SOLK en somatoforme stoornissen

Initiatief: NVvP Aantal modules: 30

SOLK Diagnostiek

Mensen ervaren bijna dagelijks allerlei signalen in hun lichaam die zij, afhankelijk van de hinder of ongerustheid die de signalen opleveren, als klachten duiden. Voor een deel van deze klachten bestaan eenvoudige fysiologische verklaringen, zoals hartkloppingen bij iemand die opgejaagd is, voor een ander deel is een onderliggend pathofysiologisch mechanisme waarschijnlijk. Voor een groot deel van de klachten vinden artsen echter geen bevredigende verklaring. Bij deze laatste categorie is het de vraag hoe ver je moet gaan bij het uitsluiten van een lichamelijke oorzaak voor de klachten. In principe kan elke klacht - of het nu gaat om duizeligheid, buikpijn of kniepijn - berusten op een fysiologisch of een pathofysiologisch proces, maar het kan ook onderdeel zijn van het brede palet van de SOLK. Een eenvoudig diagnostisch algoritme is dan ook niet op te stellen.

Lichamelijke klachten kunnen ook uiting zijn van een depressie of angststoornis, waarbij nogal eens de lichamelijke klachten op de voorgrond staan.

Het beloop van SOLK is erg variabel, bij een aanzienlijk deel van de mensen verdwijnen de klachten na verloop van tijd weer, maar bij 10-30% verergeren de klachten. Het identificeren van mensen die at risk zijn voor een ongunstig beloop is een belangrijk onderdeel van het diagnostisch proces. De patientprofielen die beschreven staan in hoofdstuk 4 kunnen daarbij een handvat bieden. Op basis van een knelpuntenanalyse heeft de werkgroep de volgende uitgangsvragen geformuleerd.

 

Uitgangspunten voor het diagnostisch proces bij SOLK en somatoforme stoornissen

Bij het verrichten van diagnostiek zijn drie differentiaal diagnostische overwegingen van groot belang: het uitsluiten van een onderliggende organische aandoening of middelen- misbruik voor de klachten, het vaststellen van tevens bestaande lichamelijke comorbidi- teit, en het vaststellen van eventuele psychiatrische comorbiditeit. Met name angst en depressie komen veel voor bij mensen met SOLK en somatoforme stoornissen.

Belangrijk onderdeel van het diagnostisch proces is het opstellen van een patiënt- profiel waarin het risico op iatrogene schade en chroniciteit houvast kan bieden voor het behandelbeleid.

 

Fysiologie of pathologie?

Om de klachten die onderdeel uitmaken van het dagelijkse leven - 80% van de mensen ervaart in een willekeurige periode van twee weken, een of meer lichamelijke klachten- te onderscheiden van SOLK is de mate van ervaren hinder en beperkingen in het dagelijks functioneren een belangrijke maatstaf. De interpretatie van de lichamelijke verschijn­selen bepaalt voor een deel de hinder die mensen ervaren. Misinterpretatie van normale fysiologische verschijnselen kan fysiologische effecten versterken of nieuwe effecten oproepen. Als iemand bonzen van het hart bij lichamelijke inspanning interpreteert als een het signaal dat er iets mis gaat met het hart, kan dat paniek of stress veroorzaken. Die stress kan leiden tot een drukkend gevoel op de borst en mogelijk tot een ‘dreigend' hartinfarct. In deze situatie is het lastig om vast te stellen of er een lichamelijke ‘oorzaak' voor de symptomen is. Angstig, depressief of meer in het algemeen gestrest zijn gaat altijd gepaard met lichamelijke equivalenten. Deze equivalenten zijn soms oorzaak van de depressieve klachten, maar vaker waarschijnlijk het gevolg. De aanvankelijke fysiolo­gische verstoring kan leiden tot pathofysiologie omdat terugkeer naar de normale basale fysiologie niet meer lukt, de balans is zoek (allostasis). Anders gezegd: de allostatic load is teveel geweest. Deze processen worden vermoed maar kunnen niet makkelijk worden bewezen. Daarom spreken we ook van somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijk klachten.

De eerste diagnostische opdracht is dan ook aannemelijk maken dat ziekte of midde­lengebruik geen verklaring voor de klachten vormt.

