Somatische oorzaken afwijkend voedingsgedrag

Initiatief: NVK Aantal modules: 27

Beoordeling dmv anthropometrie

Uitgangsvraag

Wat zijn alarmsymptomen van afwijkend voedingsgedrag bij kinderen die kunnen wijzen op somatische problematiek?

Aanbeveling

Het criterium SD-score < -2 voor gewicht naar leeftijd ( < 1 jaar), SD-score < -2 voor gewicht naar lengte ( > 1 jaar) of een afbuiging van de groeicurve > 1 SD in 3 maanden dient gebruikt te worden voor het vaststellen van acute ondervoeding bij kinderen.           

 

Het criterium SD-score < -2 voor lengte naar leeftijd dient gebruikt te worden voor het vaststellen van chronische ondervoeding bij kinderen van alle leeftijden.

 

Het gebruik van specifieke referentie groeicurves wordt geadviseerd voor prematuur geboren kinderen (zwangerschapsduur < 37 weken), kinderen met diverse syndromen en kinderen met een andere etniciteit dan de Nederlandse. Geadviseerd wordt om gebruik te maken  van de Growth analyser©.

Overwegingen

De keuze voor het criterium gewicht naar leeftijd als maat voor acute ondervoeding bij kinderen van 28 dagen tot één jaar is vooral gebaseerd op praktische overwegingen en niet op wetenschappelijke studies. Bij jonge kinderen is het gebruikelijk om groeicurven voor gewicht naar leeftijd in te vullen en niet gewicht naar lengte. Met de huidige digitalisering van de groeicurven kan echter ook bij jonge kinderen gemakkelijk gewicht naar lengte bepaald worden.

 

Normale groeivarianten

Bij gezonde zuigelingen komt het voor dat gewicht, lengte en ook schedelomtrek na de neonatale periode in de loop van enkele maanden naar een hogere of lagere percentiel c.q. SD-lijn beweegt. Een dergelijke verandering is tot de leeftijd van 2 jaar normaal indien de waarden binnen –2 SD en +2 SD blijven, het gewicht niet daalt, de lengtegroei niet stil staat en het kind binnen de target height range groeit.

Gezien de normale verdeling van metingen in de populatie geldt dat per definitie 2,3% van de gezonde kinderen een gewicht of lengte < -2 SD heeft. Constitutioneel kleine of lichte kinderen en de zogenaamde 'late rijpers' moeten worden onderscheiden van kinderen met ondervoeding. Men moet daarom de antropometische gegevens altijd in het licht zien van de klinische kenmerken van het kind. Bovendien is het niet goed mogelijk om op basis van één meting de groei te interpreteren.

Onderbouwing

Niveau 4

Het meten van lichaamsgewicht en lichaamslengte is een routinemethode voor de bepaling van de voedingstoestand en worden gebruikt om de verschillende vormen van ondervoeding (acuut, chronisch, gemengd) te bepalen.

 

D Mening van de werkgroep

 

Niveau 4

De meest gebruikte definitie voor acute ondervoeding bij kinderen < 1 jaar is een gewicht voor leeftijd SD-score < -2 en voor kinderen > 1 jaar een gewicht voor lengte SD-score < -2 of een afbuiging van de groeicurve > 1 SD in 3 maanden.

 

D Joosten 2008, WHO 1999

 

Niveau 4

De meest gebruikte definitie voor chronische ondervoeding is een lengte voor leeftijd SD-score < -2 of een afbuiging van de groeicurve van 0.5-1.0 SD in 1 jaar voor kinderen < 4 jaar of een afbuiging van de groeicurve van 0.25 SD in 1 jaar bij kinderen > 4 jaar.

 

D Meer 1997, Joosten 2008, WHO 1999

 

Niveau 3

Voor prematuur geboren kinderen (gewicht onder de 1500 g en zwangerschapsduur < 37 weken), kinderen met diverse syndromen en kinderen met een andere etniciteit dan de Nederlandse zijn er specifieke referentie groeicurves beschikbaar.

 

C Schonbeck 2011, Pinkeltje studie UMCG/TNO 2011, www.growthanalyser.org

 

Niveau 3

Voor het interpreteren van de BMI bij kinderen als maat voor de voedingstoestand kan geen gebruik gemaakt worden van absolute afkapcriteria, maar moet altijd gecorrigeerd worden voor leeftijd en geslacht.

