Fysieke diagnostiek SAPS
Uitgangsvraag
Welke fysisch diagnostische tests zijn het meest geschikt voor het diagnosticeren van het subacromiaal pijnsyndroom van de schouder?
Aanbeveling
De werkgroep raadt de diagnose SAPS vast te stellen op basis van één enkele positieve fysisch diagnostische test af.
De werkgroep adviseert om voor het vaststellen van SAPS een combinatie van tests te doen. Hierbij kunnen de impingement (Neer) test, Hawkins test, painful arc test, empty can test (volgens Jobe) en de exorotatie tegen weerstand test geadviseerd worden.
De werkgroep adviseert als oriënterend en initieel onderzoek de actieve en de passieve abductie en de passieve exorotatie te testen, als mede de palpatiepijn van het AC gewricht. Hiermee kan een inschatting worden gemaakt of sprake is van een SAPS.
Overwegingen
Er bestaan vele fysisch diagnostische tests voor het diagnosticeren van SAPS. Uit de literatuur komt naar voren dat de diagnostische accuratesse van op zichzelf staande fysisch diagnostische tests onvoldoende is. Met het fysisch diagnostisch onderzoek kan onvoldoende worden gedifferentieerd tussen de diverse schouder aandoeningen of een duidelijk onderscheid worden gemaakt in de mate van rotator cuff degeneratie. Het combineren van meerdere tests verhoogt de posttest waarschijnlijkheid op het diagnosticeren van SAPS. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen welke combinatie van tests het meest optimaal is.
In de review over de betrouwbaarheid blijkt dat actieve abductie en pijn in het abductietraject matig betrouwbaar te meten zijn. Betrouwbaarheid alleen is niet voldoende. De test is dan wellicht geschikt voor evaluatieve doeleinden, maar niet om te discrimineren tussen patiënten met SAPS en patiënten met andere schouderaandoeningen. Echter, conform de NHG standaard Schouderklachten (Winters, J.C., 2008) is het advies om als oriënterend en initieel onderzoek de actieve en de passieve abductie en de passieve exorotatie te testen. Hiermee kan een inschatting worden gemaakt of sprake is van een SAPS.
In de reviews is dit niet expliciet aangegeven, maar aangenomen mag worden dat de meeste onderzoeken in de tweede lijn hebben plaatsgevonden. Onderzoek in de eerste lijn liet vergelijkbare uitkomsten zien ((Winter, A.F. de, 1999)).
Onderbouwing
Achtergrond
Patiënten met schouderklachten zullen zich in eerste instantie wenden tot zorgverleners in de eerste lijngezondheidszorg, zoals huisartsen of fysiotherapeuten. Een eerste diagnose (werkdiagnose) zal worden gesteld op basis van bevindingen uit de anamnese en het lichamelijk onderzoek. Het lichamelijk onderzoek kent een aantal algemene onderdelen, zoals het vaststellen van de beweeglijkheid, kracht en coördinatie. Daarnaast bestaan er specifieke tests per lichaamsregio bedoeld om specifieke letsels of aandoeningen vast te stellen dan wel uit te sluiten. Wanneer deze tests valide, betrouwbaar en accuraat zijn, kunnen zij van grote waarde zijn voor de diagnostiek van schouderklachten. Dit helpt om een juiste therapiekeuze te maken en voorkomt onnodig duur (en wellicht beperkt beschikbaar) aanvullend onderzoek. Voor deze richtlijn is daarom gekeken naar de diagnostische accuratesse en betrouwbaarheid van de meest gebruikte fysisch diagnostische tests in de diagnostiek van SAPS.
Conclusies
Niveau 1 |
Voor het diagnosticeren van SAPS is er geen enkele op zichzelf staande test voldoende accuraat om zowel de diagnose vast te stellen als uit te sluiten.
