Schildklierfunctiestoornissen bij immunotherapie
Uitgangsvraag
Welke, hoe vaak en wanneer komen schildklierfunctiestoornissen voor bij behandeling met monoklonale antilichamen, tyrosine kinase remmers en interferon en wat is het gewenste beleid?
De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:
- Welke, hoe vaak en wanneer komen schildklierfunctiestoornissen voor bij behandeling met monoklonale antilichaam therapie?
- Welke, hoe vaak en wanneer komen schildklierfunctiestoornissen voor bij behandeling met tyrosine kinase remmers?
- Welke, hoe vaak en wanneer komen schildklierfunctiestoornissen voor bij behandeling met interferon?
Aanbeveling
Screen voor, tijdens en na behandeling met monoklonale antilichamen, tyrosine kinase remmers en interferonen op het ontstaan van schildklierfunctiestoornissen.
Monoklonale antilichamen (zie ook het Stroomschema in de bijlage):
Bij behandeling met monoklonale antilichamen wordt aanbevolen de schildklierfunctie (TSH en FT4) te bepalen voor elke kuur gedurende de eerste 6 maanden, daarna na iedere 2 kuren en eenmalig 3 maanden na de laatste kuur, alsook op indicatie.
De behandeling is conform de behandeling van een subacute granulomateuze of lymfocytaire thyreoïditis: Expectatief tijdens de thyreotoxische fase, waarbij symptomatische behandeling met een beta-blokker overwogen dient te worden. Bij persisterende thyreotoxicose wordt geadviseerd TSH-receptor antistoffen te bepalen om een M. Graves uit te sluiten.
Bij een hypothyreoïdie met of zonder voorafgaande hyperthyreoïdie wordt geadviseerd met levothyroxine te behandelen bij TSH >10 mIU/L (ongeacht FT4), en bij een TSH 5 tot 10 mIU/L met verlaagd FT4. Bij een TSH 5 tot 10 mIU/L met een normaal FT4 kan LT4 overwogen worden bij evidente hypothyreote klachten. Een centrale hypothyreoïdie op basis van hypofysitis dient behandeld te worden met levothyroxine suppletie. Allereerst dient er getest te worden op uitval van de hypofyse-bijnieras (cortisol bepaling) om een hypocortisolemische crisis na starten van levothyroxine te voorkomen. Naast aanvulling van een cortisoltekort in fysiologische doseringen hebben hoge dosis steroïden geen rol in de behandeling van een hypofysitis. Na stoppen van monoklonale antilichamen kan een levothyroxine verlaging overwogen worden om te kijken of de schildklierfunctie zich heeft hersteld.
Tyrosinekinase remmers
Bij het gebruik van tyrosinekinase remmers (TKI) wordt aanbevolen de schildklierfunctie (TSH) te bepalen voorafgaand aan starten van de behandeling. Tijdens de eerste vier cycli van de behandeling dient telkens op de eerste en laatste dag van het toedienen van een TKI de schildklierfunctie bepaald te worden. Indien de schildklierfunctie normaal blijft kan vervolgens volstaan worden met herhaling van deze bepalingen eenmaal per drie cycli. Een verhoogd TSH aan het eind van een cyclus zou kunnen herstellen tijdens de navolgende stop-periode. Indien het TSH aan het begin van de cyclus verhoogd is, is de kans op verder oplopen van het TSH groot en dient levothyroxine overwogen te worden, afhankelijk van de hoogte van het TSH. In het geval van continu toedienen van een TKI zonder stop-weken dient de schildklierfunctie elke maand gecontroleerd te worden, met afnemende frequentie. De behandeling is conform de behandeling van een subacute granulomateuze of lymfocytaire thyreoïditis
Interferonen
Bij het gebruik van interferonen wordt aanbevolen de schildklierfunctie (TSH) te bepalen voorafgaand aan starten van de behandeling, en nadien iedere maand, met afnemende frequentie. De behandeling is conform de behandeling van een subacute granulomateuze of lymfocytaire thyreoïditis.
Overwegingen
Uit de literatuuranalyse blijkt dat tijdens behandeling met monoklonale antilichamen, tyrosine kinase remmers of interferonen schildklierfunctiestoornissen kunnen optreden.
Bij de interpretatie van de incidenties van thyreotoxicose en hypothyreoïdie is het van belang in acht te nemen dat de meeste gevallen een thyreoïditis betreffen, waarbij een relatief kortdurende thyreotoxische fase gevolgd wordt door een hypothyreote fase. Dit kan hebben geleid tot een onderrapportage van de thyreotoxicose. Het overgrote deel van de studies hebben hun data echter niet longitudinaal geanalyseerd en beschrijven de incidenties van thyreotoxicose en hypothyreoidie separaat, wat een moeilijk te interpreteren beeld geeft. Een belangrijke beperking van de meeste studies was het feit dat er niet systematisch op schildklierfunctiestoornissen werd gescreend. In de meest studies werd niet regelmatig de schildklierfunctie bepaald en waren de gevonden incidenties enkel gebaseerd op patiënten bij wie op basis van symptomen een schildklierfunctiestoornis was vastgesteld. Daar schildklierdysfunctie vaak gepaard gaat met milde en aspecifieke klachten, is het derhalve zeer waarschijnlijk dat de gevonden percentages een onderschatting zijn van het werkelijke voorkomen van schildklierfunctiestoornissen bij deze middelen. Er is heterogeniteit in de gebruikte schildklierfunctie afkapwaarden en definities van hypothyreoïdie en thyreotoxicose. Daarnaast hebben de patiëntenpopulaties die met monoklonale antilichamen en tyrosine kinase remmers worden behandeld een verhoogd risico op een non-thyroidal illness, wat kan leiden tot afwijkende TSH en FT4 waarden. Tenslotte geeft monoklonaal antilichaam behandeling een verhoogd risico op velerlei andere auto-immuun bijwerkingen, welke meestal behandeld worden met prednison. Hoge doseringen prednison kunnen middels centrale suppressie van de hypofyse-schildklieras en invloed op perifere conversie van schildklierhormoon ook effecten hebben op TSH en FT4 waarden. Voor zowel de non-thyroidal illness als het prednison gebruik geldt dat het onduidelijk is hoe groot deze groepen zijn en in hoeverre dit invloed heeft gehad op de gevonden incidenties van hypothyreoïdie en thyreotoxicose.
Ondanks bovengenoemde beperkingen toont de huidige literatuur duidelijk dat schildklierfunctiestoornissen frequent voorkomen tijdens behandeling met monoklonale antilichamen, tyrosine kinase remmers en in mindere mate interferonen. Gezien de veelal aspecifieke klachten van een thyreotoxicose of hypothyreoïdie acht de werkgroep het zinvol te screenen op deze stoornissen. Er zijn geen studies beschikbaar die verscheidene screenings strategieën met elkaar vergelijken. Dit wordt tevens belemmerd door het feit dat voor alle middelen, behalve de anti-PD1 groep, de gerapporteerde tijden tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen te heterogeen zijn om eenduidige conclusies te trekken. Tevens zijn er geen studies beschikbaar die verscheidene behandelingsstrategieën met elkaar vergelijken. Onderstaande aanbevelingen omtrent screening en behandeling zijn derhalve expert opinion, conform overige richtlijnen en aanbevelingen in reviews (Arima, 2019; Barroso-Sousa, 2018; Castinetti, 2019; Filetti, 2019; Kollmannsberger, 2011; Tran, 2013).
Onderbouwing
Achtergrond
In de afgelopen jaren is er een sterke toename van het gebruik van monoklonale antilichamen en tyrosine kinase remmers in de behandeling van velerlei ziekten. Met name binnen de oncologie heeft de therapie met monoklonale antilichamen geleid tot een revolutionaire verbetering in de behandeling van een aantal maligniteiten en is derhalve standaard onderdeel geworden van de behandeling van verscheidene veel voorkomende gemetastaseerde tumoren, onder andere longkanker en melanoom. In de afgelopen jaren is gebleken dat schildklierfunctiestoornissen één van de meest voorkomende bijwerkingen van deze middelen zijn. In het geval van behandeling met monoklonale antilichamen betreft dit vaak een auto-immuun fenomeen door afwezige remming van auto-reactieve lymfocyten als gevolg van activatie van het immuunsysteem. Hierdoor kan een, vaak passagère, thyreoïditis ontstaan waarbij meestal een fase van thyreotoxicose gevolgd wordt door een fase met hypothyreoïdie. Ook bij de behandeling met tyrosine kinase remmers wordt frequent een auto-immuun respons van de schildklier gezien. Daarnaast is directe destructie van de schildklier als gevolg van capillaire dysfunctie door inhibitie van vascular endothelial growth factor (VEGF) beschreven. Overigens kunnen schildklierfunctiestoornissen in oncologische setting ook ontstaan in het kader van een non-thyroidal illness als gevolg van de onderliggende ziekte, waarbij dus geen relatie met het type behandeling hoeft te bestaan. Schildklierfunctiestoornissen komen tevens voor bij het gebruik van interferon therapie. Er is behoefte aan inzicht in welke, hoe vaak en wanneer schildklierfunctiestoornissen voorkomen bij de behandeling met deze middelen. Dit is van belang om aanbevelingen te kunnen formuleren aangaande het screenen op deze bijwerkingen.
