Chirurgische behandeling - peri-/postoperatieve zorg stembanden/bijschildklieren
Uitgangsvraag
- Welke perioperatieve behandelingen en maatregelen dienen genomen te worden met het oog op perioperatieve stembandfunctie en bijschildklierfunctie?
- Controle van de stembanden: is diagnostiek van de stembanden aangewezen voor en/of na schildklierchirurgie?
- Beleid bij stembandstilstand postoperatief: hoe dient een nervus recurrens letsel postoperatief behandeld te worden?
- Peri-/postoperatieve zorg van de bijschildklieren: welke factoren spelen een rol bij hypoparathyreoïdie en hoe dient deze zo goed mogelijk voorkomen te worden tijdens de operatie?
Aanbeveling
Controleer preoperatief de stembandfunctie via laryngoscopie bij stemveranderingen of eerdere operaties in het gebied van de schildklierloge en het nervus vagus/ nervus recurrens traject.
Postoperatieve stemband controle is aangewezen bij stemveranderingen of bij duidelijke kortademigheid.
Bij een bilaterale nervus recurrens parese met inspiratoire stridor en dyspnoe is een acute tracheotomie vereist.
Bij een bilaterale recurrensparese met milde klachten of een unilaterale nervus recurrens parese is een vroege tijdelijke medialisatie en verwijzing naar logopedie te overwegen. Bij een iatrogene complete transsectie is een verwijzing naar een gespecialiseerd centrum te overwegen voor een zenuwreconstructie.
Spaar bij elke vorm van schildklierchirurgie zoveel mogelijk bijschildklieren en verricht een autotransplantatie indien geïndiceerd.
Persisterende postoperatieve hypoparathyreoïdie wordt gedefinieerd door het gebruik van actief vitamine D, 12 maanden postoperatief, na een totale of completerende thyreoïdectomie, waarbij een poging tot afbouwen en/of staken niet mogelijk bleek of klinisch onverantwoord is.
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
Er heeft geen systematisch literatuuronderzoek plaatsgevonden om de samenvattingen van de literatuur inclusief GRADE beoordeling een update te geven. De conclusies van de samenvatting van de literatuur zijn op de mogelijk ‘verouderde’ literatuur gebaseerd. Een update van de literatuur en klinische praktijkervaring wordt hieronder beschreven
Controle van de stembanden
Preoperatieve controle van de beweeglijkheid van de stembanden zou zinvol kunnen zijn om een aantal redenen:
a) als hierdoor de kans op postoperatief stembandletsel zou afnemen, b) om bij juridische claims in geval van postoperatief stembandletsel bewijs te hebben dat er reeds preoperatief sprake was van stembandletsel of c) wanneer informatie dat de stemband niet beweegt aanwijzingen geeft omtrent de aard en uitbreiding van de tumor of het operatieve behandelplan beïnvloedt. De kans op preoperatieve zenuwuitval bij een asymptomatische patiënt is erg klein en de kosteneffectiviteit van routinescreening laag. Een belangrijke reden om wel geïnformeerd te zijn is dat nervus recurrens uitval kan duiden op maligniteit en een infiltratief groeiende tumor. In die gevallen is meestal urgentere en uitgebreidere chirurgie en beeldvormende diagnostiek vooraf geïndiceerd. Een andere reden kan zijn dat een patiënt een gecompenseerde idiopathische stembandverlamming heeft contralateraal, waardoor de kans op een (tijdelijke) bilaterale verlamming en postoperatieve stridor aanwezig is.
Gezien het kostenverhogend karakter en gelet op de informatie die iedere patiënt voor de operatie dient te ontvangen over het lage maar niet geheel te vermijden risico op zenuwletsel door de chirurgische ingreep, zijn bovenstaande redenen niet betrokken bij het opstellen van het advies.
Beleid bij stembandstilstand postoperatief
Unilaterale stembandparalyse leidt vaak tot aanzienlijke morbiditeit, waaronder dysfonie, slikproblemen en aspiratie. Conservatieve logopedische behandeling kan de symptomen verminderen. Terwijl in de vorige richtlijnen een conservatief beleid werd voorgesteld tot 12 maanden postoperatief, laten steeds meer studies zien dat een vroege tijdelijke medialisatie in het eerste jaar tot een betere kwaliteit van leven en minder noodzaak tot permanente laryngoplastiek kan leiden. Derhalve zou bij klachten die meer dan 6 weken aanhouden een verwijzing naar de KNO-arts te overwegen zijn (Liao, 2022; Chen, 2014)
Daarnaast zijn er steeds meer studies die laten zien dat een zenuwreconstructie door middel van een anastomose tussen de ansa cervicalis en nervus recurrens mogelijk is. Bovendien zijn er aanwijzingen dat een vroeg herstel betere resultaten laat zien dan een laat herstel. (Chen, 2014; Fadhil, 2022) Daarom is bij iatrogene complete transsectie een (vroege) verwijzing naar een gespecialiseerd centrum te overwegen.
Peroperatieve en postoperatieve zorg voor de bijschildklieren
Postoperatieve hypoparathyreoïdie (hypoPT) is een belangrijke complicatie na schildklierchirurgie. Er is internationaal geen consensus over een eenduidige definitie van postoperatieve hypoparathyreoïdie. Ook is er geen consensus over de termijn die men aan dient te houden om van een persisterende hypoparathyreoïdie te spreken. Zonder eenduidige definities zijn incidentie cijfers niet met elkaar te vergelijken (Harsløf, 2022). Internationale registraties tonen aan dat het percentage postoperatieve hypoPT tussen de 7.5 en 15% bedraagt (Díez, 2019; Banach, 2013; Annebäck, 2021; Chadwick, 2019). Een Nederlandse studie in academische ziekenhuizen (Loncar, 2021) registreerde een persisterende hypoPT in 15% van de patiënten die in 2016 waren geopereerd. De gebruikte definitie was het gebruik van actief vitamine D, 12 maanden postoperatief na een totale en/of completerende thyreoïdectomie. Wanneer men dezelfde definitie toepast inclusief een poging tot afbouwen van de suppletie in een cohort van een regionaal schildkliernetwerk met zowel academische als perifere ziekenhuizen vond men een percentage van persisterende hypoPT van 7,9% (Lončar, 2022). De richtlijncommissie is van mening dat het cruciaal is dat men in Nederland een eenduidige definitie van persisterende postoperatieve hypoPT hanteert om een kwaliteitsbeleid te kunnen opzetten. Internationaal zijn er verschillende stromingen qua definities. Eén definitie is hypoPT op basis van biochemische metingen, zoals PTH waarden en calcium waarden. Echter zijn er diverse patiënten met een detecteerbaar PTH die toch suppletie dienen te gebruiken om de hypocalciaemie te behandelen (Ritter, 2015; Lončar, 2020; Julián, 2013; Lorente-Poch, 2015). Een andere definitie richt zich meer op de klinische impact voor de patiënt en meet het gebruik van calcium en/of actief vitamine D suppletie. Het registeren van het gebruik van calcium alleen heeft als nadeel dat calcium ook om veel andere redenen gebruikt kan worden. Daarnaast zijn er individuele verschillen in calcium absorptiecapaciteit en calcium aanbod in dieet. Dit maakt dat een iets verminderde bijschildklierfunctie wel tot calcium suppletie leidt, maar niet per se de patiënt representeert die een dusdanige capaciteitsvermindering heeft waardoor actief vitamine D nodig is als uiting van onvoldoende bijschildklierfunctie. Daarnaast is het belangrijk om rekening te houden met een al dan niet bestaande poging tot het afbouwen van de medicatie. Zonder afbouwpoging kan een patiënt als hebbende persisterende hypoPT geregistreerd worden, terwijl deze feitelijk niet aanwezig hoeft te zijn. Het is ook te adviseren dat de behandelprotocollen van de postoperatieve hypoPT nationaal geharmoniseerd worden. Hierover doet deze richtlijn geen uitspraak. Wel is de richtlijncommissie van mening dat het belang van een nationale definitie zo groot is dat men een praktische keuze gerechtvaardigd vindt en tegelijkertijd erkent dat de beste definitie niet bestaat. De richtlijncommissie stelt voor de volgende definitie te hanteren die in lijn is met een Europees consensus statement (Bollerslev, 2022). Persisterende postoperatieve hypoparathyreoïdie wordt gedefinieerd door het noodzaak tot gebruik van actief vitamine D en/of calcium substitutie voor het bereiken van normocalciemie, 12 maanden postoperatief na een totale en/of completerende thyreoïdectomie, waarbij een poging tot afbouwen en/of staken niet mogelijk bleek of klinisch onverantwoord.