Bronnen (A1: (Hegedus, E.J., 2008); B: (Hughes, P.C., 2008)) |
Niveau 1 |
De inter-beoordelaar betrouwbaarheid van de meest gangbare tests varieert sterk. De inter-beoordelaar betrouwbaarheid van actieve abductie en pijn in het abductietraject is matig (0,62-0,99).
Bronnen (A1: (May, S., 2010)) |
Niveau 2 |
De diagnose SAPS (inclusief rotator cuff scheur) is met meer waarschijnlijkheid vast te stellen als meerdere tests positief zijn (combineren van tests).
Bronnen (B: (Michener, L.A., 2009); (Murrell, G.A., 2001); (Park, H.B., 2005)) |
Samenvatting literatuur
Diagnostische accuratesse
Twee systematische reviews onderzochten de diagnostische accuratesse van fysisch diagnostische tests ((Hegedus, E.J., 2008); (Hughes, P.C., 2008)). De review en meta-analyse van Hegedus (26 studies) is de meest omvattende. De review van Hughes (13 studies) onderzocht alleen tests voor rotator cuff pathologie. Van de 13 studies zijn er tien ook geïncludeerd in de review van Hegedus. Als referentietests werden MRI, arthroscopie of arthrotomie, echografie of een subacromiale injectie gebruikt.
Impingement tests
Er is veel onderzoek gedaan naar de Neer test en de Hawkins-Kennedy test. De gepoolde sensitiviteit (vier studies, n=834 schouders) van de Neer test was 0,79 (95% BI: 0,75-0,82) en de gepoolde specificiteit was 0,53 (95%-BI: 0,48-0,58). De gepoolde sensitiviteit en specificiteit (vier studies, n=834 schouders) van de Hawkins-Kennedy test was respectievelijk 0,79 (95% BI: 0,75-0,82) en 0,59 (95%-BI: 0,53-0,64) ((Hegedus, E.J., 2008)).
Rotator cuff tests
Een test waarnaar veel onderzoek gedaan is, is de empty can test (ook wel supraspinatus of Jobe test). Deze test laat een grote variatie zien in sensitiviteit (0,32-0,99) en specificiteit (0,40-0,91). ((Hegedus, E.J., 2008); (Hughes, P.C., 2008)).
Tests die in één studie een positieve likelihood ratio (LR+) > tien hadden, waren de drop-arm test (supraspinatus), belly-press test, Napoleon test en lift-off test (subscapularis). Er was één test die in één studie zowel een LR+ > tien als een LR- <0,1 had, te weten palpatie van de supraspinatus pees ((Hughes, P.C., 2008)).
Combineren van tests
Er werden drie studies gevonden die onderzoek deden naar de diagnostische accuratesse als meerdere fysisch diagnostische tests gecombineerd worden.
Twee studies berekenden de posttest waarschijnlijkheid op een rotator cuff scheur ((Murrell, G.A., 2001); (Park, H.B., 2005)).
Murrell (n=400 patiënten, 200 met rotator cuff scheur en 200 zonder scheur) vond dat als er sprake is van impingement, spierzwakte van de m. supraspinatus en de m. infraspinatus (exorotatie) of als twee van deze drie tests positief zijn en de patiënt 60 jaar of ouder is de posttest waarschijnlijkheid op een (partiële of full-thickness) rotator cuff scheur 0,98 (95% BI 0,89-1,00) is. Negatieve bevindingen bij de droparm test sluiten een rotator cuff ruptuur voor 98% uit. Park (n=552, 359 met SAPS en 193 met schouderpathologie niet gerelateerd aan SAPS) vond een posttest waarschijnlijkheid op een full-thickness rotator cuff van 0,91 als de painful arc test, de drop-arm test en de m. infraspinatus spierkracht test alle drie positief waren.
Twee studies berekenden de posttest waarschijnlijkheid op SAPS ((Michener, L.A., 2009); (Park, H.B., 2005)). Michener (n=55 patiënten met SAPS) vond dat als drie of meer van vijf testen positief zijn, te weten de impingement (Neer) test, Hawkins test, painful arc test, empty can test (volgens Jobe) en de exorotatie tegen weerstand test, dit wijst op de aanwezigheid van SAPS (LR+ posttest waarschijnlijkheid 0,54), terwijl als er van deze vijf testen minder dan drie positief zijn, dit wijst op de afwezigheid van SAPS (LR- posttest waarschijnlijkheid 0,12).