In veel gevallen is tevens sprake van comorbide lichamelijke ziekte, maar verklaart die de klacht niet of slechts gedeeltelijk. In dat geval is het van belang om duidelijk te onderscheiden welke klachten door een ziekteproces worden veroorzaakt, en welke klachten op een ander wijze begrepen en behandeld moeten worden (de tweede diag­nostische opdracht).

De derde diagnostische opdracht is nagaan of de lichamelijke klachten uiting kunnen zijn van een psychiatrische stoornis zoals een depressie of angststoornis. Met name depressie en angststoornissen komen veel voor bij mensen met SOLK.

Een biopsychosociale benadering waarbij de arts aandacht besteedt aan alle relevante dimensies van de klachten, is een voorwaarde om juist op het terrein van de SOLK en somatoforme stoornissen een zorgvuldig diagnostisch proces tot stand te brengen.

 

Uitgangsvragen

Het onderwerp 'Diagnostiek' wordt uitgewerkt in de volgende submodules:

 

  • Wat is de prognose van SOLK?
  • Hoe groot is de kans dat bij SOLK alsnog een somatische einddiagnose wordt gesteld die de klachten verklaart?
  • Kan op basis van de aanwezigheid van psychosociale stressoren de patiënt met SOLK worden onderscheiden van de patiënt met somatisch verklaarde klachten?
  • Beïnvloedt de kwaliteit van de arts-patiëntrelatie bij SOLK de klinische prog­nose?
  • Welke instrumenten om een onderliggende psychiatrische stoornis te diagnosti­ceren bij patiënten met SOLK zijn toepasbaar in de eerste, tweede en derde lijn?

 

Specifieke aanbevelingen en onderbouwing kunt u vinden in deze (sub)modules.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2010

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2010

Uiterlijk in 2014 bepaalt de opdrachtgever/verantwoordelijke instantie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien.

De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen als nieuwe ontwikkelingen aanleiding geven een herzieningstraject te starten.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

De multidisciplinaire richtlijn Somatisch Onvoldoende Verklaarde Lichamelijke Klachten en Somatoforme Stoornissen is op initiatief en onder auspiciën van de Landelijke Stuur­groep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ en de daaronder ressorterende Commissie Cliëntenparticipatie tot stand gebracht door de werkgroep Somatoforme Klachten en Stoornissen, waarin de deelnemende verenigingen en organisaties hebben samengewerkt.

Methodologische en organisatorische ondersteuning en begeleiding werden verzorgd door het Trimbos-instituut en het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO.

 

Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ

     Voorzitter

 

Dhr. R.M.W. Smeets

Raad van Bestuur GGZ Friesland

     Vice-voorzitter

 

Dhr. prof.dr. G. Hutschemaekers

De Gelderse Roos

      Secretaris

 

Dhr. dr. A.L.C.M. Henkelman

Trimbos-instituutLeden

       Leden

 

Dhr. dr. PM.A.J. Dingemans

Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)

Dhr. dr. A.N. Goudswaard

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

Dhr. dr. H.H.G.M. Lendemeijer

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, GGZ Verpleegkunde (V&VN)

Dhr. dr. D.P. Ravelli

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Dhr. prof.dr. R.W. Trijsburg t

Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie

(NVP)

      Agendaleden

 

Dhr. drs. W.PH. Brunenberg

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Mw. dr. G.H.M.M. ten Horn

Voorzitter Commissie Cliëntenparticipatie

     Adviseurs

 

Dhr. ir. T.A. van Barneveld

Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO

Dhr. prof.dr. J.A. Swinkels

AMC De Meren/Trimbos-instituut

 

Methodologische ondersteuning en begeleiding

Trimbos-instituut

Het Trimbos-instituut is het landelijk kennisinstituut voor de geestelijke gezondheids­zorg, verslavingszorg en maatschappelijke zorg en lichamelijke ziektes en legt zich toe op de ontwikkeling, verspreiding, toepassing en evaluatie van kennis. De centrale vraag is op welke manieren deze kennis kan worden ingezet om de geestelijke gezondheid en de kwaliteit van leven van de Nederlandse bevolking te verbeteren.