In de literatuur is geen onderzoek te vinden over het nut van het al dan niet bewust opzoeken van bijschildklieren bij een thyreoïdectomie. Veelal wordt de handelwijze ingegeven door de scholing en ervaring van de individuele chirurg. Het ligt echter voor de hand dat de operateur na een totale thyreoïdectomie er zeker van is dat er tenminste één vitale bijschildklier in situ is gebleven. Wanneer ischemische bijschildklieren worden aangetroffen kan men deze beter verwijderen en een autotransplantatie verrichten. Om de operateur te helpen bijschildklieren te identificeren en/of een inschatting te maken van de vitaliteit zijn verschillende technieken onderzocht zoals autofluorescentie, spectrale beoordeling en ICG gebruik om vascularisatie te beoordelen. Ondanks de resultaten die in single centers behaald worden met deze technieken is er nog geen eenduidig advies mogelijk over deze technieken in deze richtlijn. Ook is er nog niet voldoende bekend over kosteneffectiviteit.
Aanbevelingen
Rationale van de aanbeveling:
De kans op preoperatieve zenuwuitval bij een asymptomatische patiënt is erg klein en de kosteneffectiviteit van routinescreening laag. Een belangrijke reden om wel preoperatief geïnformeerd te zijn is dat nervus recurrens uitval kan duiden op uitgebreidere maligniteit, een verhoogd risico op een bilaterale parese en of aanpassingen op de operatieve timing en/of strategie.
Unilaterale stembandparalyse leidt vaak tot aanzienlijke morbiditeit, waaronder dysfonie, slikproblemen en aspiratie. Conservatieve logopedische behandeling kan de symptomen verminderen. Vroege (in de beschreven literatuur voor 6 maanden) tijdelijke medialisatie kan tot een betere kwaliteit van leven leiden en minder kans op permanente laryngoplastiek. Een bilaterale nervus recurrens parese kan leiden tot een insufficiënte ademweg.
De werkgroep is van mening dat ernaar gestreefd moet worden om bij elke vorm van schildklierchirurgie alle aanwezige bijschildklieren in opzet te identificeren en te sparen. De verwijderde schildklier dient altijd onderzocht te worden op de aanwezigheid incidenteel verwijderde bijschildklieren. Een abusievelijk meegeresceerde bijschildklier dient in de m. sternocleidomastoideus te worden gereïmplanteerd. Dit dient ook overwogen te worden tijdens de initiële hemithyreoïdectomie, met het oog op een mogelijke noodzaak tot een completerende thyreoïdectomie. Er is momenteel onvoldoende ondersteuning uit de literatuur om het standaard gebruik van peroperatieve technieken zoals (auto)fluorescentie en spectrale imaging te adviseren. Postoperatieve hypoparathyreoïdie is een belangrijke, relatief vaker voorkomende complicatie van schildklierchirurgie. Om nationaal uitkomsten van zorg na schildklierchirurgie te kunnen meten zijn eenduidige definities nodig. Ook het beoordelen van aanvullende strategieën om bijschildklieren te sparen zijn gebaat bij eenduidige uitkomstmaten. De Richtlijncommissie is van mening dat het belang van een nationale definitie zo groot is dat men een praktische keuze gerechtvaardigd vindt en tegelijkertijd erkent dat de beste definitie niet bestaat.
Onderbouwing
Achtergrond
Zoals elke behandeling kent ook schildklierchirurgie bijwerkingen en complicaties. In deze module gaan we specifiek in op de zenuwen die de stembanden van motoriek voorzien en de bijschildklieren die het lichaam van voldoende calcium voorzien.
Conclusies
Controle van de stembanden
no GRADE |
… Conclusies gebaseerd op oude richtlijn, nieuwe literatuur wordt beschreven in de overwegingen.
Er zijn aanwijzingen dat identificatie van de nervus laryngeus recurrens en de externe tak van de nervus laryngeus superior tijdens de schildklieroperatie het risico op postoperatieve parese lijkt te verminderen. Monitoring van de neuronale activiteit van deze zenuwen tijdens de operatieve ingreep levert een beperkte bijdrage aan het verder terugdringen van zenuwletsel, doch kan bij lastige dissecties de identificatie van de zenuwen verbeteren en daardoor de volledigheid van de dissectie vergemakkelijken.
Bron: B Hurtado-Lopez (40) C Hermann (41) Randolph (21) Barczynski (23)
Er zijn aanwijzingen dat het aantonen van een nervus laryngeus recurrens uitval kan helpen bij het verder beleid ten aanzien van radiodiagnostiek en uitgebreidheid van de chirurgie bij een patiënt met een (maligne) tumor van de schildklier of bij stemverandering.
Bron: C Hundahl (6) Green (8) Yeung (42) D Siperstein (6) Songun (4) Randolph (7) |
Beleid bij stembandstilstand postoperatief
no GRADE |
… Conclusies gebaseerd op oude richtlijn, nieuwe literatuur wordt beschreven in de overwegingen.
Er zijn aanwijzingen dat in een aanzienlijk deel van de gevallen van postoperatieve stembandstilstand in het eerste halfjaar na de schildklieroperatie (en soms ook nog tot 12 maanden) spontaan herstel kan optreden. Bilaterale recurrensparese kan inspiratoire stridor en dyspnoe veroorzaken.
Bron: C Songun (4) Friedrich (24) Misiolek (25) Eckel (26) Caldarelli (30) |
Peri-/postoperatieve zorg van de bijschildklieren
no GRADE |
… Conclusies gebaseerd op oude richtlijn, nieuwe literatuur wordt beschreven in de overwegingen.
Hypoparathyreoïdie is een frequent voorkomende complicatie bij een totale thyreoïdectomie. Deze complicatie is meestal tijdelijk.
Bron: C Glinoer (33) Bergamaschi (34) Pattou (35) Zarnegar (36)
Er zijn aanwijzingen dat permanente hypoparathyreoïdie kan worden voorkomen door reïmplantatie van bijschildklierweefsel in spierweefsel.