Conclusies
Monoklonale antilichamen
Anti-PD-1
- GRADE |
De gerapporteerde incidentie van thyreotoxicose bij gebruik van anti-PD-1 is 2,7% (range 0-4%).
Bronnen: (Khoja, 2017; Shang, 2017; Chuk, 2017; Kobayashi, 2018; De Filette, 2016; Kiyohara, 2018; Freeman-Keller, 2016; Patel, 2018; Wen, 2017) |
- GRADE |
De gerapporteerde incidentie van hypothyreoïdie bij gebruik van anti-PD-1 is 6,4% (range 5,1-14,2%).
Bronnen: (Khoja, 2017; Shang, 2017; Chuk, 2017; Kobayashi, 2018; De Filette, 2016; Kiyohara, 2018; Freeman-Keller, 2016; Patel, 2018; Wen, 2017; Maekura, 2017; Yano, 2018) |
- GRADE |
De gerapporteerde incidentie van hypofysitis bij gebruik van anti-PD-1 is 0,3% (range 0,2-0,7%).
Bronnen: (Khoja, 2017; Shang, 2017; Freeman-Keller, 2016) |
- GRADE |
De tijdsduur tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen bij anti-PD1 ligt meestal tussen de 1 en 34 weken.
Bronnen: (Koyhohara, 2018; Kobayashi, 2018; De Filette, 2016; Patel, 2018; Freeman-Keller, 2016; Yano, 2018) |
Anti-PDL-1
- GRADE |
De gerapporteerde incidentie van thyreotoxicose bij gebruik van anti-PDL-1 is 0%.
Bronnen: (Khoja, 2017) |
- GRADE |
De gerapporteerde incidentie van hypothyreoïdie bij gebruik van anti-PDL-1 is 2%.
Bronnen: (Khoja, 2017) |
- GRADE |
De gerapporteerde incidentie van hypofysitis bij gebruik van anti-PDL-1 is 0%.
Bronnen: (Khoja, 2017) |
- GRADE |
De tijdsduur tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen bij anti-PDL-1 medicatie is niet onderzocht. |
Anti-CTLA-4
- GRADE |
De gerapporteerde incidentie van thyreotoxicose bij gebruik van anti-CTLA-4 is 0,5%.
Bronnen: (Khoja, 2017) |
- GRADE |
De gerapporteerde incidentie van hypothyreoïdie bij gebruik van anti-CTLA-4 is 1,4%.
Bronnen: (Khoja, 2017; Ascierto, 2017) |
- GRADE |
De gerapporteerde incidentie van hypofysitis bij gebruik van anti-CTLA-4 is 5%.
Bronnen: (Khoja, 2017; Acsierto, 2017) |
- GRADE |
De tijdsduur tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen en hypofysitis bij anti-CTLA-4 medicatie is niet onderzocht. |
Tyrosine kinase remmers
- GRADE |
De gerapporteerde incidentie van thyreotoxicose bij gebruik van tyrosine kinase remmers is 7,6% (range 0 tot 27%).
Bronnen: (Yavuz, 2014; Daimon, 2014; Kust, 2014; Kim, 2014) |
- GRADE |
De gerapporteerde incidentie van hypothyreoïdie bij gebruik van tyrosine kinase remmers is 2% (range 0,6 tot 51,5%).
Bronnen: (Pani, 2017; Tassi, 2015; Yavuz, 2014; Sugita, 2015; Beukhof 2017, Miyake 2010, Shu 2016) |
- GRADE |
De incidentie van hypofysitis bij behandeling met tyrosine kinase remmers is niet onderzocht. |
- GRADE |
De gerapporteerde gemiddelde tijden tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen bij behandeling met tyrosine kinase remmers zijn te heterogeen om hier een eenduidige conclusie uit te trekken.
Bronnen: (Pani, 2017; Sugita, 2015; Daimon, 2016; Kust, 2014; Tassi, 2015; Beukhof, 2017; Miyake, 2010; Bilen, 2016; Kim, 2010) |
Interferonen
- GRADE |
De gerapporteerde incidentie van thyreotoxicose bij gebruik van interferonen is 1,2% (range 0 tot 12%).
Bronnen: (Fredlund, 2015; Yan, 2012; Costello, 2010; Vasiliadis, 2011; Barut, 2012; Hamza, 2016; Soldevilla, 2011; Huang, 2012; Hass, 2009; Nadeem, 2012; Carella, 2001; Loftis, 2004; Parana 2000) |
- GRADE |
De gerapporteerde incidentie van hypothyreoïdie bij gebruik van interferonen is 3% (range 0 tot 12%).
Bronnen: (Fredlund, 2015; Yan, 2012; Costello, 2010; Vasiliadis, 2011; Barut, 2012; Hamza, 2016; Soldevilla, 2011; Huang, 2012; Hass, 2009; Nadeem,2012; Carella, 2001; Loftis, 2004; Parana 2000) |
- GRADE |
De gerapporteerde gemiddelde tijden tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen bij behandeling met tyrosine kinase remmers zijn te heterogeen om hier een eenduidige conclusie uit te trekken.
Bronnen: (Hass, 2009; Yan, 2012; Kreisler, 2003; Costelloe, 2010; Huang, 2012; Soldevilla, 2011) |
Samenvatting literatuur
Beschrijving studies
Gezien het grote aantal studies is een overzicht gemaakt met de beschrijvingen van de studies over monoklonale antilichamen (tabel 1), tyrosine kinase remmers (tabel 2) en interferon (tabel 3).
Resultaten monoklonale antilichamen
De meest gebruikte monoklonale antilichamen die risico geven op het ontwikkelen van schildklierfunctiestoornissen zijn anti-programmed cell death-1 (anti-PD-1: nivolumab en pembrolizumab), anti-programmed death-ligand 1 (anti-PD-L-1: atezolizumab, durvalumab en avelumab) en anti-cytotoxic T-lymphocyte-associated protein 4 (anti-CTLA-4: ipilimumab). In totaal zijn 12 studies geïncludeerd. Hieronder volgt een uiteenzetting van de incidenties van schildklierfunctiestoornissen en hypofysitis bij het gebruik van deze middelen. In de meeste studies worden thyreotoxicose en hypothyreoïdie gerapporteerd als aparte entiteiten. Uit latere studies is echter gebleken dat thyreotoxicose en hypothyreoïdie meestal veroorzaakt worden door een thyreoïditis, waarbij de fase van thyreotoxicose gevolgd wordt door een hypothyreoïdie. Daarom heeft de werkgroep besloten om thyreoïditis niet apart te rapporteren.
Anti-PD-1
Er werden twee systematische reviews (Khoja, 2017; Shang, 2017), 1 RCT (Chuk, 2017), 3 prospectieve cohort studies (Kobayashi, 2018; De Filette, 2016; Kiyohara, 2018) en 5 retrospectieve cohort studies (Freeman-Keller, 2016; Patel, 2018; Wen, 2017; Maekura, 2017; Yano, 2018) gevonden die schildklierfunctiestoornissen en hypofysitis na gebruik van anti-PD-1 (nivolumab en pembrolizumab) rapporteerden.
Thyreotoxicose
Khoja (2017; n=4077) beschreef een thyreotoxicose incidentie van 1,6% bij gebruik van anti-PD-1 medicatie. Patel (2016; n=218) en Wen (2017; n=52) rapporteerden respectievelijk incidenties van 8,3% en 0% tijdens de behandeling met anti-PD-1.
Specifiek per middel werden de volgende incidenties gerapporteerd:
- Nivolumab: Shang (2017) baseerde zijn resultaten op 5 studies (n=1310) en beschreef een incidentie van 2,4% (95%BI: 1,4 tot 4,0%) voor nivolumab. Aanvullende studies op de review lieten een incidentie zien van 1,4% (Freeman-Keller, 2016) en 4% (Kiyohara, 2018). Gemiddeld komt de geschatte incidentie op (60/2138 =) 2,8%.
- Pembrolizumab: De review van Shang (2017) includeerde 5 studies (n=1807) en vond een incidentie van 4,9% (95%BI: 3,5 tot 6,8%). Aanvullende studies vonden een incidentie van 0 (De Filette, 2016) en 1,2% (Chuk, 2017). Gemiddeld komt de geschatte incidentie neer op (84/2079 =) 4%.
Hypothyreoïdie
De systematische review van Khoja (2017; n=4077) beschreef een hypothyreoïdie incidentie van 5,1% bij gebruik van anti-PD-1. Patel (2016; n=218) en Wen (2017; n=52) rapporteerden respectievelijk incidenties van 14,2% en 11,5% tijdens de behandeling met anti-PD-1.
