Subacromiaal Pijnsyndroom van de Schouder (SAPS)

Initiatief: NOV Aantal modules: 9

Prognose SAPS

Uitgangsvraag

Met welke factoren dient rekening te worden gehouden bij de prognose van SAPS?

 

Aanbeveling

De werkgroep adviseert om bij het besluit tot interventies bij SAPS het effect van de duur van de klachten op de prognose in aanmerking te nemen.

De werkgroep adviseert daarom om met name in de eerste lijns situatie en de arbeidspopulatie interventies te richten op het voorkomen van lange klachtenduur. De werkgroep adviseert om bij het besluit tot interventies bij SAPS in de arbeidspopulatie de leeftijd van de patient in aanmerking te nemen.

 

Overwegingen

Er zijn nog weinig kwalitatief goede studies met voldoende onderbouwd wetenschappelijk bewijs omtrent prognostische factoren voor SAPS. Studies tonen grote heterogeniteit in studiepopulatie, onderzochte prognostische factoren, follow-up duur en uitkomstmaten. Verder zijn er specifiek problemen met de definitie van schouderklachten, waarbij de grens tussen specifieke subacromiale klachten en algemene pijnklachten van de schouder en/of nek niet altijd duidelijk is. Een derde probleem is dat er weinig bekend is over het beloop van SAPS: het karakter van SAPS in de acute fase kan heel anders zijn dan dat in de chronische fase. Er blijft dus behoefte aan longitudinale studies met een langere follow-up duur, waarbij er met name aandacht dient te zijn voor transities, namelijk de overgang van de ene naar andere populatie (bijvoorbeeld eerste naar tweedelijns) en van de acute naar de chronische fase.

Er is consistent bewijs dat een langere duur van de klachten (> drie maanden) een prognostische factor is voor een slechter herstel in de eerstelijns populatie. Wat dit betreft, suggereerde met name Reilingh dat er een verschil is in baseline karakteristieken, beloop en mogelijk verschillende prognostische factoren tussen acute en chronische schouderklachten. Er zijn aanwijzingen dat psychosociale factoren een grotere rol spelen bij chronische klachten.

Onderzoek naar prognostische factoren in de tweedelijns populatie is schaars. Omdat de conclusies veelal gebaseerd zijn op één enkele studie van matige kwaliteit en daarom van beperkte waarde zijn, zijn ze niet meegenomen in de aanbevelingen. Met name in de Amerikaanse literatuur is er bewijs dat het hebben van een “Workman’s Compensation claim” geassocieerd is met een slechtere uitkomst van schouderchirurgie (namelijk rotator cuff letsels). Echter, de Nederlandse situatie is anders en de vraag is in hoeverre een arbeids- of uitkeringssituatie van invloed is op de prognose van SAPS alhier.

Onderbouwing

Het is van groot belang inzicht te hebben in het beloop en de prognose van schouderpijn inclusief de factoren die daarop van invloed zijn en de factoren die het succes van een interventie bepalen. Alleen dan kan afwachtend beleid verdedigd worden tegen interventie en kunnen timing, vorm en voor- en nadelen van interventie adequaat bepaald worden. In dit deel van de richtlijn wordt onderzocht en besproken wat er bekend is over het verband tussen demografische factoren (leeftijd, geslacht), duur en ernst van de symptomen, anatomische variabelen (rotator cuff integriteit, vervetting, verkalking), participatieniveau (zoals deelname aan het arbeidsproces), psychosociale factoren en het beloop van SAPS. Er zijn aanwijzingen dat de prognose afhangt van de onderzochte populatie. Daarom is er onderscheid gemaakt tussen eerstelijns, tweedelijns en arbeidspopulaties.

Eerstelijns populatie

Niveau 1

Er is een associatie aangetoond tussen een langere duur   van schouderklachten (> drie maanden) en een slechtere uitkomst (pijn   en/of beperking na zes maanden tot drie jaar follow-up).

 

Bronnen (A2: (Bot, S. D., 2005); (Reilingh, M. L., 2008); (Kuijpers, T., 2004); B: (Thomas, E., 2005)

 

Niveau 2

Psychosociale factoren lijken een grotere rol te spelen   bij het beloop en de prognose van chronische schouderklachten (> drie maanden) dan bij korter   durende schouderklachten (< zes   weken).

 

Bronnen (A2:   (Reilingh, M. L., 2008)

 

Tweedelijns populatie

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat een lagere Constant-Murley score   gemeten na 12 maanden conservatieve therapie voor SAPS geassocieerd is met:

­   een   lagere Constant-Murley baseline score;

­   een   langere duur van de symptomen;

­   type II of III acromion morfologie.

 

Bronnen (B:   (Taheriazam, A., 2005)

 

Arbeidspopulatie

Niveau 1

Er is een associatie aangetoond tussen middelbare leeftijd   (45-54 jaar) en een slechtere uitkomst (persisterende schouderpijn na één tot   vijf jaar follow-up).

