire katheter kan de porte d'entrée zijn voor een S. aureus bacteriëmie. Daarnaast kan S. aureus zich tijdens een bacteriëmie vasthechten op het katheteroppervlak en van daaruit de bacteriëmie onderhouden. Omdat het niet verwijderen van een centrale lijn een risicofactor is voor een gecompliceerd beloop van een S. aureus bacteriëmie (El Zakhem et al., 2014; Fowler et al., 2005), wordt geadviseerd om bij een positieve bloedkweek met S. aureus de centrale lijn te verwijderen. Er is geen onderzoek gedaan naar het beste tijdstip om een nieuwe centrale lijn te plaatsen in het geval de klinische toestand het niet mogelijk maakt om direct een nieuwe centrale lijn in te brengen. Voor het vervangen van intracardiac devices adviseert de ESC richtlijn Infective Endocarditis om te wachten tot ten minste 72 uur na de eerste negatieve bloedkweek (zie ESC-guideline 2015;hoofdstuk 12.2) en de IDSA richtlijn Management of Catheter-related Infections (2009) adviseert om (indien mogelijk) te wachten totdat de bloedkweken negatief zijn. Indien het niet mogelijk is om de centrale lijn op een andere plaats in te brengen en er niet gewacht kan worden met het inbrengen van een nieuwe centrale lijn, kan de lijn gewisseld worden over een guidewire (zie IDSA guideline 2009).

 

Kunstkleppen

De diagnose kunstklependocarditis is moeilijker dan de diagnose endocarditis bij een natieve klep (Habib et al., 2006). S. aureus kunstklependocarditis heeft een slechtere prognose als deze uitsluitend conservatief behandeld wordt (Lopez et al., 2013). Om tijdig de diagnose te stellen en een beslissing te nemen tot klepvervanging is het noodzakelijk om een patiënt met een kunstklep en een S. aureus bacteriëmie naar de cardioloog of cardiothoracaal chirurg door te verwijzen (zie ESC-guideline 2015; hoofdstuk 12.1).

 

Intracardiac device

Endocarditis komt frequent voor bij een S. aureus bacteriëmie bij patiënten met een cardiac device. Cardiac-device-gerelateerde endocarditis is een moeilijke diagnose, mede omdat de gemodificeerde Duke criteria een lage sensitiviteit hebben in deze groep. Daarnaast is de prognose slecht vanwege vaak hoge leeftijd en comorbiditeit. Het verwijderen van het geïnfecteerde device is essentieel voor het genezen van een device-endocarditis. Antibiotische therapie is noodzakelijk maar vaak zinloos als het device niet wordt verwijderd (zie ESC-guideline 2015; hoofdstuk 12.2). Om die reden is verwijzing naar een cardioloog noodzakelijk.

 

Overig kunstmateriaal

De aanwezigheid van kunstmateriaal bij patiënten met een S. aureus bacteriëmie vormt een risicofactor voor infectie met S. aureus van het kunstmateriaal. De diagnose hiervan is niet eenvoudig. Naast langdurige antibiotische behandeling is ook vaak chirurgische behandeling of drainage nodig. Om die reden is verwijzing naar het desbetreffende specialisme aangewezen.

Patiënten met een S. aureus bacteriemie en een gewrichtsprothese in situ hebben een kans van 30-40% op een prothese infectie. Dit is aangetoond in 3 verschillende observationele cohortstudies (Sendi et al., 2011; Murgoch et al., 2001; Lalani et al., 2008; Tande et al., 2016).

 

Aanvaardbaarheid en haalbaarheid van de aanbeveling(en

Het willen en kunnen toepassen van de aanbevelingen zal naar verwachting van de richtlijncommissie aanvaardbaar zijn voor alle stakeholders, omdat dit aansluit bij de huidige praktijk.

 

Rationale van de aanbeveling(en)

Leidend bij het opstellen van de aanbevelingen was het feit dat het hebben van kunstmateriaal een risicofactor is op een gecompliceerd beloop. Tevens is de diagnostiek en behandeling bij patiënten met kunstmateriaal moeilijker dan bij patiënten zonder kunstmateriaal. De aanbevelingen betreffende het cardiale kunstmateriaal zijn in lijn met de ESC guideline Infective Endocarditis (2015) en de IDSA guideline Management of Catheter-related Infections (2009).