Park vond dat als de Hawkins-Kennedy test, de painful arc test en de m. infraspinatus spierkracht test (spierzwakte bij exorotatie) alle drie positief waren, de posttest waarschijnlijkheid op SAPS 0,95 is.
Betrouwbaarheid
Eén systematische review onderzocht de inter- en intrabeoordelaar betrouwbaarheid van fysisch diagnostische tests ((May, S., 2010)). In deze review werd een Kappa waarde of intra-class correlatie coëfficiënt (ICC) van 0,85 of hoger als maat voor een goede betrouwbaarheid beschouwd.
De inter-beoordelaar betrouwbaarheid (kappa) van de Neer test varieerde van 0,10-1,00 (vier studies), van de Hawkins-Kennedy test van 0,18-0,91 (vier studies) en van de supraspinatus test van 0,44-0,94 (vier studies). De inter-beoordelaar betrouwbaarheid (kappa en/of ICC) van actieve abductie varieerde van 0,62-0,99 (ROM) (vier studies) en van 0,65-0,77 (pijn) (twee studies). De inter-beoordelaar betrouwbaarheid (kappa en/of ICC) van passieve abductie varieerde van 0,66-0,96 (ROM) (vier studies) en van 0,69-0,84 (pijn) (twee studies).
De intra-beoordelaar betrouwbaarheid van de bovengenoemde tests werd maar in één studie (n=33) en bij één beoordelaar onderzocht (Kappa voor alle drie de tests was 1,00).
Zoeken en selecteren
Er werden drie recente systematische reviews over diagnostische accuratesse en betrouwbaarheid van fysische tests voor het diagnosticeren van SAPS gevonden. In aanvulling op de systematische reviews werden drie studies geïncludeerd die onderzoek deden naar de diagnostische accuratesse van het combineren van tests. Gezien de omvangrijkheid van de literatuur op dit gebied en het grote aantal beschreven fysisch diagnostische tests, hebben wij ons beperkt tot de meest gangbare tests.
Referenties
- Hegedus, E.J., Goode, A., Campbell, S., Morin, A., Tamaddoni, M., Moorman, C.T. 3rd, & Cook, C. (2008). Physical examination tests of the shoulder: a systematic review with meta-analysis of individual tests. Br J Sports Med, 42 (2), 80-92.
- Hughes, P.C., Taylor, N.F., & Green, R.A. (2008). Most clinical tests cannot accurately diagnose rotator cuff pathology: a systematic review. Aust J Physiother, 54 (3), 159-170.
- May, S., Chance-Larsen, K., Littlewood, C., Lomas, D., & Saad, M. (2010). Reliability of physical examination tests used in the assessment of patients with shoulder problems: a systematic review. Physiotherapy, 96, 179-190.
- Michener, L.A., Walsworth, M.K., Doukas, W.C., & Murphy, K.P. (2009). Reliability and diagnostic accuracy of 5 physical examination tests and combination of tests for subacromial impingement. Arch Phys Med Rehabil, 90 (11), 1898-1903.
- Murrell, G.A., & Walton, J.R. (2001). Diagnosis of rotator cuff tears. Lancet, 357 (9258), 769-770.
- Park, H.B., Yokota, A., Gill, H.S., El Rassi, G., & McFarland, E.G. (2005). Diagnostic accuracy of clinical tests for the different degrees of subacromial impingement syndrome. J Bone Joint Surg Am, 87 (7), 1446-1455.
- Winter, A.F. de, Jans, M.P., Scholten, R.J., Deville, W., Schaardenburg, D. van, & Bouter, L.M. (1999). Diagnostic classification of shoulder disorders: interobserver agreement and determinants of disagreement. Ann Rheum Dis, 58 (5), 272-277.