 

Bronnen (A1:   (Kuijpers, T., 2004)

Eerstelijns populatie

In een prospectieve Nederlandse cohort studie (n=587 patiënten met een nieuwe episode van schouderpijn) werd het beloop en de prognose van schouderklachten in de acute fase (duur van de klachten < zes weken) en van chronische schouderklachten (duur van de klachten > drie maanden) onderzocht (Reilingh, M. L., 2008). In deze studie werd een grotere pijnreductie gevonden bij patiënten met schouderklachten in de acute fase, vergeleken met patiënten met chronische schouderklachten (70% versus 44% pijnreductie na zes maanden). Bij de patiënten met schouderklachten in een acute fase bleek dat de combinatie van betere schouderfunctie, aangetoond met een lagere SDQ, en een hogere baseline pijnintensiteit (schaal 0-10), voorspellende factoren waren voor een betere uitkomst (pijnreductie) na zes maanden follow-up. Bij patiënten met chronische schouderklachten zijn een lagere score op pijncatastrofering en een hogere baseline pijnintensiteit geassocieerd met een betere uitkomst na zes maanden follow-up. De resultaten suggereren een verschil in beloop en prognose tussen de acute en chronische fase van schouderklachten. Psychosociale factoren lijken een belangrijkere rol te spelen bij chronische schouderklachten.

 

Een systematische review onderzocht prognostische factoren voor schouderaandoeningen (Kuijpers, T., 2004). Uit de review bleek dat er consistent bewijs was dat een hogere baseline pijnintensiteit voorspellend is voor persisterende symptomen en/of pijn na één tot drie jaar follow-up in eerstelijnspopulaties. Er werd matig bewijs gevonden voor een associatie tussen een langere duur van klachten (> één jaar) en een slechtere uitkomst.

 

Uit een multivariate analyse van twee RCTs (n=316 patiënten met een nieuwe episode van schouderpijn) bleek dat vrouwelijk geslacht, gelijktijdige nekpijn, een geleidelijk ontstaan van de klachten, langere duur van de klachten (niet gedefinieerd) en een hogere baseline beperkingen score (SDQ) of pijnscore (0-100) geassocieerd waren met een slechtere uitkomst (beperking en/of pijn) na 12-18 maanden follow-up (Thomas, E., 2005).

 

In een prospectieve cohort studie (n=443 patiënten met nek- of schouderpijn) met een follow-up van 12 maanden, bleek uit multivariate analyse dat een langere duur van symptomen (> zes maanden), een slechtere ervaren algemene gezondheid en een passieve coping stijl geassocieerd zijn met een slechtere uitkomst (pijn en/of beperking) (Bot, S. D., 2005.

 

Tweedelijns populatie

Eén prospectieve cohort studie (n=102) bij nieuw gediagnosticeerde patiënten met subacromiaal impingement syndroom, onderzocht welke factoren geassocieerd zijn met de Constant-Murley score na 12 maanden conservatieve therapie (Taheriazam, A., 2005). Uit multivariate lineaire regressie analyse bleken drie factoren geassocieerd te zijn met een lagere Constant-Murley score (slechtere uitkomst): een lagere baseline Constant-Murley score, een langere duur van de symptomen voor aanvang van de behandeling en het hebben van type II of III acromion morfologie.

Eén prospectieve cohort studie (n=439) bij patiënten met calciumdepots in de rotator cuff pees en/of tendinosis calcarea van de schouder, onderzocht welke factoren positief en negatief geassocieerd waren met de kans op falen van conservatieve behandeling (Ogon, P., 2009). Falen was gedefinieerd als het persisteren van symptomatische tendinosis calcarea van de schouder na een minimum van zes maanden conservatieve therapie. Bilaterale aanwezigheid van calciumdepots, lokalisatie van de depots ter hoogte van het voorste deel van het acromion, mediale uitbreiding en een groot volume van het calciumdepot, bleken geassocieerd te zijn met een grotere kans op falen. In deze studie werd echter geen multivariate analyse gedaan.

Arbeidspopulatie

De review van (Kuijpers, T., 2004) vond sterk bewijs voor middelbare leeftijd (45-54 jaar) als voorspellende factor voor een slechtere uitkomst (persisterende pijn na één tot vijf jaar).

Er zijn 12 relevante studies gevonden die onderzoek deden naar factoren geassocieerd met het beloop of de uitkomsten na behandeling van SAPS. Belangrijk is om er rekening mee te houden dat het bij de studies die onderzoek deden in de eerstelijns en de werkende populatie, gaat om schouderklachten in het algemeen (waaronder SAPS).