Specifiek per middel werden de volgende incidenties gerapporteerd:
- Nivolumab: Shang (2017) baseerde zich op 6 studies (n=1847) en vond een incidentie van 6,3% (95%BI:5,2-7,5%). Aanvullend op de review werden hogere incidenties gezien in de prospectieve en retrospectieve studies (gemiddeld 10,6%; Kiyohara, 2018; Kobayashi, 2018, Freemand-Keller, 2016; Maekura, 2017; Yano, 2018). Alle studies bij elkaar genomen, komt de geschatte incidentie van hypothyreoïdie op (216/2829 =) 7,6%.
- Pembrolizumab: De review van Shang (2017) includeerde 5 studies (n=1807) en vond een incidentie van 8,3% (95%BI: 7,1-9,6%). Aanvullend daarop vonden 2 prospectieve studies een incidentie van 3 en 8,3% (DeFilette, 2016; Chuk, 2017). De geschatte gemiddelde incidentie komt daarmee uit op 8,0%.
Hypofysitis
De reviews van Khoja (2017) en Shang (2017) vonden een incidentie van respectievelijk 0,2% en 0,3% voor hypofysitis. Een andere studie rapporteerde een incidentie van 0,7% (Freeman-Keller, 2016); de overige studies rapporteerden geen hypofysitis. Gemiddeld komt de geschatte incidentie uit op 0,2%.
Gemiddelde tijd tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen en hypofysitis
De tijdsduur van het starten met medicatie totdat schildklierfunctiestoornissen optraden werd in 6 studies gerapporteerd en betrof 9 dagen tot 34 weken. Hierbij werd helaas geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende schildklierfunctiestoornissen.
Anti-PDL-1
Er werd één systematische review gevonden (Khoja, 2017) die anti-PDL-1 medicatie onderzocht. De medicamenten die in de betreffende studies zijn gebruikt zijn atezolizumab, durvalumab en avelumab (n=275).
Thyreotoxicose
De review rapporteerde een incidentie van thyreotoxicose van 0% bij het gebruik van anti-PDL-1 (Khoja, 2017).
Hypothyreoïdie
De review rapporteerde een incidentie van hypothyreoïdie van 2,2% bij het gebruik van anti-PDL-1 (Khoja, 2017).
Hypofysitis
De review van Khoja (2017) rapporteerde een incidentie van hypofysitis van 0% bij het gebruik van anti-PDL-1 (Khoja, 2017).
Gemiddelde tijd tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen en hypofysitis
De review rapporteerde geen tijdsduur tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen en hypofysitis (Khoja, 2017).
Anti-CTLA-4
Eén review (Khoja, 2017; n=2520) en één RCT (Ascierto, 2017; n=727) werden gevonden die schildklierfunctiestoornissen en hypofysitis na gebruik van ipilimumab rapporteerden.
Thyreotoxicose
Khoja (2017; n=2520) vond bij het gebruik van ipilimumab een incidentie van 0,5% voor thyreotoxicose. Ascierto (2017) rapporteerde geen gevallen.
Hypothyreoïdie
Khoja (2017; n=2520) vond bij het gebruik van ipilimumab een incidentie van 1,2% voor hypothyreoïdie. In de studie van Ascierto (2017; n=727) was dit 2%. Cumulatief leidt dit tot een gemiddelde incidentie van 1,4%.
Hypofysitis
De review van Khoja (2017; n=2520) vond bij het gebruik van ipilimumab een incidentie van 1,2% voor hypofysitis. In de studie van Ascierto (2017; n=727) was dit 5%. Dit leidt tot een gemiddelde incidentie van 1,8% (57/3247).
Gemiddelde tijd tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen en hypofysitis
De studies rapporteerden geen tijdsduur tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen en hypofysitis.
Tabel 1 Monoklonale antilichamen
Auteur en studiedesign |
Populatie en interventie |
Thyreotoxicose
|
Hypothyreoïdie |
Hypofysitis
|
Tijdsduur tot schildklierfunctiestoornissen |
|
Anti-PD-1 |
|
|
|
|
|
|
Khoja, 2017 Systematische review naar anti-PD-1, Anti-PDL1, en Anti-CTLA4 |
n=4077
I=anti-PD-1 |
n=65 (1,6%)
Grade ≥3: n=4 (0,1%) |
n=208 (5,1%)
Grade ≥3: n=4 (0,1%) |
n=8 (0,2%)
Grade ≥3: n=4 (0,1%) |
NR |
|
Shang, 2017
Systematische review |
n=3654
I=anti-PD-1 (nivolumab (7 studies, n=1847) of pembrolizumab (5 studies; n=1807)) |
n=113 (3,6%) event rate 0.039 (95%BI: 0,029- 0,052)
Nivolumab: n=31 (2,4%) event rate 0,024 (95%BI: 0,014- 0,040)
Pembrolizumab: n=82 (4,5%) event rate 0,049 (95%BI: 0,035-0,052) |
n=259 (7,1%) event rate 0,073 (95%BI: 0,065-0,082)
Nivolumab: n=112 (6,1%) event rate 0,063 (95%BI: 0,052-0,075)
Pembrolizumab: n=147 (8,1%) event rate 0,083 (95%BI: 0,071-0,095) |
n=10 (0,3%) event rate 0,004 (95%BI: 0,002-0,008)
Nivolumab: n=4 (0,5%) event rate 0,005 (95%-BI: 0,002-0,014)
Pembrolizumab: n=6 (0,3%) event rate 0,004 (95%-BI: 0,002-0,008) |
NR
|
|
Chuk, 2017
Randomized open-label study |
n=173
I=pembrolizumab |
n=2 (1,2%) |
n=14 (8,3%) |
NR |
NR |
|
Kiyohara, 2018
interim analysis of a postmarketing surveillance |
n=680
I=nivolumab |
n=27 (4,0%)
Grade ≥3: n=1 (0,15%) |
n=77 (11,3%)
Grade ≥3: n=2 (0,3%) |
NR |
Patiënten werden gedurende de eerste 12 maanden gemonitord. In de eerste 50 dagen treden de meeste schildklierafwijkingen op. |
|
Kobayashi, 2018 Prospective cohort study |
n=66
I=nivolumab |
NR (waarschijnlijk 0 gevallen) |
n=3 (4,5%)
|
NR |
Tussen de 9 en 60 dagen (mediaan 35 dagen) na start van behandeling. |
|
De Filette, 2016 Prospective cohort |
n=99
I=pembrolizumab |
n=0 (0%) |
n=15 (15,2%) |
NR |
Gemiddeld 6 weken (range 3-40 weken) |
|
Patel, 2018 Retrospectieve studie |
n=218
I=ipilimumab, nivolumab of pembrolizumab
76 patiënten ontwikkelden nieuwe schildklierfunctieafwijkingen. |
n=7 (3,2%)
|
n= 20 (9,2%)
|
n=31 (14,2%) |
Mediaan 46 dagen (range niet gerapporteerd) |
|
Wen, 2017 Retrospectieve case series |
n=52
I=Ipilimumab, pembrolizumab, of pembrolizumab met ipilimumab |
n=3 (5,8%)
Grade ≥3: n=0 (0,0%)
|
n=6 (11,5%)
Grade ≥3: n=0 (0,0%)
|
NR |
NR |
|
Freeman-Keller, 2016 retrospectieve analyse van 2 open-label klinische trials |
n=148
I=nivolumab |
n=2 (1,4%) |
n=16 (10,8%) |
n=1 (0,7%) |
Hypothyreoïdie: mediane tijd: 10,7 weken |
|
Maekura, 2017
Retrospectief cohort |
n=64
I=nivolumab |
NR (waarschijnlijk 0 gevallen) |
n=5 (7,8%)
Grade ≥3: n=0 (0,0%) |
NR (waarschijnlijk 0 gevallen) |
NR |
|
Yano, 2018 Retrospectief cohort |
n=24
I=nivolumab |
NR (waarschijnlijk 0 gevallen) |
n=3 (12,5%), |
NR (waarschijnlijk 0 gevallen) |
Gemiddeld 33,6±21,9 weken |
|
Anti-PDL-1 |
||||||
Khoja, 2017
Systematische review |
n=275
I=Anti-PDL1 |
n=0 (0,0%) |
n=6 (2,2%)
Grade ≥3: 0% |
n=0 (0,0%) |
NR |
|
Anti-CTLA-4 |
|
|
|
|
|
|
Khoja, 2017
Systematische review |
n=2520
I=Anti-CTLA-4 |
n= 13 (0,5%)
Grade ≥3: 0% |
n=30 (1,2%)
Grade ≥3: 0% |
n= 30 (1,2%) |
NR |
|
Ascierto, 2017
RCT
|
n=727
I=Ipilimumab 3mg/kg en 10 mg/kg |
NR |
n=15 (2%) |
n=36 (5%) |
NR |
|
NR= niet gerapporteerd
Bewijskracht van de literatuur
Deze module heeft een epidemiologisch karakter en deze module wordt daarom niet beoordeeld middels de GRADE methodiek. De GRADE-methodiek is namelijk bedoeld voor interventie, diagnostische en prognostische uitgangsvragen.
