Schildklierfunctiestoornissen

Initiatief: NIV Aantal modules: 77

Behandeling klinische hypothyreoïdie bij schildklierfunctiestoornissen

Uitgangsvraag

Wat is de optimale medicamenteuze behandeling van hypothyreoïdie: T3/T4 combinatietherapie of T4 monotherapie?

Aanbeveling

T4 is de standaardbehandeling voor patiënten met een hypothyreoïdie.

 

Een combinatiebehandeling is te overwegen bij patiënten met ernstige persisterende klachten ondanks adequate monobehandeling van minimaal 6 maanden met laag-normale TSH-concentraties. Na de instellingsperiode duurt de combinatiebehandeling minimaal 6 maanden op dezelfde dosis. Gezien de complexe (biochemische) monitoring van combinatiebehandeling dient de behandeling bij voorkeur door een internist in de tweede lijn plaats te vinden.

 

Staak de combinatiebehandeling als er na 6 maanden geen verbetering van de klachten is.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Er zijn op grond van de beschikbare literatuur geen duidelijke verschillen in kwaliteit van leven en algeheel welbevinden tussen combinatietherapie en monotherapie bij behandeling van klinische hypothyreodie. Door de grote variëteit in vragenlijsten om algeheel welbevinden mee te meten zijn studies moeilijk te vergelijken. Hierdoor is de bewijskracht laag. Een beperking van de studies, uitgezonderd Saravan (2005), is dat de minimale behandelduur minder dan 6 maanden was, terwijl minimaal 6 maanden nodig is om echt een effect van de behandeling te verwachten. Verder maakt geen van de studies gebruik van zogenaamd slow-release LT3 preparaten. Zelfs niet alle studies schrijven LT3 tweemaal daags voor. Verder wisselen de ratio’s T4:T3 tussen alle studies. De inclusiecriteria zijn onduidelijk en ook niet homogeen. Verder is onduidelijk of iedereen wel een lage kwaliteit van leven had bij aanvang; immers bij een goede kwaliteit van leven is er weinig effect van LT3 te verwachten a priori. Andere bijdragende factoren, zoals bijvoorbeeld de onderliggende auto-immuniteit of chronische ziekte, kunnen bijdragen aan de klachten die als persisterend worden omschreven.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)

Hypothyreoïdie patiënten hebben soms persisterende klachten ondanks adequaat herstel van de TSH en vrije T4-concentraties met monotherapie. Deze groep patiënten geeft soms de voorkeur aan de combinatietherapie. Deze groep ervaart minder klachten en een betere kwaliteit van leven. Maar er is ook een groep patiënten die meer klachten ervaart met de T4/T3 combinatietherapie.

 

Kosten (middelenbeslag)

De kosten voor een behandeling van liothyronine variëren en zijn tijdsafhankelijk. Kosten spelen geen bepalende rol bij de keuze voor behandeling. Aangezien hypothyreoïdie een chronische aandoening is, is een levenslange behandeling noodzakelijk.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Er is geen onderzoek gedaan naar de aanvaardbaarheid en haalbaarheid. Het lijkt aannemelijk dat een behandeling met tablet voor de meeste patiënten aanvaardbaar en haalbaar is. Niet alle behandelaars van hypothyreoïdie hebben voldoende ervaring met de combinatiebehandeling en zullen derhalve niet starten met de combinatiebehandeling. Gezien de complexe (biochemische) monitoring van combinatiebehandeling is het wenselijk dat behandeling bij voorkeur door een internist in de tweede lijn plaatsvindt.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Er is geen bewijs dat een combinatietherapie effectiever is dan de monotherapie bij alle patiënten met een hypothyreoïdie.

 

Er zijn patiënten waarbij de monobehandeling onvoldoende verbetering van de klachten geeft. Wanneer andere factoren redelijkerwijs zijn uitgesloten, is het bij deze patiënten te overwegen om te starten met een proefbehandeling van T4/T3 combinatietherapie. Er wordt geadviseerd om een ratio T4:T3 aan te houden tussen de 13:1 en 20:1 (Wiersinga, 2012). Tevens is het advies om T3 te verdelen in twee doses per dag. Overbehandeling moet voorkomen worden. Derhalve behoort ook bij de T4/T3 combinatietherapie de TSH-concentratie binnen de normaalwaarden te blijven.

 

De combinatiebehandeling dient zorgvuldig te worden gemonitord en de duur is minimaal 6 maanden. Indien na 6 maanden geen verbetering van de klachten is, dan is het aan te bevelen de combinatiebehandeling te staken en een monobehandeling te starten. De literatuur is veelal gericht op een behandeling van 3 tot 6 maanden, waardoor het behandeladvies van 6 maanden voornamelijk is gebaseerd op de ervaring van de werkgroep.

 

De werkgroep raadt het gebruik van natuurlijk schildklierhormoon af. In Nederland is natuurlijk schildklierhormoon niet geregistreerd als geneesmiddel.

Onderbouwing

Een aanzienlijke groep van patiënten met hypothyreoïdie (5 à 10%) die behandeld wordt met levothyroxine (LT4), houdt klachten ondanks normale serum TSH en vrije T4-concentraties. Deze klachten kunnen bestaan uit vermoeidheid, depressieve klachten en in het algemeen een verminderde kwaliteit van leven. De vraag is of LT4 alleen een adequate substitutietherapie is, of dat toevoeging van liothyronine (LT3) van meerwaarde is.

Kwaliteit van leven

Laag

GRADE

De toevoeging van LT3 aan LT4 als substitutietherapie bij patiënten met klinische hypothyreoïdie lijkt de kwaliteit van leven niet te verbeteren.

 

Bronnen: (Clyde, 2003)

 

Algeheel welbevinden

Laag

GRADE

De toevoeging van LT3 aan LT4 als substitutietherapie bij patiënten met klinische hypothyreoïdie lijkt het algeheel welbevinden niet te verbeteren.