- Winters, J.C., Windt, D.A.W.M., van der., Spinnewijn, W.E.M., Jongh, A.C., de., Heijden, G.J.M.G., van der., Buis, P.A.J., Boeke, A.J.P., Feleus, A., Geraets, J.J.X.R. (2008). NHG-Standaard Schouderklachten; Tweede herziening. Huisarts Wet , 51 (11), 555-565.
Evidence tabellen
Research question: which physical examination test(s) should be used for diagnosing subacromial pain syndrome?
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics
|
Index test (test of interest) |
Reference test |
Outcome measures and effect size |
Level of evidence |
Comments / limitations of study |
Diagnostic test accuracy |
|||||||
Hegedus, 2008 |
Type of study: Systematic review and meta-analysis (diagnostic test accuracy)
Source of funding: No competing interests |
Inclusion criteria for studies: - criterion standard was surgery, magnetic resonance imaging (MRI) or injection (acromioclavicular joint only) - at least one physical examination test/special test was studied - one of the paired statistics of sensitivity and specificity were reported or could be discerned for an individual test, - the article was in the English language
Exclusion criteria for studies: - the special test was performed under anaesthesia or in cadavers - a group of special tests was assigned the status of ‘‘composite physical examination’’ - the article was a review
Search until October 2006
N= 21 studies on impingement or rotator cuff integrity
Mean age ± SD: Not reported Sex: not reported |
- Impingement tests - Rotator cuff (RC) integrity tests - Glenoid labrum integrity tests - Acromioclavicular (AC) joint tests
|
- Surgery - MRI - Injection (AC joint only) |
Sensitivity (SE), specificity (SP), 95% confidence interval (95%CI)
Impingement Neer test (4 studies, n=834 shoulders, pooled): SE: 79% (95%CI 75-82) SP: 53% (95%CI 48-58)
Hawkins-Kennedy test (4 studies, n=834 shoulders, pooled): SE: 79% (95%CI 75-82) SP: 59% (95%CI 53-64)
Rotator cuff integrity Supraspinatus/Jobe/empty can test (7 studies, n=1356 shoulders, range): SE: 41-89% SP 50-98% (6 studies)
|
A1: systematic review of at least 2 independent studies of level A2 (index test compared to valid reference standard; cut-offs were defined a priori; independent interpretation of test results; an adequate number of patients were enrolled consecutively; all patients received both tests)
- Study quality assessed with Quality Assessment of Diagnostic Accuracy Studies (QUADAS) tool (14 items, max. score 14) - Higher quality study defined as score ≥ 10 - 2/6 studies on impingement were of higher quality - 8/15 studies on rotator cuff integrity were of higher quality |
- Meta-analysis for the Neer test of impingement, the Hawkins-Kennedy test of impingement and the Speed test for a SLAP lesion shows these tests to have no discriminatory ability for shoulder diagnosis.
- Meta-analysis for other tests was not possible either due to lack of sufficient studies or heterogeneity between studies.
- Review included studies that reported only sensitivity or specificity - Typographical error: specificity of 98% reported for empty can test, not appearing to reflect the value of 50% reported in the original study (Itoi et al 1999). |
Hughes, 2008 |
Type of study: Systematic review (diagnostic test accuracy)
Source of funding: Not reported |
Inclusion criteria for studies: - Studies in peer-reviewed journals - English language studies - Human participants - Subjects presenting with shoulder problems - Clinical diagnostic testing for rotator cuff pathology (tear or inflammatory change) - Clinical tests used are primarily for the diagnosis of rotator cuff pathology - Results of the clinical tests are compared to the findings of a reference standard – MRI or operation report - Sufficient data are presented to allow calculation of specificity and sensitivity for the clinical tests
Search until April 2007
N=13 studies with 42-552 participants Age (range): 24 to over 77 years Sex: 56% M / 44% F (data from 10 studies) |
- Impingement tests - Supraspinatus tests - Infraspinatus tests - Subscapularis tests |
- MRI or operation report |
3 additional studies compared to review of Hegedus, 2008. Effects comparable to effects found in review of Hegedus, 2008. |
B: systematic review of lesser-quality studies (only 1 A2-level study included in the review)
- Study quality assessed with 5 criteria adapted from guidelines for appraising studies concerned with diagnostic tests by the National Health and Medical Research Council (1999). - Higher quality study not defined.
|
- Meta-analysis was not performed due to the variety of methods and tests used across the studies.