Resultaten tyrosine kinase remmers
Er werden 4 prospectieve cohortstudies (Beukhof 2017; Miyake 2010; Pani, 2017; Tassi, 2015) en 8 retrospectieve cohortstudies (Yavuz, 2014; Sugita, 2015; Shu 2016; Daimon, 2012; Kust, 2014; Bilen, 2016; Kim, 2010; Bailey, 2015) gevonden die schildklierfunctiestoornissen na gebruik van tyrosine kinase remmers (cabozantenib, regorafenib, sunitinib, sorafenib) rapporteerden.
Thyreotoxicose
Vijf studies rapporteerden data over thyreotoxicose. Mogelijk vonden de overige studies geen gevallen van thyreotoxicose, maar hebben dit niet als dusdanig gerapporteerd. In totaal kregen 13 van de 170 patiënten (7,6%) een thyreotoxicose tijdens of na behandeling met tyrosine kinase remmers. Uitgesplitst per geneesmiddel is de incidentie van thyreotoxicose aan het eind van de behandeling:
- Cabozantenib: één retrospectieve cohort studie (n=29 patiënten), waarin de incidentie van thyreotoxicose 0% was (Yavuz 2014).
- Regorafenib: geen data beschikbaar omtrent het voorkomen van thyreotoxicose (Sugita 2015; Pani, 2017)
- Sunitinib: twee studies (Daimon, 2016; Kust, 2014), waarin de gemiddelde incidentie (5/55=) 9% (range 2,4 tot 27%) was.
- Sorafenib: één prospectieve studie (Daimon, 2016) detecteerde geen gevallen van thyreotoxicose in met sorafenib behandelde patiënten (n=15).
- Combinatie van middelen: één retrospectieve studie, waarin de incidentie van thyreotoxicose (8/57=) 11% was (Kim 2010).
Hypothyreoïdie
Op basis van de 12 studies werden de data gepoold. In totaal kregen 499 van de 27.532 patiënten (1,8%) hypothyreoïdie tijdens of na behandeling met tyrosine kinase remmers. Dit varieerde tussen de 0% (Beukhof, 2017) en 51,5% (Daimon, 2016). Uitgesplitst per geneesmiddel is de incidentie van hypothyreoïdie aan het eind van de behandeling:
- Cabozantenib: één retrospectieve cohort studie, n=29 patiënten: incidentie van hypothyreoïdie 38% (Yavuz, 2014).
- Regorafenib: één prospectieve (Pani, 2017) en één retrospectieve studie (Sugita, 2015). Gemiddeld kwam de incidentie uit op (15/60=) 25%. De prospectieve studie vond een incidentie van hypothyreoïdie van (13/25 =) 52% in een follow-up tijd van 5 maanden. De retrospectieve studie vond een incidentie van (2/35 =) 6%.
- Sunitinib: één prospectieve studie (Tassi, 2015) en drie retrospectieve studies (Miyake, 2010; Shu, 2016; Daimon, 2016), waarin de incidentie van hypothyreoïdie varieerde van 2% tot 51%. Mede omdat de grootste studie (Shu, 2016) een incidentie had van 1,7%, kwam het gemiddelde uit op (324/17337=) 1,9%.
- Sorafenib: twee prospectieve (Beukhof, 2017; Miyake, 2010) en twee retrospectieve studies (Shu, 2016; Daimon, 2016). De incidentie van hypothyreoïdie varieerde van 0% tot 50% (gemiddeld (65/9771)=0,6%).
- Combinatie van middelen: drie retrospectieve studies, waarin de incidentie van hypothyreoïdie varieerde van 10 tot 38% (Bilen, 2016; Kim, 2010; Bailey, 2015). De gemiddelde incidentie was (84/335=) 25%.
Hypofysitis
Hypofysitis werd niet als uitkomstmaat meegenomen in de studies.
Gemiddelde tijd tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen
De gemiddelde tijd tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen varieerde sterk tussen de studies, met een range van 20 dagen tot 5 maanden (tabel 2) (Pani, 2017; Sugita, 2015; Daimon, 2016; Kust, 2014; Tassi, 2015; Beukhof, 2017; Miyake, 2010; Bilen, 2016; Kim, 2010).
Tabel 2 Tyrosine kinase remmers en incidentie schildklierafwijkingen
Auteur en studiedesign |
Populatie en interventie (I) |
Thyreotoxicose, n (%)
|
Hypothyreoidie, n (%) |
Tijdsduur tot schildklierfunctie-stoornissen |
Cabozantinib |
||||
Yavuz, 2014 Retrospectieve studie van data van 2 niet-gerandomiseerde fase2 studies. |
n=29
I=cabozantinib
|
n=0 (0%) |
n=11 (37,9%)
|
NR |
Regorafenib |
||||
Pani, 2017 Prospectieve observationele studie |
n=25
I=Regorafenib |
NR |
n=13 (52%)
|
NR |
Sugita, 2015 Retrospectieve studie
|
n=35
I=Regorafenib
|
NR |
n=2 (5,7%)
|
Na ongeveer 20 dagen was de eerste stijging te zien van patiënten met abnormale TSH levels (eerste meting). |
Sunitinib |
||||
Daimon, 2016 Retrospectieve studie |
n=15
I= Sunitinib (of Sorafenib of Axitinib)
|
n=4 (27%) |
n=5 (33%)
|
6 patiënten werden binnen 4 weken gediagnosticeerd. |
Kust, 2014 Retrospectieve studie |
n=41
I=Sunitinib |
n=0 (0%) |
n=12 (29,3%) |
NR |
Shu, 2016 Retrospectieve studie gebaseerd op klinische reports van de FDA Adverse Event Reporting System |
n=17242
I=Sunitinib
|
NR |
n=287 (1,7%) |
NR |
Tassi, 2015 Prospectieve studie |
n=39
I=Suntinib |
NR |
n=20 (51,2%) |
NR |
Sorafenib |
||||
Beukhof, 2017 Prospectieve studie |
n=56
I=Sorafenib |
NR |
n=0 (0%) |
NR |
Miyake, 2010 Prospectieve studie |
n=69
I=Sorafenib
|
NR |
n=4 (5,8%) |
Mediane tijd tot abnormaal TSH is 1,7 maanden (range 0,7-7,5) |
Shu, 2016 Retrospectieve studie |
n=9634
I=Sorafenib |
NR |
n=55 (0,6%) |
NR |
Daimon, 2016 Retrospectieve studie |
n=12
I= Sunitinib (of Sorafenib of Axitinib) |
0 (0%) |
n=6 (50%) |
Tussen de 1 en 5 weken |
Gecombineerde therapieën |
||||
Bilen, 2016 Retrospectieve studie gebaseerd op 4 trials |
n=197
|
NR |
n=52 (26%) |
Mediane tijd tot abnormaal THS was 56 dagen (range 21-1364 dagen) |
Kim, 2010 Retrospectieve studie |
n=73
I=imatinib, nilotinib, dasatinib |
n=8 (11%)
|
n=7 (10%)
|
Hypothyreoidie: mediaan 6 weken Hyperthyreoidie: mediaan 22 weken |
Bailey, 2015 Retrospectieve studie |
n=65
I= sunitinib and sorafenib |
NR |
n=25 (38,5%) |
|
NR=niet gerapporteerd
Bewijskracht van de literatuur
Deze module heeft een epidemiologisch karakter en deze module wordt daarom niet beoordeeld middels de GRADE methodiek. De GRADE-methodiek is namelijk bedoeld voor interventie, diagnostische en prognostische uitgangsvragen.
Interferonen
Vijftien studies beschreven behandeling van hepatitis C infectie met interferonen en het ontstaan van schildklierfunctiestoornissen. Dat betroffen retrospectieve (Yan, 2012; Costelloe, 2010; Vasiliadis, 2011; Barut, 2012; Hamza, 2016) en prospectieve studies (Fredlund, 2015; Soldevilla, 2011; Huang, 2012; Hass, 2009; Nadeem, 2012; Carella, 2001; Loftis, 2004; Parana 2000). Eén studie beschreef behandeling met interferon alfa of bèta bij patiënten met multipele sclerose (Kreisler, 2003). De follow-up tijd van de prospectieve studies varieerde van 24 weken tot 6 jaar.
Een Cochrane review analyseerde het risico op bijwerkingen van peginterferon-α2a of peginterferon-α2b plus ribavirine versus interferon plus ribavirine in patiënten met chronische hepatitis C. Van de 27 geïncludeerde studies keken er 8 naar het effect op schildklierfunctiestoornissen. Hierbij werd geen onderscheid gemaakt tussen hypothyreoïdie en thyreotoxicose (Hauser, 2014).