 

C Schonbeck 2011

Gewicht en lengte

Het meten van lichaamsgewicht en lichaamslengte is een routinemethode voor de bepaling van de voedingstoestand. Gewicht en lengte worden het meest frequent gebruikt om de verschillende vormen van ondervoeding (acuut, chronisch, gemengd) te bepalen.

Het lichaamsgewicht is de belangrijkste parameter voor het vaststellen van acute ondervoeding. Het geeft een kwantitatieve indruk van de groei van het kind en wordt veelal routinematig gemeten. Het gemeten gewicht is echter niet altijd goed te interpreteren indien er sprake is van bijvoorbeeld oedeem of bij het meten van bedlegerige kinderen.

Lichaamslengtebepaling wordt gebruikt om chronische ondervoeding in kaart te brengen. Lengtemeting is niet altijd mogelijk en is in het bijzonder moeilijk te meten bij bedlegerigheid, contracturen en skelet deformaties.

 

Definitie ondervoeding

Ondervoeding is een acute of chronische toestand waarbij een tekort of disbalans van energie, eiwit en andere voedingsstoffen leidt tot meetbare, nadelige effecten op lichaamssamenstelling, functioneren en klinische resultaten.

 

Acute ondervoeding

Definitie:

Er is sprake van acute ondervoeding als het gewicht meer dan 2 SD onder het gemiddelde ligt bij een normale lengte of wanneer er sprake is van een significante afbuiging in gewichtsgroei in korte tijd.

Bij acute ondervoeding wordt vooral gewichtsverlies gezien dat optreedt door een veranderd metabolisme en verminderde voedselinname bij acute ziekte, een andere term is ook “wasting”.

 

Criteria:

Het criterium gewicht naar leeftijd wordt als maat voor acute ondervoeding gebruikt bij kinderen van 28 dagen tot één jaar (Joosten 2008, Meer 1997, Rocha 2006, Dogan 2005, Hulst, 2004, Venugopalan 2001). Het criterium gewicht naar lengte wordt gehanteerd als maat voor acute ondervoeding bij kinderen vanaf de leeftijd van één jaar (Joosten 2008, Meer 1997, Rocha 2006, Venugopalan 2001, Marteletti 2005, Hulst 2004, Moy 1990, WHO 1999). Hiervoor is dan wel een betrouwbare lengtemeting noodzakelijk. Uit de literatuur blijkt dat < -2 SD het meest gehanteerde afkappunt is voor ondervoeding (Joosten 2008, WHO 1999). Ook kan er gebruik gemaakt worden van een afbuigende gewichtscurve. Wanneer de gewichtscurve afbuigt met meer dan 1 SD in een periode van 3 maanden is er ook sprake van acute ondervoeding.

Bij acute ondervoeding gecompliceerd door overhydratie, oedeem, ascites of organomegalie kan het gewicht naar leeftijd echter normaal lijken te blijven.

 

Chronische ondervoeding

Definitie:

Er is sprake van chronische ondervoeding bij een achterstand in de lengtegroei waarbij de SD-score voor lengte naar leeftijd meer dan 2 SD onder het gemiddelde ligt of wanneer er sprake is van een significante afbuiging in lengtegroei. Dit geldt voor alle leeftijden (Meer 1997, Joosten 2008, WHO 1999). Er wordt gesproken van een significante afbuiging indien de lengte van een kind < 4 jaar 0.5-1.0 SD afbuigt in 1 jaar en bij kinderen > 4 jaar 0.25 SD afbuigt in 1 jaar (Meer, 1997, Joosten 2008).

Chronische ondervoeding kan optreden bij bijvoorbeeld een (nog onbekende) chronische aandoening en behandelingen van ziekten (Joosten 2010; Hendrickse 1997, Rocha 2006, Sylvestre 2007). De achterstand in lengtegroei wordt ook beschreven met de term “stunting”. Bij chronische ondervoeding is ook meestal sprake van een laag gewicht naar leeftijd gezien de achterblijvende lichaamsmassa bij een kleine lichaamslengte. Het gewicht naar lengte is echter normaal.

 

Gemengde ondervoeding

Er kan sprake zijn van zowel acute als chronische ondervoeding bij een kind; dit wordt gemengde ondervoeding genoemd. Zowel de SD-score voor lengte voor leeftijd als de SD-score voor gewicht voor lengte zijn dan < - 2 SD. Voorbeelden van gemengde ondervoeding zijn kinderen met een chronische aandoening die een acute ziekte krijgen met daardoor verminderde voedingsinname.