- Hegedus et al (2008) examined 10 of the 13 papers included in this review and, overall, the poor accuracy of clinical tests for rotator cuff pathology demonstrated in this review was found in the results of Hegedus et al. (2008).
Author’s conclusions: - Overall, most tests for rotator cuff pathology were inaccurate and cannot be recommended for clinical use. - At best, suspicion of a rotator cuff tear may be heightened by a positive palpation, combined Hawkins/painful arc/infraspinatus test, Napoleon test, lift-off test, belly-press test, or drop-arm test, and it may be reduced by a negative palpation, empty can test or Hawkins-Kennedy test. |
Michener, 2009 |
Type of study: Diagnostic test accuracy study
Source of funding: No commercial party having a direct financial interest in the results of the research supporting this article has or will confer a benefit on the authors or on any organization with which the authors are associated. |
Inclusion criteria: - Consecutive patients presenting with shoulder pain to an orthopedic surgeon’s office - patients had to report shoulder pain for at least 1 week, and shoulder pain had to be their primary complaint.
Exclusion criteria: Not reported
N=55 patients Age,mean ± SD (range): 40.6 ± 15.1 years (range 18–83y) Sex: 47 M/8 F |
5 shoulder tests: Neer, Hawkins-Kennedy, painful arc, empty can (Jobe), and external rotation resistance test
|
arthroscopy |
ROC curve analysis: The cut point to discriminate between patients with and without SAIS was 3 positive tests out of 5 (AUC=0.79, 95% CI 0.66–0.92; P=0.001).
Diagnostic accuracy for any test combination (≥ 3 out of 5 positive): SE: 0.75 95% CI 0.54-0.96) SP: 0.74 (95% CI 0.61-0.88) LR+: 2.93 (95% CI 1.60-5.36) LR-: 0.34 (95% CI 0.14-0.80)
Posttest probabilities: ≥ 3 out of 5 positive: LR+= 54.4% < 3 out of 5 positive: LR- = 12.1% |
B: Index test compared to reference test, but without all the features mentioned for level A2.
Small sample size (n=55), unclear if the index test results were interpreted without knowledge of the results of the reference standard. |
Author’s conclusion: The single tests of painful arc, external rotation resistance test, and empty can provide the best diagnostic utility and reliability. The Neer test has clinical utility to screen for SAIS but has only fair reliability. Also of diagnostic utility is the use of the cut point of 3+/5 tests, with 3 or more tests positive of 5 useful in confirming SAIS, whereas less than 3 positive of the 5 tests is helpful in decreasing the likelihood of SAIS. |
Murrell, 2001 |
Type of study: Diagnostic test accuracy study
Source of funding: St George Hospital/South Eastern Sydney Area Health Service, St George Private Hospital/Health Care of Australia, and Mitek Australia Ltd |
Inclusion criteria: All patients were referred to the practice of an orthopaedic surgeon at St George Private Hospital, Sydney, Australia, between May, 1996, and December, 1999, and had shoulder injuries sufficient to warrant arthroscopic examination.