  1. Bot, S. D., Waal, J. M. van der, Terwee, C. B., Windt, D. A. van der, Scholten, R. J., Bouter, L. M., & Dekker J. (2005). Predictors of outcome in neck and shoulder symptoms: a cohort study in general practice. Spine (Phila Pa 1976), 30 (16), E459-470.
  2. Grasso, A., Milano, G., Salvatore, M., Falcone, G., Deriu, L., & Fabbriciani, C. (2009). Single-row versus double-row arthroscopic rotator cuff repair: a prospective randomized clinical study. Arthroscopy, 25 (1), 4-12.
  3. Henn, R. F., III, Kang, L., Tashjian, R. Z., & Green, A. (2008). Patiënts with workers' compensation claims have worse outcomes after rotator cuff repair. Journal of Bone & Joint Surgery - American Volume, 90 (10), 2105-2113.
  4. Kuijpers, T., Windt, D. A. van der, Heijden, G. J. van der, & Bouter, L. M. (2004). Systematic review of prognostic cohort studies on shoulder disorders. Pain, 109 (3), 420-431.
  5. Namdari, S., & Green, A. (2010). Range of motion limitation after rotator cuff repair. Journal of Shoulder & Elbow Surgery, 19 (2), 290-296.
  6. Nho, S. J., Brown, B. S., Lyman, S., Adler, R. S., Altchek, D. W., & MacGillivray, J. D. (2009). Prospective analysis of arthroscopic rotator cuff repair: prognostic factors affecting clinical and ultrasound outcome. Journal of Shoulder & Elbow Surgery, 18 (1), 13-20.
  7. Ogon, P., Suedkamp, N. P., Jaeger, M., Izadpanah, K., Koestler, W., & Maier, D. (2009). Prognostic factors in nonoperative therapy for chronic symptomatic calcific tendinitis of the shoulder. Arthritis & Rheumatism, 60 (10), 2978-2984.
  8. Oh, J. H., Kim, S. H., Ji, H. M., Jo, K. H., Bin, S. W., & Gong, H. S. (2009). Prognostic factors affecting anatomic outcome of rotator cuff repair and correlation with functional outcome. Arthroscopy, 25 (1), 30-39.
  9. Park, J. Y., Siti, H. T., Keum, J. S., Moon, S. G., & Oh, K. S. (2010). Does an arthroscopic suture bridge technique maintain repair integrity?: a serial evaluation by ultrasonography. Clinical Orthopaedics & Related Research, 468 (6), 1578-1587.
  10. Reilingh, M. L., Kuijpers, T., Tanja-Harfterkamp, A. M., & Windt, D. A. van der (2008). Course and prognosis of shoulder symptoms in general practice.. Rheumatology , 47 (5), 724-730.
  11. Taheriazam, A., Sadatsafavi, M., & Moayyeri, A. (2005). Outcome predictors in nonoperative management of newly diagnosed subacromial impingement syndrome: a longitudinal study. Medgenmed [Computer File]: Medscape General Medicine, 7 (1), 63-999.
  12. Thomas, E., Windt, D. A. van der, Hay, E. M., Smidt, N., Dziedzic, K., Bouter, L. M., & Croft, P.R. (2005). Two pragmatic trials of treatment for shoulder disorders in primary care: generalisability, course, and prognostic indicators. Ann.Rheum.Dis., 64 (7), 1056-1061.

Which prognostic factors are associated with the clinical course and outcome for subacromial pain syndrome?

Study   reference

Study   characteristics

Patient   characteristics

Prognostic   factor(s)

Follow-up

 

Outcome   measures and effect size

Comments

Level of   evidence

(Taheriazam, A., 2005)

Type of study:

Prospective cohort study

 

Country:

Iran

 

Source of funding:

Not reported

Inclusion criteria:

Patients with a newly confirmed diagnosis of   subacromial impingement syndrome

 

Exclusion criteria:

fracture in the proximal part of the humerus, frozen   shoulder, cervical radiculopathy, long-lasting diabetes mellitus, the   presence of radiographic signs of glenohumeral or acromioclavicular arthritis

 

N=102 (results available for 89 patients)

Describe prognostic factor(s) and method of   measurement:

 

age, sex, pretreatment Constant score, duration of   symptoms, active range of motion, involvement of dominant or nondominant   side, acromial morphology, and the presence of

acromial spur

 

 

Endpoint of follow-up:

12 months

 

For   how many participants were no complete outcome data available?

N (%):

13/102 (13%)

 

Reasons for incomplete outcome data described?

short follow-up (7 cases), discontinuation of drugs   due to gastrointestinal adverse effects (2 cases), and

noncompliance to the follow-up program (4 cases).

Outcome measures and effect size (include 95%CI and   p-value if available):

 

Multivariate linear regression analysis:

 

Significant (p<0.05) variables independently   associated with final Constant-Murley score:

pretreatment Constant score (b =0.52, 95% CI:   0.28–0.76),

pretreatment duration of symptoms (b = −4.4,   95% CI: −7.2 to −1.6)

acromial morphology (b = −5.3, 95% CI:   −9.8 to −0.8)

(no within-group comparison)

Participants followed a 12-month treatment program,   which included an oral nonsteroidal anti-inflammatory drug (indomethacin, 75   mg 3 times daily) and (if needed) local corticosteroid injections (in which a   maximum of 2 injections was allowed). After the pain was under control and the   participants were able to tolerate the exercise, a detailed physical therapy   program was initiated under the supervision of a specialist and continued for   the rest of the follow-up period.

 

No evaluation of the correlation between the   extension of rotator cuff pathology and patient outcome because MRI or   ultrasonography tests for all participants was not performed.

B:   lesser quality prospective cohort study (no predefined groups for prospective   comparison)

 

 

(Grasso, A., 2009)

Type of study:

RCT (single vs. double row RC repair)

 

Country:

Italy

 

Source of funding:

Not reported

Inclusion criteria:

patients with a repairable full-thickness tear of the   supraspinatus or the posterior-superior rotator cuff. Patients with rotator   interval involvement or biceps pathology were also included.

 

Exclusion criteria:

patients with a partial-thickness or irreparable   full-thickness tear, extension of the tear to the subscapularis tendon, an   isolated subscapularis tear, labral pathology amenable to surgical repair,   degenerative arthritis of the glenohumeral joint, symptomatic arthritis of   the acromioclavicular joint, rotator cuff arthropathy, previous surgery on   the same shoulder,

or Workers’ Compensation claims.

 

N=80 (results available for 72 patients)

 

Single row repair vs. double row repair

Describe prognostic factor(s) and method of   measurement:

 

baseline outcome scores; age; gender; arm dominance;   location, shape, area, and retraction of cuff tear; fatty degeneration;   biceps treatment; and

repair technique (tendon to bone v combined   [tendon to bone and side to side]).

 

 

Endpoint of follow-up:

mean follow-up was 24.8 ± 1.4 months

 

For   how many participants were no complete outcome data available?