Bron: C Glinoer (33) Bergamaschi (34) Pattou (35) Zarnegar (36) |
Samenvatting literatuur
Controle van de stembanden
Schildklierchirurgie kan letsel veroorzaken aan de n. laryngeus recurrens, leidend tot verminderde beweeglijkheid of stilstand van een of beide stembanden. Ook de n. laryngeus externus (externe tak van de n. laryngeus superior) kan geraakt worden. De meest op de voorgrond staande klacht van dit zenuwletsel is heesheid.
Postoperatieve stemveranderingen komen frequent voor, zoals een hese omfloerste stem, een zwakkere stem en een verminderd bereik van de stem wat betreft toonhoogte. In ernstige gevallen, bij bilateraal letsel treedt kortademigheid en een inspiratoire stridor op. Door onvoldoende sluiting kan ook aspiratie optreden. Heesheid of stemveranderingen kunnen echter ook optreden zonder zichtbaar zenuwletsel. Ook kan zenuwuitval in 20- 28% nauwelijks symptomen geven [Sittel 2001 (1)]. Bij patiënten die hun stem (semi-) professioneel gebruiken is het van extra groot belang hen over de risico's in te lichten. Bij hen zal bovendien, nog meer dan anders, zorgvuldige identificatie van nervus recurrens en de n. laryngeus externus moeten plaatsvinden.
De stembandbeweeglijkheid wordt in de praktijk in de meeste landen slechts in de minderheid van de gevallen preoperatief gecontroleerd. In een grote Duits-Amerikaanse studie bij 5583 schildklieroperaties was dit slechts bij 6,1% en in de Britse audit studie bij 38% van de patiënten het geval [Huhndal 2000]. In de Amerikaanse richtlijnen uit 2009 (ATA) wordt geen aanbeveling gedaan over pre- of postoperatieve laryngoscopie [Cooper 2009 (2)]. De richtlijn uit 2016 beschrijft dat de beoordeling van de stem behoort bij het standaard lichamelijk onderzoek van een patiënt met een schildklieraandoening.
Sommige experts bevelen preoperatieve laryngoscopie alleen aan indien er sprake is van heesheid, verandering in stem of een voorafgaande halsoperatie. (3) Andere experts bevelen preoperatieve laryngoscopie aan bij alle patiënten met een vermoede of vastgestelde maligniteit, evenals bij patiënten met stemveranderingen of een vroegere halsoperatie. (4) Pre- en postoperatieve controle van de beweeglijkheid van de stembanden wordt ook steeds meer aanbevolen als kwaliteitsbewaking voor de verrichte chirurgie omdat de beoordeling van de stem zo slecht correleert met de beweeglijkheid van de stembanden [Randolph 2010 (5)]. In een prospectieve cohortstudie van 5583 patiënten met schildkliercarcinoom bestonden preoperatief stemveranderingen in 8,2%, maar een laryngoscopie ter beoordeling van de stembanden gebeurde slechts in 6,1% (6) Er was dus ook in deze studie geen sprake van een routinematige laryngoscopie vóór thyreoidectomie. Om invasie van de nervuslaryngeus recurrens uit te sluiten is bovendien pre-operatieve beoordeling van de stem onvoldoende omdat meer dan 1/3 van de patiënten asymptomatisch is [Randolph 2010 (7)].
In een retrospectieve analyse betreffende 2250 preoperatieve laryngoscopieën over een periode van 25 jaar, werd een preoperatieve stembandverlamming slechts bij circa 1% van de patiënten gevonden. Van deze 23 patiënten ontbraken stemgegevens bij 6, doch de overige 17 patiënten waren allen hees. (8) Deze auteur vindt een routinematige preoperatieve laryngoscopie niet noodzakelijk. In een meer recente studie werd gevonden dat een stilstaande stemband een sensitiviteit had van 76% en een specificiteit van bijna 100%. In deze serie van 365 patiënten hadden 15 patiënten (4%) preoperatief een stilstaande stemband. Slechts 6 van hen hadden stemveranderingen en CT was voorspellend in slechts 25% [Randolph 2006 (7)]. Op basis hiervan adviseert deze auteur om wel routinematig een laryngoscopie te doen.
Ook over postoperatieve stembandcontrole lopen de meningen uiteen. In sommige ziekenhuizen is het routine om dit altijd te doen, anderen alleen bij stemveranderingen na de operatie. Ook wordt soms aanbevolen de stembandfunctie te beoordelen via laryngoscopie tijdens de extubatie hoewel dit weinig betrouwbaar is. (4) In 30-80% van de patiënten zonder uitval van de nervus laryngeus recurrens worden stemklachten gerapporteerd na schildklierchirurgie [de Pedro Netto 2006 (10)]. Deze klachten verbeteren meestal spontaan na 3-6 maanden [Randolph 2010 (5)]. Doch ook vier jaar na schildklierchirurgie heeft nog 28% van de patiënten stemklachten bij normaal bewegende stembanden [Pereira 2003 (11)]. Mogelijk dat devascularisatie van de zenuw, letsel van zeer kleine takjes, externe fixatie van de larynx of verlittekening van de infrahyoid spieren hierin een rol spelen.
De incidentie van nervus laryngeus recurrens letsel postoperatief varieert enorm, van 0% tot 18,6% [Jeannon 2009 (12)]. In een grote Scandinavische studie in 40 ziekenhuizen was ze gemiddeld 4,3%. (13) In deze studie bleek bovendien dat slechts de helft van de patiënten symptomatisch was na letsel van de nervus laryngeus recurrens en dat bij het niet-routinematig controleren van de stembandbeweeglijkheid dus de helft van de patiënten wordt gemist [Bergenfelz 2008 (14)]. De auteurs schatten de werkelijke incidentie dan ook veel hoger, omdat lang niet altijd routinematig een laryngoscopie werd verricht. De frequentie van recurrens letsel hangt af van de kundigheid van de chirurg (15)en het type operatie. Bij 5354 schildklieroperaties wegens schildkliercarcinoom trad recurrensparese op in 0,9% na lobectomie, in 1,2% bij ‘near-total thyreoidectomy', in 0,7% bij thyreoidectomie zonder lymfeklierdissectie en in 2,7% bij thyreoidectomie met beperkte of radicale lymfeklierdissectie; de totale frequentie was 1,3%. (6) Permanente recurrens uitval na laterale lymfeklierdissectie treedt vaker op dan na centrale lymfeklierdissectie (6,7% vs. 1,9%) en dit geldt ook voor voorbijgaande recurrensparese (13.3% en 3,7%). (16) Een andere studie bij 648 patiënten toont een hogere frequentie van postoperatieve recurrensparese bij schildkliercarcinoom dan bij halsoperaties voor goedaardige schildklieraandoeningen of hyperparathyreoidie, zowel voor voorbijgaande (7,2% vs. resp. 3,4% en 2,5%) als voor permanente (1,2% vs. resp. 0,3% en 0%) verlammingen. (17)
Een belangrijke vraag is of zorgvuldige dissectie van de n. laryngeus recurrens door de operateur postoperatieve parese van de nervus laryngeus recurrens kan voorkomen. Hierover is in 2002 een grote studie verschenen bij patiënten die voor een goedaardige schildklieraandoening werden geopereerd in hetzelfde centrum. (16) Tussen 1979 en 1990 (15.865 zenuwen at risk) vonden geen dissectie en identificatie van de nervus laryngeus recurrens plaats, tussen 1991 en 1998 was dissectie de standaardprocedure (10.548 zenuwen ‘at risk').