Exclusion criteria: Not reported
N=400 patients (n=200 patients with rotator cuff tear and n=200 patients with no RC tear) Age (range): 20-79 years Sex: not reported |
23 commonly used shoulder tests wasting, tenderness, and signs (the droparm sign, O’Brien’s sign, and impingement), as well as active and passive ranges of motion, and shoulder strength. |
arthroscopy |
Study 1 (n=100 with RC tear and n=100 with no tear): tests for three clinical features (supraspinatus weakness; weakness in external rotation; and impingement (in internal rotation, in external rotation, or in both directions)) were more positive in patients with rotator cuff tears than in the no tear set (p<0.0001).
study 2 (n=200 with RC tear and n=200 with no tear, verification of findings from study 1): (age-adjusted) post-test probability: 0.98 (95%CI 0.89-1.00) chance of RC tear if all three clinical features test positive for any age, or if 2 out of 3 tests are positive and patients is aged ≥ 60 years, or if drop-arm sign test is positive for any patient. 0.05 (95% CI 0.02-0.11) chance of RC if none of the three clinical features test positive for any patient. |
B: Index test compared to reference test, but without all the features mentioned for level A2.
Unclear if patients were enrolled consecutively and if the index test results were interpreted without knowledge of the results of the reference standard. |
Author’s conclusion: The predictive power of the combined clinical tests is similar to the best values for magnetic resonance imaging and ultrasonography. Moreover, the clinical tests are easy and convenient to do. |
Park, 2005 |
Type of study: Diagnostic test accuracy study
Source of funding: The authors did not receive grants or outside funding in support of their research or preparation of this manuscript. They did not receive payments or other benefits or a commitment or agreement to provide such benefits from a commercial entity |
Inclusion criteria: patients who had shoulder surgery performed by the senior author between August 1992 and June 2003.
Exclusion criteria: patients who did not undergo arthroscopy were excluded from the study.
N=552 patients (n=193 nonimpingement and n=359 impingement)
From 1127 eligible patients, 214 did not undergo arthroscopy, 361 were excluded for the following reasons: a history of shoulder surgery (n=126); AC arthritis, requiring excision of the distal part of the clavicle in conjunction with acromioplasty or rotator cuff repair, combined with impingement syndrome (n=73); an incomplete physical examination because of limited motion or extreme pain (n=63); superior labrum anterior-to-posterior lesions, requiring repair, combined with impingement syndrome (n=57); or instability combined with impingement syndrome (n=42).
Age and sex not reported. |
8 clinical tests for impingement syndrome: Neer test Hawkins-Kennedy test Painful arc sign supraspinatus muscle strength test performed according to the technique described by Jobe and Moynes Speed test cross-body adduction test drop-arm sign described by Codman infraspinatus muscle strength test (external rotation) |
arthroscopy |
Multiple logistic regression analysis Bursitis: Neer test (p<0.0001) Partial-thickness RC tear: Neer test (p=0.007) Full-thickness RC tear: Painful arc sign (p<0.0001) Drop-arm sign (p=0.024) Infraspinatus test (p=0.06) Overall impingement syndrome: Hawkins-Kennedy test (p<0.0001) Painful arc sign (p<0.0001) Infraspinatus test(p<0.0001)
Posttest probabilities for combination of tests Overall impingement syndrome (bursitis, PT RC tear and/or FT RC tear) (n=352 patients): 0.95 chance of any degree of impingement syndrome if all three tests are positive (Hawkins-Kennedy impingement sign, painful arc sign, and infraspinatus muscle test) 0.24 chance of any degree of impingement syndrome if none of the three tests are positive.
Full-thickness rotator cuff tears (n=348 patients): 0.91 chance of FT RC tear if all three tests are positive (painful arc sign, drop-arm sign, and infraspinatus muscle test) 0.09 chance of FT RC tear if if none of the three tests are positive. |
B: Index test compared to reference test, but without all the features mentioned for level A2.