 

Bronnen: (Clyde, 2003; Appelhof, 2005; Sawka, 2003; Saravanan, 2005; Valizadeh, 2009)

 

Patiënt tevredenheid

Laag

GRADE

De toevoeging van LT3 aan LT4 als substitutietherapie bij patiënten met klinische hypothyreoïdie lijkt de patiënt tevredenheid te verbeteren.

 

Bronnen: (Appelhof, 2005)

Beschrijving studies

Er zijn vijf gerandomiseerde studies geïncludeerd die de effecten van toevoeging van LT3 aan LT4 als substitutietherapie beschrijven bij patiënten met klinische hypothyreoïdie.

  • Valizadeh (2009) voerde een gerandomiseerde gecontroleerde studie uit onder 71 patiënten met primaire hypothyreoïdie. Patiënten werden willekeurig toegewezen aan één van de twee studiegroepen. Patiënten in de combinatietherapiegroep (n=36) ontvingen LT4 en LT3 (50 µg LT4 werd afgetrokken van de gebruikelijke dosis LT4 en 6,25 µg LT3 werd tweemaal daags toegevoegd), en patiënten in de controlegroep (n=35) ontvingen LT4 monotherapie (in de gebruikelijke dosis), gedurende tenminste 4 maanden. Alle patiënten ontvingen een stabiele dosis LT4 gedurende ten minste 3 maanden voorafgaand aan de studie. De belangrijkste uitkomst was de psychosociale score gemeten met de Goldberg's General Health Questionnaire (GHQ-28) voor sociale disfunctie, psychosomatische problemen, angst en depressie.
  • In de dubbelblinde RCT van Appelhof (2005) werden patiënten met primaire hypothyreoïdie toegewezen aan één van de drie studiegroepen. Randomisatie was gestratificeerd voor patiënten met huidige ernstige depressieve stoornis (n=10). De twee studiegroepen ontvingen de gebruikelijke dosis LT4 minus 25 µg en LT3 in een dosis welke nodig was om voor Groep 1 een 10:1 T4 tot T3 ratio te bereiken, en voor Groep 2 een 5:1 T4 tot T3 ratio. Bijvoorbeeld, een patiënt die een adequate LT4 substitutie bij inclusie ontving van 100 µg, en werd toegewezen aan Groep 1 (ratio 10:1), zou 75 µg LT4 (100-25 µg) en 7,5 µg LT3 (75:7,5 µg, equivalent aan een ratio 10:1) ontvangen, terwijl een patiënt toegewezen aan Groep 2 (5:1 ratio) 75 µg LT4 (100-25 µg) en 15 µg LT3 (75:15 µg, equivalent met 5:1 ratio) zou ontvangen. De controlegroep ontving de gebruikelijke dosis LT4. De behandelduur bedroeg 15 weken, met een periode van 6 maanden voorafgaand aan de studie waarin patiënten een stabiele dosis LT4 ontvingen. De belangrijkste uitkomstmaat van de studie was de subjectieve waardering van de onderzoeksmedicatie door de patiënt, in vergelijking met hun gebruikelijke LT4 medicatie van vóór de studie. Welzijn van patiënten werd gemeten door middel van een reeks zelfrapportage vragenlijsten: de Nederlandse verkorte versie van Profile of Mood States (POMS), de Multidimensional Vermoeidheidsinventaris (MFI-20), de geestelijke gezondheid en vitaliteit subschalen van de Rand 36-item gezondheidsenquête (Rand-36), en de (Nederlandse versie van) de Symptom Checklist (SCL-90), om multidimensionale psychopathologie meten. De volgende domeinen van neurocognitief functioneren werden gemeten: aandacht en werkgeheugen (Digit Span subtest van de Wechsler Adult Intelligence Scale) leren en geheugen (Nederlandse versie van de Story Recall from the Rivermead Behavioral Memory Test (RBMT) en de Nederlandse aanpassing van de California Verbal Learning Test (CVLT)), psychomotorische snelheid (Nederlandse aanpassing van de Wechsler Adult Intelligence Scale-III), snelheid van geheugenverwerking (Memory Comparison Task (MCT)), en aandacht (Nederlandse aanpassing van de Paced Auditory Serial Attention Task).
  • Sawka (2003) randomiseerde 40 patiënten met depressieve symptomen en hypothyreoïdie tot het ontvangen van de gebruikelijke dosis LT4 plus placebo (de controlegroep, n=20) of de combinatie van LT4 plus LT3 (studiegroep, n=20) gedurende 15 weken. In de studiegroep werd 50 µg LT4 vervangen door 12,5 µg LT3, tweemaal daags. Patiënten in beide groepen ontvingen voor aanvang van de study een stabiele dosis LT4 gedurende tenminste 6 maanden. De Symptom Check-List-90 (SCL-90) en de Comprehensive Epidemiological Screens for Depression (CES-D) werden afgenomen. De Medical Outcomes Study (MOS) gezondheidsstatus vragenlijst werd afgenomen om het welzijn te beoordelen, met de volgende domeinen; fysiek functioneren, fysieke rol, lichamelijke pijn, algemene gezondheid, vitaliteit, sociaal functioneren, emotionele rol, cognitief functioneren en mentale gezondheid.
  • In de dubbelblinde gerandomiseerde studie van Clyde (2003) ontvingen patiënten met primaire hypothyreoïdie ofwel hun gebruikelijke dosis LT4 (n=23) ofwel LT3/LT4 combinatietherapie (n=23), waarbij hun gebruikelijke dosis LT4 werd verlaagd met 50 µg/d en vervangen door 7,5 µg/d LT3 tweemaal daags, gedurende 4 maanden. In de periode van tenminste 3 maanden voorafgaand aan de studie ontvingen patiënten een stabiele dosis LT4. Belangrijkste uitkomsten zijn scores op een hypothyroïdie-specifieke gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (HRQL) vragenlijst en neurocognitieve scores, inclusief aandacht en werkgeheugen, leren, geschreven verbaal geheugen, handvaardigheid en fijne visuele motoriek coördinatie. Bovendien werd de Beck Depression Inventory (BDI) afgenomen om de mate van depressieve symptomen te meten.
  • Saravana (2005) voerde een dubbelblinde RCT uit naar de effecten van combinatietherapie in patiënten op LT4-vervangende therapie (dosis ≥100 µg/d). Patiënten gekregen combinatietherapie (n=344), waarbij 50 µg LT4 werd vervangen door 10 µg LT3, of ze kregen de gebruikelijke dosis LT4 (n=353), gedurende 12 maanden. Voorafgaand aan de studie waren patiënten voor tenminste 3 maanden op een stabiele dosis LT4. Bij elk bezoek werd het psychische welzijn van de patiënt beoordeeld aan de hand van de volgende schalen: de GHQ-12, een ziektespecifieke schildkliersymptomenvragenlijst (TSQ), de Hospital Anxiety and Depression-vragenlijst (HADS) en 23 visuele analoge schalen voor stemming, cognitief gedrag en fysieke symptomen. Bovendien vulden patiënten een vragenlijst in over tevredenheid en over slaap en neuromusculaire symptomen.