Het Trimbos-instituut werkt hierbij nauw samen met partners in de wetenschap, praktijk en politiek.

Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO

Het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, gevestigd in Utrecht, heeft tot doel de individuele beroepsbeoefenaren, hun beroepsverenigingen en zorginstellingen te ondersteunen bij het verbeteren van de patiëntenzorg. Sinds zijn oprichting in 1979 heeft het CBO zich ontwikkeld tot een toonaangevend en ook internationaal erkend instituut dat via programma's en projecten ondersteuning en begeleiding geeft bij systematisch en gestructureerd meten, verbeteren, herontwerpen en borgen van kwaliteit van de patiëntenzorg.

 

 

 

Doel en doelgroep

De richtlijn is bedoeld voor alle hulpverleners die betrokken zijn bij patiënten/cliënten- zorg aan mensen met SOLK en somatoforme stoornissen in Nederland. Met de richtlijn beogen we houvast te bieden bij bejegening, herkenning, diagnostiek, voorkómen van verergering, behandeling, verwijzing en begeleiding van mensen met SOLK en somatoforme stoornissen. Patiënten kunnen de richtlijn gebruiken bij het overleg met hulpverleners over passende diagnostiek en behandeling.

De richtlijn biedt aanknopingspunten voor hiervan afgeleide richtlijnen per discipline en voor zorgorganisatie, bijvoorbeeld transmurale afspraken en locale protocollen. Daar­naast geeft de richtlijn kennislacunes aan en doet aanbevelingen voor wetenschappelijk onderzoek. Ten slotte bevat de richtlijn aanbevelingen voor implementatie.

Samenstelling werkgroep

Werkgroep Somatoforme klachten en stoornissen

Voorzitter

 

 

Dhr. prof. dr. J.A. Swinkels

 

Vice-voorzitter (en werkgroeplid)

 

Mw. prof. dr. C.M. van

der Feltz-Cornelis

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Leden

 

 

Mw. dr. I. Arnolds

Nederlands Huisartsen Genootschap

Mw. dr. A.H. Blankenstein

Nederlands Huisartsen Genootschap

Dhr. dr. T.K. Bouman

Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie

Dhr. prof.dr. J.H. Bolk

Nederlandse Internisten Vereeniging

Mw. drs. K. Bozelie (vanaf 270807)

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland,

GGZ Verpleegkunde (V&VN)

Dhr. drs. R. Broeders (vanaf 010108)

Nederlandse Vereniging voor

Verzekeringsgeneeskunde

Mw. dr. M.E.F. Bühring

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Dhr. dr. D.J.S. Donker (tot 011207)

Nederlands Instituut van Psychologen

Mw. drs. C.E. Flik

Nederlands Instituut van Psychologen

Dhr. J.L.M. van Gestel (tot 050109)

Koninklijk Nederlands Genootschap voor

Fysiotherapie

Dhr. dr. P.H.T.G. Heuts

Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen

Mw. prof.dr. H.E. van der Horst

Nederlands Huisartsen Genootschap

Dhr. drs. R. Hoederman

Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en

Bedrijfsgeneeskunde

Mw. drs. C.H. Kaufmann (tot 200307)

Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie

Dhr. drs. E.J.W. Keuter

Nederlandse Vereniging voor Neurologie

Dhr. prof.dr. H.E. Kremer (tot 250907)

Nederlandse Vereniging voor Neurologie

Dhr. drs. T.C. Olde Hartman

Nederlands Huisartsen Genootschap

Mw. dr. Y.R. van Rood

Nederlands Instituut van Psychologen

Dhr. drs J.A. Spaans

Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie

Mw. B. Vanderschuren (tot 260607)

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland,

GGZ Verpleegkunde (V&VN)

Mw. drs. Ph.Th.M. Weijenborg

Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en

Gynaecologie

Adviseurs

 

 

Mw. drs. E.R. Fischer

Trimbos-instituut

Mw. drs. J.W. Hagemeijer (tot 010908)

Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg

CBO

Inbreng patiëntenperspectief

Commissie Cliëntenparticipatie

Voorzitter

 

 

Mw. dr. G.H.M.M. ten Horn

 

Trimbos-instituut

Secretaris

 

 