 

Referentiewaarden/Groeicurven

De meetgegevens van gewicht en lengte kunnen vergeleken worden met de juiste referentiewaarden voor geslacht en leeftijd d.m.v. een groeicurve op papier, of digitaal.

Bij prematuren dient bij gebruik van de gewone groeicurven, tot de leeftijd van twee jaar gecorrigeerd te worden voor de vroeggeboorte door de periode van de geboorte tot de à terme datum af te trekken van de kalenderleeftijd.

 

Naast de gebruikelijke groeicurven voor Nederlandse kinderen bestaan er ook speciale curven voor prematuren (gewicht onder de 1500 g en zwangerschapsduur < 37 weken) (Pinkeltje studie 2011, UMCG en TNO), Turkse en Marokkaanse kinderen van 1-20 jaar (Schönbeck 2011) en voor kinderen met verschillende syndromen zoals het syndroom van Down (Cremers 1996, TNO Downsyndroom studie 2010), syndroom van Noonan (Ranke 1988), syndroom van Prader-Willi (Groner 1997), syndroom van Silver-Russell (Wollmann 1995), syndroom van Williams (Pankau 1992) en syndroom van Turner (Rongen Westerlaken 1997). Hiervoor kan gebruik gemaakt worden  van de Growth Analyzer© (Stichting Groei en Kind) omdat daarin de mogelijkheden zitten om te corrigeren voor geslacht, etniciteit en een aantal syndromen.

 

Gebruik BMI

De body mass index (BMI) wordt berekend als lichaamsgewicht (in kg) /lengte (in m2). De constante afkapwaarden van 18,5 en 17,0 kg/m2 voor respectievelijk ondervoeding en ernstige ondervoeding bij volwassenen, kunnen vanwege de andere lichaamssamenstelling niet zonder meer worden gebruikt bij kinderen. Bij gezonde kinderen in een referentiepopulatie varieert de mediaan en SD namelijk met het geslacht en leeftijd. De afkapcriteria voor volwassenen zijn echter wel gebruikt als referentie voor de bepaling van leeftijdsspecifieke criteria voor (ernstige) ondervoeding bij kinderen. Dergelijke BMI-curven zijn onlangs gepubliceerd voor Nederlandse kinderen (Schönbeck, 2011).

Bij kinderen is er geen duidelijk voordeel van het gebruik van BMI bij ten opzichte van gewicht naar lengte. Een nadeel van de BMI is, dat deze ten onrechte als normaal kan worden afgegeven bij aandoeningen die gewicht aan het lichaam toevoegen, zoals vochtretentie (oedeem, decompensatio cordis), organomegalie en solide tumoren. Een ander nadeel van de BMI is dat lengte afbuiging door chronische ziekte de BMI kan flatteren, waardoor de voedingstoestand gunstiger wordt beoordeeld dan die in werkelijkheid is.

 

Schedelomtrek

Bij kinderen jonger dan 2 jaar neemt de schedelomtrek relatief snel toe. Achterblijven van de schedelgroei kan in deze leeftijdsgroep dan ook een belangrijke aanwijzing zijn voor ondervoeding (Meer, 1997).

