Subacromiaal Pijnsyndroom van de Schouder (SAPS)

Initiatief: NOV Aantal modules: 9

Fysieke diagnostiek SAPS

Uitgangsvraag

Welke fysisch diagnostische tests zijn het meest geschikt voor het diagnosticeren van het subacromiaal pijnsyndroom van de schouder?

Aanbeveling

De werkgroep raadt de diagnose SAPS vast te stellen op basis van één enkele positieve fysisch diagnostische test af.

De werkgroep adviseert om voor het vaststellen van SAPS een combinatie van tests te doen. Hierbij kunnen de impingement (Neer) test, Hawkins test, painful arc test, empty can test (volgens Jobe) en de exorotatie tegen weerstand test geadviseerd worden.

De werkgroep adviseert als oriënterend en initieel onderzoek de actieve en de passieve abductie en de passieve exorotatie te testen, als mede de palpatiepijn van het AC gewricht. Hiermee kan een inschatting worden gemaakt of sprake is van een SAPS.

Overwegingen

Er bestaan vele fysisch diagnostische tests voor het diagnosticeren van SAPS. Uit de literatuur komt naar voren dat de diagnostische accuratesse van op zichzelf staande fysisch diagnostische tests onvoldoende is. Met het fysisch diagnostisch onderzoek kan onvoldoende worden gedifferentieerd tussen de diverse schouder aandoeningen of een duidelijk onderscheid worden gemaakt in de mate van rotator cuff degeneratie. Het combineren van meerdere tests verhoogt de posttest waarschijnlijkheid op het diagnosticeren van SAPS. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen welke combinatie van tests het meest optimaal is.

 

In de review over de betrouwbaarheid blijkt dat actieve abductie en pijn in het abductietraject matig betrouwbaar te meten zijn. Betrouwbaarheid alleen is niet voldoende. De test is dan wellicht geschikt voor evaluatieve doeleinden, maar niet om te discrimineren tussen patiënten met SAPS en patiënten met andere schouderaandoeningen. Echter, conform de NHG standaard Schouderklachten (Winters, J.C., 2008) is het advies om als oriënterend en initieel onderzoek de actieve en de passieve abductie en de passieve exorotatie te testen. Hiermee kan een inschatting worden gemaakt of sprake is van een SAPS.

In de reviews is dit niet expliciet aangegeven, maar aangenomen mag worden dat de meeste onderzoeken in de tweede lijn hebben plaatsgevonden. Onderzoek in de eerste lijn liet vergelijkbare uitkomsten zien ((Winter, A.F. de, 1999)).

Onderbouwing

Patiënten met schouderklachten zullen zich in eerste instantie wenden tot zorgverleners in de eerste lijngezondheidszorg, zoals huisartsen of fysiotherapeuten. Een eerste diagnose (werkdiagnose) zal worden gesteld op basis van bevindingen uit de anamnese en het lichamelijk onderzoek. Het lichamelijk onderzoek kent een aantal algemene onderdelen, zoals het vaststellen van de beweeglijkheid, kracht en coördinatie. Daarnaast bestaan er specifieke tests per lichaamsregio bedoeld om specifieke letsels of aandoeningen vast te stellen dan wel uit te sluiten. Wanneer deze tests valide, betrouwbaar en accuraat zijn, kunnen zij van grote waarde zijn voor de diagnostiek van schouderklachten. Dit helpt om een juiste therapiekeuze te maken en voorkomt onnodig duur (en wellicht beperkt beschikbaar) aanvullend onderzoek. Voor deze richtlijn is daarom gekeken naar de diagnostische accuratesse en betrouwbaarheid van de meest gebruikte fysisch diagnostische tests in de diagnostiek van SAPS.

 

Niveau 1

Voor het diagnosticeren van SAPS is er geen enkele op zichzelf staande test voldoende accuraat om zowel de diagnose vast te stellen   als uit te sluiten.

 

Bronnen (A1: (Hegedus, E.J., 2008); B: (Hughes, P.C., 2008))

 

Niveau 1

De inter-beoordelaar betrouwbaarheid van de meest gangbare tests varieert sterk. De inter-beoordelaar betrouwbaarheid van actieve abductie en pijn in het abductietraject is matig (0,62-0,99).