Thyreotoxicose
De incidentie van thyreotoxicose werd beschreven in 15 studies. De incidentie ligt tussen de 0% en 12%, met een gepoolde incidentie van (39/3352 =) 1,2%. De resultaten uitgesplitst naar de verschillende middelen zijn te vinden in tabel 3.
Hypothyreoïdie
De incidentie van hypothyreoïdie tijdens of na de behandeling met interferonen werd in 15 studies beschreven. Aan het einde van de behandelperiode was de gepoolde incidentie op basis van 15 studies (105/3352 =) 3,1% (range 0-12%, tabel 3).
Hypofysitis
Geen van de studies rapporteerde hypofysitis tijdens of na het gebruik van interferonen.
Gemiddelde tijd tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen
De gemiddelde tijd tot het optreden van schildklierfunctiestoornissen varieerde sterk en had een range van 12 weken tot 14 maanden.
Tabel 3 Interferonen en incidentie schildklierafwijkingen
Auteur en studiedesign |
Populatie* en interventie (I) |
Thyreotoxicose, n (%) |
Hypothyreoidie, n (%) |
Tijdsduur tot schildklierfunctie-stoornissen |
Interferon-alfa |
||||
Carella, 2001 Prospectief |
n=114
I=interferon-α |
NR (waarschijnlijk 0%) |
Eind van de therapie: 0 (0%)
|
NR |
Hass, 2009 Prospectief |
n=217
I=interferon-α |
Week 12: x (14,1%)
Week 18: n=3 (1,4%) |
3 (1,4%)
|
De meeste schildklierafwijkingen werden gevonden na de hoge dosis inductie periode (week 12) en aan het eind van de behandeling (week 48) |
Loftis, 2004 Prospectief |
n=33
I=interferon-α |
n=0 (0%) |
n=1 (3,0%) (genormaliseerd na 3 maanden)
|
NR |
Fredlund, 2015 Prospectief (data uit RCT, vergelijking met peginterferon-lambda |
n=133
I=interferon-α
|
n=0 (0%) |
n=7 (5,3%) |
NR
|
Vasiliadis, 2011 retrospectief |
n=109
I=interferon-α met en zonder ribavarine |
n=8 (7,3%)
|
n=14 (12,8%)
|
NR |
Yan, 2012, retrospectief |
n=592
I=interferon-α of interferon-α + ribavirin, of peginterferon-α |
n=4 (0,7%) |
n=6 (1,0%)
|
57% van de patiënten met schildklierafwijkingen kregen deze gedurende de eerste 3 maanden. |
Interferon-alfa of - bèta |
||||
Kreisler, 2003 Prospectief |
n=500 MS patiënten
I=Interferon-α of -β |
n=5 (1%) |
n=2 (0,4%) |
Gemiddelde duur tot schildklierafwijking was 14,4 (SD 8,2) maanden na start van de behandeling |
Peginterferon-lambda |
||||
Fredlund, 2015 Prospectief (data van RCT) |
n=392
I=peginterferon-lambda
|
n=0 (0%) |
n=2 (0,5%) |
NR
|
Interferon-alfa en ribavarine |
||||
Nadeem 2012 Prospectief |
n=107
I=interferon-α2b en ribavarine |
n=8 (7,5%) |
n=12 (10,2%) |
NR |
Costelloe 2010 Retrospectief |
n=260
I=interferon-α en ribavarine
|
n=2 (0,8%) |
n=4 (1,5%) permanent
n=27 (10,4%) passagere hypothyreoïdie |
Mediane duur tot schildklierafwijking varieerde: mediaan 15,4 weken (IQR 8,0 weken) in de 24-weekse behandeling; mediaan van 19,7 weken (IQR 10,3 weken) in de 48-weekse behandeling. |
Interferon-α en ribavirin |
||||
Parana, 2000 Prospectief |
n=107
I=interferon-α en ribavirine
|
n=0 (0%) |
n=2 (1,9%)
|
NR |
Peginterferon en ribavirine |
||||
Huang, 2012 Prospectief |
n=449
I=peginterferon-α2a of -α2b en ribavirine
|
Eind van de behandeling: n=4 (0,9%)
Eind van de follow-up: n=7 (1,7%)
Subklinische, eind van de behandeling: n=7 (1,6%)
Subklinische, eind van follow-up: n=6 (1,3%) |
Eind van de behandeling: n= 9 (2,0%)
Eind van de follow-up: n= 2 (0,4%)
Subklinische, eind van de behandeling: n=26 (5,8%)
Subklinische, eind van follow-up: n= 35 (7,8%) |
Na 12 weken behandeling: n=25 (5,6%) Na 24 weken behandeling: N=52 (11,6%)
|
Barut, 2012 Retrospectief |
n=119
I=peginterferon-α2a of -α2b en ribavirine |
n=12 (10,1%) |
n= 8 (6,7%) |
NR |
Hamza, 2016 Retrospectief |
n=100
I=peginterferon en ribavirine |
Eind van de behandeling: n=5 (5%)
Eind follow-up: n=1 (1%) |
Eind van de behandeling: n= 30 (39%)
Eind follow-up: n=9 (8,9%) |
NR |
Soldevilla, 2011 Prospectief |
n=120
I=peginterferon-α2α en ribavarine |
n=1 (0,8%) |
n=5 (4,2%) |
Schildklierafwijkingen verschenen gedurende de eerste 6 maanden van behandeling. |
peginterferon-α2a of peginterferon-α2b + ribavirine versus interferon + ribavirine |
||||
Hauser, 2014 Meta-analyse van 8 studies |
n=1222 |
NR |
n=57 (4,7%) |
NR |
NR= niet gerapporteerd. * Alle patiënten werden behandeld voor hepatitis-C infectie, behalve in de studie van Kreisler, 2003
Bewijskracht van de literatuur
Deze module heeft een epidemiologisch karakter en deze module wordt daarom niet beoordeeld middels de GRADE methodiek. De GRADE-methodiek is namelijk bedoeld voor interventie, diagnostische en prognostische uitgangsvragen.
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvragen:
Hoe vaak komen schildklierfunctiestoornissen (thyreotoxicose en hypothyreoïdie) of hypofysitis voor bij behandeling met een 1) monoklonaal antilichaam; 2) tyrosine kinase remmer; of 3) interferon?
P: patiënten met ziekten waarvoor behandeling met een monoklonaal antilichaam, tyrosine kinase remmer of interferon nodig is;
I: behandeling met een monoklonaal antilichaam, tyrosine kinase remmer of interferon;
C: -
O: incidentie van schildklierfunctiestoornissen (thyreotoxicose en primaire hypothyreoïdie) of hypofysitis en tijdsduur tot aan ontstaan hiervan.
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep achtte thyreotoxicose, hypothyreoïdie en hypofysitis voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten.
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (via OVID) en Embase (via Embase.com) is op 22 augustus 2018 met relevante zoektermen gezocht naar literatuur over schildklierfunctiestoornissen bij gebruik van monoklonale antilichamen, tyrosine kinase remmers en interferonen. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 363 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: gebruik van monoklonale antilichamen, tyrosine kinase remmers en interferonen en beschrijving van de incidentie van schildklierfunctiestoornissen (thyreotoxicose, primaire hypothyreoïdie) of hypofysitis. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 90 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 51 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording) en 39 studies definitief geselecteerd.
Resultaten
Negenendertig onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de tabellen 9.1, 9.2 en 9.3.
Referenties
- 1 - Arima, H., Iwama, S., Inaba, H., Ariyasu, H., Makita, N., Otsuki, M.,... & Akamizu, T. (2019). Management of immune-related adverse events in endocrine organs induced by immune checkpoint inhibitors: clinical guidelines of the Japan Endocrine Society. Endocrine journal, EJ19-0163.
- 2 - Ascierto PA, Del Vecchio M, Robert C, Mackiewicz A, Chiarion-Sileni V, Arance A, Lebbé C, Bastholt L, Hamid O, Rutkowski P, McNeil C, Garbe C, Loquai C, Dreno B, Thomas L, Grob JJ, Liszkay G, Nyakas M, Gutzmer R, Pikiel J, Grange F, Hoeller C, Ferraresi V, Smylie M, Schadendorf D, Mortier L, Svane IM, Hennicken D, Qureshi A, Maio M. Ipilimumab 10 mg/kg versus ipilimumab 3 mg/kg in patients with unresectable or metastatic melanoma: a randomised, double-blind, multicentre, phase 3 trial. Lancet Oncol. 2017 May;18(5):611-622. doi: 10.1016/S1470-2045(17)30231-0. Epub 2017 Mar 27. PubMed PMID: 28359784.
- 3 - Bailey EB, Tantravahi SK, Poole A, Agarwal AM, Straubhar AM, Batten JA, Patel SB, Wells CE, Stenehjem DD, Agarwal N. Correlation of degree of hypothyroidism with survival outcomes in patients with metastatic renal cell carcinoma receiving vascular endothelial growth factor receptor tyrosine kinase inhibitors. Clin Genitourin Cancer. 2015 Jun;13(3):e131-7.