Postoperatief letsel aan de nervus laryngeus recurrens in beide perioden trad op in resp. 3,4% en 2,6%, en permanente recurrensparese in resp. 1,1% en 0,4%. Er bestonden significante verschillen tussen individuele chirurgen wat betreft het aantal patiënten met permanente recurrensparese. De frequentie van permanente recurrensparese was gemiddeld 0,9%, 0,3% en 0,1% voor chirurgen die de n. laryngeus recurrens respectievelijk alleen lokaliseerden, gedeeltelijk blootlegden, of een complete dissectie verrichtten.
Visualisatie van de nervus recurrens tijdens operatie door zorgvuldige dissectie wordt derhalve algemeen aanbevolen, en gezien als de voorkeursmaatregel om het optreden van recurrensparese te voorkomen.
In de laatste jaren zijn veel publicaties verschenen over intraoperatieve monitoring van de neuronale activiteit van de nervus laryngeus recurrens om te trachten hierdoor het aantal recurrens laesies verder te verminderen.
Prospectief onderzoek bij 8534 patiënten met 15.403 zenuwen at risk toont dat een intact signaal in hoge mate een intacte postoperatieve functie van de nervus laryngeus recurrens voorspelt (specifiteit 97,6%, negatief voorspellende waarde 99,6%), maar dat een abnormaal of afwezig signaal een permanente recurrensparese onvoldoende voorspelt (sensitiviteit 45,9%, positief voorspellende waarde 11,6%). (18) Een prospectief onderzoek met een controlegroep zonder neuromonitoring concludeert dat neuromonitoring niet de frequentie van voorbijgaande recurrensparese vermindert (10,7% vs. 9,6%) maar wel die van permanente recurrensparese (1,8% vs 3,0%). (19) Echter, er zijn geen gerandomiseerde studies gedaan die deze electrofysiologische methode van neuromonitoring vergelijken met de standaard visuele methode ter detectie van de nervus recurrens met als uitkomstmaat de incidentie van postoperatieve recurrensparese. (20) (20) Visualisatie en sparen van de externe tak van de nervus laryngeus recurrens is technisch niet moeilijk en vermindert de kans op beschadiging van deze zenuw- en stemklachten. (17)
In een overzichtsartikel wordt uniformering van de monitoring techniek besproken [Randolph 2011 (21)]. Circa 40-45% van de operateurs gebruikt incidenteel of routinematig neuromonitoring. Bij lastige dissecties, zoals bij infiltratieve tumoren en recidieven, is in gerandomiseerde studies bewezen dat er minder zenuwletsel optreedt en dat de schildklier ook beter volledig kan worden verwijderd bij Berry's ligament [Kim
2004] [Barczynsci 2012] (22) (23).
Beleid bij stembandstilstand postoperatief
Postoperatieve heesheid kan tijdelijk of blijvend van aard zijn. Heesheid in de eerste 2-5 dagen na de operatie kan het gevolg zijn van oedeem in het operatiegebied; dit gaat vanzelf weer over. (4) Maar ook langer bestaande heesheid kan spontaan verdwijnen na 3-12 maanden, door herstel van overrekkingstraumata van de zenuw tijdens de operatie. De parese is tijdelijk van aard in 25-50% van de gevallen. (20) (24) (25) Algemene heesheid die bij sommigen permanent van aard kan zijn, berust op het doorsnijden van de nervus laryngeus recurrens en minder frequent de nervus laryngeus superior. Bilaterale recurrensparese is minder frequent dan unilaterale recurrensparese. (20) (25)
Bilaterale recurrens parese veroorzaakt in de meest ernstige gevallen inspiratoire stridor en verslikklachten. Dysfonie zonder dyspnoe komt voor, en er zijn ook volledig asymptomatische gevallen. (24) Compleet herstel is mogelijk. Inspiratoire stridor met dyspnoe vereist vaak acute tracheotomie. Correctieve chirurgie wordt gewoonlijk uitgesteld tot 6-12 maanden na de operatie in de hoop op spontane verbetering. Er bestaan diverse endoscopische technieken om de luchtweg ter hoogte van de glottis te verwijden. (26)Het tijdstip, het type en de uitgebreidheid van de operatie dienen individueel te worden vastgesteld. (26)
Unilaterale recurrensparese leidt tot stembandverlamming in de mediane of paramediane stand tijdens spreken, slikken en hoesten. Symptomen zijn een zwakke, wat kortademige hese stem, periodieke aspiratie en een inproductieve hoest. Foniatrische adviezen en logopedische oefeningen kunnen vaak het ongemak verlichten.
Reconstructie van een doorgesneden n. laryngeus recurrens leidt meestal tot paradoxale beweeglijkheid en moet worden vermeden. Verschillende thyroplastische operaties aan de bovenste luchtwegen zijn beschreven om de kwaliteit van de stem te verbeteren bij unilaterale stembandverlamming. (27) (28) (29) Ook injectie van bijvoorbeeld collageen, siliconen of autoloog vet in de verlamde stemband wordt toegepast. (30) Dit soort ingrepen zijn te overwegen als 12 maanden na de operatie geen herstel van de parese is opgetreden en ook logopedie onvoldoende effect heeft gehad.
Peri-/postoperatieve zorg van de bijschildklieren
Schildklierchirurgie kan leiden tot schade aan de bijschildklieren. Hierdoor kan een tijdelijke of blijvende hypoparathyreoïdie ontstaan met als gevolg hypocalciaemie. Hoewel er meestal beiderzijds twee bijschildklieren aanwezig zijn is het functioneren van één vitale bijschildklier voldoende om de calciumhuishouding te reguleren. Door de dubbelzijdige aanwezigheid van de bijschildklieren, is de kans op hypocalciaemie die behandeld dient te worden, bij een enkelzijdige schildklieroperatie gering. Bij een dubbelzijdige schildklieroperatie bestaat wel het risico op deze complicatie. Hoewel het aannemelijk lijkt dat minutieus exploreren en intact laten van de vascularisatie de kans op schade van de bijschildklieren vermindert blijkt uit diverse gerandomiseerde studies dat de kans op permanente hypoparathyreoïdie niet significant toeneemt wanneer de arteria thyreoidea inferior beiderzijds wordt onderbonden. (31) (32) In de deze studies werd echter beiderzijds vaak een subtotale thyreoïdectomie verricht. Zelfs na zeer zorgvuldig opereren kan toch een tijdelijke hypocalciaemie optreden. Het uitgebreid opzoeken van alle bijschildklieren leidt niet tot minder kans op hypoparathyreoïdie. (33)
In de literatuur wordt de kans op een tijdelijke hypocalciaemie na een totale thyreoïdectomie weergegeven tot circa 60%. (33) (34) (35) (36) Slechts in de helft van de gevallen is calciumsuppletie noodzakelijk. In de meeste gevallen is het serum calcium binnen een maand genormaliseerd. Bij sommige patiënten blijft langdurig enige vorm van suppletie noodzakelijk vanwege een lichte hypocalciaemie. Permanente hypoparathyreoïdie, waarbij het parathormoon (PTH)-gehalte na een jaar nog zeer laag is, is een zeer ernstige complicatie die optreedt bij circa 0,5-4% van de geopereerde patiënten. Deze patiënten dienen levenslang met hoge doses calcium en vitamine D behandeld te worden.