N (%): 8/80 (10%)

 

Reasons for incomplete outcome data described?

3 were lost from group 1 (single row) and 5 from   group 2 (double row). Authors did not determine the causes for their lack of   follow-up participation.

Outcome measures and effect size (include 95%CI and   p-value if available):

 

Multivariate linear regression analysis:

 

Significant (p<0.05) variables independently   associated with final Constant-Murley score:

age (negative correlation)

 

Significant (p<0.05) variables independently   associated with final DASH score (0-100):

gender (females higher final score=more self-reported   disability)

 

Significant (p<0.05) variables independently   associated with final muscle strength (of affected and contralateral arm):

gender (females lower final strength)

baseline strength (positive correlation)

 

All the other significant associations observed on

univariate analysis were not confirmed.

 

Multivariate analysis confirmed that treatment   (single row v double row) was not significantly associated with the   outcomes.

Authors did not perform an imaging study at follow-up   to evaluate structural integrity of cuff tendons.

 

The sample size was too small for stratification of   results.

 

Double row versus single row repair.

B: lesser   quality prospective cohort study

(no predefined groups for prospective comparison of   gender and age; only for double row vs single row repair)

 

(Henn, R. F., 2008)

Type of study:

Prospective cohort study

(within-group comparison: workers’ Compensation claim   vs. no Workers’ Compensation claim)

 

Country:

USA

 

Source of funding:

The authors did not receive any outside funding or   grants in support of their research for or preparation of this work

Inclusion criteria:

a primary repair of a unilateral symptomatic chronic   full-thickness rotator cuff tear that had failed to respond to nonoperative   treatment.

 

Exclusion criteria:

had any previous shoulder surgery, had an incomplete   (partial) repair of a massive tear, or had glenohumeral arthritis.

 

N=125 (39 with Workers’ Compensation claims, 86 with   no claims)

 

 Of the 125 patients,

twenty-six (20.8%) had an open repair, sixty-two (49.6%) had a

mini-open repair, and thirty-seven (29.6%) had an arthroscopic repair.   Of the thirty-nine repairs in the Workers’ Compensation

group, seven (17.9%) were open repairs, nineteen (48.7%) were

mini-open repairs, and thirteen (33.3%) were arthroscopic repairs.

Of the eighty-six repairs in the non-Workers’ Compensation

group, nineteen (22.1%) were open repairs, forty-three

(50.0%) were mini-open repairs, and twenty-four (27.9%) were

arthroscopic repairs. With the numbers available, no significant   differences between the Workers’ Compensation and non-Workers’ Compensation   groups could be demonstrated with respect to repair technique (p > 0.53).

All of the patients had a subacromial decompression with acromioplasty   at the time of rotator cuff repair

Describe prognostic factor(s) and method of   measurement:

 

Workers’ Compensation status, age, sex, smoking

status, mean expectations, number of comorbidities,   college education, marital status, work demands, the size of the rotator cuff   tear, and repair technique

 

 

Endpoint of follow-up:

1 year postoperatively

 

For   how many participants were no complete outcome data available?

N (%): 0

 

 

Outcome measures and effect size (include 95%CI and   p-value if available):

 

Multivariable linear

regression analysis:

 

Multivariable analysis controlling for age, sex,   comorbidities, smoking, marital status, education, duration of symptoms, work   demands, expectations, and tear size confirmed that Workers’ Compensation   claim was an independent predictor of worse postoperative DASH scores   (p=0.015; claim accounted for an 8.7 point reduction in postoperative score).

 

Workers’ Compensation claim was not a significant   independent predictor of the postoperative SF-36 General Health score (p =   0.073).

Not all of the confounding variables that could   influence the results were included in the analysis (e.g. anatomic factors   such as repair integrity, fatty degeneration of muscle, or tendon quality on   the outcome of rotator cuff repair).

 

Preoperative questionnaires

were administered to the patients only after the   decision to proceed with surgery had been made. The knowledge that the   shoulder problem was severe enough to require surgery may have had a negative   effect on the baseline assessment that patients reported.

 

Relative to the Workers’ Compensation claim, the   patients in the present study were evaluated prior to the settlement of the   claim. The effect of Workers’ Compensation status on outcome may actually

change over time, and this may limit how our results   can be generalized to studies of patients after the settlement of claims.

 

For the purpose of the present study, follow-up   outcome evaluation was one year after surgery. This would ensure that the   open Workers’ Compensation claim still had an effect on the self-reported   outcomes, while patients who undergo rotator cuff repair have usually reached   an end result by twelve months after surgery.

 

The results may be specific to the population   studied. Not only do patients in different geographic areas differ, but   Workers’ Compensation laws vary from state to state. These differences might   also affect outcome.

A2:   Prospective inception cohort (patients enrolled at same point in disease   course, adequate study size and follow-up (≥80%), adequate control for   confounding and no selective loss to follow-up)

 

(Namdari, S., 2010)

Type of study:

Retrospective cohort study

 

Country:

USA

 

Source of funding:

No financial payments or benefits received from any   commercial entity

Inclusion criteria:

patients who underwent surgical repair of a   full-thickness rotator cuff tear between January 1, 1998, and January 1,   2003.

 

Exclusion criteria:

revision RCR and contralateral shoulder symptoms or   surgery.

 

N=345 (47 with clinical ROM loss 3 months   postop=group 1, 298 without clinical ROM loss 3 months postop=group 2)

 

There were 85 open (25%), 119 mini-open (35%), and 141

arthroscopic (40%) RCRs.