- 4 - Barroso‐Sousa, R., Ott, P. A., Hodi, F. S., Kaiser, U. B., Tolaney, S. M., & Min, L. (2018). Endocrine dysfunction induced by immune checkpoint inhibitors: practical recommendations for diagnosis and clinical management. Cancer, 124(6), 1111-1121.
- 5 - Barut S, Gunal O, Erkorkmaz U, Yildiz F. Thyroid dysfunction in Turkish patients with chronic hepatitis C receiving peginterferon plus ribavirin in the period of 2005-2010. Braz J Infect Dis. 2012 Sep-Oct;16(5):448-51.
- 6 - Beukhof CM, van Doorn L, Visser TJ, Bins S, Visser WE, van Heerebeek R, van Kemenade FJ, de Rijke YB, de Herder WW, Chaker L, Mathijssen RH, Peeters RP. Sorafenib-Induced Changes in Thyroid Hormone Levels in Patients Treated for Hepatocellular Carcinoma. J Clin Endocrinol Metab. 2017 Aug 1;102(8):2922-2929.
- 7 - Bilen MA, Patel A, Hess KR, Munoz J, Busaidy NL, Wheler JJ, Janku F, Falchook GS, Hong DS, Meric-Bernstam F, Habra MA, Naing A. Association between new-onset hypothyroidism and clinical response in patients treated with tyrosine kinase inhibitor therapy in phase I clinical trials. Cancer Chemother Pharmacol. 2016 Jul;78(1):167-71.
- 8 - Carella C, Mazziotti G, Morisco F, Manganella G, Rotondi M, Tuccillo C, Sorvillo F, Caporaso N, Amato G. Long-term outcome of interferon-alpha-induced thyroid autoimmunity and prognostic influence of thyroid autoantibody pattern at the end of treatment. J Clin Endocrinol Metab. 2001 May;86(5):1925-9.
- 9 - Castinetti, F., Albarel, F., Archambeaud, F., Bertherat, J., Bouillet, B., Buffier, P.,... & Borson-Chazot, F. (2019). French Endocrine Society Guidance on endocrine side effects of immunotherapy. Endocrine-related cancer, 26(2), G1-G18.
- 10 - Chuk MK, Chang JT, Theoret MR, Sampene E, He K, Weis SL, Helms WS, Jin R, Li H, Yu J, Zhao H, Zhao L, Paciga M, Schmiel D, Rawat R, Keegan P, Pazdur R. FDA Approval Summary: Accelerated Approval of Pembrolizumab for Second-Line Treatment of Metastatic Melanoma. Clin Cancer Res. 2017 Oct 1;23(19):5666-5670.
- 11 - Costelloe SJ, Wassef N, Schulz J, Vaghijiani T, Morris C, Whiting S, Thomas M, Dusheiko G, Jacobs M, Vanderpump MP. Thyroid dysfunction in a UK hepatitis C population treated with interferon-alpha and ribavirin combination therapy. Clin Endocrinol (Oxf). 2010 Aug;73(2):249-56.
- 12 - Daimon M, Kato T, Kaino W, Takase K, Karasawa S, Wada K, Kameda W, Susa S, Oizumi T, Tomita Y, Kato T. Thyroid dysfunction in patients treated with tyrosine kinase inhibitors, sunitinib, sorafenib and axitinib, for metastatic renal cell carcinoma. Jpn J Clin Oncol. 2012 Aug;42(8):742-7.
- 13 - de Filette J, Jansen Y, Schreuer M, Everaert H, Velkeniers B, Neyns B, Bravenboer B. Incidence of Thyroid-Related Adverse Events in Melanoma Patients Treated With Pembrolizumab. J Clin Endocrinol Metab. 2016 Nov;101(11):4431-4439.
- 14 - Doi F, Kakizaki S, Takagi H, Murakami M, Sohara N, Otsuka T, Abe T, Mori M. Long-term outcome of interferon-alpha-induced autoimmune thyroid disorders in chronic hepatitis C. Liver Int. 2005 Apr;25(2):242-6.
- 15 - Filetti, S., Durante, C., Hartl, D., Leboulleux, S., Locati, L. D., Newbold, K.,... & Berruti, A. (2019). Thyroid cancer: ESMO Clinical Practice Guidelines for diagnosis, treatment and follow-up. Annals of Oncology, 30(12), 1856-1883.
- 16 - Fredlund P, Hillson J, Gray T, Shemanski L, Dimitrova D, Srinivasan S. Peginterferon Lambda-1a Is Associated with a Low Incidence of Autoimmune Thyroid Disease in Chronic Hepatitis C. J Interferon Cytokine Res. 2015 Nov;35(11):841-3.
- 17 - Freeman-Keller M, Kim Y, Cronin H, Richards A, Gibney G, Weber JS. Nivolumab in Resected and Unresectable Metastatic Melanoma: Characteristics of Immune-Related Adverse Events and Association with Outcomes. Clin Cancer Res. 2016 Feb 15;22(4):886-94.
- 18 - Hamza I, Eid Y, El-Sayed M, Marzaban R, Abdul-Kareem S. Thyroid Dysfunction in Chronic Hepatitis C Patients Treated with the Combined Pegylated Interferon-Ribavirin Therapy. J Interferon Cytokine Res. 2016 Sep;36(9):527-33.
- 19 - Hass HG, Klein R, Nehls O, Kaiser S. Thyroid disorders and occurrence of nonorgan-specific autoantibodies (NOSA) in patients with chronic hepatitis C before and during antiviral induction therapy with consensus interferon (interferon alfacon-1). J Clin Gastroenterol. 2009 May-Jun;43(5):470-6.
- 20 - Huang JF, Huang CK, Yu ML, Dai CY, Huang CF, Hung WW, Yeh ML, Hsieh MH, Yang JF, Hsieh MY, Lin ZY, Chen SC, Wu SS, Chuang WL. Thyroid autoantibodies and dysfunction do not impact the treatment efficacy of peginterferon and ribavirin combination therapy in chronic hepatitis C. Hepatol Int. 2012 Jun;6(3):613-9.
- 21 - Khoja L, Day D, Wei-Wu Chen T, Siu LL, Hansen AR. Tumour- and class-specific patterns of immune-related adverse events of immune checkpoint inhibitors: a systematic review. Ann Oncol. 2017 Oct 1;28(10):2377-2385. PubMed PMID: 28945858.
- 22 - Kim TD, Schwarz M, Nogai H, Grille P, Westermann J, Plöckinger U, Braun D, Schweizer U, Arnold R, Dörken B, le Coutre P. Thyroid dysfunction caused by second-generation tyrosine kinase inhibitors in Philadelphia chromosome-positive chronic myeloid leukemia. Thyroid. 2010 Nov;20(11):1209-14.
- 23 - Kiyohara Y, Uhara H, Ito Y, Matsumoto N, Tsuchida T, Yamazaki N. Safety and efficacy of nivolumab in Japanese patients with malignant melanoma: An interim analysis of a postmarketing surveillance. J Dermatol. 2018 Apr;45(4):408-415.
- 24 - Kobayashi T, Iwama S, Yasuda Y, Okada N, Tsunekawa T, Onoue T, Takagi H, Hagiwara D, Ito Y, Morishita Y, Goto M, Suga H, Banno R, Yokota K, Hase T, Morise M, Hashimoto N, Ando M, Kiyoi H, Gotoh M, Ando Y, Akiyama M, Hasegawa Y, Arima H. Patients With Antithyroid Antibodies Are Prone To Develop Destructive Thyroiditis by Nivolumab: A Prospective Study. J Endocr Soc. 2018 Feb 6;2(3):241-251.
- 25 - Kollmannsberger, C., Bjarnason, G., Burnett, P., Creel, P., Davis, M., Dawson, N.,... & Bukowski, R. (2011). Sunitinib in metastatic renal cell carcinoma: recommendations for management of noncardiovascular toxicities. The oncologist, 16(5), 543.
- 26 - Kreisler A, de Seze J, Stojkovic T, Delisse B, Combelles M, Vérier A, Hautecoeur P, Vermersch P; Groupe septentrional d'étude et de recherche sur la Sclérose en Plaques (G-SEP). Multiple sclerosis, interferon beta and clinical thyroid dysfunction. Acta Neurol Scand. 2003 Feb;107(2):154-7.
- 27 - Kust D, Prpić M, Murgić J, Jazvić M, Jakšić B, Krilić D, Bolanča A, Kusić Z. Hypothyroidism as a predictive clinical marker of better treatment response to sunitinib therapy. Anticancer Res. 2014 Jun;34(6):3177-84.
- 28 - Loftis JM, Wall JM, Linardatos E, Benvenga S, Hauser P. A quantitative assessment of depression and thyroid dysfunction secondary to interferon-alpha therapy in patients with hepatitis C. J Endocrinol Invest. 2004 Jul-Aug;27(7):RC16-20.