  1. Allen KJ, Heine RG. Eosinophilic esophagitis: trials and tribulations. J Clin Gastroenterol. 2011 Aug;45(7):574-82.
  2. Arvedson JC. Assessment of pediatric dysphagia and feeding disorders: clinical and instrumental approaches. Dev Disabil Res Rev. 2008;14(2):118-27.
  3. Berlin KS, Lobato DJ, Pinkos B, Cerezo CS, LeLeiko NS. Patterns of medical and developmental comorbidities among children presenting with feeding problems: a latent class analysis. J Dev Behav Pediatr. 2011 Jan;32(1):41-7.
  4. Bonuck K, Parikh S, Bassila M. Growth failure and sleep disordered breathing: a review of the literature. Int J Pediatr Otorhinolaryngol. 2006 May;70(5):769-78.
  5. Brouilette R, Hanson D, David R, Klemka L, Szatkowski A, Fernbach S, et al. A diagnostic approach to suspected obstructive sleep apnea in children. J Pediatr. 1984 Jul;105(1):10-4.
  6. Bryant-Waugh R, Markham L, Kreipe RE, Walsh BT. Feeding and eating disorders in childhood. Int J Eat Disord. 2010 Mar;43(2):98-111.
  7. Bulk-Bunschoten AMW, Renders CM, van Leerdam FJM, HiraSing RA. Signaleringsprotocol Overgewicht in de Jeugdgezondheidszorg, VUmc Amsterdam, 2004.
  8. Burklow KA, Phelps AN, Schultz JR, McConnell K, Rudolph C. Classifying complex pediatric feeding disorders. J Pediatr Gastroenterol Nutr. 1998 Aug;27(2):143-7.
  9. CBO. Multidisciplinaire richtlijn eetstoornissen. Diagnostiek en behandeling van eetstoornissen: Trimbos- instituut, 2006.
  10. Chatoor I. Feeding disorders in infants and toddlers: diagnosis and treatment. Child Adolesc Psychiatr Clin N Am. 2002 Apr;11(2):163-83.
  11. Clark M, Harris R, Jolleff N, Price K, Neville BG. Worster-Drought syndrome: poorly recognized despite severe and persistent difficulties with feeding and speech. Dev Med Child Neurol. 2010 Jan;52(1):27-32.
  12. Cremers MJ, van der Tweel I, Boersma B, Wit JM, Zonderland M. Growth curves of Dutch children with Down's syndrome. J Intellect Disabil Res. 1996 Oct;40 ( Pt 5):412-20.
  13. Dabritz J, Domagk D, Monninger M, Foell D. Achalasia mistaken as eating disorders: report of two children and review of the literature. Eur J Gastroenterol Hepatol. 2010 Jul;22(7):775-8.
  14. Daniel M, Kleis L, Cemeroglu AP. Etiology of failure to thrive in infants and toddlers referred to a pediatric endocrinology outpatient clinic. Clin Pediatr (Phila). 2008 Oct;47(8):762-5.
  15. Davidson M, Waserman R. The iritable colon of childhood (chronic nonspecific diarrhea syndrome). J Pediatr. 1966 Dec;69(6):1027-38.
  16. de Bruijn AJM, Kroesbergen HT. Project psychosociale preventie JGZ 4-19 jarigen: eindrapport. Breda: GGD Stadsgewest Breda 1997.
  17. Detsky AS, McLaughlin JR, Baker JP, Johnston N, Whittaker S, Mendelson RA, et al. What is subjective global assessment of nutritional status? JPEN J Parenter Enteral Nutr. 1987 Jan-Feb;11(1):8-13.
  18. Dogan Y, Erkan T, Yalvac S, Altay S, Cokugras FC, Aydin A, et al. Nutritional status of patients hospitalized in pediatric clinic. Turk J Gastroenterol. 2005 Dec;16(4):212-6.
  19. Erkin G, Culha C, Ozel S, Kirbiyik EG. Feeding and gastrointestinal problems in children with cerebral palsy. Int J Rehabil Res. 2010 Sep;33(3):218-24.
  20. Falconer J. GOR and GORD in infants. Community Pract. 2009 Oct;82(10):42-3.
  21. Ficicioglu C, An Haack K. Failure to thrive: when to suspect inborn errors of metabolism. Pediatrics. 2009 Sep;124(3):972-9.
  22. Field D, Garland M, Williams K. Correlates of specific childhood feeding problems. J Paediatr Child Health. 2003 May-Jun;39(4):299-304.
  23. Frydrych AM, Davies GR, McDermott BM. Eating disorders and oral health: a review of the literature. Aust Dent J. 2005 Mar;50(1):6-15; quiz 56.
  24. Gezondheidsraad. Voedingsnormen energie, eiwitten, vetten en verteerbare koolhydraten. Den Haag: Gezondheidsraad; 2001.
  25. Groner ML, Wollmann HA, Schulz V, Rauke MB. Reference values for height and weight in Prader-Willi syndrome based on 315 patients. Horm Res 1997;46 (suppl.2):54.40.
  26. Haas AM, Maune NC. Clinical presentation of feeding dysfunction in children with eosinophilic gastrointestinal disease. Immunol Allergy Clin North Am. 2009 Feb;29(1):65-75, ix.
  27. Hager ER, McGill AE, Black MM. Development and validation of a toddler silhouette scale. Obesity (Silver Spring). 2010 Feb;18(2):397-401.
  28. Heerdink-Obenhuijsen N, Klein Ikkink AJ, Boere-Boonekamp MM, De Vries L, Graat-Wolff C, Grote FK, et al. Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak Kleine lichaamslengte bij kinderen. Huisarts Wet. 2011;54(2):S1-S4.
  29. Heerdink-Obenhuijsen N, van Dommelen P, Kamphuis M, van Buuren S, Coenen-van Vroonhoven EjC, Verkerk PH. JGZ-richtlijn Signalering van en verwijscriteria bij kleine lichaamslengte. Bilthoven: RIVM2010 Contract No.: 295001011/2010.
  30. Hemmi MH, Wolke D, Schneider S. Associations between problems with crying, sleeping and/or feeding in infancy and long-term behavioural outcomes in childhood: a meta-analysis. Arch Dis Child. 2011 Jul;96(7):622-9.