Describe prognostic factor(s) and method of   measurement:

 

Not adequately described which factors were examined.

 Demographic,   physical examination, and surgical variables (e.g. diabetes, duration of   symptoms, size of tear, postop pain, worker’s compensation)

 

 

Endpoint of follow-up:

3 months after surgery

 

For   how many participants were no complete outcome data available?

0

 

Outcome measures and effect size (include 95%CI and   p-value if available):

 

Univariate analysis:

 

Significant (p<0.05) unadjusted variables   associated with limited active forward elevation (AFE) at 3 months:

diabetes mellitus

open repair

longer duration of symptoms

larger size of tear

pain at 3 months

 

Significant (p<0.05) unadjusted variables   associated with limited active external rotation (AER) at 3 months:

subscapularis tear

biceps tear

pain at 3 months

worker’s compensation

 

Significant (p<0.05) unadjusted variables   associated with limited passive internal rotation (PIR) at 3 months:

dominant extremity involvement

biceps tear

pain at 3 months

worker’s compensation

Study had 1-year follow-up but not for prognostic   outcomes.

 

C:   lesser quality retrospective cohort study

(no predefined groups for prospective comparison; no   multivariate analysis to control for confounding)

 

 

(Nho, S. J., 2009)

Type of study:

Prospective cohort study

 

Country:

USA

 

Source of funding:

Not reported

Inclusion criteria:

Not explicitly reported

patients who underwent primary arthroscopic rotator   cuff repair (ARCR)

 

Exclusion criteria:

ARCR was not performed, conversion to mini-open   rotator cuff repair was done, revision rotator cuff repair was done, or   glenohumeral osteoarthritis was present

 

N=193 (results available for 127 patients)

 

The suture anchor configuration was single row in 66 cases (52.0%) and   double row in 61 (48.0%).

 

87/127 (69%) normal rotator cuffs, 40/127 (13%) degenerative rotator   cuffs

Describe prognostic factor(s) and method of   measurement:

 

Demographic, intraoperative and functional outcome   data

 

 

 

Endpoint of follow-up:

2 years after surgery

 

For   how many participants were no complete outcome data available?

N (%): 66/193 (34%)

 

Reasons for incomplete outcome data described?

Of the 66 patients (34.2%) who were lost to follow-up,   47 (24.4%) could not be

located, 13 (6.7%) were contacted but no longer   wished to

participate, 3 (1.6%) lived in a different state, and   3 (1.6%)

underwent revision ARCR.

Outcome measures and effect size (include 95%CI and   p-value if available):

 

Multivariate logistic regression analysis:

 

significant (p<0.05) age-   and size-adjusted factors with defect tendon after ARCR:

biceps debridement, tenotomy or tenodesis (OR=11.39,   95% CI 2.90-44.69)

AC joint coplaning or distal clavicle excision   (OR=3.85, 95% CI 1.46-10.12)

Tissue quality (normal or degenerative) (OR=3.31, 95%   CI 1.00-10.91, p=0,049)

 

Significant (p<0.05) age-   and size-adjusted factors associated with American Shoulder and Elbow   Surgeons (ASES) score > 90 after ARCR:

AC joint coplaning or distal clavicle excision   (OR=0.29, 95% CI 0.13-0.64)

patient statisfaction at 2 years (OR=3.92, 95% CI   2.00-7.68)

strenght in forward elevation (OR=10.05, 95% CI   1.61-62.77)

High number of patients lost to follow-up (dropout   rate 34%).

 

Multiple surgeons performed the ARCR by similar but   not identical techniques.

 

Rehabilitation protocols were not standardized.

 

B:   lesser quality prospective cohort study

(no predefined groups for prospective comparison,   loss to follow-up > 20%)

 

 

(Oh, J. H., 2009)

Type of study:

Prospective cohort study

 

Country:

Korea

 

Source of funding:

Not reported

Inclusion criteria:

patients with full-thickness

rotator cuff tear that had been both diagnosed by   clinical findings and imaging studies and confirmed intraoperatively. In   addition, the postoperative

rotator cuff integrity had to be checked using CTA at   least 1 year postsurgery, and patients simultaneously had to be evaluated by   various functional

outcome instruments.

 

Exclusion criteria:

partial-thickness rotator cuff tear, isolated subscapularis

tear, previous shoulder surgery, revision of the   repair, irreparable tear, or the existence of instability.

 

N=116 (results available for 78 patients)

Not reported whether rotator cuffs were traumatic or   degenerative.

Describe prognostic factor(s) and method of   measurement:

 

gender, age, dominant arm involvement, symptom   duration, and period of aggravation as the preoperative clinical variables,   and the type of the acromion, type of coronal and sagittal acromion spur,

thickness of the acromion, pathology of the biceps,   associated SLAP lesion, elamination of the torn cuff,

symptomatic osteoarthritis of acromioclavicular   joint,

size and retraction of the tear, fatty degeneration   of the cuffs, and GFDI as the structural variables

Endpoint of follow-up:

mean follow-up period was 19.6 months (range 12- 39   months)

 

For   how many participants were no complete outcome data available?

N (%):

38/116 (33%)

 

Reasons for incomplete outcome data described?

32 patients were lost during follow-up, and 6   patients refused to undergo computed tomographic arthrography (CTA)

Outcome measures and effect size (include 95%CI and   p-value if available):

 

Multivariate linear regression analysis:

 

Most powerful significant (p<0.05) variable   independently associated with poorer anatomic outcome:

higher grade of preoperative fatty degeneration of   the infraspinatus

High number of patients lost to follow-up (dropout   rate 33%).