- 29 - Maekura T, Naito M, Tahara M, Ikegami N, Kimura Y, Sonobe S, Kobayashi T, Tsuji T, Minomo S, Tamiya A, Atagi S. Predictive Factors of Nivolumab-induced Hypothyroidism in Patients with Non-small Cell Lung Cancer. In Vivo. 2017 Sep-Oct;31(5):1035-1039.
- 30 - Miyake H, Kurahashi T, Yamanaka K, Kondo Y, Muramaki M, Takenaka A, Inoue TA, Fujisawa M. Abnormalities of thyroid function in Japanese patients with metastatic renal cell carcinoma treated with sorafenib: a prospective evaluation. Urol Oncol. 2010 Sep-Oct;28(5):515-9.
- 31 - Nadeem A, Aslam M. Association of interferon-alpha and ribavirin-induced thyroid dysfunction with severity of disease and response to treatment in pakistani asian patients of chronic hepatitis C. Hepat Res Treat. 2012;2012:864315.
- 32 - Nair Kesavachandran C, Haamann F, Nienhaus A. Frequency of thyroid dysfunctions during interferon alpha treatment of single and combination therapy in hepatitis C virus-infected patients: a systematic review based analysis. PLoS One. 2013;8(2):e55364.
- 33 - Shang YH, Zhang Y, Li JH, Li P, Zhang X. Risk of endocrine adverse events in cancer patients treated with PD-1 inhibitors: a systematic review and meta-analysis. Immunotherapy. 2017 Mar;9(3):261-272..
- 34 - Pani F, Massidda M, Pusceddu V, Puzzoni M, Massa E, Madeddu C, Scartozzi M, Mariotti S. Regorafenib-induced hypothyroidism and cancer-related fatigue: is there a potential link? Eur J Endocrinol. 2017 Jul;177(1):85-92.
- 35 - Paraná R, Cruz M, Santos-Jesus R, Ferreira K, Codes L, Cruz T. Thyroid disease in HCV carriers undergoing antiviral therapy with interferon plus ribavirin. Braz J Infect Dis. 2000 Dec;4(6):284-90.
- 36 - Patel NS, Oury A, Daniels GA, Bazhenova L, Patel SP. Incidence of Thyroid Function Test Abnormalities in Patients Receiving Immune-Checkpoint Inhibitors for Cancer Treatment. Oncologist. 2018 Oct;23(10):1236-1241. doi: 10.1634/theoncologist.2017-0375. Epub 2018 May 16. PubMed PMID: 29769383; PubMed Central PMCID: PMC6263128.
- 37 - Shu M, Zai X, Zhang B, Wang R, Lin Z. Hypothyroidism Side Effect in Patients Treated with Sunitinib or Sorafenib: Clinical and Structural Analyses. PLoS One. 2016 Jan 19;11(1)
- 38 - Soldevila B, Alonso N, Martínez-Arconada MJ, Granada ML, Baía D, Vallejos V, Fraile M, Morillas RM, Planas R, Pujol-Borrell R, Martínez-Cáceres EM, Sanmartí AM. A prospective study of lymphocyte subpopulations and regulatory T cells in patients with chronic hepatitis C virus infection developing interferon-induced thyroiditis. Clin Endocrinol (Oxf). 2011 Oct;75(4):535-43.
- 39 - Sugita K, Kawakami K, Yokokawa T, Mae Y, Toya W, Hagino A, Suzuki K, Suenaga M, Mizunuma N, Yamaguchi T, Hama T. Investigation of Regorafenib-induced Hypothyroidism in Patients with Metastatic Colorectal Cancer. Anticancer Res. 2015 Jul;35(7):4059-62.
- 40 - Tran HA, Attia JR, Jones TL, Batey RG. Pegylated interferon-alpha2beta in combination with ribavirin does not aggravate thyroid dysfunction in comparison to regular interferon-alpha2beta in a hepatitis C population: meta-analysis. J Gastroenterol Hepatol. 2007 Apr;22(4):472-6.
- 41 - Tran, H. A., Jones, T. L., Ianna, E. A., Foy, A., & Reeves, G. E. (2013). Thyroid disease in chronic hepatitis C infection treated with combination interferon-a and ribavirin: management strategies and future perspective. Endocrine Practice, 19(2), 292-300.
- 42 - Vasiliadis T, Anagnostis P, Nalmpantidis G, Soufleris K, Patsiaoura K, Grammatikos N, Orfanou-Koumerkeridou E, Kargiotis K, Slavakis A, Deliyiannidis A, Eugenidis N. Thyroid dysfunction and long-term outcome during and after interferon-alpha therapy in patients with chronic hepatitis C. Ann Acad Med Singapore. 2011 Sep;40(9):394-400. Erratum in: Ann Acad Med Singapore. 2011 Dec;40(12):558.
- 43 - Wen X, Ding Y, Li J, Zhao J, Peng R, Li D, Zhu B, Wang Y, Zhang X, Zhang X. The experience of immune checkpoint inhibitors in Chinese patients with metastatic melanoma: a retrospective case series. Cancer Immunol Immunother. 2017 Sep;66(9):1153-1162. doi: 10.1007/s00262-017-1989-8. Epub 2017 Apr 25. PubMed PMID: 28444424.
- 44 - Yan Z, Fan K, Fan Y, Wang X, Mao Q, Deng G, Wang Y. Thyroid dysfunction in chinese patients with chronic hepatitis C treated with interferon alpha: incidence, long-term outcome and predictive factors. Hepat Mon. 2012 Sep;12(9):e6390.
- 45 - Yano S, Ashida K, Nagata H, Ohe K, Wada N, Takeichi Y, Hanada Y, Ibayashi Y, Wang L, Sakamoto S, Sakamoto R, Uchi H, Shiratsuchi M, Furue M, Nomura M, Ogawa Y. Nivolumab-induced thyroid dysfunction lacking antithyroid antibody is frequently evoked in Japanese patients with malignant melanoma. BMC Endocr Disord. 2018 Jun 8;18(1):36.
- 46 - Yavuz S, Apolo AB, Kummar S, del Rivero J, Madan RA, Shawker T, Reynolds J, Celi FS. Cabozantinib-induced thyroid dysfunction: a review of two ongoing trials for metastatic bladder cancer and sarcoma. Thyroid. 2014 Aug;24(8):1223-31.
Evidence tabellen
Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel
Auteur en jaartal |
Redenen van exclusie |
Mogelijke systematic reviews |
|
Chalan, 2018 |
Beschrijvend, geeft geen duidelijk overzicht schildklierfunctiestoornissen |
Cuckier, 2017 |
Geen volledige data uit de artikelen; onduidelijk om hoeveel patiënten het gaat. |
Day, 2016 |
Schildklierfunctiestoornissen vallen onder ‘endocrine’ treatment related adverse events; te weinig detail |
Auraujo, 2015 |
Niet de juiste uitgangspopulatie |
Sodergren, 2014 |
tyrosine kinase inhibitors, gastrointestinal stromal tumours; percentages genoemd; maar waar komen deze vandaan?\nog niet in tabel |
Kesavachandran, 2013 |
Rapporteert alleen schildklierdysfunctie, geen onderscheid in hypo- of hyperthyreodie. |
Bianchi, 2013 |
geen systematische literatuuranalyse |
Vetter, 2008 |
is toch niet echt systematische review: geen duidelijke in- en exclusiecriteria en verwijst naar andere reviews voor resultaten |
Tran, 2007 |
meeegenomen in review Kesavachandran, 2013 |
Vergelijkend onderzoek |
|
Ramos-Levi, 2018 |
Publicatie was niet leverbaar |
Scott, 2018 |
|
Weinstock, 2017 |
Alleen in abstract wordt thyroid dysfunctie genoemd, komt niet terug in artikel. |
Koinis, 2017 |
Alleen melding gemaakt van thyroid dysfunctie |
Grando, 2017 |
Er is niet systematisch is gekeken naar thyroid dysfunctie |
Byun, 2017 |
Niet-systematisch review |
Tanaka, 2017 |
Case serie van 14 patienten; voldoet niet aan PICO; includeerde alleen patienten met TD |
Faje, 2016 |
Niet-systematisch review |
Gonzalez-Rodriguez, 2016 |
Niet-systematisch review |
Fallahi, 2015 |
Niet-systematisch review |
Nearchou, 2015 |
Andere klinische vraag dan de onderzoeksvraag |
Van den Heuvel, 2015 |
Te kleine populatie (n=13) |
Sadiq, 2015 |
Onduidelijk hoe bijwerkingen gemeten zijn. |
Mahzari, 2015 |
case series bij 6 patiënten |
Lam, 2015 |
case series bij 10 patiënten |
Carl, 2015 |
case report |
Albarel, 2015 |
Verkeerder onderzoeksvraag |
Mashhadi, 2014 |
Te kleine populatie (n=16), wel actief TF gemeten |
Illouz, 2014 |
Niet-systematisch review |
Ribas, 2013 |
Wordt meegenomen in review Khoja, 2017 |
Lammert, 2013 |
Behandeling hypophisitis; verkeerde P |
Corsello, 2013 |
Niet-systematisch review; wel nuttig |
Alatrash, 2013 |
Expert opinion paper |
Juszczak, 2012 |
Case report |
Fujiwara, 2012 |
Verkeerde interventie (Axitinib: selective inhibitor of vascular endothelial growth factor receptors (VEGFRs) 1, 2 and 3 |
Coles, 2012 |
Verkeerde interventie (Alemtuzumab: anti-CD52) |
Vasudev, 2011 |
Narrative review |
Khan, 2011 |
Alleen informatie over thyroid dysfunctie |
Brown, 2011 |
Niet-systematisch review |
Wolter, 2011 |
Niet-systematisch reivew |
Ridruejo, 2010 |
Alleen informatie over thyroid disorder (algemeen) |
Mukohara, 2010 |
Verkeerde interventie (Axitinib: selective inhibitor of vascular endothelial growth factor receptors (VEGFRs) 1, 2 and 3 |
Abdulrahman, 2010 |
Geen data over aantallen TD |
Torino, 2009 |
Niet-systematisch review |
Sherman, 2009 |
Niet-systematisch review |
Kontovinis, 2009 |
Alleen percentage thryoid abnormalities |
Ilouz, 2009 |
Niet-systematisch review |
Mandac, 2006 |
Niet-systematisch review |
Witzke, 2001 |
Geen data over aantallen TD |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-11-2021
Laatst geautoriseerd : 01-11-2021
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2026 bepaalt het bestuur van de NIV of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De NIV is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Deze richtlijn is goedgekeurd door:
- Nederlands Huisartsen Genootschap
- Schildklier Organisatie Nederland
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn geeft aanbevelingen ten aanzien van behandeling van volwassen patiënten (leeftijd ≥ 18 jaar) met schildklierfunctiestoornissen. Doel van deze gedeeltelijke herziening is om een richtlijn te verkrijgen waarin de meeste recente medische kennis omtrent de zorg voor patiënten met schildklierfunctiestoornissen wordt meegenomen.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met schildklierfunctiestoornissen.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met schildklierfunctiestoornissen.