Unclear if patients were enrolled consecutively and if the index test results were interpreted without knowledge of the results of the reference standard, no 95% CIs reported.
|
Author’s conclusion: The severity of the impingement syndrome affects the diagnostic values of the commonly used clinical tests. The variable accuracy of these tests should be taken into consideration when evaluating patients with symptoms of rotator cuff disease. |
Reliability |
|||||||
May, 2010 |
Type of study: Systematic review (reliability)
Source of funding: No conflicts of interests |
Inclusion criteria for studies: - Results published as full reports before June 2009. - The study involved physical examination procedures used in shoulder examination. - The study involved human subjects with any sort of shoulder pain. - The study had to be an intra- and/or inter-examiner reliability design. - The study had to be available in English. - The study did not involve a mechanical device, but simple tape measures were accepted as commonly available. - The study did not involve subjects with non-musculoskeletal conditions. - The study did not involve asymptomatic volunteers alone, although studies including a mix of symptomatic and asymptomatic participants were included.
Search until June 2009
N=36 studies (number or participants not reported) Mean age ± SD: not reported Sex: not reported |
- Impingement/rotator cuff tests - AC joint tests - glenoid labral pathology tears tests
|
Not applicable |
Inter-tester reliability (kappa) Neer test (4 studies, range): 010-1.00 Hawkins-Kennedy test (4 studies, range): 0.18-0.91 Supraspinatus/Jobe/empty can test (4 studies, range): 0.44-0.94
Intra-tester reliability (kappa) Neer test (1 study, n=33): 1.00 Hawkins-Kennedy test (1 study, n=33): 1.00 Supraspinatus/Jobe test (1 study, n=33): 1.00
|
A1: systematic review of at least 2 independent studies of level A2 (high quality study)
- study quality assessed with a checklist (14 items, max. score 100) - Higher quality study defined as score > 60% - 17/36 (47%) studies had score > 60% - review probably A1-level, but there are no established or commonly used criteria for judging the quality of reliability studies.
|
- A meta-analysis was not attempted due to the heterogeneity of tests, patients and analyses, and as direct comparison of reliability studies was deemed inappropriate.
- Predetermined criteria for satisfactory reliability was 0.85.
- According to the study criteria, none of the tests demonstrated consistent and acceptable levels of reliability, with overall evidence being contradictory.
- Approximately half of the studies were of high quality, with high-quality studies less likely to meet the criteria for acceptable reliability. |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 08-02-2013
Laatst geautoriseerd : 08-02-2013
Geplande herbeoordeling : 01-01-2018
Uiterlijk in 2017 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Orthopaedische Vereniging is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Met ondersteuning van de Orde van Medisch Specialisten. De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS)
Doel en doelgroep
De breed samengestelde werkgroep heeft zich ten doel gesteld om de werkvelden van de eerstelijns, tweedelijns en sociaal geneeskundige sector een onderbouwd overzicht te geven van diagnostiek, interventies en meetinstrumenten, bruikbaar voor patiënten met schouderklachten die gekenmerkt worden door pijnklachten in het abductietraject.
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met SAPS.
Samenstelling werkgroep
- Dr. C. Bron, fysiotherapeut, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
- Prof. dr. R.L. Diercks, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging, voorzitter
- Dr. O. Dorrestijn, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
- Dr. C.G.M. Meskers, revalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
- Drs. R.J. Naber, bedrijfsarts, Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde
- Drs. T.J.W. de Ruiter, revalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
- Dr. W.J. Willems, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
- Dr. J.C. Winters, huisarts, Nederlands Huisartsen Genootschap
- Dr. H.J. van der Woude, radioloog, Nederlandse Vereniging voor Radiologie
Met ondersteuning van:
- Mw. drs. S.B. Muller-Ploeger, junior adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten
- Mw. dr. N.H.J. van Veen, adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten
- Mw. Ir. I.W. Loman, junior adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten (indicatoren)
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2010 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met SAPS (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep).
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn.
Geen van de werkgroepleden heeft aangegeven belangen te hebben die mogelijk kunnen interfereren met de besluitvorming in de werkgroep ten aanzien van de interpretatie van het wetenschappelijk bewijs en het opstellen van aanbevelingen.