 

Resultaten

Kwaliteit van leven

Eén studie onderzocht kwaliteit van leven als effect van combinatietherapie. Clyde (2003) vond geen verschil in verbetering van kwaliteit van leven tussen combinatietherapie (verandering HRQL score -15 (SD: 26)) en monotherapie (verandering HRQL score -19 (SD: 18) verschil in verandering tussen de groepen p=0,54).

 

Algeheel welbevinden

Vijf studies onderzochten verschillende aspecten van algeheel welbevinden. Valizadeh (2009) vond geen significant verschil in verbetering van de algehele score van de GHQ-28 vragenlijst voor sociale disfunctie, psychosomatische problemen, angst en depressie, tussen combinatietherapie (verandering totale GHQ-28 score -0,9 (4,6)) en monotherapie (0,4 (3,3)) (verschil in verandering tussen de groepen p=0,19). Van de vier domeinen liet alleen ‘angst/slapeloosheid’ een significante afname zien in de combinatietherapiegroep (verandering score -0,7 (1,8)) ten opzichte van de monotherapiegroep (verandering score 0,3 (1,7)) (p < 0,05).

Appelhof (2005) vond geen significante verschillen tussen de drie studiegroepen in verbetering van welzijn gemeten met de verschillende vragenlijsten (POMS, MFI-20, Rand-36, SCL-90). Van de neurocognitieve testen, vertoonde één test (CVLT) een significante lineaire relatie (p= 0,03) met behandeling, maar met de grootste verbetering in de LT4-groep (4,4 ± 11) en de minste in de 5:1 LT4/LT3-groep (0,4 ± 7) (verbetering 10:1 groep: 3,3 ± 8).

 

Sawka (2003) vond geen significant effect van combinatietherapie ten opzichte van monotherapie op zelf-beoordeelde stemming gemeten met de CES-D en SCL-90 vragenlijsten (P > 0,05 voor alle indexen). Tevens leidde combinatietherapie ten opzichte van monotherapie niet tot een grotere verandering in persoonlijk gevoel van welzijn en sociaal functioneren zoals gemeten door de verschillende domeinen van de MOS-vragenlijst (fysieke rol, lichamelijke pijn, algemene gezondheid, vitaliteit, sociaal functioneren, emotionele rol, mentale gezondheid, cognitief functioneren, mentale gezondheidsindex) (P> 0,05 voor alle indexen).

 

Clyde (2003) vond een significante afname in handvaardigheid en fijne visuele motorische coördinatie, gemeten met de Grooved Peg Board test, in de combinatietherapiegroep (verandering score: 2 (6) ten opzichte van de monotherapiegroep (verandering score: -2 (6) (p=0,03). Uit de overige 12 van de 13 neuropsychologische testen kwam geen significant verschil tussen de groepen naar voren. Clyde (2003) vond geen significant verschil in de Beck Depression Inventory (BDI)- score tussen de groepen (p=0,21, data niet weergegeven).

 

Saravanan (2005) vond geen significante verschillen tussen de combinatietherapiegroep en de monotherapiegroep in GHQ-12-Likert score (MD -0,43, BI -1,12 tot 0,26, p=0,22), de TSQ-Likert score (MD 0,08, BI -0,50 tot 0,65, p=0,79), de TSQ caseness score (MD 1,18, BI 0,85 tot 1,64, p=0,38) de HADS-depressie-vragenlijst (MD 0,84, BI 0,50 tot 1,53, p=0,64), neuromusculaire scores (MD 1,05, BI 0,74 tot 1,50, p=0,76) en algeheel welbevinden (MD 0,89, BI 0,80 tot 1,58, p=0,52). Er was alleen een significante verbetering op de HADS-angst-vragenlijst in de combinatietherapiegroep ten opzichte van de monotherapiegroep (MD 0,55 (3,2 tot 0,95), p=0,03), en de GHQ-caseness (MD (0,61 (0,42 tot 0,90), p=0,01).

 

Patiënt tevredenheid

Eén studie onderzocht patiënt tevredenheid. Appelhof (2005) laat zien dat de onderzoeksmedicatie de voorkeur had boven de gebruikelijke behandeling voor 14/48 patiënten (29,2%) in de LT4 groep, 19/46 patiënten (41,3%) in de 10:1 ratio combinatiegroep, en 24/46 patiënten (52,2%) in de 5:1 ratio combinatiegroep (x2 test voor trend, P = 0,024). Dit suggereert een lineaire toename van tevredenheid met de studiemedicatie met een toenemend aandeel van LT3 (Appelhof, 2005). Aangetekend dient te worden dat bij de 5:1 ratio combinatiegroep er gewichtsverlies optrad. Mogelijk dat dit het gevolg was van te veel schildklierhormoonactie, gezien ook de gesupprimeerde TSH- concentratie.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor RCT’s start op hoog. De bewijskracht voor de uitkomstmaat Kwaliteit van leven is met twee niveaus verlaagd gezien het geringe aantal patiënten (imprecisie). De bewijskracht voor de uitkomstmaat Algeheel welbevinden is met twee niveaus verlaagd gezien de tegenstrijdige resultaten (inconsistentie), en de verscheidenheid aan vragenlijsten waardoor resultaten niet te vergelijken zijn. De bewijskracht voor de uitkomstmaat Patiënt tevredenheid is met twee niveaus verlaagd gezien het geringe aantal patiënten (imprecisie).