Werkgroep
- Prof. dr. E. Fliers (voorzitter vanaf 1 mei 2019), internist-endocrinoloog, NIV
- Prof. dr. R. Peeters (voorzitter tot 1 mei 2019), internist-endocrinoloog, NIV
- Dr. W.E. Visser, internist-endocrinoloog, NIV
- Dr. A. Roos, internist-endocrinoloog, NIV
- Dr. M. Medici, internist-endocrinoloog, NIV
- Dr. A.F. Muller, internist-endocrinoloog, NIV
- Prof. dr. O.M. Dekkers, internist-endocrinoloog en klinisch epidemioloog, NIV
- Dr. A.A. Bouman, SON
- Dr. M.M.E. van Rumste, gynaecoloog, NVOG (vanaf 1 april 2019)
- Drs. M. Sijbom, huisarts, NHG (vanaf 1 juli 2019)
- Dr. S.A.A van den Berg, klinisch chemicus, NVKC (vanaf 1 augustus 2019)
- Drs. J.H. Scheffer, bedrijfsarts, NVAB (vanaf 1 september 2020)
Met ondersteuning van
- Drs. L. Boerboom, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. S.R. Zwakenberg, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. N.L. van der Zwaluw, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. A.J. Versteeg, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met evt. belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Prof. dr. E. Fliers, internist-endocrinoloog, NIV (voorzitter vanaf 1-5-2019) |
Hoofd- afdeling Endocrinologie en Metabolisme, Amsterdam UMC, Hoogleraar Endocrinologie UvA |
Board memberships, committees: - ETA guideline committee diagnosis and management of central hypothyroidism (2017-2018) - Executive Committee European Thyroid Association (tot 2019) - Program organizing committee ETA Annual Meeting 2017, 2018, 2019 - Member Thyroid Network of Dutch Endocrine Society (NVE) (2017 - present)
Voorzitter Medische Adviesraad Schildklier Organisatie Nederland (SON) |
Geen |
Geen |
Prof. dr. R. Peeters, internist-endocrinoloog, NIV (voorzitter tot 1-05-2019) |
Erasmus MC, Internist-endocrinoloog, hoogleraar schildklierziekten |
Member of International guideline committees: American Thyroid Association Task Force: Guidelines for thyroid disease and pregnancy (not remunerated)
Board memberships and committees of professional societies: - Programme Organizing Committee of the 2019 European Congress of Endocrinology. 2018 Annual Meeting of the American Thyroid Association - Iodine Global Network (https://www.ign.org/), National representative for the Netherlands (not remunerated) - Chair of the Scientific Advisory Board of the World Iodine Association (not remunerated) - Treasurer of the Dutch Thyroid Club / Foundation for Thyroid Research (not remunerated) |
Zie transparantieregister voor financiële banden (red: diverse diensten met onkosten) vergoeding van Shire International licenising, Genzyme Europe BV, Ipsen Farmaceutica BV, Merck BV, IBSA, Bayer, - Adviesraad Eisai BV (vergoeding) |
Vergoedingen waren niet gerelateerd aan de richtlijn
|
Dr. W.E. Visser, internist-endocrinoloog, NIV |
Erasmus MC, Internist-endocrinoloog |
Member of international committees - European Thyroid Association Task Force: Guideline on Diagnosis and Management of Resistance to Thyroid Hormone & other disorders of thyroid hormone action (2016 - present) - Educational Committee of the European Thyroid Association (2017 - present) - Chair Thyroid Network of Dutch Endocrine Society (NVE) (2017 - present)
Editorial Board membership - Editorial Board of Frontiers in Neurogenomics (2013 - present) - Editorial Board of the Journal of Endocrinology (2016 - present) - Editorial Board of the Journal of Molecular Endocrinology (2016 - present) - Editorial Board of the Endocrinology, Diabetes and Metabolism (2016 - present) - Editorial Board of the European Thyroid Journal (2017 - present)
Management role in International Consortia - Founder and chair MCT8 patient registry (2016 - present). - Chair rare thyroid hormone signalling disorders in Endo-ERN (European Reference Networks) (2016 - present) - Chair Thyroid Group of Endo-ERN EuRRECa (2018 - present)" |
Geen |
Vergoedingen niet gerelateerd aan richtlijn (diabetes, schildklierkanker) |
Dr. A. Roos, internist-endocrinoloog, NIV |
Internist-endocrinoloog Martini Ziekenhuis, Groningen |
Geen |
Geen |
Geen |
Dr. M. Medici, internist-endocrinoloog, NIV |
Internist-Endocrinoloog radboudUMC (0,6 fte) en Erasmus MC (0,4 fte) |
Management role in International Consortia
Memberships (inter)national committees:
Editorial Board memberships:
|
Erasmus Universiteit Fellowship: geen belang bij het advies van de richtlijn. |
Geen |
Dr. A.F. Muller, internist-endocrinoloog, NIV |
Internist, Diakonessenhuis |
Zie transparantieregister (red: diverse diensten met (onkosten)vergoeding voor Novo Nordisk, Eli Lilly and Company (adviesraad), Amgen, Sanofi) |
|
Vergoedingen waren niet gerelateerd aan de richtlijn (diabetes, schildklierkanker)
|
Prof. dr. O.M. Dekker, internist, NIV |
Hoogleraar Interne Geneeskunde LUMC Leiden |
Collegelid CBG (betaald) Lid Gezondheidsraad (onbetaald) Voorzitter Vereniging Epidemiologie (onbetaald)" |
Geen |
Geen |
Dr. A.A. Bouman, SON |
Gepensioneerd (tot 1-9-2012 werkzaam als Klinisch chemicus bij het Vumc) |
Geen |
Geen |
Geen |
Drs. J.H. Scheffer, NVAB |
Bedrijfsarts |
Geen |
Geen |
Geen |
Dr. M.M.E. van Rumste, gynaecoloog, NVOG |
Gynaecoloog, Catherinaziekenhuis |
Geen |
Geen |
Geen |
Drs. M. Sijbom, huisarts, NHG |
Huisarts |
Geen |
Geen |
Geen |
Dr. S.A.A van den Berg, klinisch chemicus, NVKC |
Klinisch Chemicus, Erasmus MC |
Geen |
Geen |
Geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door afgevaardigden van de patiëntenvereniging Schildklier Organisatie Nederland (SON). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenvereniging.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt, wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn (Richtlijn schildklierfunctiestoornissen, 2012) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door middel van een schriftelijke invitational conference. De werkgroep stelde vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De gespecificeerde zoekstrategieën zijn op te vragen bij het Kennisinstituut.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ACROBAT-NRS - voor observationeel onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaald dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (eindconclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een eindconclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg. De module over organisatie van zorg wordt opgenomen in deel 2 van de richtlijn.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de bijlage Kennislacunes beschreven.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialist.