Spinale musculaire atrofie (SMA) type 1

Initiatief: VSN Aantal modules: 14

Luchtweginfecties bij SMA type 1

Uitgangsvraag

Welke maatregelen zijn noodzakelijk ter preventie en ter behandeling van luchtweginfecties bij patiënten met SMA type 1?

Aanbeveling

Lever zorg op maat aan kinderen met SMA type 1. Counseling en coaching van ouders speelt een cruciale rol. Het is wenselijk dat de hoofdbehandelaar vroeg in het beloop een beleid opstelt in samenspraak met multidisciplinaire team en ouders over behandelopties en beperkingen, deze steeds evalueert en vastlegt in het individueel zorgplan.

 

Controleer na de diagnose proactief op klachten passend bij hypoventilatie, verhoogde ademarbeid, verminderde hoestactiviteit, slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen en luchtweginfecties.

 

Start bij verdenking op een luchtweginfectie laagdrempelig met antibiotica ten behoeve van het comfort van het kind.

Overweeg preventief te starten met antibiotica bij verdenking van een luchtweginfectie vanuit een multidisciplinair perspectief en in overleg met de ouders.

  • Weeg af of onderhoudstherapie met antibiotica zinvol is op basis van het klinisch beloop en de ernst van de ziekte(type).
  • Deze preventieve maatregelen zijn een individuele afweging.

 

Vaccineer kinderen met SMA type 1 in principe het reguliere vaccinatieprogramma tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit niet te doen.

 

Overweeg om ook griepvaccinatie, RSV-profylaxe toe te dienen bij kinderen met een relatief mild beloop (type 1c) en kinderen met een betere prognose na introductie van medicamenteuze behandeling.

 

Airway Clearance Therapy moet bij deze zeer complexe en kwetsbare patiëntengroep worden geïndiceerd en geïnitieerd door een ervaren multidisciplinair team. Dergelijke teams bestaan in Nederland uit het kinder-CTB-team en een fysiotherapeut gespecialiseerd in respiratoire therapie.

 

Houd de luchtwegen van het kind zo goed mogelijk schoon en ondersteun de hoestfunctie met behulp van de technieken die geïndiceerd en veilig zijn gebleken voor het kind. Denk hierbij aan vernevelen, manuele compressie en houdingsdrainage en het uitzuigen van slijm van het mondgebied.

  • Breek dit direct af wanneer er bij gebruik van deze techniek sprake is van discomfort, verhoogde ademarbeid of desaturatie.
  • Houd bij het toepassen van houdingsdrainage rekening met verergering van eventueel reeds aanwezige gastro-oesofageale reflux. De Trendelenburghouding is gecontra-indiceerd.
  • Leer ouders vlak na de diagnose de technieken aan die het kind ondersteunen bij het mobiliseren en evacueren van slijm en controleer regelmatig of ze adequaat worden uitgevoerd.

 

Overweeg, bij taai sputum of ten tijde van luchtweginfecties, vernevelen met fysiologisch zout. Indien dit onvoldoende effect geeft kan in overleg met een CTB gekozen worden voor mucolytica eventueel in combinatie met hoestondersteunende technieken.

 

Het gebruik van een hoestmachine kan worden overwogen. Indicatiestelling ligt bij het CTB. Steeds dient afgewogen te worden of het effect van de behandeling opweegt tegen de belasting voor kind en gezin. Voorwaarde is dat het gebruik veilig en uitvoerbaar is.

Overwegingen

Zwakte van de ademhalingsspieren is een onvermijdelijk kenmerk bij kinderen met SMA type 1. Hypoventilatie, afgenomen hoestkracht en onderontwikkeling van de thoraxwand (en longen) zijn belangrijke gevolgen van de ziekte. Er zijn geen gerandomiseerde studies gedaan naar de beste behandeling ter preventie en behandeling van luchtweginfecties bij kinderen met SMA type 1. Op basis van klinische ervaring zijn er aanwijzingen dat een proactief respiratoir beleid het aantal luchtweginfecties kan beperken. Bij kinderen met SMA type 1 zal steeds samen met ouders op individuele basis afgewogen moeten worden welke behandeling gewenst is. Voor kinderen met SMA type Ic en kinderen die medicamenteus behandeld worden, zal vaker een proactief respiratoir beleid gekozen worden. Ook bij deze groep zal steeds op individuele basis met ouders afgewogen moeten worden of behandeling en levensverlengende handelingen de kwaliteit van leven van het kind verbetert en in verhouding staan tot de belasting en het discomfort hiervan. De werkgroep adviseert daarom vroeg in het ziektebeloop een zorgplan te formuleren binnen het multidisciplinaire team. Samen met ouders kunnen de gewenste behandelopties en beperkingen worden vastgelegd in het Individueel Zorgplan (IZP). Geadviseerd wordt dit regelmatig te evalueren en het IZP zo nodig aan te passen.

De algemeen kinderarts zal het kind opvolgen, ook wat betreft de respiratoire conditie. Wellicht zal ook de huisarts het kind bij intercurrente problemen zien. Derhalve is het noodzakelijk dat alle behandelaars zich bewust zijn van de potentiele (respiratoire) risico’s van het kind. Idealiter worden er ook respiratoire controles (op minder frequente basis) gedaan door een ervaren kinderCTB-team. Ook bij intercurrente (niet-spoedeisende) problemen kan het CTB-team benaderd worden voor advies.