Mw. M.H. van der Aar-Peulen

Stichting Labyrinth~In Perspectief

Leden

 

Mw. drs. A.K. Bols

Stichting Anorexia en Boulimia Nervosa

Mw. drs. H. Boumans

Ypsilon

Mw. A. Faber

Stichting Labyrinth~In Perspectief

Mw. J.T.E. van Hamersveld

Angst, Dwang en Fobiestichting

Mw. drs. A. Kal

Ypsilon

 

Dhr. I. Keuchenius

Angst, Dwang en Fobiestichting

Dhr. Ir. B.H. Kraaijenbrink

Stichting Anorexia en Boulimia Nervosa

Mw. M. Mannak-Bouman

Stichting Labyrint~In Perspectief

Mw. M.C. Muis

Anoiksis

 

Mw. L. van ’t Veen

Cliëntenbond in de GGZ

Dhr. M.P. Vermeulen

Vereniging voor Manisch Depressieven en

Betrokkenen (VMDB)

Dhr. dr. T.F. van Wel

Gezondheidszorgpsycholoog, medisch

socioloog

Mw. L. Westerhof

Vereniging voor Manisch Depressieven en

Betrokkenen (VMDB)

Mw. I.R.M. Wijne

Landelijke Stichting Zelfbeschadiging (LSZ)

Mw. drs. J. Zwanikken-Leenders

GGZ Den Bosch

Dhr. drs. H. Zwol †

Landelijke Stichting Ouders en Verwanten van

Druggebruikers (LSOVD)

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

De richtlijn wordt verspreid onder de leden van de aan de ontwikkeling van de richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen en beroepsverenigingen. Daarnaast wordt een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd in relevante tijdschriften.

Werkwijze

Deze paragraaf is opgesteld aan de hand van het ‘Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation' (AGREE) instrument. Dit instrument is in een Europees verband opgesteld om de kwaliteit van richtlijnen te kunnen beoordelen. Door de aspecten van AGREE te verwerken in de inleiding van de richtlijn, wordt duidelijk aan welke kwaliteitseisen is voldaan.

 

De werkgroep werkte gedurende twee en een half jaar (14 vergaderingen) aan de totstandkoming van de richtlijn.

De werkgroep heeft uitgangsvragen geformuleerd die gebaseerd zijn op knelpunten die door professionals in de zorg worden ervaren. De werkgroep heeft door middel van systematisch literatuuronderzoek onderzoeksgegevens verzameld ter beantwoording van de uitgangsvragen. Dit leverde een zeer grote hoeveelheid potentieel relevante onderzoeken. De beperkte tijd die voor het maken van deze richtlijn stond, dwong de werkgroep prioriteiten te stellen. Vervolgens schreven de werkgroepleden een paragraaf of hoofdstuk waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe, dachten mee en discussieerden over andere hoofdstukken.

Een redactiecommissie heeft de teksten uiteindelijk tot een samenhangend geheel geredigeerd.

De richtlijn heeft van december 2008 tot maart 2009 op de website van het Trimbos-instituut en het CBO gestaan om beroepsverenigingen en professionals in de gelegenheid te stellen commentaar te leveren. De commentaren zijn door de werkgroep beoordeeld en waar van toepassing in de richtlijn verwerkt.

 

Wetenschappelijke onderbouwing

De richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappe­lijk onderzoek. We zochten in de databases van Medline (PubMed), Embase, PsycINFO en Cochrane naar publicaties in het Nederlands, Engels en Duits. Indien we een erg

groot aantal treffers vonden, hebben we ons beperkt tot publicaties die tussen 1997 en 2007 zijn verschenen. Voor de gehanteerde zoektermen verwijzen we naar bijlage II: Systematische literatuursearch. Tevens verkregen we artikelen uit referentielijsten van opgevraagde literatuur. Daarnaast raadpleegden we ook andere richtlijnen voor soma- tofome stoornissen en SOLK. De werkgroepsleden hebben de geselecteerde artikelen beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en ingedeeld naar mate van bewijs. De hierbij gebruikte indeling staat in tabel 2.