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag (vragen):

Wat zijn de (on)gunstige effecten van toevoeging van LT3 aan LT4 als substitutietherapie bij patiënten met klinische hypothyreoïdie?

 

P: patiënten met klinische hypothyreoïdie, die biochemisch euthyreoot zijn (normalisering TSH en vrij T4);

I: T3/T4 combinatie therapie;

C: T4 monotherapie;

O: kwaliteit van leven (SF-36 of THYPRO), patiënttevredenheid, algeheel welbevinden.

 

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep achtte kwaliteit van leven (THYPRO) en algeheel welbevinden (SF36) voor de besluitvorming cruciale uitkomstmaten en patiënt tevredenheid voor de besluitvorming een belangrijke uitkomstmaat.

De werkgroep definieerde een verschil van 9 punten op de THYPRO vragenlijst als klinisch (patiënt) relevant.

 

Zoeken en selecteren (Methode)

In de databases Medline (via OVID), en Embase (via Embase.com) is op 4 september 2019 met relevante zoektermen gezocht naar de (on)gunstige effecten van T3/T4 combinatietherapie ten opzichte van T4 monotherapie als substitutietherapie bij patiënten met klinische hypothyreoïdie. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 93 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: systematische reviews en RCT’s, een behandelduur van tenminste 15 weken, met een stabiele prestudie fase van 3 maanden. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 23 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 18 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording), en vijf studies definitief geselecteerd.

 

Resultaten

Vijf onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidencetabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk-of-biastabellen.

  1. 1 - Appelhof, B. C., Fliers, E., Wekking, E. M., Schene, A. H., Huyser, J., Tijssen, J. G.,... & Wiersinga, W. M. (2005). Combined therapy with levothyroxine and liothyronine in two ratios, compared with levothyroxine monotherapy in primary hypothyroidism: a double-blind, randomized, controlled clinical trial. The Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, 90(5), 2666-2674.
  2. 2 - Clyde, P. W., Harari, A. E., Getka, E. J., & Shakir, K. M. (2003). Combined levothyroxine plus liothyronine compared with levothyroxine alone in primary hypothyroidism: a randomized controlled trial. Jama, 290(22), 2952-2958.
  3. 3 - Saravanan, P., Simmons, D. J., Greenwood, R., Peters, T. J., & Dayan, C. M. (2005). Partial substitution of thyroxine (T4) with tri-iodothyronine in patients on T4 replacement therapy: results of a large community-based randomized controlled trial. The Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, 90(2), 805-812.
  4. 4 - Sawka, A. M., Gerstein, H. C., Marriott, M. J., MacQueen, G. M., & Joffe, R. T. (2003). Does a combination regimen of thyroxine (T4) and 3, 5, 3′-triiodothyronine improve depressive symptoms better than T4 alone in patients with hypothyroidism? Results of a double-blind, randomized, controlled trial. The Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, 88(10), 4551-4555.
  5. 5 - Valizadeh, M., Seyyed-Majidi, M. R., Hajibeigloo, H., Momtazi, S., Musavinasab, N., & Hayatbakhsh, M. R. (2009). Efficacy of combined levothyroxine and liothyronine as compared with levothyroxine monotherapy in primary hypothyroidism: a randomized controlled trial. Endocrine research, 34(3), 80-89.
  6. 6 - Wiersinga, W. M., Duntas, L., Fadeyev, V., Nygaard, B., & Vanderpump, M. P. (2012). 2012 ETA guidelines: the use of L-T4+ L-T3 in the treatment of hypothyroidism. European thyroid journal, 1(2), 55-71.

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics 2

Intervention (I)

Comparison / control (C) 3

 

Follow-up

Outcome measures and effect size 4

Comments

Valizadeh, 2009

Type of study:

RCT

 

Setting and country: Academic Medical Center, Iran

 

Funding and conflicts of interest: no funding described. No conflict of interest declared

Inclusion criteria:

- 18 to 60 years

- receiving a stable dose of LT4 for at least 3 months prior to study

 

Exclusion criteria:

- taking suppressive doses of thyroxine,

antiobesity chemicals, amiodarone, corticosteroids, ferrous sulfate, or psychiatric

pharmaceuticals

- if they had cardiac diseases or medical problems that would affect renal or liver function

- if they had psychiatric disorders

- if they were pregnant.

 

 

N total at baseline:

Intervention: 35

Control: 36

 

Important prognostic factors2:

For example

age ± SD:

I: 39.2 (11.2)

C: 38.8 (11.7)

 

Sex:

I: 80% F

C: 80% F

 

Cause of hypothyroidism No (%)

Autoimmune thyroiditis

I: 22 (73.3)

C: 24 (80.0)

Radioactive iodine therapy

I: 7 (23.4)

C: 5 (16.7)

Thyroidectomy

I: 1 (3.3)

C: 1 (3.3)

 

Groups comparable at baseline

Combination therapy:

LT4 and LT3, 50 ug LT4 was subtracted from the T4 dose and 6,25 ug LT3 was added twice daily

 

 

Treatment period 4 months, stable prestudy 3 months

LT4 (50 ug LT4 given in capsules of 25 ug twice daily)

Length of follow-up:

4 months

 

Loss-to-follow-up (incomplete outcome data):

 

Intervention: 6 (17%)

Reasons:

- pregnancy (n=1)

- palpitation (n=4)

- digestive problems (n=1)

 

Control: 5 (14%)

Reasons:

- digestive problems (n=5)

 

 

Quality of life/Overall wellbeing

Goldberg’s General Health

Questionnaire (GHQ-28)

 

The overall score of GHQ-28 was not significantly different between LT4 and combined LT4/LT3 groups.

Of the four subscales of the GHQ-28, the only significant difference (p<0.05) was observed in the mean score of anxiety/insomnia. In combined LT4/LT3 group the mean score for anxiety/insomnia decreased from 7.9 (SD = 2.9) to 7.2 (SD = 3.0) over the 4 months, whereas in monotherapy group it increased from 7.8 (SD = 4.5) to 8.1 (SD = 4.5).

 

TSH/fT4

Change TSH (mIU/mL) from baseline to 4 months:

LT4/LT3: -0.2 (1.1)

LT4: -0.1(1.2). Difference between groups: p= 0.61

 

Patient preferences

-

 

Appelhof, 2005

Type of study:

randomized controlled double-blind trial

 

Setting and country: Academic medical center, the Netherlands

 

Funding and conflicts of interest:

a grant from the Academic Medical Center Anton Meelmeijer Fund (SAG 05002)

Inclusion criteria:

- 18 to 70 years

- receiving an adequate dose of LT4 for at least 6 months prior to study

 

Exclusion criteria:

- history of congenital

hypothyroidism, hyperthyroidism, thyroidectomy, 131I-therapy, or thyroid cancer

- angina pectoris, paroxysmal supraventricular tachycardia, or

any serious unstable medical condition

- were pregnant or within 6 months postpartum

- insufficient understanding of the Dutch language

 

N total at baseline:

I1: 46

I2: 47

C: 48

 

Important prognostic factors2:

For example

age ± SD:

I1: 46.8 ± 9.8

I2: 49.8 ± 9.4

C: 48.5 ± 9.4

 

Sex:

I1: 38 (83) % F

I2: 41 (89) % F

C: 41 (85) % F

 

Groups comparable at baseline

 

T4: usual dose minus 25

µg/d; T3: dose required

to achieve either a:

-Group 1: 10:1 T4 to T3 ratio

-Group 2: 5:1 T4 to T3 ratio (two separate study arms)

 

Treatment period 15 weeks, stable prestudy 6 months

T4: usual dose

Length of follow-up:

15 weeks

 

Loss-to-follow-up:

Intervention:

- Group 1: 5 (11%)

Reasons:

- side effects (n=3)

- personal time constraints (n=2)

 

- Group 2: 2 (4%)

Reasons:

- unexpected travels (n=1)

- illness unrelated to study medication (n=1)

 

Control: 4 (8%)

Reasons:

- side effects (n=4)

 

 

Quality of life/Overall wellbeing

Compared with baseline, all three study groups showed improvements in all subscale scores of all questionnaires at end point, with the only exceptions of the MFI-20 physical fatigue subscale score for the 10:1 group and the SCL-90 agoraphobia subscale score for the LT4 group.

Many within-group improvements were significant when baseline and end point scores were compared by means of paired t tests.

There was no significant difference among the three groups in the mean improvement on any of the subscale scores.

 

Neurocognitive tests: One of the test results (CVLT immediate recall) showed a significant linear relation (p=0.03) with treatment but with the largest improvement in the LT4 group and the

least in the 5:1 LT4/LT3 group.

 

TSH/fT4

Median end point serum TSH

was 0.64 µU/ml (mIU/L), 0.35 µU/ml (mIU/L), and 0.07 µU/ml (mIU/L), respectively (ANOVA on ln(TSH) for linear trend, P < 0.01).

 

Median end point fT4 (ng/dl) was 1.18 ng/dl, 1.02 ng/dl, and 1.00 ng/dl respectively, lineair trend P<0.01

 

Patient preferences

study medication was preferred to usual treatment by 14 of 48 patients (29.2%) in the LT4 group, 19 of 46 patients (41.3%) in the 10:1

ratio group, and 24 of 46 patients (52.2%) in the 5:1 ratio group (X2 test for trend, P = 0.024). This suggests a linear

increase in satisfaction with study medication with an increasing proportion of LT3.

 

Sawka, 2003

Type of study:

Double-Blind, Randomized, Controlled Trial

 

Setting and country: general endocrine clinics, Canada and Unites States

 

Funding and conflicts of interest:

Funding not described.

Dr. Gerstein holds the Population Health Institute Chair in Diabetes

Research (Sponsored by Aventis)

Inclusion criteria:

- 25 to 75 years

- an established diagnosis of primary hypothyroidism

- stable, unchanged dose of levothyroxine for 6 months before randomization

- baseline TSH concentration within normal limits

- evidence of depressive symptoms as defined by a score of more than 5 on the 30-item

General Health Questionnaire on 2 occasions, at least 2wk apart.

 

Exclusion criteria:

- history of hyperthyroidism,

thyroidectomy, or thyroid cancer

- a diagnosed mood disorder predating the hypothyroidism - concurrent medication that may affect mental state

- concurrent medical illness that may affect mental state or that required active

treatment

- unable to complete questionnaires

- fertile women who were not using reliable birth control methods.

 

 

N total at baseline:

Intervention: 20

Control: 20

 

Important prognostic factors2:

For example

age ± SD:

I: 45.0 ± 10.1

C: 49.5 ± 11.8

 

Sex:

I: 15% M

C: 5% M

 

Groups comparable at baseline

Describe intervention (treatment/procedure/test):

 

50 μg LT4 was replaced with 25 μg LT3

 

 

treatment period 15 weeks, stable prestudy 6 months

Describe control (treatment/procedure/test):

 

T4: usual dose

Length of follow-up:

15 weeks

 

Loss-to-follow-up:

Intervention: 2 (10%)

Reasons:

- side-effects (n=2)

 

Control: 5 (25%)

Reasons:

- side-effects (n=2)

- persistently high TSH levels (n=1)

- no explanation (n=2)

 

 

Quality of life/Overall wellbeing

 

T4/t3 therapy did not significantly affect self-assessed mood as measured by the CES-D scale or the SCL-90 subscales (depression, anxiety, global severity index, positive symptom total, positive symptom distress index) compared with T4 plus placebo (P >0.05 for all indexes).