  31. Hendrikse WH, Reilly JJ, Weaver LT. Malnutrition in a children's hospital. Clin Nutr. 1997;16:13-8.
  32. Hulst J, Joosten K, Zimmermann L, Hop W, van Buuren S, Buller H, et al. Malnutrition in critically ill children: from admission to 6 months after discharge. Clin Nutr. 2004 Apr;23(2):223-32.
  33. Hulst JM, Zwart H, Hop WC, Joosten KFM. Dutch national survey to test the STRONGkids nutritional risk screening tool in hospitalized children. Clin Nutr. 2010 Feb;29(1):106-111. Epub 2009 Aug 13.
  34. Hyman PE, Milla PJ, Benninga MA, Davidson GP, Fleisher DF, Taminiau J. Childhood functional gastrointestinal disorders: neonate/toddler. Gastroenterology. 2006 Apr;130(5):1519-26.
  35. Jacobi C, Hayward C, de Zwaan M, Kraemer HC, Agras WS. Coming to terms with risk factors for eating disorders: application of risk terminology and suggestions for a general taxonomy. Psychol Bull. 2004 Jan;130(1):19-65.
  36. Landelijk kenniscentrum kinder- en jeugdpsychiatrie. Richtlijn Eetstoornissen bij jonge kinderen (0-10 jaar), 2011, in ontwikkeling.
  37. Jonkman A, Hermanns J. De psychologie van de sociaal-emotionele ontwikkeling in de eerste levensjaren. Bijblijven. 1997;13(1):83-90.
  38. Joosten KF, Hulst JM. Prevalence of malnutrition in pediatric hospital patients. Curr Opin Pediatr. 2008 Oct;20(5):590-6.
  39. Joosten KF, Hulst JM. Malnutrition in pediatric hospital patients: current issues. Nutrition. 2011 Feb;27(2):133-7.
  40. Joosten KF, Zwart H, Hop WC, Hulst JM. National malnutrition screening days in hospitalised children in The Netherlands. Arch Dis Child. 2010 Feb;95(2):141-5.
  41. Kamphuis M, Obenhuijsen NH, van Dommelen P, van Buuren S, Verkerk PH. JGZ-richtlijn: 'Signalering van en verwijscriteria bij kleine lichaamslengte'. Ned Tijdschr Geneeskd. 2010;154(18):A2366.
  42. Kindermann A, Kneepkens CMF. Voedings- en eetproblemen bij jonge kinderen. Praktische Pediatrie. 2010(3):174-9.
  43. Kliegman R. Nelson Essential of Pediatrics: Elsevier Saunders; 2006.
  44. Kneepkens CM, Hoekstra JH. Peuterdiarree. Ned Tijdschr Geneeskd. 1996 Oct 12;140(41):2026-8.
  45. Kneepkens CMF. Werkboek Kindergastro-enterologie. tweede druk ed. Kneepkens CMF, Taminiau JAJM, Polman HA, editors. Amsterdam: VU Uitgeverij; 2002.
  46. Kotler LA, Cohen P, Davies M, Pine DS, Walsh BT. Longitudinal relationships between childhood, adolescent, and adult eating disorders. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry. 2001 Dec;40(12):1434-40.
  47. Levine A, Bachar L, Tsangen Z, Mizrachi A, Levy A, Dalal I, et al. Screening criteria for diagnosis of infantile feeding disorders as a cause of poor feeding or food refusal. J Pediatr Gastroenterol Nutr. 2011 May;52(5):563-8.
  48. Levy Y, Levy A, Zangen T, Kornfeld L, Dalal I, Samuel E, et al. Diagnostic clues for identification of nonorganic vs organic causes of food refusal and poor feeding. J Pediatr Gastroenterol Nutr. 2009 Mar;48(3):355-62.
  49. Malakounides G, Thomas L, Lakhoo K. Just another case of diarrhea and vomiting? Pediatr Emerg Care. 2009 Jun;25(6):407-10.
  50. Manikam R, Perman JA. Pediatric feeding disorders. J Clin Gastroenterol. 2000 Jan;30(1):34-46.
  51. Marchi M, Cohen P. Early childhood eating behaviors and adolescent eating disorders. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry. 1990 Jan;29(1):112-7.
  52. Arteletti O, Caldari D, Guimber D, Mention K, Michaud L, Gottrand F. Malnutrition screening in hospitalized children: influence of the hospital unit on its management. Arch Pediatr. 2005 Aug;12(8):1226-31.
  53. Martucciello G, Lombardi L, Savasta S, Gibbons RJ. Gastrointestinal phenotype of ATR-X syndrome. Am J Med Genet A. 2006 Jun 1;140(11):1172-6.
  54. Mathisen B, Worrall L, Masel J, Wall C, Shepherd RW. Feeding problems in infants with gastro-oesophageal reflux disease: a controlled study. J Paediatr Child Health. 1999 Apr;35(2):163-9.
  55. Meer K de, Taminiau JAJM. Definitie van ondervoeding. In: Taminiau JAJM, Meer Kd, Kneepkens CMF, Verheul-Koot MA, Lafeber HN, editors. Werkboek enterale voeding bij kinderen. Amsterdam: VU Boekhandel/Uitgeverij BV.; 1997. p. 9-18.
  56. Messer A, de Vos I, Wolters W. Eetproblemen bij kinderen en adolescenten. Baarn: Ambo; 1994.
  57. Miller CK. Updates on pediatric feeding and swallowing problems. Curr Opin Otolaryngol Head Neck Surg. 2009 Jun;17(3):194-9.
  58. Miller-Loncar C, Bigsby R, High P, Wallach M, Lester B. Infant colic and feeding difficulties. Arch Dis Child. 2004 Oct;89(10):908-12.
  59. Moy RJD, Smallman S, Booth IW. Malnutrition in a UK children hospital. J Hum Nutr Diet. 1990;3:93-100.
  60. NVK Richtlijn gastro-oesofageale reflux(ziekte) bij kinderen van 0-18 jaar (concept), 2012.
  61. NVK, NHG. Richtlijn Obstipatie bij kinderen 0-18 jaar. Utrecht: CBO, 2009.