Het risico op hypoparathyreoïdie wordt vergroot bij uitgebreide operaties zoals bij grote tumoren en het verwijderen van de lymfeklieren in het centrale halscompartiment. Daarnaast speelt de niet altijd voorspelbare ligging van de bijschildklieren een rol.
Vanwege de ernst van een hypoparathyreoïdie dient, ter voorkoming van lange termijn complicaties, alle bijschildklierweefsel dat beschadigd of verwijderd is te worden gereïmplanteerd. 198 199 200 201 Bij twijfel over de vitaliteit van een bijschildklier tijdens de operatie, dient met vriescoupe onderzoek te worden bevestigd dat daadwerkelijk sprake is van bijschildklierweefsel. Het restant dient dan te worden verwijderd en in stukjes kleiner dan 1mm3 te worden geïmplanteerd in dwarsgestreept spierweefsel, bijvoorbeeld in de musculus sternocleidomastoideus of in de onderarm in de musculus brachioradialis. (37) Na verwijdering van de schildklier dient de chirurg het preparaat te onderzoeken op de aanwezigheid van één of meerdere meeverwijderde bijschildklieren. Wanneer dit het geval lijkt, dienen deze verwijderd te worden voor direct vriescoupe onderzoek, zodat ze alsnog kunnen worden gereïmplanteerd. Intussen dienen de (vermoede) stukjes bijschildklier bewaard te worden in een met fysiologisch zout bevochtigd gaas dat zich bevindt in een bakje omgeven door smeltend ijs.
Zelfs wanneer alle bijschildklieren gespaard lijken, dient in de eerste postoperatieve periode dagelijks de serum calcium concentratie gecontroleerd te worden. Een te laag calciumgehalte dient gecorrigeerd te worden.
Doordat bij de behandeling van het schildkliercarcinoom wordt gestreefd naar een zo radicaal mogelijke resectie, speelt de ervaring van de operateur een grote rol om de kans op complicaties zo gering mogelijk te houden. (38) (39)
Zoeken en selecteren
Tijdens de richtlijnherziening in 2022/3 is er geen nieuwe systematische search uitgevoerd voor deze uitgangsvraag, omdat andere modules hoger zijn geprioriteerd. In de overwegingen vindt u een reflectie op de literatuur met medenemen van nieuwe artikelen uit 2015 – 2023. Daarnaast is het belangrijk dat er ook consensus is bereikt op basis van praktijkervaring.
Referenties
- 1 - Sittel C, Stennert E, Thumfart WF et al. Prognostic value of laryngeal electromyography in vocal fold paralysis. Archives of otolaryngology--head & neck surgery 127(2), 155-160 (2001). # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/11177032
- 2 - Collini P, Sampietro G, Pilotti S. Extensive vascular invasion is a marker of risk of relapse in encapsulated non-Hürthle cell follicular carcinoma of the thyroid gland: a clinicopathological study of 18 consecutive cases from a single institution with a 11-year median follow-up. Histopathology 2004;44:35-39.
- 3 - Siperstein AE, Clark OH. Carcinoma of follicular epithelium. In: Braverman LE, Utiger RD, editors. Werner +ACY- Ingbar\'s the thyroid : a fundamental and clinical text.Philadelphia: Lippincott Williams +ACY- Wilkins+ADs- 2006. p. 898- 902.
- 4 - Songun J, Kievit J, Velde CJHv. Complications in thyroid surgery. In: Clark OH, Duh QY, editors. Textbook of endocrine surgery.Philadelphia: Saunders+ADs- 1997. p. 167-73.
- 5 - Randolph GW. The importance of pre- and postoperative laryngeal examination for thyroid surgery. Thyroid : official journal of the American Thyroid Association 20(5), 453-458 (2010).
- 6 - Hundahl SA, Cady B, Cunningham MP, Mazzaferri E, McKee RF, Rosai J, et al. Initial results from a prospective cohort study of 5583 cases of thyroid carcinoma treated in the united states during 1996. U.S. and German Thyroid Cancer Study Group. An American College of Surgeons Commission on Cancer Patient Care Evaluation study. Cancer 2000Jul1+ADs- 89(1):202-17.
- 7 - Randolph GW, Kamani D. The importance of preoperative laryngoscopy in patiënts undergoing thyroidectomy: voice, vocal cord function, and the preoperative detection of invasive thyroid malignancy. Surgery 139(3), 357-362 (2006).
- 8 - Green KM, de Carpentier JP. Are pre-operative vocal fold checks necessary? J Laryngol Otol 1999 Jul+ADs- 113(7):642-4.
- 9 - Amis RJ, Gupta D, Dowdall JR et al. Ultrasound assessment of vocal fold paresis: a correlation case series with flexible fiberoptic laryngoscopy and adding the third dimension (3-D) to vocal fold mobility assessment. Middle East J Anesthesiol 21(4), 493-498 (2012).#
- 10 - De Pedro Netto I, Fae A, Vartanian JG et al. Voice and vocal self-assessment after thyroidectomy. Head & Neck 28(12), 1106-1114 (2006).
- 11 - Pereira JA, Girvent M, Sancho JJ et al. Prevalence of long-term upper aerodigestive symptoms after uncomplicated bilateral thyroidectomy. Surgery 133(3), 318-322 (2003).
- 12 - Jeannon JP, Orabi AA, Bruch GA et al. Diagnosis of recurrent laryngeal nerve palsy after thyroidectomy: a systematic review. International journal of clinical practice 63(4), 624-629 (2009)
- 13 - Bergenfelz A, Jansson S, Kristoffersson A et al. Complications to thyroid surgery: results as reported in a database from a multicenter audit comprising 3,660 patiënts. Langenbeck's archives of surgery / Deutsche Gesellschaft fur Chirurgie 393(5), 667-673 (2008).
- 14 - Bauer AJ. Clinical Behavior and Genetics of Nonsyndromic, Familial Nonmedullary Thyroid Cancer uit: Stratakis CA (ed): Endocrine Tumor Syndromes and Their Genetics. Front Horm Res. Basel, Karger, 2013, vol 41, pp 1410148.#http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/23652675
- 15 - Kotan C, Kosem M, Algun E, Ayakta H, Sonmez R, Soylemez O. Influence of the refinement of surgical technique and surgeon\'s experience on the rate of complications after total thyroidectomy for benign thyroid disease. Acta Chir Belg 2003 Jun+ADs-103(3):278-81.
- 16 - Steinmuller T, Klupp J, Wenking S, Neuhaus P. Complications associated with different surgical approaches to differentiated thyroid carcinoma 39. Langenbecks Arch Surg 1999 Feb+ADs-384(1):50-3.
- 17 - Steurer M, Passler C, Denk DM, Schneider B, Niederle B, Bigenzahn W. Advantages of recurrent laryngeal nerve identification in thyroidectomy and parathyroidectomy and the importance of preoperative and postoperative laryngoscopic examination in more than 1000 nerves at risk. Laryngoscope 2002 Jan+ADs-112(1):124-33.
- 18 - Thomusch O, Sekulla C, Machens A, Neumann HJ, Timmermann W, Dralle H. Validity of intra-operative neuromonitoring signals in thyroid surgery. Langenbecks Arch Surg 2004 Nov+ADs-389(6):499-503.