Onderbouwing

Een S. aureus bacteriëmie is een ernstig ziektebeeld met hoge mortaliteit (Robinson et al., 2009; Laupland et al., 2013). De aanwezigheid van kunstmateriaal, zoals een kunstklep of een gewrichtsprothese, is een risicofactor op een gecompliceerd beloop (Fowler et al., 2005; Lalueza et al., 2015). Er is behoefte aan eenduidigheid om een optimale behandeling van een patiënt met een S. aureus bacteriëmie en kunstmateriaal te bewerkstelligen.

 

Definities:

  • perifere intravasculaire katheter: venflon, arterielijn;
  • centrale intravasculaire katheter: getunnelde of ongetunnelde centrale lijn, port-a-cath, PICC- lijn (peripherally inserted central catheter);
  • kunstklep: mechanische kunstklep, mitraclip, biologische hartklep of TAVI (transcatheter aortic valve implantation);
  • intracardiac device: pacemakers, implantable cardioverter defibrillators (ICD’s) en cardiac resynchronization therapy (CRT) devices.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden plande de werkgroep om drie systematische reviews te verrichten met de volgende PICO-vraagstellingen:

  1. Wat is het effect van het verwijderen van intravasculaire lijnen ten opzichte van het niet verwijderen van intravasculaire lijnen bij patiënten met S. aureus bacteriëmie en intravasculaire lijnen (centraal/perifeer; veneus/arterieel).
  2. Wat zijn voorspellende factoren dat een pacemaker geïnfecteerd is bij een S. aureus bacteriëmie?
  3. Wat zijn voorspellers dat een gewrichtsprothese geïnfecteerd is bij een S. aureus bacteriëmie?

 

Omdat de werkgroep voor de ontwikkeling van de richtlijn meer systematic reviews plande dan er begroot waren, moest een prioritering plaats vinden. Bovenstaande onderwerpen scoorden hierbij onvoldoende hoog. Om die reden zijn de systematic reviews niet verricht.

 

Voor de beantwoording van de uitgangsvraag is gebruik gemaakt van de endocarditisrichtlijn van de European Society of Cardiology (ESC) en andere relevante publicaties.

  1. El Zakhem A, Chaftari AM, Bahu R, El Helou G, Shelburne S, Jiang Y, Hachem R, Raad I. Central line-associated bloodstream infections caused by Staphylococcus aureus in cancer patients: Clinical outcome and management. Ann Med. 2014 May;46(3):163-8.
  2. Fowler VG Jr, Justice A, Moore C, Benjamin DK Jr, Woods CW, Campbell S et al. Risk factors for hematogenous complications of intravascular catheter-associated Staphylococcus aureus bacteremia. Clin Infect Dis 2005;40(5):695-703.
  3. Habib G. Management of infective endocarditis. Heart 2006;92:124–130
  4. IDSA guideline Management of Catheter-related Infections. Clinical Infectious Diseases 2009;49:1-45
  5. Lalani T, Chu VH, Grussemeyer CA, Reed SD, Bolognesi MP, Friedman JY, Griffiths RI, Crosslin DR, Kanafani ZA, Kaye KS, Ralph Corey G, Fowler VG Jr. Clinical outcomes and costs among patients with Staphylococcus aureus bacteremia and orthopedic device infections. Scand J Infect Dis. 2008;40(11-12):973-7.
  6. Lalueza A, Morales-Cartagena A, Chaves F, San Juan R, Laureiro J, Lora-Tamayo J et al. Risk factors for metastatic osteoarticular infections after a long follow-up of patients with Staphylococcus aureus bacteraemia. Clin Microbiol Infect 2015;21(11):1010.e1-5.
  7. Laupland KB, Lyytikainen O, Sogaard M, Kennedy KJ, Knudsen JD, Ostergaard C, et al. The changing epidemiology of Staphylococcus aureus bloodstream infection: a multinational population-based surveillance study. Clin Microbiol Infect 2013;19:465-71.
  8. Lopez J. Clinical significance of congestive heart failure in prosthetic valve endocarditis. A multicenter study with 257 patients. Rev Esp Cardiol (Engl Ed)2013;66:384–390.
  9. Murdoch DR, Roberts SA, Fowler VG Jr, Shah MA, Taylor SL, Morris AJ, Corey GR. Infection of orthopedic prostheses after Staphylococcus aureus bacteremia. Clin Infect Dis. 2001 Feb 15;32(4):647-9.
  10. Robinson JO, Pearson JC, Christiansen KJ, Coombs GW, Murray RJ. Communityassociated versus healthcare-associated methicillin-resistant Staphylococcus aureus bacteraemia: a 10-year retrospective review. Eur J Clin Microbiol Infect Dis 2009;28:353-61.
  11. Sendi P, Banderet F, Graber P, Zimmerli W. Periprosthetic joint infection following Staphylococcus aureus bacteremia. J Infect. 2011 Jul;63(1):17-22.
  12. Tande AJ, Palraj BR, Osmon DR, Berbari EF, Baddour LM, Lohse CM, Steckelberg JM, Wilson WR, Sohail MR. Clinical Presentation, Risk Factors, and Outcomes of Hematogenous Prosthetic Joint Infection in Patients with Staphylococcus aureus Bacteremia. Am J Med. 2016 Feb;129(2):221.e11-20.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 27-11-2019

Laatst geautoriseerd  : 27-11-2019

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2024

Uiterlijk in 2023 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door B. Niël-Weise, zelfstandig richtlijnmethodoloog en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van het project is het ontwikkelen van een up-to-date multidisciplinaire evidence-based richtlijn voor diagnostiek, behandeling en follow-up van patiënten met een S. aureus bacteriëmie.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met S. aureus bacteriëmie, zoals artsen-microbioloog, internisten, cardiologen, kinderartsen, chirurgen, nucleair geneeskundigen, ziekenhuisapothekers en verpleegkundigen.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2016 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met S. aureus bacteriëmie.

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende 2 jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.

 

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

  • Dr. K. Verduin (voorzitter), arts-microbioloog, PAMM, Veldhoven; NVMM
  • Dr. H. Ammerlaan, internist-infectioloog, Catharina ziekenhuis, Eindhoven; NIV
  • Drs. G. Blaauw, arts-microbioloog, Gelre Ziekenhuizen, Apeldoorn; NVMM
  • Dr. C.P. Bleeker-Rovers, internist-infectioloog, Radboud universitair medisch centrum, Nijmegen; NIV
  • Drs. R.J.H.M. van Drie-Pierik, ziekenhuisapotheker, Medisch Spectrum Twente, Enschede; NVZA
  • Dr. M. Ekkelenkamp, arts-microbioloog, Universitair Medisch Centrum, Utrecht; NVMM
  • Dr. A.W.J.M. Glaudemans, nucleair geneeskundige, Universitair Medisch Centrum Groningen; NVNG
  • Drs. D. van Hout, arts-onderzoeker, Universitair Medisch Centrum Utrecht; NVMM
  • Dr. Y.G.T. Loeffen, kinderarts, Wilhelmina Kinderziekenhuis/Universitair Medisch Centrum Utrecht; NVK
  • Dr. J.T.M. van der Meer, internist-infectioloog, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam; NIV
  • Drs. C.S. Rijs-Bol, chirurg-intensivist, Ziekenhuis St Jansdal, Harderwijk; NVVH
  • Dr. W. Tanis, cardioloog, HagaZiekenhuis, Den Haag; NVVC

 

Met ondersteuning van:

  • Mw. B.S. Niël-Weise, arts-microbioloog (n.p.), zelfstandig richtlijnmethodoloog, Deventer
  • Mw. Drs. H. Deurenberg, SIROSS, informatiespecialist, Oss

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie, een overzicht vindt u hieronder:

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Reputatie- management

Extern gefinancierd onderzoek

Kennis Valorisatie

Overige belangen

Kees Verduin

Arts-microbioloog; Medisch manager LMI, Amphia ziekenhuis Breda

Lid SWAB-bestuur, onbetaald; lid sectie bacteriologie en mycologie SKML, onbetaald; lid werkgroep antimicrobial stewardship (SWAB/SKMS): opzetten antimicrobial stewardship in NL en opzetten Stewardship monitor (op uurbasis declaratie en reiskosten)

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Gert Blaauw

Arts-microbioloog

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Miguel Ekkelenkamp

Arts-microbioloog

Schrijver, betaald

Adviescommissie intraveneus fosfomycine, voor Nordic Pharma.

geen

geen

Onderzoek in kader van Innovative Medicines Initiative van de Europese Commissie. Dit wordt mede-gefinancierd door industriële partners (EFPIA). Dit betreft voor het project "COMBACTE": klinisch onderzoek naar antibiotica en antibacteriële monoclonale antistoffen, o.a. met de bedrijven Astra Zeneca, MedImmune, The Medicines Company en DaVolterra. Voor het project "iABC": pre-klinische ontwikkeling van een inhalatie- antibioticum, met de bedrijven Novartis en Basilea.

geen

geen

Regine van Drie-Pierik

Ziekenhuisapotheker, lid A-team

Lid van de Santeon farma inkoopgroep. De inkoop groep geeft uitvoering aan het vastgestelde beleid door de antibiotica commissie.

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Heidi Ammerlaan

Internist-infectioloog

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Chantal Bleeker- Rovers

lnternist- infectioloog/acute geneeskunde;

geen

geen

geen

Lid Raad van Advies Q-uestion, patiëntenvereniging voor mensen met Q-koorts, maar dit heeft geen enkele relatie met S.aureus bacteriëmie.

geen

geen

geen

Jan van der Meer

Internist-infectioloog

Lid VIZ bestuur, onbetaald

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Wilco Tanis

Cardioloog

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Andor Glaudemans

Nucleair geneeskundige

Chair Infection and Inflammation Committee European Association of Nuclear Medicine (onbetaald)

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Carianne Rijs-Bol

Chirurg-intensivist

nvt

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Yvette Loeffen

Kinderarts

geen

Geen

geen

geen

geen

geen

geen

Denise van Hout

Arts-onderzoeker infectieziekten epidemiologie Julius Centrum, UMCU

geen

Geen

geen

geen

Deelname onderzoek gefinancierd vanuit de Innovative Medicines Joint Undertaking, grant agreement no. 115523/115620/115737. Deze grants zijn samengesteld uit financiële contributie van de European Union Seventh Framework Program en van EFPIA (AstraZeneca/Medimmune in dit geval).

Geen

geen

Inbreng patiëntenperspectief

Tijdens de voorbereidende fase zijn er knelpunten aangedragen door een vertegenwoordiger van Stichting FCIC, Sepsis en daarna, via een invitational conference. Een [verslag hiervan] kunt u vinden bij de aanverwante producten van deze module. Tijdens de commentaarfase is beroep gedaan op Stichting FCIC, Sepsis en daarna en de Vereniging voor Patiënten met Parenterale Thuisvoeding.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie ook het [implementatieplan] bij de aanverwante producten).

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen van het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit (www.kwaliteitskoepel.nl). Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreecollaboration.org), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is en op ‘richtlijnen voor richtlijn’ voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen (www.cvz.nl).

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep, de werkgroepleden en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door vertegenwoordigers van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ); het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); Stichting FCIC, Sepsis en daarna; en experts die geen zitting hadden in de werkgroep via een invitational conference. Een [verslag hiervan] kunt u vinden bij de aanverwante producten.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur conceptuitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag de relevante uitkomstmaten voor de patiënt, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen en naar systematische reviews. Voor (internationale) richtlijnen is gezocht op de website van het RIVM en in de databases van National guideline clearinghouse, Guidelines International Network, WHO, Medline en Embase. Verder is naar systematische reviews gezocht in de databases van Medline, Embase en Cochrane library. Zie de zoekstrategie. Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij voldoende overeenkomsten tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kwaliteit van bewijs (‘quality of evidence’) werd beoordeeld met behulp van GRADE (Guyatt et al., 2008). GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een interventie, of voor een risico- of prognostische factor, een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte (tabel 1 en 2).

 

Tabel 1 Indeling van de kwaliteit van bewijs volgens GRADE

Hoog

Er is veel vertrouwen dat het werkelijke effect dicht in de buurt ligt van het geschatte effect.

Matig

Er is matig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij het geschatte effect, maar er is een mogelijkheid dat het hiervan substantieel afwijkt.

Laag

Er is beperkt vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillen van het geschatte effect.

Zeer laag

Er is weinig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van het geschatte effect.

 

Tabel 2 De kwaliteit van bewijs wordt bepaald op basis van de volgende criteria

Type bewijs

Voor studies over interventies:

RCT start in de categorie ‘hoog’. Observationele studie start in de categorie ‘laag’. Alle overige studietypen

starten in de categorie ‘zeer laag’.

 

Voor studies over een risico- of prognostische factor: Prospectieve of retrospectieve cohortstudie start in de categorie ‘hoog’. Voor andere studieontwerpen wordt afgewaardeerd via ‘risk of bias’.

Afwaarderen

‘Risk of bias’

  • 1 Ernstig
  • 2 Zeer ernstig

Inconsistentie

  • 1 Ernstig
  • 2 Zeer ernstig

Indirect bewijs

  • 1 Ernstig
  • 2 Zeer ernstig

Onnauwkeurigheid

  • 1 Ernstig
  • 2 Zeer ernstig

Publicatiebias

  • 1 Waarschijnlijk
  • 2 Zeer waarschijnlijk

Opwaarderen

Groot effect

+ 1 Groot

+ 2 Zeer groot

 Dosis-respons relatie

+ 1 Bewijs voor gradiënt

Alle plausibele

‘confounding’

+ 1 zou een effect kunnen

reduceren

+ 1 zou een tegengesteld effect kunnen suggereren

terwijl de resultaten geen effect laten zien.

 

Formuleren van de conclusies

Een conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence).

 

Overwegingen

Voor het komen tot een aanbeveling zijn naast de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs over de gewenste en ongewenste effecten van een interventie, of over de effectgrootte van een risico- of prognostische factor, vaak ook nog andere factoren van belang (Alonso-Coello et al., 2016).

Genoemd kunnen worden:

  • kosten,
  • waarden, voorkeuren en ervaringen van patiënten en behandelaars met betrekking tot interventies en uitkomsten van zorg,
  • balans van gewenste en ongewenste effecten van interventies ten opzichte van geen of andere interventies,
  • aanvaardbaarheid van interventies,
  • haalbaarheid van een aanbeveling.

 

Bij voorkeur wordt ook voor deze aspecten naar wetenschappelijk bewijs gezocht. De werkgroep die deze richtlijn heeft opgesteld, heeft hiervan afgezien omdat de hiervoor benodigde tijd in geen enkele verhouding zou staan tot de verwachte opbrengst. De werkgroep heeft, daar waar dit noodzakelijk werd geacht, op basis van eigen ervaring en expertise de hiervoor genoemde aspecten geïnventariseerd.

 

Deze aspecten worden besproken na de ‘conclusie’ onder het kopje ‘overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. Dit is afhankelijk van het gewicht dat wordt toegekend aan kosten, gewenste of ongewenste effecten en andere onder de overwegingen genoemde factoren.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module ‘Organisatie van zorg bacteriemie’.

 

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om de toepassing van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de methodiek zoals beschreven in Beersen et al. (2007) en De Koning et al. (2007).

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de [Kennislacunes].

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens werd de richtlijn voorgelegd aan de volgende organisaties ter becommentariëring: Zorginstituut Nederland; Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGJ); het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); Zorgverzekeraars Nederland (ZN); Stichting FCIC, Sepsis en daarna; Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU); Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ); Samenwerkende topklinische ziekenhuizen (STZ); Vereniging voor Patiënten met Parenterale Thuisvoeding; Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland V&VN en experts die geen zitting hadden in de werkgroep. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

 

Literatuurlijst

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089.

Beersen, A. N., Kallewaard, M., Croonenburg, J.J., Everdingen van, J.J.E. en Barneveld van, T.A., Handleiding indicatoren- ontwikkeling. 2007.

Guyatt GH, Oxman AD, Vist GE, Kunz R, Falck-Ytter Y, Alonso-Coello P, Schünemann HJ; GRADE Working Group (2008).

GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ. 336: 924-6.

De Koning, J., Smulders, A. en Klazinga, N. Appraisal of Indicators through Research and Evaluation (AIRE). 2007.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Organisatie van zorg S. aureus bacteriëmie