  62. NVK richtlijn Richtlijn Diagnostiek van Koemelkallergie in Nederland (concept), 2012.
  63. Olsen EM, Petersen J, Skovgaard AM, Weile B, Jorgensen T, Wright CM. Failure to thrive: the prevalence and concurrence of anthropometric criteria in a general infant population. Arch Dis Child. 2007 Feb;92(2):109-14.
  64. Oostdijk W, Grote FK, Wit JM, de Muinck Keizer-Schrama SMPF. NVK Richtlijn Kleine Lengte. Leiden 2008.
  65. Pankau R, Partsch CJ, Gosch A, Oppermann HC, Wessel A. Statural growth in Williams-Beuren syndrome. Eur J Pediatr. 1992 Oct;151(10):751-5.
  66. Park RJ, Senior R, Stein A. The offspring of mothers with eating disorders. Eur Child Adolesc Psychiatry. 2003;12 Suppl 1:I110-19.
  67. Ranke MB, Heidemann P, Knupfer C, Enders H, Schmaltz AA, Bierich JR. Noonan syndrome: growth and clinical manifestations in 144 cases. Eur J Pediatr. 1988 Dec;148(3):220-7.
  68. Reba-Harrelson L, Von Holle A, Hamer RM, Torgersen L, Reichborn-Kjennerud T, Bulik CM. Patterns of maternal feeding and child eating associated with eating disorders in the Norwegian Mother and Cild Cohort Study (MoBa). Eat Behav. 2010;11(1):54-61.
  69. Rexwinkel M, Schmeets M, Pannevis C, Derkx B. Handboek Infant Mental Health, 2011, 1e druk, Van Gorcum uitgeverij..
  70. Richards CA, Andrews PL. Food refusal: a sign of nausea? J Pediatr Gastroenterol Nutr. 2004 Feb;38(2):227-8.
  71. Rocha GA, Rocha EJ, Martins CV. The effects of hospitalization on the nutritional status of children. J Pediatr (Rio J). 2006 Jan-Feb;82(1):70-4.
  72. Rongen-Westerlaken C, Corel L, van den Broeck J, Massa G, Karlberg J, Albertsson-Wikland K, et al. Reference values for height, height velocity and weight in Turner's syndrome. Swedish Study Group for GH treatment. Acta Paediatr. 1997 Sep;86(9):937-42.
  73. Schönbeck Y, Talma H, van Dommelen P, Bakker B, Buitendijk SE, Hirasing RA, et al. Increase in prevalence of overweight in Dutch children and adolescents: a comparison of nationwide growth studies in 1980, 1997 and 2009. PLoS One. 2011;6(11):e27608.
  74. Schwarz SM, Corredor J, Fisher-Medina J, Cohen J, Rabinowitz S. Diagnosis and treatment of feeding disorders in children with developmental disabilities. Pediatrics. 2001 Sep;108(3):671-6.
  75. Secker DJ, Jeejeebhoy KN. Subjective Global Nutritional Assessment for children. Am J Clin Nutr. 2007 Apr;85(4):1083-9.
  76. Semeniuk, J., Kaczmarski, M. (2008). Acid gastroesophageal reflux and intensity of symptoms in children with gastroesophageal reflux disease. Comparison of primary gastroesophageal reflux and gastroesophageal reflux secondary to food allergy. Adv Med Sci 53;2;293-9.
  77. Schwarz SM, Corredor J, Fisher-Medina J, Cohen J, Rabinowitz S. Diagnosis and treatment of feeding disorders in children with developmental disabilities. Pediatrics. 2001 Sep;108(3):671-6.
  78. Sylvestre LC, Fonseca KP, Stinghen AE, Pereira AM, Meneses RP, Pecoits-Filho R. The malnutrition and inflammation axis in pediatric patients with chronic kidney disease. Pediatr Nephrol. 2007 Jun;22(6):864-73.
  79. Swenne I, Thurfjell B. Clinical onset and diagnosis of eating disorders in premenarcheal girls is preceded by inadequate weight gain and growth retardation.Acta Pediatrica: 92:1133-1137, 2003
  80. Tolboom JJM. Classificatie en epidemiologie van voedingsproblemen. In: Seys DM, Rensen JHM, Obbink MHJ, editors. Behandelingsstratergieen bij jonge kinderen met voedings- en eetproblemen. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum; 2000.
  81. Van Buuren S, Bonnemaijer-Kerckhoffs DJ, Grote FK, Wit JM, Verkerk PH. Many referrals under Dutch short stature guidelines. Arch Dis Child. 2004 Apr;89(4):351-2.
  82. Van den Elzen APM, Sibbles BJ, Nieuwenhuis EES. Failure tot thrive: van symptoom naar diagnose. Praktische Pediatrie. 2007;2:48-52.
  83. Venugopalan P, Akinbami FO, Al-Hinai KM, Agarwal AK. Malnutrition in children with congenital heart defects. Saudi Med J. 2001 Nov;22(11):964-7.
  84. WHO. Management of servere malnutrition: a manual for physicians and other senior health workers. Geneva: World Health Organization, 1999.
  85. Walker’s Pediatric Gastrointestinal Disease. Kleinman RE, Sanderson IR, Goulet O, Sherman PM, Mieli-Vergani G, Shneider BL (Ed), 2008.
  86. Wilne S, Collier J, Kennedy C, Koller K, Grundy R, Walker D. Presentation of childhood CNS tumours: a systematic review and meta-analysis. Lancet Oncol. 2007 Aug;8(8):685-95.
  87. Wilne S, Koller K, Collier J, Kennedy C, Grundy R, Walker D. The diagnosis of brain tumours in children: a guideline to assist healthcare professionals in the assessment of children who may have a brain tumour. Arch Dis Child. 2010 Jul;95(7):534-9.
  88. Wollmann HA, Kirchner T, Enders H, Preece MA, Ranke MB. Growth and symptoms in Silver-Russell syndrome: review on the basis of 386 patients. Eur J Pediatr. 1995 Dec;154(12):958-68.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 21-06-2012