- 19 - Friedrich T, Staemmler A, Hansch U, Wurl P, Steinert M, Eichfeld U. Anwendung des Neuromonitoring des N. laryngeus recurrens in der Schilddrusenchirurgie - eine prospektive Studie. +AFs-Intraoperative electrophysiological monitoring of the recurrent laryngeal nerve in thyroid gland surgery--a prospective study+AF0-. Zentralbl Chir 2002 May+ADs-127(5):414-20.
- 20 - Stremmel C, Hohenberger W, Klein P. Ergebnisse des intraoperativen Recurrensmonitoring bei der Schilddrusenoperation - Studien und Stellenwert in der Praxis. +AFs-Results of laryngeal nerve monitoring during thyroid operations--Studies and value for clinical practice+AF0-. Zentralbl Chir 2002 May+ADs-127(5):400-3.
- 21 - Randolph GW, Dralle H, Abdullah H et al. Electrophysiologic recurrent laryngeal nerve monitoring during thyroid and parathyroid surgery: international standards guideline statement. The Laryngoscope 121 Suppl 1, S1-16 (2011). # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21181860
- 22 - Kim MK, Mandel SH, Baloch Z et al. Morbidity following central compartment reoperation for recurrent or persistent thyroid cancer. Arch.Otolaryngol.Head Neck Surg. 130(10), 1214-1216 (2004).
- 23 - Barczynski M, Konturek A, Stopa M et al. Randomized controlled trial of visualization versus neuromonitoring of the external branch of the superior laryngeal nerve during thyroidectomy. World Journal of Surgery 36(6), 1340-1347 (2012).#http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22402975
- 24 - Friedrich T, Hansch U, Eichfeld U, Steinert M, Schonfelder M. +AFs-Therapeutic management of postoperatively diagnosed bilateral recurrent laryngeal nerve paralysis+AF0-. Zentralbl Chir 2000+ADs-125(2):137-43.
- 25 - Misiolek M, Waler J, Namyslowski G, Kucharzewski M, Podwinski A, Czecior E. Recurrent laryngeal nerve palsy after thyroid cancer surgery: a laryngological and surgical problem. Eur Arch Otorhinolaryngol 2001 Nov+ADs-258(9):460-2
- 26 - Eckel HE, Sittel C. +AFs-Bilateral recurrent laryngeal nerve paralysis+AF0-. HNO 2001 Mar+ADs-49(3):166-79.
- 27 - Omori K, Slavit DH, Kacker A, Blaugrund SM, Kojima H. Effects of thyroplasty type I on vocal fold vibration. Laryngoscope 2000 Jul+ADs-110(7):1086-91.
- 28 - Razzaq I, Wooldridge W. A series of thyroplasty cases under general anaesthesia. Br J Anaesth 2000 Oct+ADs- 85(4):547-9.
- 29 - Sridhara SR, Ashok KG, Raghunathan M, Mann SB. To study voice quality before and after thyroplasty type 1 in patients with symptomatic unilateral vocal cord paralysis. Am J Otolaryngol 2003 Nov+ADs-24(6):361-5.
- 30 - Caldarelli DD, Lerrick AJ. Nonmetabolic complications of thyroid surgery. In: Falk SA, editor. Thyroid disease : endocrinology, surgery, nuclear medicine, and radiotherapy. 2e ed. Philadelphia: Lippincott-Raven+ADs- 1997. p. 705-16.
- 31 - Dolapci M, Doganay M, Reis E, Kama NA. Truncal ligation of the inferior thyroid arteries does not affect the incidence of hypocalcaemia after thyroidectomy. Eur J Surg 2000 Apr+ADs-166(4):286-8.
- 32 - Nies C, Sitter H, Zielke A, Bandorski T, Menze J, Ehlenz K, et al. Parathyroid function following ligation of the inferior thyroid arteries during bilateral subtotal thyroidectomy. Br J Surg 1994 Dec+ADs-81(12):1757-9.
- 33 - Glinoer D, Andry G, Chantrain G, Samil N. Clinical aspects of early and late hypocalcaemia afterthyroid surgery. Eur J Surg Oncol 2000 Sep+ADs-26(6):571-7.
- 34 - Bergamaschi R, Becouarn G, Ronceray J, Arnaud JP. Morbidity of thyroid surgery. Am J Surg 1998 Jul+ADs-176(1):71- 5.
- 35 - Pattou F, Combemale F, Fabre S, Carnaille B, Decoulx M, Wemeau JL, et al. Hypocalcemia following thyroid surgery: incidence and prediction of outcome. World J Surg 1998 Jul+ADs-22(7):718-24.
- 36 - Zarnegar R, Brunaud L, Clark OH. Prevention, evaluation, and management of complications following thyroidectomy for thyroid carcinoma. Endocrinol Metab Clin North Am 2003 Jun+ADs-32(2):483-502.
- 37 - Bliss RD, Gauger PG, Delbridge LW. Surgeon\'s approach to the thyroid gland: surgical anatomy and the importance of technique. World J Surg 2000 Aug+ADs-24(8):891-7.
- 38 - Lamade W, Renz K, Willeke F, Klar E, Herfarth C. Effect of training on the incidence of nerve damage in thyroid surgery. Br J Surg 1999 Mar+ADs-86(3):388-91.
- 39 - Sosa JA, Bowman HM, Tielsch JM, Powe NR, Gordon TA, Udelsman R, et al. The importance of surgeon experience for clinical and economic outcomes from thyroidectomy. Ann Surg 1998+ADs-Annals-of-Surgery. 1998+ADs- 228:3-330.
- 40 - Hurtado-Lopez LM, Pacheco-Alvarez MI, Montes-Castillo ML, Zaldivar-Ramirez FR. Importance of the intraoperative identification of the external branch of the superior laryngeal nerve during thyroidectomy: electromyographic evaluation. Thyroid 2005 May+ADs-15(5):449-54.
- 41 - Hermann M, Alk G, Roka R, Glaser K, Freissmuth M. Laryngeal recurrent nerve injury in surgery for benign thyroid diseases: effect of nerve dissection and impact of individual surgeon in more than 27,000 nerves at risk. Ann Surg 2002 Feb+ADs-235(2):261-8.
- 42 - Yeung P, Erskine C, Mathews P, Crowe PJ. Voice changes and thyroid surgery: is pre-operative indirect laryngoscopy necessary? Aust N Z J Surg 1999 Sep+ADs-69(9):632-4
- Annebäck M, Hedberg J, Almquist M, Stålberg P, Norlén O. Risk of Permanent Hypoparathyroidism After Total Thyroidectomy for Benign Disease: A Nationwide Population-based Cohort Study From Sweden. Ann Surg. 2021 Dec 1;274(6):e1202-e1208. doi: 10.1097/SLA.0000000000003800. PMID: 32032086.
- Banach R, Bartès B, Farnell K, Rimmele H, Shey J, Singer S, Verburg FA, Luster M. Results of the Thyroid Cancer Alliance international patient/survivor survey: Psychosocial/informational support needs, treatment side effects and international differences in care. Hormones (Athens). 2013 Jul-Sep;12(3):428-38. doi: 10.1007/BF03401308. PMID: 24121384.