Centralisering van deze zorg in de academische centra met een CTB zal de kennis doen toenemen en de zorg ten goede komen. Ouders zijn de experts in de zorg voor hun kind. Zij weten als geen ander hoe het met hun kind gaat. Het is daarom van groot belang om besluiten over de behandeling en behandelbeperkingen samen met hen te maken. Bespreken van de kwetsbaarheid van de patiënt, de risico’s en de invloed van behandelingen op het dagelijks leven en het gezin zijn daarbij van groot belang (Vos-Broerse 2015; Carnevale 2007).

 

Screening van ademhaling, conditie van luchtwegen en infecties

Om tijdig ademhalingsproblemen te signaleren bij het kind dient men vanaf de diagnose proactief te controleren op klachten passend bij hypoventilatie, toename van transpireren, luchtwegproblemen, verminderde hoestkracht, slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen en luchtweginfecties. Het is echter moeilijk om de eerste tekenen van respiratoire achteruitgang te herkennen. De verschijnselen die specifiek worden benoemd voor SMA type 1 zijn tekenen van respiratoire insufficiëntie. De klinische tekenen van respiratoire nood zullen vrijwel altijd worden gesignaleerd. Bij kinderen met SMA type 1 met ademhalingsproblemen is daarnaast echter vaak sprake van verschijnselen die minder bekend zijn: neusvleugelen, verkleuren (bij inspanning), zacht huilen, kreunen en discomfort aanwezigheid van een tachycardie en afbuigen van de groei kunnen daarnaast belangrijke kenmerken zijn van verhoogde ademarbeid.

 

De klinische beoordeling verdient veel aandacht omdat betrouwbaar aanvullend onderzoek meestal niet mogelijk is. Bij jonge kinderen (onder de vier jaar) is het niet mogelijk om de vitale capaciteit te meten. De toegevoegde waarde van oxymetrie als indirecte maat voor longfunctie is niet aangetoond (Bach et al., 2000).

Polysomnografie is de gouden standaard in de diagnostiek van sleep disordered breathing (Fauroux, 2014) en kan behulpzaam zijn bij de beoordeling van de respiratoire status van het kind. In voorkomende gevallen kan met transcutane saturatie en CO2 globaal een indruk van de ademhaling verkregen worden.

 

Antibiotica

Bij verdenking op een luchtweginfectie wordt geadviseerd laagdrempelig te starten met antibiotica. Hoewel er is geen wetenschappelijk bewijs is dat een onderhoudsbehandeling met antibiotica effectief is, kan dit overwogen worden bij recidiverende luchtweginfecties.

 

Vaccinaties

Er is internationale consensus om kinderen met SMA type 1 te laten deelnemen aan reguliere vaccinatieprogramma’s tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit niet te doen, bijvoorbeeld bij een snel progressief beloop van de ziekte en de verwachting van snel overlijden. De werkgroep adviseert om ook griepvaccinatie en RSV-profylaxe (Palivizumab) in de eerste twee jaar van het leven toe te dienen bij kinderen met een relatief mild beloop (type 1c) en kinderen met een verbeterde prognose na medicamenteuze behandeling (Testa et al., 2009; Roper et al., 2010). Voor pneumokokken is het ook advies om de kinderen volgens het reguliere programma te laten vaccineren. Dit is met de vaccinatie Synflorix bij twee, vier en elf maanden leeftijd. Gezien het hoge risico op pulmonale infecties is daarnaast het advies om deze patiëntenpopulatie vanaf de leeftijd van 2 jaar te vaccineren met Pneumovax (23 valent polysachariden) voor extra bescherming tegen een pneumokokken infectie (voor dosering zie kinderformularium).

 

Vernevelen

Er is geen literatuur beschikbaar waarin het effect van vernevelen op sputummobilisatie bij kinderen met SMA wordt beschreven. Uit ervaring blijkt dat vernevelen met fysiologisch zout sputumevacuatie kan vergemakkelijken. Bij taai sputum of ten tijde van luchtweginfecties kan vernevelen met hypertoon zout worden overwogen. Vanwege de beperkte hoestcapaciteit en daardoor mogelijke problemen bij het geven van hypertoon zout of pulmozyme is het advies om te starten met dergelijke middelen na overleg met een CTB en onder gecontroleerde omstandigheden. Eventueel in combinatie met hoestondersteunende technieken.

Overweeg bij verneveling met hypertoon zout een combinatie met salbutamol.

 

Uitzuigapparatuur

Er is geen literatuur beschikbaar over de indicatie voor inzet van uitzuigapparatuur. Ervaring leert dat sputummobilisatie en adequaat ophoesten en wegslikken al vroeg in het ziektebeloop bemoeilijkt is. Het veelvuldig wegzuigen van slijm uit de mond en keel kan zeer belastend zijn en veel discomfort veroorzaken. Indien weloverwogen besloten wordt uitzuigapparatuur te verstrekken dienen ouders en zorgverleners geïnstrueerd te worden om sputum en slijm weg te zuigen uit het mondgebied. Diep uitzuigen (tracheaal uitzuigen) wordt niet geadviseerd in de thuissituatie vanwege het risico op aspiratie (en nervus vagus-prikkeling).

 

Sputummobilisatie en sputumevacuatietechnieken (Airway Clearance Therapy (ACT) Airway Clearance Therapy is een verzamelnaam voor (fysiotherapeutische) technieken die gericht zijn op sputummobilisatie en -evacuatie door middel van ademverdieping en het creëren van een krachtige expiratoire flow.

Tot op heden is er geen wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van ACT op de preventie en de behandeling van luchtweginfecties bij jonge kinderen met SMA. ACT wordt internationaal wel in toenemende mate ingezet ter verlichting van respiratoire klachten ten gevolge van sputumretentie.