Laatst geautoriseerd  : 21-06-2012

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2014

In 2013 zal herziening van de richtlijn plaatsvinden door de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde na de commentaarronde en implementatie van de richtlijn Voeding en eetgedrag (0-23 jaar) van de JGZ waarmee de huidige richtlijn verband houdt. Voor de (gedeeltelijke) herziening zal zo nodig een nieuwe werkgroep geïnstalleerd worden. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Doel en doelgroep

Doel

Met de richtlijn beoogt de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) gezamenlijk met de richtlijn “Voeding en eetgedrag (0-23 jaar)” die in hetzelfde traject wordt ontwikkeld door de JGZ te komen tot uniforme verwijzingscriteria en behandelcriteria voor kinderen met afwijkend voedingsgedrag en/of eetstoornissen. Tevens wordt er gerefereerd aan de richtlijn “Eetstoornis bij jonge kinderen” die momenteel door de kinder- en jeugdpsychiatrie wordt ontwikkeld en de CBO richtlijn ”eetstoornissen” uit 2006. De richtlijn van de NVK richt zich met name op indicatoren die gebruikt kunnen worden om vast te stellen wanneer er sprake is van afwijkend voedingsgedrag en  doorverwijzing dient plaats te vinden naar de kinderarts. Daarnaast zullen alarmsymptomen worden benoemd voor afwijkend voedingsgedrag die kunnen wijzen op somatische problematiek en waaraan differentiaal diagnostisch gedacht moet worden.