 

Unclear whether preoperative fatty degeneration of   the infraspinatus was the only independent variable for anatomic outcome in   the multivariate analysis.

 

Anatomic outcome evaluated with computed tomographic   arthrography. Rotator cuff integrity was classified into 3 stages: (1)   anatomic healing and no contrast media leakage for stage I; (2)

maintenance of insertion into the footprint with   media leakage for stage II; and (3) a definite re-tear for stage III.

B:   lesser quality cohort study

(no predefined groups for prospective comparison,   loss to follow-up > 20%)

 

 

(Park, J. Y., 2010)

Type of study:

Prospective cohort study

 

Country:

Korea

 

Source of funding:

No commercial associations that might pose a conflict   of interest

Inclusion criteria:

(1) diagnosis of full-thickness

rotator cuff tear with physical examination and with   MRI;

(2) failure of nonoperative treatment (medication and

strengthening of rotator cuff, deltoid, and scapular   stabilizer);

and (3) no previous history of fractures or   operations around the shoulder.

 

Exclusion criteria:

(1) arthritic changes of the glenohumeral joint on

radiographs; (2) failure of arthroscopic repair using   the

suture bridge technique owing to severe retraction or   poor

quality of the torn rotator cuff; and (3) refusal to   receive

postoperative ultrasonography..

 

N=99 (results available for 78 patients)

 

Suture bridge technique used.

 

Not reported whether rotator cuffs were traumatic or   degenerative.

Describe prognostic factor(s) and method of   measurement:

 

age, duration of symptoms, preoperative tear size,   retraction, and muscle fatty degeneration

 

 

Endpoint of follow-up:

12 months after surgery

 

For   how many participants were no complete outcome data available?

N (%):

21/99 (21%)

 

Reasons for incomplete outcome data described?

17 patients due to the lack of follow-up. 4 patients   with massive rotator cuff tears due to

irreparable defects.

Outcome measures and effect size (include 95%CI and   p-value if available):

 

Multivariate regression analysis:

 

Significant (p<0.05) variable independently associated   with postoperative cuff integrity:

preoperative   fatty degeneration of supraspinatus (negative correlation)

 

Significant (p<0.05) variable independently associated   with postoperative abduction power:

preoperative   fatty degeneration of supraspinatus and infraspinatus (negative correlation)

global fatty degeneration index (GFDI) (negative   correlation)

High number of patients lost to follow-up (dropout   rate 21%).

 

B:   lesser quality cohort study

(no predefined groups for prospective comparison;   loss to follow-up > 20%)

 

 

(Ogon, P., 2009)

Type of study:

Prospective cohort study

 

Country:

Germany

 

Source of funding:

Not reported

Inclusion criteria:

the presence of radiographically

and sonographically proven calcific deposits in a   rotator

cuff tendon and the presence of clinically   symptomatic calcific

tendinitis of the shoulder requiring continuation of   treatment at the time of presentation at our institution.

 

Exclusion criteria:

previous surgical interventions, needling,   application of

ultrasound therapy, or extracorporeal shock wave   therapy (ESWT), as well as the presence of rheumatoid arthritis or   concomitant diseases of the affected shoulder.

 

N=439 (results available for 420 patients)

Describe prognostic factor(s) and method of   measurement:

 

 

Clinical, demographic, radiographic, sonographic   variables (not specified)

 

Endpoint of follow-up:

Minimum of 3 months

 

For   how many participants were no complete outcome data available?

N (%): 19/439 (4%)

 

Reasons for incomplete outcome data described?

19 patients were withdrawn from the study because   their

treatment was transferred to another institution or   another

physician.

Outcome measures and effect size (include 95%CI and   p-value if available):

 

Logistic regression:

 

Significant (p<0.05) variables associated with increased probability of failure of

nonoperative therapy:

bilateral occurrence   of the calcific deposit

localization to the anterior portion of the acromion

medial (subacromial) extension

high volume of the calcific deposit

 

Significant (p<0.05) variables associated with reduced probability of failure of

nonoperative therapy:

Gärtner type III calcific deposit

lack of sonographic sound extinction of calcific   deposit

Unclear whether the significant prognostic variables   were adjusted for confounding.

 

Failure of nonoperative

therapy defined as persistence of symptomatic   calcific tendinitis of the shoulder after a minimum of 6 months of   nonoperative treatment, including a minimum of 3 months of standardized   nonoperative treatment at author’s institution.

B:   lesser-quality prospective cohort study (no predefined groups for prospective   comparison; unclear if control for confounding was done)

 

(Reilingh, M. L., 2008)

Type of study:

Prospective cohort study

 

Country:

Netherlands

 

Source of funding:

This study was supported by a grant (No. 904-65-09)

from The Netherlands   Organisation for Scientific Research

(NWO), The Hague, The Netherlands

Inclusion criteria:

≥ 18 yrs, and had not consulted

their GP or received any form of treatment for the afflicted

shoulder in the preceding 3 months. Shoulder pain was characterized as   pain in the deltoid and upper arm region, provoked or increased by movement   in the shoulder joint. GPs were instructed to select consecutive patients.   Sufficient knowledge of the Dutch language was required to complete written   questionnaires.

 

Exclusion criteria:

acute trauma or systemic, physical or psychological conditions (i.e.   fractures or luxation in the shoulder

region; rheumatic disease; neoplasm; neurological or vascular   disorders; dementia)

 

N=587

Describe prognostic factor(s) and method of   measurement:

 

 

Patient and disease characteristics,

including physical and psychosocial factors

Endpoint of follow-up:

6 months

 

For   how many participants were no complete outcome data available?