- Bollerslev J, Rejnmark L, Zahn A, Heck A, Appelman-Dijkstra NM, Cardoso L, Hannan FM, Cetani F, Sikjær T, Formenti AM, Björnsdottir S, Schalin-Jantti C, Belaya Z, Gibb FW, Lapauw B, Amrein K, Wicke C, Grasemann C, Krebs M, Ryhänen EM, Makay O, Minisola S, Gaujoux S, Bertocchio JP, Hassan-Smith ZK, Linglart A, Winter EM, Kollmann M, Zmierczak HG, Tsourdi E, Pilz S, Siggelkow H, Gittoes NJ, Marcocci C, Kamenicky P; 2021 PARAT Working Group. European Expert Consensus on Practical Management of Specific Aspects of Parathyroid Disorders in Adults and in Pregnancy: Recommendations of the ESE Educational Program of Parathyroid Disorders. Eur J Endocrinol. 2022 Jan 13;186(2):R33-R63. doi: 10.1530/EJE-21-1044. PMID: 34863037; PMCID: PMC8789028.
- Chadwick DR. Hypocalcaemia and permanent hypoparathyroidism after total/bilateral thyroidectomy in the BAETS Registry. Gland Surg. 2017 Dec;6(Suppl 1):S69-S74. doi: 10.21037/gs.2017.09.14. PMID: 29322024; PMCID: PMC5756750.
- Chen X, Wan P, Yu Y, Li M, Xu Y, Huang P, Huang Z. Types and timing of therapy for vocal fold paresis/paralysis after thyroidectomy: a systematic review and meta-analysis. J Voice. 2014 Nov;28(6):799-808. doi: 10.1016/j.jvoice.2014.02.003. Epub 2014 Apr 13. PMID: 24739443.
- Díez JJ, Anda E, Sastre J, Pérez Corral B, Álvarez-Escolá C, Manjón L, Paja M, Sambo M, Santiago Fernández P, Blanco Carrera C, Galofré JC, Navarro E, Zafón C, Sanz E, Oleaga A, Bandrés O, Donnay S, Megía A, Picallo M, Sánchez Ragnarsson C, Baena-Nieto G, García JCF, Lecumberri B, de la Vega MS, Romero-Lluch AR, Iglesias P. Prevalence and risk factors for hypoparathyroidism following total thyroidectomy in Spain: a multicentric and nation-wide retrospective analysis. Endocrine. 2019 Nov;66(2):405-415. doi: 10.1007/s12020-019-02014-8. Epub 2019 Jul 17. Erratum in: Endocrine. 2019 Oct 22;: PMID: 31317524.
- Fadhil M, Havas T, Jacobson I. Timing of Ansa Cervicalis-to-recurrent Laryngeal Nerve Reinnervation: A Systematic Review. J Voice. 2022 Jun 4:S0892-1997(22)00114-X. doi: 10.1016/j.jvoice.2022.04.010. Epub ahead of print. PMID: 35667984.
- Harsløf T, Rolighed L, Rejnmark L. Huge variations in definition and reported incidence of postsurgical hypoparathyroidism: a systematic review. Endocrine. 2019 Apr;64(1):176-183. doi: 10.1007/s12020-019-01858-4. Epub 2019 Feb 20. PMID: 30788669.
- Julián MT, Balibrea JM, Granada ML, Moreno P, Alastrué A, Puig-Domingo M, Lucas A. Intact parathyroid hormone measurement at 24 hours after thyroid surgery as predictor of parathyroid function at long term. Am J Surg. 2013 Nov;206(5):783-9. doi: 10.1016/j.amjsurg.2013.01.038. Epub 2013 Jul 5. PMID: 23835208.
- Liao LJ, Wang CT. Management of Unilateral Vocal Fold Paralysis after Thyroid Surgery with Injection Laryngoplasty: State of Art Review. Front Surg. 2022 Apr 6;9:876228. doi: 10.3389/fsurg.2022.876228. PMID: 35465431; PMCID: PMC9019717.
- Loncar I, Noltes ME, Dickhoff C, Engelsman AF, Schepers A, Vriens MR, Bouvy ND, Kruijff S, van Ginhoven TM. Persistent Postthyroidectomy Hypoparathyroidism in the Netherlands. JAMA Otolaryngol Head Neck Surg. 2021 Nov 1;147(11):959-965. doi: 10.1001/jamaoto.2021.2475. PMID: 34617977; PMCID: PMC8498938.
- Lončar I, van Kinschot CMJ, van Dijk SPJ, Franssen GJH, Visser EE, Peeters RP, Eijck CJHV, van Noord C, van Ginhoven TM. Persistent post-thyroidectomy hypoparathyroidism: A multicenter retrospective cohort study. Scand J Surg. 2022 Apr-Jun;111(2):14574969221107282. doi: 10.1177/14574969221107282. PMID: 35748311.
- Lončar I, Dulfer RR, Massolt ET, Timman R, de Rijke YB, Franssen GJH, Burger PJWA, Smit C, van der Horst FAL, Peeters RP, van Eijck CHJ, van Ginhoven TM. Postoperative parathyroid hormone levels as a predictor for persistent hypoparathyroidism. Eur J Endocrinol. 2020 Aug;183(2):149-159. doi: 10.1530/EJE-20-0116. PMID: 32580147.
- Lorente-Poch L, Sancho JJ, Muñoz-Nova JL, Sánchez-Velázquez P, Sitges-Serra A. Defining the syndromes of parathyroid failure after total thyroidectomy. Gland Surg. 2015 Feb;4(1):82-90. doi: 10.3978/j.issn.2227-684X.2014.12.04. PMID: 25713783; PMCID: PMC4321048.
- Ritter K, Elfenbein D, Schneider DF, Chen H, Sippel RS. Hypoparathyroidism after total thyroidectomy: incidence and resolution. J Surg Res. 2015 Aug;197(2):348-53. doi: 10.1016/j.jss.2015.04.059. Epub 2015 Apr 21. PMID: 25982044; PMCID: PMC4466142.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 30-09-2024
Laatst geautoriseerd : 30-09-2024
Geplande herbeoordeling : 30-09-2026
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met (verdenking op) schildkliercarcinoom).
Expertisegroep
- Prof. dr. R.T. Netea-Maier (voorzitter), internist-endocrinoloog, werkzaam in Radboud Universitair Medische Centrum, NIV.
- Prof dr. W.E. Visser, internist-endocrinoloog, werkzaam in Erasmus Universitair Medisch Centrum, NIV.
- Dr. A.N.A. van der Horst-van der Schrivers, internist-endocrinoloog/specialist ouderengeneeskunde i.o., werkzaam bij SOON, Maastricht University.
- Dr. G.S. Bleumink, internist-endocrinoloog, werkzaam in Rijnstate, NIV.
- Dr. B. Havekes, internist-endocrinoloog, werkzaam in Maastricht Universitair Medisch Centrum Plus, NIV.
- Drs. K.E. Broekman, internist-oncoloog, werkzaam in Universitair Medisch Centrum Groningen, NIV.
- Dr. W. Zandee, internist-endocrinoloog, werkzaam in Universitair Medisch Centrum Groningen, NIV.
- Dr. M. Snel, internist-endocrinoloog, werkzaam in Leids Universitair Medisch Centrum, NIV.
- Dr. K.M.A. Dreijerink, internist-endocrinoloog, werkzaam in Amsterdam Universitair Medische Centra, NIV.
- Dr. J.P. de Boer, internist-oncoloog, werkzaam in Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, NIV.
- Dr. G.A.P. Nieuwenhuijzen, chirurg, werkzaam in Catharina Ziekenhuis, NVvH.
- Dr. T.M. van Ginhoven, chirurg, werkzaam in Erasmus Medische Centrum, NVvH.