 

Bronnen (A1: (May, S., 2010))

 

Niveau 2

De diagnose SAPS (inclusief rotator cuff scheur) is met meer waarschijnlijkheid vast te stellen als meerdere tests positief zijn (combineren van tests).

 

Bronnen (B: (Michener, L.A., 2009); (Murrell, G.A., 2001); (Park, H.B., 2005))

Diagnostische accuratesse

Twee systematische reviews onderzochten de diagnostische accuratesse van fysisch diagnostische tests ((Hegedus, E.J., 2008); (Hughes, P.C., 2008)). De review en meta-analyse van Hegedus (26 studies) is de meest omvattende. De review van Hughes (13 studies) onderzocht alleen tests voor rotator cuff pathologie. Van de 13 studies zijn er tien ook geïncludeerd in de review van Hegedus. Als referentietests werden MRI, arthroscopie of arthrotomie, echografie of een subacromiale injectie gebruikt.

Impingement tests

Er is veel onderzoek gedaan naar de Neer test en de Hawkins-Kennedy test. De gepoolde sensitiviteit (vier studies, n=834 schouders) van de Neer test was 0,79 (95% BI: 0,75-0,82) en de gepoolde specificiteit was 0,53 (95%-BI: 0,48-0,58). De gepoolde sensitiviteit en specificiteit (vier studies, n=834 schouders) van de Hawkins-Kennedy test was respectievelijk 0,79 (95% BI: 0,75-0,82) en 0,59 (95%-BI: 0,53-0,64) ((Hegedus, E.J., 2008)).

Rotator cuff tests

Een test waarnaar veel onderzoek gedaan is, is de empty can test (ook wel supraspinatus of Jobe test). Deze test laat een grote variatie zien in sensitiviteit (0,32-0,99) en specificiteit (0,40-0,91). ((Hegedus, E.J., 2008); (Hughes, P.C., 2008)).

Tests die in één studie een positieve likelihood ratio (LR+) > tien hadden, waren de drop-arm test (supraspinatus), belly-press test, Napoleon test en lift-off test (subscapularis). Er was één test die in één studie zowel een LR+ > tien als een LR- <0,1 had, te weten palpatie van de supraspinatus pees ((Hughes, P.C., 2008)).

Combineren van tests

Er werden drie studies gevonden die onderzoek deden naar de diagnostische accuratesse als meerdere fysisch diagnostische tests gecombineerd worden.

Twee studies berekenden de posttest waarschijnlijkheid op een rotator cuff scheur ((Murrell, G.A., 2001); (Park, H.B., 2005)).

Murrell (n=400 patiënten, 200 met rotator cuff scheur en 200 zonder scheur) vond dat als er sprake is van impingement, spierzwakte van de m. supraspinatus en de m. infraspinatus (exorotatie) of als twee van deze drie tests positief zijn en de patiënt 60 jaar of ouder is de posttest waarschijnlijkheid op een (partiële of full-thickness) rotator cuff scheur 0,98 (95% BI 0,89-1,00) is. Negatieve bevindingen bij de droparm test sluiten een rotator cuff ruptuur voor 98% uit. Park (n=552, 359 met SAPS en 193 met schouderpathologie niet gerelateerd aan SAPS) vond een posttest waarschijnlijkheid op een full-thickness rotator cuff van 0,91 als de painful arc test, de drop-arm test en de m. infraspinatus spierkracht test alle drie positief waren.

Twee studies berekenden de posttest waarschijnlijkheid op SAPS ((Michener, L.A., 2009); (Park, H.B., 2005)). Michener (n=55 patiënten met SAPS) vond dat als drie of meer van vijf testen positief zijn, te weten de impingement (Neer) test, Hawkins test, painful arc test, empty can test (volgens Jobe) en de exorotatie tegen weerstand test, dit wijst op de aanwezigheid van SAPS (LR+ posttest waarschijnlijkheid 0,54), terwijl als er van deze vijf testen minder dan drie positief zijn, dit wijst op de afwezigheid van SAPS (LR- posttest waarschijnlijkheid 0,12).

Park vond dat als de Hawkins-Kennedy test, de painful arc test en de m. infraspinatus spierkracht test (spierzwakte bij exorotatie) alle drie positief waren, de posttest waarschijnlijkheid op SAPS 0,95 is.