N (%): 49/587 (8%)

 

Reasons for incomplete outcome data described?

The drop-outs at 6 weeks and 6 months were significantly younger than   the responders (mean difference 4 yrs and 6 yrs, respectively).

Additionally, drop-outs at 6 months more often showed an acute onset   (49 vs 36%), and less repetitive movements in their work (26 vs 36%) in   comparison with the responders.

Outcome measures and effect size (include 95%CI and   p-value if available):

 

Acute shoulder symptoms showed the most favourable course over 6   months follow-up, with larger pain reduction and improvement of functional   disability. Patients with chronic shoulder symptoms showed the poorest   results. The multivariable regression analysis showed that predictors of a   better outcome at 6 months for acute shoulder pain were lower baseline   disability scores and higher baseline pain intensity (explained variance   46%). Predictors of a better outcome for chronic shoulder pain were lower   scores on pain catastrophizing and higher baseline pain intensity (explained   variance 21%).

.

A2:   Prospective inception cohort (patients enrolled at same point in disease   course, adequate study size and follow-up (≥80%), adequate control for   confounding and no selective loss to follow-up)

 

(Kuijpers, T., 2004)

Type of study:

Systematic review

 

Source of funding:

This study was supported by a grant (No. 904-65-09)

from the Netherlands   Organisation for Scientific Research

(NWO), The Hague, The Netherlands.

Inclusion criteria:

the study focussed on patients suffering from shoulder

complaints

the association (ORs or RRs, with corresponding p-value

or 95% CI) of at least one prognostic factor with the

outcome of shoulder pain had to be presented

the design had to be a cohort study

the article was published in English results were published as a full   report before ebruary

2003

 

Exclusion criteria:

studies that focussed on shoulder pain due to luxation,

cancer or systemic diseases such as rheumatoid arthritis

or osteoporosis were excluded. Also studies that focussed on the   results of surgery were excluded.

 

N=16 studies

Describe prognostic factor(s) and method of   measurement:

 

not specified

 

Endpoint of follow-up:

2 months – 7 years

 

For   how many participants were no complete outcome data available?

Not reported

 

Reasons for incomplete outcome data described?

Not reported

Outcome measures and effect size (include 95%CI and   p-value if available):

 

There is strong

evidence that high pain intensity predicts a poorer outcome in primary   care populations and that middle age (45–54) is associated with poor outcome   in occupational populations. There is moderate evidence that a long duration   of complaints, and high disability score at baseline predict a poorer outcome   in primary care.

The

methodological quality of these 16 studies was assessed. Six of these   were considered to be of relatively ‘high quality’. There was a wide variety   among the studies in length of follow-up, study population, evaluated prognostic   factors, type of outcome measure and method of analysis. Due to this large   heterogeneity, wij refrained from statistical pooling. Instead, wij used a   best-evidence synthesis.

 

The results need to be interpreted with caution because of the small   number of studies on which

these conclusions are based, and the large heterogeneity among studies   regarding follow-up, outcome measures, and analysis.

A2:   systematic review of studies with different levels of quality

 

(Thomas, E., 2005)

Type of study:

Data analysis of 2 pragmatic randomised controlled   trials

 

Country:

Netherlands/UK

 

Source of funding:

The trials were funded by the Arthritis Research

Campaign (UK), the Netherlands   Organisation for Scientific

Research (NWO), and the Fund for Investigative Medicine of the

Health Insurance Council   (Netherlands).

Inclusion criteria:

consecutive patients consulting in primary care for shoulder pain were   eligible for recruitment. The following inclusion criteria were applied in   both studies: age 18 years and over, ability to complete questionnaires in   the

relevant languages, and able to give informed consent.

 

Exclusion criteria:

bilateral symptoms,

contraindication to the treatments being evaluated,

recent treatment with either a corticosteroid or physiotherapy,

and previous surgery, dislocation, or fracture in the

shoulder area.

 

N=109 and 207

Describe prognostic factor(s) and method of   measurement:

 

 

Clinical and patient characteristics

 

Endpoint of follow-up:

12-18 months

 

For   how many participants were no complete outcome data available?

0

 

 

Outcome measures and effect size (include 95%CI and   p-value if available):

 

In multivariate analysis, greater shoulder disability at follow up was   associated with higher

baseline disability score, concomitant neck pain, and a gradual onset   and longer duration of shoulder symptoms. Pain scores at follow up were   higher in women and in those with longer baseline duration of symptoms and   higher baseline pain or disability scores. Being female, reporting gradual   onset of

symptoms, and a higher baseline disability score each independently   reduced the likelihood of perceived

recovery.

 

B:   lesser-quality prospective cohort study (heterogeneity between two trials)

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 08-02-2013

Laatst geautoriseerd  : 08-02-2013

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2018

Uiterlijk in 2017 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De Nederlandse Orthopaedische Vereniging is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie

Algemene gegevens

Met ondersteuning van de Orde van Medisch Specialisten. De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS)

Doel en doelgroep

De breed samengestelde werkgroep heeft zich ten doel gesteld om de werkvelden van de eerstelijns, tweedelijns en sociaal geneeskundige sector een onderbouwd overzicht te geven van diagnostiek, interventies en meetinstrumenten, bruikbaar voor patiënten met schouderklachten die gekenmerkt worden door pijnklachten in het abductietraject.

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met SAPS.