- Prof dr. J. Morreau, patholoog, werkzaam in Leids Universitair Medisch Centrum, NVVP.
- Dr. M. de Ridder, radiotherapeut, werkzaam in Universitair Medisch Centrum Utrecht, NVRO.
- Drs. H. Ahmad, radioloog, werkzaam in Erasmus Medisch Centrum, NVvR.
- Dr. ir. J.J.G. Hillebrand, klinische chemicus, werkzaam in Amsterdam Universitair Medisch Centrum, NVKC.
- Prof. Dr. F.A. Verburg, nucleair geneeskundige, werkzaam in Erasmus Medisch Centrum, NVNG.
- Dr. B. de Keizer, nucleair geneeskundige, werkzaam in Universitair Medisch Centrum Utrecht, NVNG.
- Mw. M. Porrey, patiëntvertegenwoordiger, NFK/ Schildklierorganisatie Nederland.
Klankbordgroep
- Mw. E. Schrama, patiëntvertegenwoordiger, Schildklier Organisatie Nederland.
- Mw. C.C. van Zweeden- van Leeuwen, diëtist, Reinier de Graaf Ziekenhuis, Nederlandse Vereniging van Diëtisten.
Met ondersteuning van
- Drs. L. Niesink-Boerboom, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
- MSc. F.A. Pepping, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf mei 2024).
- Dr. J. Tra, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
- Dr. M.M.A. Verhoeven, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoek financiering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Expertiselid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Prof. dr. R.T. Netea-Maier (voorzitter) |
internist-endocrinoloog, werkzaam in Radboud Universitair Medische Centrum |
"Bestuurlid Dutch Thyroid Cancer Group (vicevoorzitter) (onbetaald) Bestuurlid Dutch Thyroid Research Foundation (penningmeester) (onbetaald) Voorzitter Radboudumc Expertisecenter Schildkliercarcinoom en vertegenwoordiger van dit center in de ERN Rare Cancers en EndoERN (onbetaald). Associate Editor European Journal Endocrinology (onbetaald)" |
|
Geen deelname adviesraden vanaf de start van de ontwikkeling van de richtlijn (vanaf start raamwerk). |
Dr. W.E. Visser |
internist-endocrinoloog, werkzaam in Erasmus Universitair Medisch Centrum |
- |
- |
Geen |
Dr. A.N.A. van der Horst-van der Schrivers |
Internist-endocrinoloog/specialist ouderengeneeskunde i.o, |
- |
- |
Geen |
Dr. G.S. Bleumink |
internist-endocrinoloog, werkzaam in Rijnstate |
- |
- |
Geen |
Dr. B. Havekes |
Internist-endocrinoloog, werkzaam in Universitair Medisch Centrum Maastricht |
- |
KWF subsidie E-Nose, hoofdaanvrager is Prof. dr. Nicole Bouvy (schildklierchirurg) |
Geen |
Drs. K.E. Broekman |
Internist-oncoloog, werkzaam in Universitair Medisch Centrum Groningen |
- |
Lokale PI Libretto-531 studie |
Exclusie participatie als trekker opstellen aanbeveling voor module 7.3 |
Dr. W. Zandee |
internist-endocrinoloog, werkzaam in Universitair Medisch Centrum Groningen |
- |
Adviesraad Lilly (selpercatinib), uitbetaald aan onderzoeksrekening UMCG |
Exclusie participatie als trekker opstellen aanbeveling voor module 7.3 |
Dr. M. Snel |
Internist-endocrinoloog, werkzaam in Leids Universitair Medisch Centrum |
Secretaris van de Dutch Thyroid Cancer Group |
- |
Geen |
Dr. K.M.A. Dreijerink |
internist-endocrinoloog, werkzaam in Amsterdam Universitair Medisch Centrum |
- |
Advisory Board, Lilly, betaald, mbt selpercatinib als behandeling bij gemetastaseerd gedifferentieerd en medullair schildkliercarcinoom |
Exclusie participatie als trekker opstellen aanbeveling voor module 7.3 |
Dr. J.P. de Boer, |
Internist-oncoloog, werkzaam in Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis |
Advisory Board MSD Head and neck cancer |
- |
Geen |
Dr. G.A.P. Nieuwenhuijzen, |
Nieuwenhuijzen, chirurg, werkzaam in Catharina Ziekenhuis |
- |
- |
Geen |
Dr. T.M. van Ginhoven |
chirurg, werkzaam in Erasmus Medische Centrum |
- Voorzitter regionale SchildklierNetwerk (onbetaald) - Secretaris Werkgroep Endocriene chirurgie NVVH (onbetaald) - Penningmeester Dutch Thyroid Study Group (onbetaald) - bestuurslid Dutch Hypo/hyper parathyroid Study Group (onbetaald) |
- |
Geen |
Prof dr. J. Morreau |
patholoog, werkzaam in Leids Universitair Medisch Centrum |
Adviseur Genome Scan BV Leiden |
- |
Geen |
Dr. M. de Ridder |
radiotherapeut, werkzaam in Universitair Medisch Centrum Utrecht |
Lid algemeen bestuur NWHHT - onbetaald Lid bestuur UWHHT - onbetaald |
- |
Geen |
Drs. H. Ahmad |
radioloog, werkzaam in Erasmus Medisch Centrum |
- |
- |
Geen |
Dr. ir. J.J.G. Hillebrand |
klinische chemicus, werkzaam in Amsterdam Universitair Medisch Centrum |
trekker NVE commissie harmoniseren functietesten, tijdelijk betaald via SKMS gelden |
- |
Geen |
Prof. Dr. F.A. Verburg |
nucleair geneeskundige, werkzaam in Erasmus Medisch Centrum |
Algemeen directeur Cyclotron Rotterdam B.V. ; gedetacheerd vanuit Erasmus MC; management; 0,2 FTE, betaald" |
Adviseur: GE healthcare (honoraria betaald aan werkgever) Spreker: AstraZenica (honoraria betaald aan werkgever), Sanofi (honoraria betaald aan werkgever. KWF/Alpe d'Huzes: TFB PET/CT bij schildkliercarcinoom FDA: radionuclide beeldvorming Daniel den Hoedstichting |
|
Dr. B. de Keizer |
nucleair geneeskundige, werkzaam in Universitair Medisch Centrum Utrecht |
- |
- Sentinel node imaging bij mondholte ca -FDG PET voor lymfeklierstadiering bij patiënten met klinisch negatieve hals -TFB PET voor schildklierkanker beeldvorming KIKA -MFBG PET-CT voor neuroblastoma beeldvorming HANART FONDS -Al op FDG PET- CT voor voorspellen van respons op immuun therapie bij patiënten met gemetastaseerd niercelkanker |
Geen |
Mw. M. Porrey |
patiëntvertegenwoordiger |
- |
- |
Geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van patiëntvertegenwoordigers voor de invitational conference en deelname in de expertisegroep. Het verslag van de invitational conference is besproken in de expertisegroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenverenigingen en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module behandeling – chirurgische interventies |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven. |
Methode ontwikkeling
Evidence based
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de expertisegroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met (verdenking op) goed gedifferentieerd schildkliercarcinoom. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door IKNL, NAPA, DTCG, NVD, NVNG, NVVP, NVvR, NVRO, SON, NIV via een invitational conference. Een beknopt verslag hiervan is opgenomen onder bijlage.
De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijnmodule op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen tijdens de invitational conference.
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg (zoals centralisatie) worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.