 

Format

De beoordeling van de verschillende artikelen is in de verschillende teksten terug te vinden onder het kopje ‘Wetenschappelijke onderbouwing'. Het wetenschappelijke bewijs is vervolgens kort samengevat in een conclusie, met daarbij een niveau van bewijs (zie tabel 1 en 2). Om te komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijk bewijs nog andere aspecten van belang, zoals patiëntenvoorkeuren, kosten, en beschik­baarheid (in verschillende echelons). Deze aspecten worden vermeld onder het kopje ‘Overige overwegingen'. Deze overwegingen, geformuleerd door werkgroepleden, zijn dus niet gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. De aanbevelingen zijn het resultaat van het beschikbare bewijs en de overige overwegingen.

 

Tabel 2: Indeling van methodologische kwaliteit van individuele onderzoeken

 

Interventie

Diagnostisch onderzoek

Etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten onderzoeken van A2-niveau

minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een 'gouden standaard') met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor 'confounding' en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohort-onderzoek)

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohortonderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohortonderzoek of patiënt- controle onderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

 

 

Tabel 3: Niveau van conclusie

 

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onder­zoeken van niveau A2

2

Eén onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

Eén onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

© Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO Handleiding voor werkgroepleden, januari 2006

 

 


Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Afbakening in de richtlijn

In de richtlijn ligt de nadruk op algemene principes van herkenning, bejegening, diagnos­tiek en behandeling van patiënten met SOLK en somatoforme stoornissen. De richtlijn is uitdrukkelijk van toepasssing voor alle SOLK en somatoforme stoornissen.

 

De voornaamste functie van de richtlijn is het bieden van een ‘moederrichtlijn' waarin alle hulpverleners het generieke beleid kunnen vinden voor SOLK of somatoforme stoornis. Iedere discipline kan deze moederrichtlijn gebruiken om van daaruit haar eigen disciplinespecifieke richtlijn te specificeren.

De werkgroep heeft derhalve besloten de aandacht voor klachtspecifieke aspecten beperkt te houden. Immers, voor klachtspecifieke diagnostiek en beleid bestaan al veel klachtspecifieke richtlijnen, zoals de huisartsgeneeskundige NHG-standaarden, de verzekeringsgeneeskundige protocollen, de interdisciplinaire CBO-richtlijnen en Gezondheidsraadrapporten en de Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraken (LESA's). Voor CVS en fibromyalgie is een multidisciplinaire richtlijn in ontwikkeling. Derhalve zal dat hier niet worden behandeld. Ook is besloten om de chronische pijn niet uitgebreid aan bod te laten komen. De werkgroep adviseert om voor chronische pijn een aparte richtlijn te ontwikkelen.Hypochondrie is eerder beschreven in de MDR angststoornissen. We hebben echter besloten deze stoornis toch op te nemen in de richtlijn, omdat hypochondrie in de DSM gerekend wordt tot de somatoforme stoor­nissen. Bovendien zijn er sinds het verschijnen van de richtlijn angststoornissen nieuwe studies verschenen die voor ons reden waren tot aanpassing van de aanbevelingen.

De richtlijn gaat niet over SOLK en somatoforme stoornissen bij kinderen. Deze problematiek, met de grote invloed van ontwikkelingsfasen en de rol van ouders en andere opvoeders, wettigt ons inziens een aparte richtlijn.

Bij het zoeken naar literatuur is besloten om primair te zoeken op de algemene term ‘lichamelijk onverklaarde klacht' (en zijn vele varianten), op de namen van functionele syndromen (zoals prikkelbaredarmsyndroom, en niet-cardiale thoraxpijn) en op DSM-IV somatoforme stoornissen.

Tot slot heeft de werkgroep ervoor gekozen in het hoofdstuk behandeling voor één groep klachten, namelijk buikklachten, de klachtspecifieke aspecten wél uit te werken. Aan de hand van enkele gynaecologische pijnsyndromen en het prikkelba- redarmsyndroom wordt de rol van verschillende klachtspecifieke aspecten bij buikpijn geïllustreerd.