T4/T3 did not lead to a greater change in personal sense of

well-being and social functioning as measured by the MOS subscales (physical role, bodily pain, general health, vitality, social functioning, emotional role, mental health, cognitive

functioning, mental health index) than continuation of T4

therapy (P > 0.05 for all indexes).

 

 

TSH/fT4

T4/T3 raised free T3 concentrations (P < 0.001) and decreased free T4

concentrations (P < 0.001) compared with the continuation of T4 treatment; this effect was seen within 2–4wk of starting therapy.

The mean TSH concentrations remained in the normal range throughout the study in both groups, with no significant overall effect of treatment group on this value (P = 0.06).

 

Patient preferences

-

 

Clyde, 2003

Type of study:

Randomized-double-blind controlled trial

 

Setting and country: Military treatment facility, United States

 

Funding and conflicts of interest: funding was provided by the Clinical Investigation program of the National Naval Medical Center, Bethesda, Md.

 

Inclusion criteria:

- 18 to 65 years

- receiving treatment for primary hypothyroidism for >6 months, including stable dose of T4 for 3 months

 

Exclusion criteria:

- taking suppressive doses of thyroid hormone

- pregnancy

- cardiac disease

- medical problems that would significantly affect renal or liver function

- taking corticosteroids, amiodarone, carafate, cholestyramine,

>325 mg/d iron

 

N total at baseline:

Intervention: 22

Control: 22

 

Important prognostic factors2:

For example

age ± SD:

I: 43.1 (11.3)

C: 45.2 (9.7)

 

Sex:

I: 86% F

C: 77% F

 

Groups comparable at baseline

usual T4 dose, of which 50 µg/d was replaced with T3 7.5 µg/d, twice daily

 

treatment period 4 months, stable prestudy 3 months

Usual dose T4

Length of follow-up:

4 months

 

Loss-to-follow-up:

Intervention: 1 (4%)

Reasons: physical complaints

 

Control: 1 (4%)

Reasons: lack of time

 

 

Quality of life/Overall wellbeing

HRQL change after 4 months:

Combi group: 15 (26), T4 group 19 (18), p=0.54

 

In 12 of 13 neuropsychological tests there was no significant difference between the 2 groups. Only in the Grooved Peg Board: combi group 2 (6), T4 group -2 (6), p=0.03

 

No difference in BDI score between the groups, p=0.21 (data not shown)

 

TSH/fT4

TSH change after 4 months: Combi group -0.6 (2.4), T4 group -0.05 (2.2), p=0.46

 

fT4 change after 4 months:

combi group -0.4 (0.3), T4 group 0.02 (0.28), p<0.001

 

 

Patient preferences

-

 

Saravanan, 2005

Type of study: randomized, double-blind, controlled trial

 

Setting and country: family practices, United Kingdom

 

Funding and conflicts of interest: supported by funding from South West NHS R&D and Goldshield Pharmaceuticals PLC.

Inclusion criteria:

- 18–75 years

- T4 dose ≥100 µg/d

- TSH level recorded in the last 15 months and the last level known to be within the local laboratory reference range

- no T4 dose adjustments in the

last 3 months

 

Exclusion criteria:

- a history of myocardial infarction, unstable angina or heart failure in the previous 3 months

- thyroid cancer or secondary hypothyroidism

- cholestyramine use

- use of antidepressants in the previous 3 months or amiodarone in the previous 12 months

 

N total at baseline:

Intervention: 344

Control: 353

 

Important prognostic factors2:

For example

age ± SD:

I: 57.1 ± 11.3

C: 57.6 ± 10.8

 

Sex:

I: 83.4% F

C: 84.2% F

 

Groups comparable at baseline

 

Usual dose T4 of which 50 µg/d was replaced with T3 10 µg/d

 

treatment period 12 months, stable prestudy 3 months

Usual dose

 

 

Length of follow-up:

12 months

 

Loss-to-follow-up:

Intervention: 62 (18%)

Reasons:

- died of unrelated

causes (n=1)

- hyperthyroid symptoms (n=16)

- hypothyroid symptoms (n=17)

- combi hypo and hyperthyroid symptoms (n=3)

 

 

Control: 62 (18%)

Reasons:

- died of unrelated causes (n=1)

- hyperthyroid symptoms (n=11)

- hypothyroid symptoms (n=30)

- combi hypo and hyperthyroid symptoms (n=3)

 

 

The remaining withdrawals

were due to adverse reaction (13), protocol violation

(5), and unexplained withdrawal of consent (11).

Quality of life/Overall wellbeing

 

GHQ Likert score

MD -0.43 (-1.12 to 0.26), p=0.218

GHQ caseness MD 0.61 (0.42 to 0.90; P< 0.01)

 

TSQ Likert score

MD 0.08 (-0.50 to 0.65), p=0.789

TSQ caseness

MD 1.18 (0.85 to 1.64) p=0.381

 

HADS anxiety

MD 0.55 (0.32 to 0.95), p=0.033

 

HADS depression

MD 0.84 (0.50 to 1.53), p=0.64

 

Neuromusculair

MD 1.05 (0.74 to 1.50), p=0.758

 

Well-being

MD 0.89 (0.80 to 1.58), p=0.516

 

When the subjects were reassessed at 12 months, GHQ

scores in the intervention group (T3) had risen (worsened,

P =0.0034), and there was now no difference between the two groups (T3 versus T4 alone, P = 0.24)

 

fT4:

MD: -0.43 (95% CI -0.47 to -0.39, P<0.001)

 

TSH:

MD 1.58 (1.46 to 1.7), P < 0.001

 

 

 

Patient preferences

 

 

Risk of bias table for intervention studies (randomized controlled trials)

Study reference

 

 

 

 

(first author, publication year)

Describe method of randomisation1

Bias due to inadequate concealment of allocation?2

 

 

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to inadequate blinding of participants to treatment allocation?3

 

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to inadequate blinding of care providers to treatment allocation?3

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to inadequate blinding of outcome assessors to treatment allocation?3

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to selective outcome reporting on basis of the results?4

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to loss to follow-up?5

 

 

 

 

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to violation of

intention to treat analysis?6

 

 

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Valizadeh, 2009

Not described

Unclear

Not described

Unlikely

Both the patients and the physicians who assessed the patients were blind to

the interventions.

Unlikely

Both the patients and the physicians who assessed the patients were blind to

the interventions.

Unlikely

Both the patients and the physicians who assessed the patients were blind to

the interventions.

Unlikely

Unlikely

Unclear

Appelhof, 2005

Randomization by means of a computer-generated list such that for every six patients, two were assigned to each treatment arm

Likely

Unlikely

Neither the investigators nor the patients were aware of the treatment assignments throughout the trial.

Unlikely

Neither the investigators nor the patients were aware of the treatment assignments throughout the trial.

Unlikely

Neither the investigators nor the patients were aware of the treatment assignments throughout the trial.

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Analyses for the primary outcome were performed according to the intention-to-treat principle

Sawka, 2003

Participants were centrally randomized

Unlikely

Both participants

and investigators were unaware of the treatment allocation.

Unlikely

The patients, investigators, and physicians were all blinded to the intervention.

Unlikely

The patients, investigators, and physicians were all blinded to the intervention.

Unlikely

The patients, investigators, and physicians were all blinded to the intervention.

Unlikely

Likely

Percentages of patients lost to follow differ between groups

Unlikely

Analyses were performed according to the intention-to-treat principle

Clyde, 2003

Pharmacy maintained the concealed randomization list, stratified in blocks of 10 according to computer-generated random number table.

Unlikely

The patients, investigators, and physicians were all blinded to treatment allocation.

Unlikely

The patients, investigators, and physicians were all blinded to the intervention.

Unlikely

The patients, investigators, and physicians were all blinded to the intervention.

Unlikely

The patients, investigators, and physicians were all blinded to the intervention.

Unlikely

Unlikely

Unclear

Saravanan, 2005

randomized by sequential allocation of study numbers (to which treatment groups had been randomly preallocated).

Unlikely

Unlikely

The patients, investigators, and physicians were all blinded to the intervention.

Unlikely

The patients, investigators, and physicians were all blinded to the intervention.

Unlikely

The patients, investigators, and physicians were all blinded to the intervention.

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Results were analyzed by intention

to treat

 

Exclusietabel

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Biondi, 2012

Achtergrondartikel

Nygaard, 2009

Behandelperiode te kort (12 weken)

Fadeyev, 2010

Geen stabiele behandelperiode voor aanvang studie

Slawik, 2007

Andere PICO

Escobar-Morreale, 2005

Behandelperiode te kort (8 weken)

Siegmund, 2004

Behandelperiode te kort (12 weken)

Joffe, 2004

Verkeerd studietype (short report, zonder data)

Walsh, 2003

Behandelperiode te kort (10 weken)

Bunevicius, 1999

Behandelperiode te kort (5 weken)

Akirov, 2019

De in de review geïncludeerde studies, voldoen niet aan inclusiecriteria

McDermott, 2012

Achtergrondartikel

Joffe, 2007

Achtergrondartikel

Wartofsky, 2013

Achtergrondartikel

Bunevicius, 2002

Behandelperiode te kort (5 weken)

Ma Chao, 2009

De in de review geïncludeerde studies, voldoen niet aan inclusiecriteria

Grozinsky-Glasberg, 2006

De in de review geïncludeerde studies, voldoen niet aan inclusiecriteria

Saravanan, 2007

Sub studie van de geïncludeerde studie Saravanan (2005)

Fadeyev, 2005

Andere PICO

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-11-2021

Laatst geautoriseerd  : 01-11-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2026 bepaalt het bestuur van de NIV of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De NIV is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

Deze richtlijn is goedgekeurd door:

  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Schildklier Organisatie Nederland

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn geeft aanbevelingen ten aanzien van behandeling van volwassen patiënten (leeftijd ≥ 18 jaar) met schildklierfunctiestoornissen. Doel van deze gedeeltelijke herziening is om een richtlijn te verkrijgen waarin de meeste recente medische kennis omtrent de zorg voor patiënten met schildklierfunctiestoornissen wordt meegenomen.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met schildklierfunctiestoornissen.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met schildklierfunctiestoornissen.

 

Werkgroep

  • Prof. dr. E. Fliers (voorzitter vanaf 1 mei 2019), internist-endocrinoloog, NIV
  • Prof. dr. R. Peeters (voorzitter tot 1 mei 2019), internist-endocrinoloog, NIV
  • Dr. W.E. Visser, internist-endocrinoloog, NIV
  • Dr. A. Roos, internist-endocrinoloog, NIV
  • Dr. M. Medici, internist-endocrinoloog, NIV
  • Dr. A.F. Muller, internist-endocrinoloog, NIV
  • Prof. dr. O.M. Dekkers, internist-endocrinoloog en klinisch epidemioloog, NIV
  • Dr. A.A. Bouman, SON
  • Dr. M.M.E. van Rumste, gynaecoloog, NVOG (vanaf 1 april 2019)
  • Drs. M. Sijbom, huisarts, NHG (vanaf 1 juli 2019)
  • Dr. S.A.A van den Berg, klinisch chemicus, NVKC (vanaf 1 augustus 2019)
  • Drs. J.H. Scheffer, bedrijfsarts, NVAB (vanaf 1 september 2020)

 

Met ondersteuning van

  • Drs. L. Boerboom, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. S.R. Zwakenberg, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. N.L. van der Zwaluw, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. A.J. Versteeg, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met evt. belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Prof. dr. E. Fliers, internist-endocrinoloog, NIV

(voorzitter vanaf 1-5-2019)

Hoofd- afdeling Endocrinologie en Metabolisme, Amsterdam UMC,

Hoogleraar Endocrinologie UvA

Board memberships, committees:

- ETA guideline committee diagnosis and management of central hypothyroidism (2017-2018)

- Executive Committee European Thyroid Association (tot 2019)

- Program organizing committee ETA Annual Meeting 2017, 2018, 2019

- Member Thyroid Network of Dutch Endocrine Society (NVE) (2017 - present)

 

Voorzitter Medische Adviesraad Schildklier Organisatie Nederland (SON)

Geen

Geen

Prof. dr. R. Peeters, internist-endocrinoloog, NIV

(voorzitter tot 1-05-2019)

Erasmus MC, Internist-endocrinoloog, hoogleraar schildklierziekten

Member of International guideline committees: American Thyroid Association Task Force: Guidelines for thyroid disease and pregnancy (not remunerated)

 

Board memberships and committees of professional societies:

- Programme Organizing Committee of the 2019 European Congress of Endocrinology. 2018 Annual Meeting of the American Thyroid Association

- Iodine Global Network (https://www.ign.org/), National representative for the Netherlands (not remunerated)

- Chair of the Scientific Advisory Board of the World Iodine Association (not remunerated)

- Treasurer of the Dutch Thyroid Club / Foundation for Thyroid Research (not remunerated)

Zie transparantieregister voor financiële banden (red: diverse diensten met onkosten) vergoeding van Shire International licenising, Genzyme Europe BV, Ipsen Farmaceutica BV, Merck BV, IBSA, Bayer,

- Adviesraad Eisai BV (vergoeding)

Vergoedingen waren niet gerelateerd aan de richtlijn

 

Dr. W.E. Visser, internist-endocrinoloog, NIV

Erasmus MC, Internist-endocrinoloog

Member of international committees

- European Thyroid Association Task Force: Guideline on Diagnosis and Management of Resistance to Thyroid Hormone & other disorders of thyroid hormone action (2016 - present)

- Educational Committee of the European Thyroid Association (2017 - present)

- Chair Thyroid Network of Dutch Endocrine Society (NVE) (2017 - present)

 

Editorial Board membership

- Editorial Board of Frontiers in Neurogenomics (2013 - present)

- Editorial Board of the Journal of Endocrinology (2016 - present)

- Editorial Board of the Journal of Molecular Endocrinology (2016 - present)

- Editorial Board of the Endocrinology, Diabetes and Metabolism (2016 - present)

- Editorial Board of the European Thyroid Journal (2017 - present)

 

Management role in International Consortia

- Founder and chair MCT8 patient registry (2016 - present).

- Chair rare thyroid hormone signalling disorders in Endo-ERN (European Reference Networks) (2016 - present)

- Chair Thyroid Group of Endo-ERN EuRRECa (2018 - present)"

Geen

Vergoedingen niet gerelateerd aan richtlijn (diabetes, schildklierkanker)

Dr. A. Roos, internist-endocrinoloog, NIV

Internist-endocrinoloog Martini Ziekenhuis, Groningen

Geen

Geen

Geen

Dr. M. Medici, internist-endocrinoloog, NIV

Internist-Endocrinoloog radboudUMC (0,6 fte) en Erasmus MC (0,4 fte)

Management role in International Consortia

  • Founder of the ThyroidOmics Consortium
  • PI of the CHARGE Thyroid Function Working Group

 

Memberships (inter)national committees:

  • Thyroid Studies Collaboration Publication Committee
  • Scientific board of the Dutch Thyroid Cancer Group (DTCG)
  • Member Thyroid Network of Dutch Endocrine Society (NVE) (2017 - present)

Editorial Board memberships:

  • Editorial board member Thyroid
  • Editorial board member Thyroid Research

Erasmus Universiteit Fellowship: geen belang bij het advies van de richtlijn.

Geen

Dr. A.F. Muller, internist-endocrinoloog, NIV

Internist, Diakonessenhuis

Zie transparantieregister (red: diverse diensten met (onkosten)vergoeding voor Novo Nordisk, Eli Lilly and Company (adviesraad), Amgen, Sanofi)

 

Vergoedingen waren niet gerelateerd aan de richtlijn (diabetes, schildklierkanker)

 

Prof. dr. O.M. Dekker, internist, NIV

Hoogleraar Interne Geneeskunde

LUMC Leiden

Collegelid CBG (betaald)

Lid Gezondheidsraad (onbetaald)

Voorzitter Vereniging Epidemiologie (onbetaald)"

Geen

Geen

Dr. A.A. Bouman, SON

Gepensioneerd (tot 1-9-2012 werkzaam als Klinisch chemicus bij het Vumc)

Geen

Geen

Geen

Drs. J.H. Scheffer, NVAB

Bedrijfsarts

Geen

Geen

Geen

Dr. M.M.E. van Rumste, gynaecoloog, NVOG

Gynaecoloog, Catherinaziekenhuis

Geen

Geen

Geen

Drs. M. Sijbom, huisarts, NHG

Huisarts

Geen

Geen

Geen

Dr. S.A.A van den Berg, klinisch chemicus, NVKC

Klinisch Chemicus, Erasmus MC

Geen

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door afgevaardigden van de patiëntenvereniging Schildklier Organisatie Nederland (SON). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenvereniging.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt, wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn (Richtlijn schildklierfunctiestoornissen, 2012) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door middel van een schriftelijke invitational conference. De werkgroep stelde vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De gespecificeerde zoekstrategieën zijn op te vragen bij het Kennisinstituut.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ACROBAT-NRS - voor observationeel onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaald dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (eindconclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een eindconclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg. De module over organisatie van zorg wordt opgenomen in deel 2 van de richtlijn.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de bijlage Kennislacunes beschreven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialist.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Schildklierstoornis zwangerschap & postpartum