Samenstelling werkgroep

  • Dr. C. Bron, fysiotherapeut, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Prof. dr. R.L. Diercks, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging, voorzitter
  • Dr. O. Dorrestijn, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Dr. C.G.M. Meskers, revalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Drs. R.J. Naber, bedrijfsarts, Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde
  • Drs. T.J.W. de Ruiter, revalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Dr. W.J. Willems, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Dr. J.C. Winters, huisarts, Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Dr. H.J. van der Woude, radioloog, Nederlandse Vereniging voor Radiologie

Met ondersteuning van:

  • Mw. drs. S.B. Muller-Ploeger, junior adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten
  • Mw. dr. N.H.J. van Veen, adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten
  • Mw. Ir. I.W. Loman, junior adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten (indicatoren)

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2010 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met SAPS (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep).

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn.

Geen van de werkgroepleden heeft aangegeven belangen te hebben die mogelijk kunnen interfereren met de besluitvorming in de werkgroep ten aanzien van de interpretatie van het wetenschappelijk bewijs en het opstellen van aanbevelingen.

Inbreng patiëntenperspectief

Het patiëntenperspectief wordt gezien als een waardevolle aanvulling bij het tot stand komen van deze richtlijn. Er is literatuuronderzoek gedaan naar de patiënttevredenheid na behandeling van SAPS. Ook is er een onderzoek onder patiënten met SAPS verricht waarbij onder meer werd gevraagd wat de relatie was tussen hun werkzaamheden, hun sportieve activiteiten en de schouderklachten en of ze na afsluiting van de specialistische behandeling aanvullende behandeling hadden gezocht. De resultaten staan beschreven in Hoofdstuk 10.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

 

Na autorisatie zal de richtlijn digitaal worden verspreid onder alle relevante beroepsgroepen. Ook zal de richtlijn te downloaden zijn vanaf de website van de Kwaliteitskoepel: www.kwaliteitskoepel.nl.

Uit de richtlijn zullen toetsitems ten behoeve van een Richtlijntoets ontwikkeld worden. De Richtlijntoets bestaat uit web-based meerkeuze vragen die direct gekoppeld zijn aan de conclusies en aanbevelingen van een richtlijn en wordt geaccrediteerd.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen in het rapport ‘Richtlijnen 2.0’ van de adviescommissie Richtlijnen van de Orde van Medisch Specialisten. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II). Dit is een internationaal breed geaccepteerd instrument voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.

Knelpuntenanalyse, uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken, waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, namelijk vermindering van pijn en verbetering van schouderfunctie.

 

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden onder 'zoekverantwoording'.

 

Beoordelen en samenvatten van de literatuur

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria (zie Tabel 1.1 en 1.2). De belangrijkste bevindingen uit de literatuur zijn beschreven in de samenvatting van de literatuur en in evidence-tabellen (zie Bijlage 3). Het wetenschappelijke bewijs werd samengevat in één of meerdere conclusies, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven (zie Tabel 1.3).

 

Tabel 1.1    GRADE bewijsniveaus van interventiestudies

Bewijsniveau

Interventie onderzoek (voorbeelden)

Hoog

RCTs zonder ernstige   beperkingen

Observationele studies met   zeer grote effecten en zonder ernstige beperkingen

Matig

RCTs met ernstige   beperkingen

Observationele studies met   grote effecten en zonder ernstige beperkingen

Laag

RCTs met zeer ernstige   beperkingen

Observationele studies   zonder ernstige beperkingen

Zeer laag

RCTs met zeer ernstige   beperkingen en inconsistente resultaten

Observationele studies met   ernstige beperkingen

Niet-systematische klinische   observaties (vb. case series of case reports)

 

Tabel 1.2    EBRO bewijsniveaus van diagnostisch accuratesse onderzoek of onderzoek naar etiologie en prognose

Bewijs niveau

Diagnostisch accuratesse   onderzoek

Etiologie, prognose

A1

Meta-analyse van min. 2 onafhankelijk van elkaar   uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Onderzoek   t.o.v. een referentietest (‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde   afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van resultaten, met voldoende   grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest   hebben gehad

Prospectief   cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat   gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is   uitgesloten.

B

Onderzoek   t.o.v. een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn   genoemd

Prospectief   cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of   retrospectief cohort onderzoek of patiëntcontrole onderzoek

C

Niet-vergelijkend   onderzoek

 

Tabel 1.3    Niveau van bewijskracht van de conclusie op basis van de aan de conclusie ten grondslag liggende literatuur

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Voor   therapeutische interventiestudies: studies van hoge kwaliteit

Voor   diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen:   onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde   onderzoeken van niveau A2

2

Voor   therapeutische interventiestudies: studies van matige kwaliteit

Voor   diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1   onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde   onderzoeken van niveau B

3

Voor   therapeutische interventiestudies: studies van lage kwaliteit

Voor   diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1   onderzoek van niveau B of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde   onderzoeken van niveau C

4

Voor   therapeutische interventiestudies: studies van zeer lage kwaliteit

Voor   diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1   onderzoek van niveau C

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn, naast het wetenschappelijke bewijs, ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten zijn, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij de afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit (OPK) van de Orde van Medisch Specialisten. In Hoofdstuk 11 zijn een drietal indicatoren opgenomen.

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader (vervolg)onderzoek staat in Hoofdstuk 12.

 

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren zullen worden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren zal de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld worden door de werkgroep. De definitieve richtlijn zal aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd worden voor autorisatie.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Preventie van SAPS