 

Opzet van de richtlijn

Keuzes

Hoewel de werkgroep ervan uitgaat dat de richtlijn zo veel mogelijk gebaseerd moet zijn op resultaten van wetenschappelijk onderzoek, bleek gaandeweg dat de grote hoeveel­heid onderzoeksgegevens slechts zeer fragmentarische kennis representeert. Enkele voorbeelden: over werkgerelateerde factoren bij rugpijn bestaat veel onderzoek, terwijl over de rol van de factor werk bij SOLK en somatoforme stoornissen in het algemeen heel weinig bekend is; kortetermijneffecten van antidepressiva worden vaak onderzocht, terwijl relevanter langetermijnonderzoek ontbreekt; naar bepaalde kruiden is verrassend veel onderzoek gedaan; over organisatie van zorg (stepped care, disease-management, effectiviteit van dezelfde therapie uitgevoerd door verschillende disciplines of in verschil­lende settings) bestaat vrijwel geen onderzoek. De meeste uitgangsvragen bleken niet of slechts zeer gedeeltelijk op basis van bestaand onderzoek te beantwoorden. De werk­groep heeft daarom op veel punten haar eigen praktische expertise laten spreken.

Ter wille van de transparantie van de richtlijn noemen we hier enkele belangrijke keuzes die de werkgroep gemaakt heeft op basis van haar eigen ervaring en consensus:

  • De werkgroep beschouwt SOLK en somatoforme stoornissen als een continuüm, lopend van enerzijds een enkelvoudige lichamelijk onvoldoende verklaarde klacht die nog niet al te lang bestaat en weinig functionele beperkingen met zich meebrengt, via langdurige SOLK met functionele beperkingen en vaak meerdere klachten naar soma­toforme stoornissen die voldoen aan de DSM-criteria, met als ernstigste de somatisa- tiestoornis. Daarbij zien we SOLK vooral als het gevolg van gebrekkige communicatie en verschillen in klachtinterpretatie tussen arts en patiënt, terwijl bij somatoforme stoornissen de rol van psychische stoornissen en aangeboren kwetsbaarheid bij de patiënt toeneemt. Dit leidt tot aanbevelingen over communicatietraining voor alle hulpverleners.
  • De werkgroep ziet een consequent tweesporenbeleid in de eerste lijn als de basis van het beleid bij patiënten met SOLK en somatoforme stoornissen.
  • De werkgroep hanteert stepped care als basisprincipe voor de organisatie van zorg. Dit houdt in dat begonnen wordt met de lichtste vorm van behandeling, en dat alle patiënten die hierop niet verbeteren een tweede en zo nodig derde stap aangeboden krijgen. Het is nog onduidelijk of patiënten met een complexe lang bestaande soma- toforme stoornis met grote belemmeringen in het dagelijks leven er baat bij hebben de eerste stappen over te slaan en direct een hooggespecialiseerde behandeling aangeboden te krijgen.
  • De werkgroep benadrukt het belang van tijdige herkenning en adequate hulp bij SOLK en somatoforme stoornissen. De werkgroep beschouwt somatoforme stoor­nissen, inclusief de somatisatiestoornis, als goed behandelbare aandoeningen, waarbij nog niet te zeggen is welk percentage van de patiënten chronisch last van hun soma- toforme stoornissen zullen houden als zij meer dan nu tijdig adequate hulp krijgen.
  • Werken met patientprofielen die het risico op iatrogene schade dan wel een chronisch beloop aangeven biedt de mogelijkheid om mensen die een hoog risico hebben op ongunstig beloop te identificeren en adequaat te behandelen en begeleiden, door de patient op geleide van diens profiel ergens in de stepped care behandeling in te laten stappen.

Bovenstaande keuzes vormen, naast de wetenschappelijke literatuur, de peilers onder de opzet van de richtlijn.

 

De indeling van de richtlijn

De indeling van de hoofdstukken volgt de uitgangsvragen.

 

Slotopmerking

Daar waar de werkgroep in deze richtlijn ‘hij' schrijft, wordt ook ‘zij' bedoeld.

Daar waar de richtlijn ‘patiënt' schrijft, erkent de werkgroep dat de term ‘cliënt' in de geestelijke gezondheidszorg veel wordt gebruikt. Omwille van de eenheid binnen deze richtlijn en binnen alle GGZ-richtlijnen is echter de term patiënt aangehouden.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
SOLK Behandeling