 

ACT moet bij deze zeer complexe en kwetsbare patiëntengroep worden geïndiceerd en geïnitieerd door een ervaren multidisciplinair team. Dergelijke teams bestaan in Nederland uit het kinder-CTB-team en een fysiotherapeut gespecialiseerd in respiratoire therapie. Met vragen over de indicatie kan contact opgenomen worden met een van de CTB’s. Bovengenoemde multidisciplinaire teams kunnen bepalen welke techniek geschikt is (zie onder voor beschrijving), monitoren op contra-indicaties en ouders en extramuraal werkzame collega’s instrueren (bijvoorbeeld een kinderfysiotherapeut in de eerste lijn). De indicatiestelling en keuze van ACT is afhankelijk van de veiligheid, haalbaarheid, effectiviteit en de fase in het ziekteproces. De frequentie, inzet en duur van gebruik van deze technieken worden bepaald door de klinische conditie, de behoeften van het kind en het gezin, en de haalbaarheid. Overwogen moet worden of deze zorg ook thuis gegeven kan worden.

 

Manuele compressie en houdingsdrainage

Manuele compressie en houdingsdrainage zijn fysiotherapeutische technieken die kunnen worden toegepast om (dun) sputum te mobiliseren en te evacueren bij een kind dat onvoldoende hoestkracht heeft en niet instrueerbaar is. Door middel van manuele compressie van de borstkas wordt tijdens de uitademing gezorgd voor een toename in de luchtstroom. Er dient tegendruk gegeven te worden op de buikwand als er sprake is van sterk verminderde buikspierkracht. In het buitenland wordt hiervoor soms gebruikgemaakt van een buikband. Houd bij het toepassen van manuele compressie rekening met de slapte van de thorax en buikwand en de bewegingsrichting van de ribben. Bij zeer jonge zuigelingen bestaat manuele compressie vaak uit alleen heel voorzichtig meebewegen met de ademhaling. Manuele compressie wordt vaak toegepast in combinatie met volumerecruterende technieken. Bij houdingsdrainage wordt er gebruikgemaakt van de zwaartekracht om veel en dun sputum te mobiliseren. Houdingsdrainage kan toegepast worden in zij- en rugligging afhankelijk van de locatie van het sputum. De Trendelenburghouding wordt afgeraden in verband met een verhoogd risico op gastro-oesofageale reflux. De kinderfysiotherapeut ondersteunt het kind bij het hoesten en mobiliseren van slijm en leert ouders vlak na de diagnose deze technieken aan. De ervaring uit de praktijk leert echter dat het voor ouders een complexe techniek is om aan te leren. Ouders dienen uitgebreid te worden geïnstrueerd en de uitvoering dient regelmatig te worden gecontroleerd.

 

PEP-masker

Bij het PEP-masker (positive expiratory pressure) wordt er tegen een variabele weerstand uitgeademd met als gevolg dat de functionele residuale capaciteit stijgt en de ventilatie van de longen toeneemt. De ervaring met het PEP-masker bij zuigelingen met zwakte en hypotonie is anekdotisch waardoor er geen specifiek advies gegeven kan worden voor SMA type 1.

Gebruik van het PEP-masker kan overwogen worden wanneer er sprake is van een combinatie van sputumretentie en hypoventilatie en/of atelectasevorming waarbij andere technieken onvoldoende effect hebben. Het gebruik van het PEP-masker bij kinderen met SMA type 1 dient eerst uitgebreid klinisch te worden onderzocht op veiligheid, haalbaarheid en effectiviteit door een respiratoir team met ervaring met SMA. Deze techniek is niet zonder risico’s bij kinderen met SMA type 1. Door uit te ademen tegen een weerstand in kan respiratoire insufficiëntie ook in de hand gewerkt worden wanneer deze techniek het kind uitput. Op het moment dat er tijdens het gebruik van het PEP-masker sprake is van discomfort, verhoogde ademarbeid of desaturatie dient het direct afgebroken te worden. Een indicatie voor toepassing van deze techniek mag slechts door een multidisciplinair team met kennis van – en/of ervaring met SMA gesteld worden.

 

Airstacken

Airstacken is een vorm van longvolumerekrutering waarbij er herhaaldelijk tijdens een actieve inademing lucht wordt bij geblazen met een zogenoemde ambuballon en een masker of mondstuk. Stapeling van lucht vindt alleen plaats als de glottis tussentijds gesloten kan worden en vergt dus voldoende begrip/instrueerbaarheid bij de patiënt. Airstacking kan overwogen worden bij kinderen met SMA type 1 vanaf de leeftijd van vier jaar. Bij jongere kinderen kan een aangepaste techniek zonder luchtstapeling soms succesvol toegepast worden

 

Hoestmachine

Het toepassen van de hoestmachine, de zogenaamde mechanische insufflatie-exsufflatie (MI-E) helpt de hoestcapaciteit te verbeteren door het passief inblazen en opzuigen van lucht uit de longen. Er is, voor zover de werkgroep weet, geen gerandomiseerd onderzoek gedaan naar het effect van MI-E op de prevalentie van luchtweginfecties en ziekenhuisopnames of op de overleving van patiënten met SMA type 1. Wel is in de ‘consensus statement’ over de zorg voor SMA (Chen et al., 2014) beschreven dat gebruik van MI-E in zowel acute als chronische setting veilig kan worden toegepast (Chen et al., 2014; Wang et al., 2007; Bushby et al., 2010; Wang et al., 2010; Chatwin et al., 2009; Young et al., 2007; Simonds et al., 2007; Lemoine et al., 2012; Finkel et al., 2017).

 

Bij SMA is weinig bekend over het effect van de hoestmachine. Er is bij verschillende spierziekten, onder meer bij enkele SMA-patiënten, onderzoek gedaan naar het effect van een hoestmachine. Deze onderzoeken tonen aan dat het gebruik van de hoestmachine een vermindering van het aantal ziekenhuisopnames door luchtweginfecties geeft (Mahede et al., 2015; Moran et al., 2013; Miske et al., 2004; Hull et al. 2012). In Nederland wordt de hoestmachine slechts bij de individuele patiënt op grond van klinische ervaring thuis toegepast (Veldnorm chronische beademing bij kinderen, 2015). In het buitenland wordt de hoestmachine ook thuis gebruikt. De Britse richtlijn voor de behandeling van ademhalingsproblemen bij kinderen met een neuromusculaire aandoening beveelt thuisgebruik van de hoestmachine juist aan (Simonds et al., 2007; Chatwin et al., 2003).

Over het gebruik van de hoestmachine bestaat in Nederland nog geen consensus. Op basis van gepubliceerde gegevens en eigen ervaring kan de hoestmachine volgens de werkgroep veilig thuis toegepast worden als ouders consequent de hoestmachine blijven gebruiken, ook bij weinig slijm. De werkgroep beveelt daarom aan om het gebruik in ieder geval te overwegen. Indicatiestelling voor het gebruik van een hoestmachine gaat uiteraard via de CTB’s.

De risico’s zijn het grootst bij het starten met gebruik van de hoestmachine tijdens een luchtweginfectie. Het blijft daarom te allen tijde van belang dat het kind bij een luchtweginfectie laagdrempelig wordt beoordeeld door een kinderarts. De CTB´s in Nederland onderzoeken ten tijde van het schrijven van deze richtlijn de effecten van MI-E en de belasting voor de kinderen en hun ouders.

 

Intrapulmonale percussieve ventilatie (IPV)

Internationaal wordt intrapulmonale percussieve ventilatie (IPV®) al gebruikt. In Nederland is hier geen ervaring mee bij deze patiëntencategorie. Mogelijk dat die in de toekomst wel gaat komen. IPV is een vorm van flowgestuurde beademing met hoogfrequente percussies (kleine luchtflows) waardoor met relatief lage drukken de longen geventileerd worden. De lucht moet bevochtigd worden en er kan medicatie (aerosol) worden toegediend. Het doel is mobilisatie van secreten uit de diepere longdelen. Het kan toegepast worden bij jonge kinderen omdat het niet nodig is dat zij opdrachten opvolgen. IPV wordt in het buitenland gebruikt bij neuromusculaire patiënten in combinatie met de hoestmachine (Yen Ha et al., 2007; Cigna et al., 2016).

Onderbouwing

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden, is een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende wetenschappelijke vraagstelling:

  • Welke maatregelen zijn noodzakelijk ter preventie en ter behandeling van luchtweginfecties bij patiënten met SMA type 1?

 

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep achtte ‘voorkomen/verminderen van luchtweginfecties’, ‘genezen van luchtweginfecties’ en ‘voorkomen van ziekenhuisopnames’ als cruciale uitkomstmaten. Belangrijke uitkomstmaten zijn ‘verbetering van het algemeen welbevinden van het kind met SMA type 1’ en ‘de door ouders en/of hulpverleners ervaren kwaliteit van leven’.

 

Na raadpleging van de volledige tekst zijn uiteindelijk geen artikelen geselecteerd voor de conclusies.

  1. 1 - Bach JR, Baird JS, Plosky D, Navado J, Weaver B. (2002). Spinal muscular atrophy type 1: management and outcomes. Pediatric Pulmonology 34 (1), 16-22.
  2. 2 - Bach JR, Niranjan V, Weaver B. (2000). Spinal muscular atrophy type 1: A noninvasive respiratory management approach. Chest 117 (4), 1100-1105.
  3. 3 - Bach JR, Tuccio, MC Khan U, Saporito LR. (2012). Vital capacity in spinal muscular atrophy. American Journal of Physical Medicine & Rehabilitation 91 (6), 487-93.
  4. 4 - Bushby K, Finkel R, Birnkrant DJ, Case LE, Clemens PR, Cripe L, Kaul A, Kinnett K, McDonald C, Pandya S, et al. Diagnosis and management of Duchenne muscular dystrophy, part 2: implementation of multidisciplinary care. Lancet Neurol 2010;9:177–189.
  5. 5 - Carnevale FA, Canoui P, Cremer R, Farrell C, Doussau ARN; Seguin MJ, Hubert P, Leclerc, F, Lacroix J. Parental involvement in treatment decisions regarding their critically ill child: A comparative study of France and Quebec. Pediatric Critical Care Medicine: July 2007 - Volume 8 - Issue 4 - p 337-342.
  6. 6 - Chatwin M, Bush A, Simonds AK. (2011). Outcome of goal-directed noninvasive ventilation and mechanical insufflation/exsufflation in spinal muscular atrophy type I. Archives of Disease in Childhood 96, 426–432.
  7. 7 - Chatwin M, Simonds AK. (2009). The addition of mechanical insufflation/exsufflation shortens airway-clearance sessions in neuromuscular patients with chest infection. Respiratory Care 54, 1473–1479. Cigna Medical Coverage Policy Airway Clearance Devices in the Ambulatory Setting 2016.
  8. 8 - Chatwin M, Ross E, Hart N, Nickol AH, Polkey MI, Simonds AK. Cough augmentation with mechanical insufflation/exsufflation in patients with neuromuscular weakness. Eur Respir J 2003;21: 502–508.
  9. 9 - Chen, TH, Hsu JH, Wu J-R, Dai Z-K, Chen I-C, Liang W-C, Yang S-N, Jong Y-J. Combined Noninvasive Ventilation and Mechanical In-Exsufflator in the Treatment of Pediatric Acute Neuromuscular Respiratory Failure Pediatric Pulmonology 49:589–596 (2014).
  10. 10 - Cobben JM, Lemmink HH, Snoeck I, Barth PA, van der Lee JH, de Visser M.EMA-rapport 2017 Survival in SMA type I: a prospective analysis of 34 consecutive cases. Neuromuscul Disord. 2008 Jul;18(7):541-4. doi: 10.1016/j.nmd.2008.05.008. Epub 2008 Jun 24.
  11. 11 - Empelen Van R., Nijhuis-van der Sanden R., Hartman A. (2013). Kinderfysiotherapie bij pulmonale en cardiale aandoeningen, Leerboek Kinderfysiotherapie, 280-284.
  12. 12 - Fauroux B. (2014). "Exploration of the respiratory muscles in children." Pediatr Pulmonol 49: S35-S37
  13. 13 - Finkel RS, Mercuri E, Meyer OH, Simonds AK, Schroth MK, Graham RJ, Kirschner J, Iannaccone ST, Crawford TO, Woods S, Muntoni F, Wirth B, Montes J, Main M, Mazzone ES, Vitale M, Snyder B, Quijano-Roy S, Bertini E, Davis RH, Qian Y, Sejersen T; SMA Care group. Diagnosis and management of spinal muscular atrophy: Part 2: Pulmonary and acute care; medications, supplements and immunizations; other organ systems; and ethics. Neuromuscul Disord. 2017 Nov 23. pii: S0960-8966(17)31290-7. doi: 10.1016/j.nmd.2017.11.004.
  14. 14 - Hull J, Aniapravan R, Chan E. (2012). British Thoracic Society guideline for respiratory management of children with neuromuscular weakness. Thorax 67 (1), 1-40.
  15. 15 - Lemoine TJ, Swoboda KJ, Bratton SL, Holubkov R, Mundorff M, Srivastava R. Spinal muscular atrophy type 1: are proactive respiratory interventions associated with longer survival? Pediatr Crit Care Med 2012;13:e161–e165.
  16. 16 - Mahede T, Davis G, Rutkay A, Baxendale S, Sun W, Dawkins HJ, Molster C, Graham CE (2015). Use of mechanical airway clearance devices in the home by people with neuromuscular disorders: Effects on health service use and lifestyle benefits. Orphanet Journal of Rare Diseases 10 (1).
  17. 17 - Miske LJ, Hickey EM, Kolb SM, Weiner DJ, Panitch HB. (2004). Use of the mechanical in- exsufflator in pediatric patients with neuromuscular disease and impaired cough. Chest 125 (4), 1406-1412.
  18. 18 - Moran FCE, Spittle A, Delany C, Robertson CF, Massie J. (2013). Effect of home Mechanical in-exsufflation on hospitalisation and life-style in neuromuscular disease: A pilot study. Journal of Paediatrics and Child Health 49 (3), 233-237.
  19. 19 - Oskoui M, Levy G, Garland CJ, Gray JM, O'Hagen J, De Vivo DC, Kaufmann P. The changing natural history of spinal muscular atrophy type 1. Neurology. 2007 Nov 13;69(20):1931-6.
  20. 20 - Roper H, Quinlivan R, Workshop, Participants (2010). Implementation of "the consensus statement for the standard of care in spinal muscular atrophy" when applied to infants with severe type 1 SMA in the UK. Archives of Disease in Childhood 95 (10), 845-849.
  21. 21 - Sansone VA, Racca F, Ottonello G, Vianello A, Berardinelli A, Crescimanno G, Casiraghi JL. (2015). 1st Italian SMA Family Association Consensus Meeting. Neuromuscular Disorders 25 (12), 979-989.
  22. 22 - Simonds AK. Respiratory support for the severely handicapped child with neuromuscular disease: ethics and practicality. Semin Respir Crit Care Med 2007;28:342–354.
  23. 23 - Testa MBC, Paglietti MG, Pavone M, Schiavino A, Pedace C, Cutrera R. (2009). Respiratory problems in spinal muscular atrophy in the paediatric age group. Paediatrics and Child Health 19 (suppl. 2), 123-126.
  24. 24 - Veldnorm chronische beademing bij kinderen 1.0 (2015). Vereniging Samenwerkingsverband Chronische Ademhalingsondersteuning (VSCA). Baarn, 1-144.
  25. 25 - Yen ha TK, Bui TD, Tran AT, Badin P, Toussaint M, Nguyen AT. Atelectatic children treated with intrapulmonary percussive ventilation via a face mask: clinical trial and literature overview. Pediatr Int. 2007 Aug;49(4):502-7.
  26. 26 - Young HK, Lowe A, Fitzgerald DA, Seton C, Waters KA, Kenny E, Hynan LS, Iannaccone ST, North KN, Ryan MM. Outcome of noninvasive ventilation in children with neuromuscular disease. Neurology 16 2007;68:198–201.
  27. 27 - Wang CH, Finkel RS, Bertini ES, Schroth M, Simonds A, Wong B, Aloysius A, Morrison L, Main M, Crawford TO, Trela A. and participants of the International Conference on SMA Standard of Care (2007). Consensus statement for standard of care in spinal muscular atrophy. Journal of Child Neurology 22 (8), 1027-1049.
  28. 28 - Wang CH, Bonnemann CG, Rutkowski A, Sejersen T, Bellini J, Battista V, Florence JM, Schara U, Schuler PM, Wahbi K, et al. Consensus statement on standard of care for congenital musculardystrophies. J Child Neurol 2010;25:1559–1581.
  29. 29 - Vos-Broerse MA (2015). Sharing the burden of deciding: How physicians and parents make end-of-life decisions.
  30. 30 - Bach JR, Baird JS, Plosky D, Navado J, Weaver B. (2002). Spinal muscular atrophy type 1: management and outcomes. Pediatric Pulmonology 34 (1), 16-22.
  31. 31 - Bach JR, Bianchi C (2003). Prevention of pectus excavatum for children with spinal Muscular atrophy type 1. American Journal of Physical Medicine & Rehabilitation 82 (10), 815-819.
  32. 32 - Bach JR, Saltstein K, Sinquee D, Weaver B, Komaroff E (2007). Long-term survival In Werdnig-Hoffmann disease. American Journal of Physical Medicine & Rehabilitation 86 (5), 339-345.
  33. 33 - Bach JR, Gupta K, Reyna M, Hon A (2009). Spinal muscular atrophy type 1: Prolongation of survival by noninvasive respiratory aids. Pediatric Asthma, Allergy and Immunology 22 (4), 151-161.
  34. 34 - Birnkrant DJ, Pope JF, Martin JE, Repucci AH, Eiben RM (1998). Treatment of type I spinal muscular atrophy with noninvasive ventilation and gastrostomy feeding. Pediatric Neurology 18 (5), 407-410.
  35. 35 - Bush A, Fraser J, Jardine E, Paton J, Simonds A, Wallis C (2005). Respiratory Management of the infant with type 1 spinal muscular atrophy. Archives of Disease in Childhood 90 (7), 709- 711.
  36. 36 - Hardart MKM, Burns JP, Truog RD (2002). Respiratory support in spinal muscular atrophy type I: a survey of physician practices and attitudes. Pediatrics 110 (2), 1.
  37. 37 - Roper H, Quinlivan R, Workshop, Participants (2010). Implementation of "the consensus Statement for the standard of care in spinal muscular atrophy" when applied to infants with severe type 1 SMA in the UK. Archives of Disease in Childhood 95 (10), 845-849.
  38. 38 - Ryan MM (2008). The use of invasive ventilation is appropriate in children with Genetically proven spinal muscular atrophy type 1: the motion against. Paediatric Respiratory Reviews 9 (1), 51-54.
  39. 39 - Sakakihara Y, Kubota M, Kim S, Oka A. (2000). Long-term ventilator support in patients with Werdnig-Hoffmann disease. Pediatrics International 42 (4), 359-363.
  40. 40 - Sansone VA, Racca F, Ottonello G, Vianello A, Berardinelli A, Crescimanno G, Casiraghi JL (2015). 1st Italian SMA Family Association Consensus Meeting. Neuromuscular Disorders 25 (12), 979-989.
  41. 41 - Schroth MK. 2009. Special considerations in the respiratory management of spinal Muscular atrophy. Pediatrics 123 (4), 245-249.
  42. 42 - Vos-Broerse MA (2015). Sharing the burden of deciding: How physicians and parents make end-of-life decisions.
  43. 43 - Toekomstverkenning Ethiek en Gezondheid 2012 (CEG)
  44. 44 - Rapport Doen of Laten NVK 1992.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 08-11-2018

Laatst geautoriseerd  : 08-11-2018

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2023

Uiterlijk in 2022 bepalen Spierziekten Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Revalidatieartsen (VRA) of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

Spierziekten Nederland en de VRA zijn als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke organisaties voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Vereniging Spierziekten Nederland
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Ergotherapie Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Vereniging Spierziekten Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door Spierziekten Nederland en de Federatie Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd door het Innovatiefonds voor Zorgverzekeraars.

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van de richtlijn is te komen tot een uniform beleid voor behandeling en begeleiding van kinderen met SMA type 1.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor de leden van de wetenschappelijke verenigingen die aan de ontwikkeling van de richtlijn hebben bijgedragen en overige zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met SMA type 1. Ook kunnen de jeugdarts en huisarts gebruikmaken van de richtlijn. Door de complexiteit van deze aandoening en de veelheid aan betrokken medisch specialisten is het belangrijk voor de huisarts het overzicht over de behandeling mede te bewaken.

Samenstelling werkgroep

Voor de ontwikkeling van de richtlijn is in 2015 een multidisciplinaire werkgroep samengesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante medische disciplines die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met SMA type 1. Bij het samenstellen van de werkgroep is rekening gehouden met een evenredige vertegenwoordiging van verschillende (para)medische disciplines. Patiëntvertegenwoordigers maakten ook onderdeel uit van de werkgroep.

 

Samenstelling van de werkgroep:

  • dr. W.L. van der Pol, neuroloog, UMC Utrecht (voorzitter)
  • dr. A.M.C. Horemans, hoofd Kwaliteit van zorg, Spierziekten Nederland, Baarn (projectleider)
  • S. el Markhous, MSc, projectmedewerker Kwaliteit van zorg, Spierziekten Nederland, Baarn (projectleider)
  • drs. M. Stam, arts-onderzoeker, UMC Utrecht
  • drs. A. Verhoef, verpleegkundig specialist, kinderverpleegkundige, UMC Utrecht
  • M. Leeuw MSc, onderzoeksverpleegkundige, AMC Amsterdam
  • drs. L.P. Verweij-van den Oudenrijn, verpleegkundig specialist Centrum voor Thuisbeademing, UMC Utrecht
  • dr. I. Snoeck, kinderarts-kinderneuroloog, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag
  • C. Beveridge, maatschappelijk werker, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag
  • drs. M. van Tol, kinderrevalidatiearts, UMC Utrecht en De Hoogstraat Revalidatie, Utrecht
  • drs. H. Hijdra, kinderrevalidatiearts, Radboudumc, Nijmegen
  • dr. L. van den Engel-Hoek, logopedist, Radboudumc, Nijmegen
  • Y. van den Elzen, ergotherapeut, Radboudumc, Nijmegen
  • drs. W. de Weerd, kinderarts-intensivist, CTB, Groningen
  • dr. I. Cuppen, kinderarts-kinderneuroloog, Wilhelmina Kinderziekenhuis, UMC Utrecht
  • drs. B. Bartels, kinderfysiotherapeut, Wilhelmina Kinderziekenhuis, UMC Utrecht
  • dr. M.A.G.C Schoenmakers, kinderfysiotherapeut, Wilhelmina Kinderziekenhuis, UMC Utrecht
  • R. Smit, patiëntvertegenwoordiger
  • M. van Vuuren-de Vos, patiëntvertegenwoordiger
  • C. van Esch, MSc, medewerker Kwaliteit van zorg, Spierziekten Nederland, Baarn
  • dr. M Verhoef, kinderrevalidatiearts, Wilhelmina Kinderziekenhuis, UMC Utrecht

 

Met advies van:

  • dr. J.M. Cobben, klinisch geneticus, adviseur, AMC, Amsterdam
  • M. Schuiling, directeur, adviseur, stichting PAL
  • prof. dr. L.S. de Vries, kinderarts-kinderneuroloog-neonataloog, adviseur, UMC Utrecht
  • dr. M. de Vries, kinderarts en medisch ethicus, LUMC, Leiden
  • dr. E.S. Veldhoen, kinderarts-intensivist, Wilhelmina Kinderziekenhuis, UMC Utrecht
  • J.C. Wijnen, diëtist, adviseur, Diëtisten voor Spierziekten

 

Met ondersteuning van:

  • drs. M. Wessels, literatuurspecialist, Kennisinstituut van Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekkingen onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Ook is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen door middel van reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van Spierziekten Nederland. Een overzicht vindt u hieronder.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Reputatiemanagement

Extern gefinancierd onderzoek

Kennis-valorisatie

Overige belangen

Bartels

kinderfysiotherapeut

promovendus SMA-expertisecentrum WKZ

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Beveridge

ouderbegeleider

geen

geen

geen

Deelname aan (onbetaalde) commissie om de eigen reputatie/positie, positie van de werkgever of andere belangenorganisaties te beschermen of erkenning te verwerven. Boegbeeldfunctie bij een patiënten- of beroepsorganisatie

geen

geen

geen

Cuppen

kinderneuroloog

geen

geen

geen

Deelname aan Richtlijn commissie genetische diagnostiek bij foetale echoafwijkingen

Projectgroep Kinderpalliatieve Zorg Nederland

geen

geen

geen

Engel-Hoek

logopedist en onderzoeker

 

geen

geen

Deelname richtlijn slikstoornissen

geen

geen

geen

Elzen

ergotherapeut

geen

geen

geen

Deelname kerngroep ergotherapeuten en fysiotherapeuten van Spierziekten Nederland

geen

geen

geen

Esch

projectleider

Workshop medewerker European Neuromuscular Centre (ENMC), betaald

geen

geen

Lid kerngroep Spierziekten Nederland voor fysiotherapeuten en ergotherapeuten

Betrokken bij de volgende projecten: Zorg voor Zeldzaam: VSOP, Innovatiefonds Zorgverzekeraars - ontwikkeling zorgstandaarden en fysiotherapiebrochures voor zeldzaam, initiatiefnemer: VSOP, financier: Fonds PGO

geen

geen

Hijdra

kinderrevalidatiearts

geen

geen

geen

Geen

geen

geen

geen

Horemans

projectleider

geen

geen

geen

Lid van enkele commissies:

-  secretaris van de VRA-werkgroep neuromusculaire ziekten;

-  bestuurslid ISNO (Interuniversitair Steunpunt Neuromusculaire ziekten).
Onbetaalde activiteiten

projectleider van diverse projecten ten behoeve van verbetering van de kwaliteit van zorg voor mensen met een NMA. Financiers:

- Innovatiefonds Zorgverzekeraars

- PG werkt samen

- SKPC

- CIBG/ Fonds PGO

geen

geen

Leeuw

onderzoeksverpleegkundige

geen

geen

geen

Geen

geen

geen

geen

Markhous

projectleider

geen

geen

geen

geen

Betrokken bij de volgende projecten: Zorg voor Zeldzaam: VSOP, Innovatiefonds Zorgverzekeraars - ontwikkeling zorgstandaarden en fysiotherapiebrochures voor zeldzaam, initiatiefnemer: VSOP, financier: Fonds PGO

geen

geen

Pol

neuroloog

hoofd Spieren voor Spieren Kindercentrum en SMA-expertisecentrum Nederland

medisch adviseur Spierziekten Nederland (SMA en MMN), onbetaald

geen

geen

Ad hoc lid van de wetenschappelijk adviesraad van SMA Europe, Biogen en Avexis.

Lid van de LMI070 (geneesmiddel ontwikkeld voor SMA) data monitoring committee van Novartis

onderzoek gefinancierd door PBS, Spieren voor Spieren en ALS stichting

geen

geen

Schoenmakers

kinderfysiotherapeut

geen

geen

geen

Geen

geen

geen

geen

Snoeck

kinderarts en kinderneuroloog

geen

geen

geen

Geen

geen

geen

geen

Stam

arts-onderzoeker

geen

geen

geen

Geen

geen

geen

geen

Smit

patiëntvertegenwoordiger

relatiemanager Prinses Beatrix Spierfonds, betaald

 geen

 geen

ambassadrice Prinses Beatrix Spierfonds

 geen

 geen

 geen

Tol

revalidatiearts

geen

geen

geen

Geen

geen

geen

geen

Weerd

kinderarts en medisch hoofd afdeling algemene kindergeneeskunde

lid werkgroep kinderen Centra voor Thuisbeademing, onbetaald

geen

geen

Geen

geen

geen

geen

Verhoef

verpleegkundig specialist

lid fractie wetenschap V&VN kinderverpleegkunde

geen

geen

Geen

geen

geen

geen

Verweij

verpleegkundig specialist

bestuurslid VSCA, onbetaald

bestuurslid alumnivereniging HU MANP, onbetaald

geen

geen

Geen

geen

geen

geen

Inbreng patiëntenperspectief

In alle fasen van de richtlijnontwikkeling is gebruikgemaakt van de inbreng van patiënten. Een patiënt en een ouder van een patiënt namen zitting in de richtlijnwerkgroep en bewaakten het patiëntenperspectief gedurende het proces. Zo is samen met de patiëntvertegenwoordigers een knelpuntenanalyse vanuit patiëntperspectief opgesteld op basis van interviews met ouders van een kind met SMA type 1 voordat werd gestart met de ontwikkeling van de richtlijn. Op belangrijke momenten zoals bij het samenstellen van de uitgangsvragen en bij het schrijven van de conceptteksten is advies en commentaar gevraagd van deze patiëntvertegenwoordigers.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen volgens het rapport Medisch Specialistische Richtlijn 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II-instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II, www.agreetrust.org) dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is en op ‘richtlijnen voor richtlijn’ voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen (www.zorginstituutnederland.nl).

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en Spierziekten Nederland de knelpunten. Er werden vijf interviews met ouders van kinderen met SMA type 1 afgenomen met als doel knelpunten in de zorg voor patiënten met SMA type 1 in kaart te brengen. Met het SMA-onderzoeksteam van het SMA-expertisecentrum werd gebrainstormd over welke knelpunten door medisch specialisten worden gesignaleerd.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door Spierziekten Nederland concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de definitieve uitgangsvragen zijn vastgesteld. De uitgangsvragen zijn volgens de PICO opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag patiëntrelevante uitkomstmaten. De werkgroep waardeerde deze uitkomsten volgens hun relatieve belang als cruciaal of belangrijk.

 

Zoeken en selecteren van literatuur

Er werd per uitgangsvraag aan de hand van specifieke zoektermen en specifieke zoekacties gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in de elektronische databases Medline, PubMed, Embase, Cinahl, PsycInfo en de Cochrane Library. Er werd gezocht naar wetenschappelijke artikelen gepubliceerd tussen 1995 en 2016 in de talen Nederlands, Engels, Frans, Duits en Spaans. Ook werd de werkgroepleden gevraagd voor elke richtlijnmodule sleutelpublicaties aan te dragen. In verband met het zeer zeldzame karakter van de spierziekte, behandeld in deze richtlijn, werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs (meta-analyses, RCT’s) maar ook naar studies met een geringere mate van bewijs (case-controlstudies). De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de zoekverantwoording (einde van ieder module).

 

De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van titel en abstract. De geselecteerde artikelen werden gebruikt voor de beantwoording van de uitgangsvragen.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische tabellen.

 

Samenvatten van de literatuur

Er zijn voor deze richtlijn geen artikelen geselecteerd voor de evidencetabellen, dit in verband met een te lage bewijskracht van de artikelen. Deze richtlijn omvat dan ook geen samenvatting van de literatuur en er zijn geen wetenschappelijke conclusies geformuleerd op basis van wetenschappelijk bewijs. Wel zijn er wetenschappelijke artikelen gebruikt ter onderbouwing van de overwegingen in de richtlijn.

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk zoals de expertise van de werkgroepleden, het patiëntenperspectief, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het best beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepaalt de sterkte van de aanbeveling. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten samen.

 

Randvoorwaarden (organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, [financiële] middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken beroepsverenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken beroepsverenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

 

Werkwijze werkgroep

Door Spierziekten Nederland werd een knelpuntenanalyse uitgevoerd om te inventariseren welke knelpunten zich voordoen in de zorg voor kinderen met SMA type 1. Dit deed men aan de hand van vijf interviews met ouders van een (overleden) kind met SMA type 1 en een brainstormsessie met medisch specialisten van het SMA-expertisecentrum. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn de uitgangsvragen opgesteld.

 

Vervolgens is een aantal subgroepen gevormd met vertegenwoordigers van relevante disciplines. De voorzitter van de werkgroep en de projectmedewerkers van Spierziekten Nederland zorgden samen voor onderlinge afstemming van de subgroepen. De werkgroep werkte gedurende een periode van ongeveer twee jaar aan de tekst voor de conceptrichtlijn. De subgroepen beoordeelden de gevonden wetenschappelijke literatuur en formuleerden vervolgens de overwegingen (op basis van consensus) en aanbevelingen. De conceptteksten werden tijdens vergaderingen met de subgroepen besproken. De teksten van de subgroepen zijn door Spierziekten Nederland samengevoegd en op elkaar afgestemd tot één document: de conceptrichtlijn. De voltallige werkgroep is vijf keer bijeengekomen om de richtlijn op te stellen.

 

Na afronding van de conceptrichtlijn is deze ter commentaar aangeboden aan de betrokken adviseurs in de werkgroep. De adviseurs leverden commentaar op delen van de richtlijn waar nog advies over nodig was. Na verwerking van het commentaar is de richtlijn door de voltallige werkgroep vastgesteld en ter autorisatie naar de relevante beroepsverenigingen gestuurd.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Palliatieve zorg bij SMA type 1