De richtlijn richt zich op vroege diagnostiek van somatische oorzaken van afwijkend voedingsgedrag, waarbij tijdige behandeling gezondheidswinst oplevert voor het kind en tevens kan leiden tot gezond voedingsgedrag. De richtlijn richt zich niet op afwijkend voedingsgedrag in de vorm van overvoeden, het ontstaan van overgewicht, en de somatische oorzaken hiervan. Hiervoor wordt verwezen naar het Signaleringsprotocol Overgewicht in de Jeugdgezondheidszorg (Bulk-Bunschoten 2004).

 

Doelgroep

0e- en 1e-lijns gezondheidszorg.

Samenstelling werkgroep

Werkgroep

Dr. K.F.M. Joosten, kinderarts-intensivist, Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis Rotterdam, voorzitter

Dr. R.H.T. v. Beek, kinderarts-neonatoloog, Amphia Ziekenhuis, Breda

Mw. ir. B.S. Glas, voedingskundige/kinderdiëtist, Brenda Glas, Consultancy in kindervoeding

Mw. dr. J.M. Hulst, kinderarts MDL, Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis Rotterdam

Mw. dr. A. Kindermann, kinderarts MDL, Emma Kinderziekenhuis/AMC Amsterdam

Dr. J.P. van Wouwe, kinderarts en onderzoeker, TNO Leiden

 

Klankbordgroep

Commissie Voeding NVK

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben in volledige onafhankelijkheid deze richtlijn geschreven en derhalve is er geen ‘conflict of interest’.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementeerbaarheid van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De richtlijn wordt verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en zal er in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn.

Werkwijze

De werkgroep werkte gedurende één jaar aan een conceptrichtlijntekst. De werkgroep formuleerde uitgangsvragen op basis van relevantie en dagelijkse praktijk. De werkgroepleden hebben de literatuur beoordeeld op inhoud en kwaliteit. Vervolgens werden teksten geschreven waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. De teksten werden in vergaderingen besproken en na verwerking van de commentaren geaccordeerd. Voor het komen tot een aanbeveling zijn er, naast het wetenschappelijk bewijs vaak andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: specifieke expertise organisatorische aspecten of maatschappelijke consequenties. Deze aspecten worden besproken na de ‘Conclusie' in de ‘Overige overwegingen'. Hierin wordt de conclusie op basis van de literatuur in de context van de dagelijkse praktijk geplaatst en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overwegingen. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit ‘format' heeft als doel de transparantie van de richtlijn te verhogen. Het biedt ruimte voor een efficiënte discussie tijdens de werkgroepvergaderingen en vergroot bovendien de helderheid voor de gebruiker van de richtlijn.

De uiteindelijke teksten vormen samen de conceptrichtlijn die in februari 2012 is aangeboden aan de commissie Voeding van de NVK, JGZ- werkgroep en hierna aan de leden van de NVK. De commentaren uit deze commentaarronde zijn in de definitieve versie van de richtlijn verwerkt.

 

Tabel 1: Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht (CBO 2007)

 

Voor artikelen betreffende: interventie (therapie of preventie)

A1

Systematische reviews die ten minste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn.

A2

Gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie.

B

Gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiënt-controle-onderzoek).

C

Niet-vergelijkend onderzoek.

D

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld werkgroepleden.

 

Tabel 2: Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht (CBO 2007)

 

Voor artikelen betreffende: diagnostiek

A1

Onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoekentestuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests;

A2

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de ‘gouden standaard’ moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie.

B

Vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd.

C

Niet-vergelijkend onderzoek.

D

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld werkgroepleden.

 

Tabel 3: Niveau van bewijs van de conclusies

 

Conclusie gebaseerd op

1

Één systematische review (A1) of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2.

2

Tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B.

3

Één onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek van niveau C.

4

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Niet-somatische symptomen