Inbreng patiƫntenperspectief
Het patiëntenperspectief wordt gezien als een waardevolle aanvulling bij het tot stand komen van deze richtlijn. Er is literatuuronderzoek gedaan naar de patiënttevredenheid na behandeling van SAPS. Ook is er een onderzoek onder patiënten met SAPS verricht waarbij onder meer werd gevraagd wat de relatie was tussen hun werkzaamheden, hun sportieve activiteiten en de schouderklachten en of ze na afsluiting van de specialistische behandeling aanvullende behandeling hadden gezocht. De resultaten staan beschreven in Hoofdstuk 10.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
Na autorisatie zal de richtlijn digitaal worden verspreid onder alle relevante beroepsgroepen. Ook zal de richtlijn te downloaden zijn vanaf de website van de Kwaliteitskoepel: www.kwaliteitskoepel.nl.
Uit de richtlijn zullen toetsitems ten behoeve van een Richtlijntoets ontwikkeld worden. De Richtlijntoets bestaat uit web-based meerkeuze vragen die direct gekoppeld zijn aan de conclusies en aanbevelingen van een richtlijn en wordt geaccrediteerd.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen in het rapport ‘Richtlijnen 2.0’ van de adviescommissie Richtlijnen van de Orde van Medisch Specialisten. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II). Dit is een internationaal breed geaccepteerd instrument voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.
Knelpuntenanalyse, uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken, waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, namelijk vermindering van pijn en verbetering van schouderfunctie.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden onder 'zoekverantwoording'.
Beoordelen en samenvatten van de literatuur
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria (zie Tabel 1.1 en 1.2). De belangrijkste bevindingen uit de literatuur zijn beschreven in de samenvatting van de literatuur en in evidence-tabellen (zie Bijlage 3). Het wetenschappelijke bewijs werd samengevat in één of meerdere conclusies, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven (zie Tabel 1.3).
Tabel 1.1 GRADE bewijsniveaus van interventiestudies
Bewijsniveau |
Interventie onderzoek (voorbeelden) |
Hoog |
RCTs zonder ernstige beperkingen Observationele studies met zeer grote effecten en zonder ernstige beperkingen |
Matig |
RCTs met ernstige beperkingen Observationele studies met grote effecten en zonder ernstige beperkingen |
Laag |
RCTs met zeer ernstige beperkingen Observationele studies zonder ernstige beperkingen |
Zeer laag |
RCTs met zeer ernstige beperkingen en inconsistente resultaten Observationele studies met ernstige beperkingen Niet-systematische klinische observaties (vb. case series of case reports) |
Tabel 1.2 EBRO bewijsniveaus van diagnostisch accuratesse onderzoek of onderzoek naar etiologie en prognose
Bewijs niveau |
Diagnostisch accuratesse onderzoek |
Etiologie, prognose |
A1 |
Meta-analyse van min. 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
|
A2 |
Onderzoek t.o.v. een referentietest (‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van resultaten, met voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Onderzoek t.o.v. een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd |
Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiëntcontrole onderzoek |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
Tabel 1.3 Niveau van bewijskracht van de conclusie op basis van de aan de conclusie ten grondslag liggende literatuur
Niveau |
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Voor therapeutische interventiestudies: studies van hoge kwaliteit Voor diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 |
2 |
Voor therapeutische interventiestudies: studies van matige kwaliteit Voor diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
Voor therapeutische interventiestudies: studies van lage kwaliteit Voor diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1 onderzoek van niveau B of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau C |
4 |
Voor therapeutische interventiestudies: studies van zeer lage kwaliteit Voor diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1 onderzoek van niveau C |
Overwegingen
Voor een aanbeveling zijn, naast het wetenschappelijke bewijs, ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten zijn, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.
Indicatorontwikkeling
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij de afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit (OPK) van de Orde van Medisch Specialisten. In Hoofdstuk 11 zijn een drietal indicatoren opgenomen.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader (vervolg)onderzoek staat in Hoofdstuk 12.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren zullen worden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren zal de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld worden door de werkgroep. De definitieve richtlijn zal aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd worden voor autorisatie.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.