Betrouwbaarheid

Eén systematische review onderzocht de inter- en intrabeoordelaar betrouwbaarheid van fysisch diagnostische tests ((May, S., 2010)). In deze review werd een Kappa waarde of intra-class correlatie coëfficiënt (ICC) van 0,85 of hoger als maat voor een goede betrouwbaarheid beschouwd.

De inter-beoordelaar betrouwbaarheid (kappa) van de Neer test varieerde van 0,10-1,00 (vier studies), van de Hawkins-Kennedy test van 0,18-0,91 (vier studies) en van de supraspinatus test van 0,44-0,94 (vier studies). De inter-beoordelaar betrouwbaarheid (kappa en/of ICC) van actieve abductie varieerde van 0,62-0,99 (ROM) (vier studies) en van 0,65-0,77 (pijn) (twee studies). De inter-beoordelaar betrouwbaarheid (kappa en/of ICC) van passieve abductie varieerde van 0,66-0,96 (ROM) (vier studies) en van 0,69-0,84 (pijn) (twee studies).

De intra-beoordelaar betrouwbaarheid van de bovengenoemde tests werd maar in één studie (n=33) en bij één beoordelaar onderzocht (Kappa voor alle drie de tests was 1,00).

Er werden drie recente systematische reviews over diagnostische accuratesse en betrouwbaarheid van fysische tests voor het diagnosticeren van SAPS gevonden. In aanvulling op de systematische reviews werden drie studies geïncludeerd die onderzoek deden naar de diagnostische accuratesse van het combineren van tests. Gezien de omvangrijkheid van de literatuur op dit gebied en het grote aantal beschreven fysisch diagnostische tests, hebben wij ons beperkt tot de meest gangbare tests.

  1. Hegedus, E.J., Goode, A., Campbell, S., Morin, A., Tamaddoni, M., Moorman, C.T. 3rd, & Cook, C. (2008). Physical examination tests of the shoulder: a systematic review with meta-analysis of individual tests. Br J Sports Med, 42 (2), 80-92.
  2. Hughes, P.C., Taylor, N.F., & Green, R.A. (2008). Most clinical tests cannot accurately diagnose rotator cuff pathology: a systematic review. Aust J Physiother, 54 (3), 159-170.
  3. May, S., Chance-Larsen, K., Littlewood, C., Lomas, D., & Saad, M. (2010). Reliability of physical examination tests used in the assessment of patients with shoulder problems: a systematic review. Physiotherapy, 96, 179-190.
  4. Michener, L.A., Walsworth, M.K., Doukas, W.C., & Murphy, K.P. (2009). Reliability and diagnostic accuracy of 5 physical examination tests and combination of tests for subacromial impingement. Arch Phys Med Rehabil, 90 (11), 1898-1903.
  5. Murrell, G.A., & Walton, J.R. (2001). Diagnosis of rotator cuff tears. Lancet, 357 (9258), 769-770.
  6. Park, H.B., Yokota, A., Gill, H.S., El Rassi, G., & McFarland, E.G. (2005). Diagnostic accuracy of clinical tests for the different degrees of subacromial impingement syndrome. J Bone Joint Surg Am, 87 (7), 1446-1455.
  7. Winter, A.F. de, Jans, M.P., Scholten, R.J., Deville, W., Schaardenburg, D. van, & Bouter, L.M. (1999). Diagnostic classification of shoulder disorders: interobserver agreement and determinants of disagreement. Ann Rheum Dis, 58 (5), 272-277.
  8. Winters, J.C., Windt, D.A.W.M., van der., Spinnewijn, W.E.M., Jongh, A.C., de., Heijden, G.J.M.G., van der., Buis, P.A.J., Boeke, A.J.P., Feleus, A., Geraets, J.J.X.R. (2008). NHG-Standaard Schouderklachten; Tweede herziening. Huisarts Wet , 51 (11), 555-565.

 

Research question: which physical examination test(s) should be used for diagnosing subacromial pain syndrome?

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics

 

Index test

(test of interest)

Reference test

Outcome measures and effect   size

Level of evidence

Comments / limitations of   study

Diagnostic test accuracy

Hegedus, 2008

Type of study:

Systematic review and meta-analysis (diagnostic test accuracy)

 

Source of funding:

No competing interests

Inclusion criteria for studies:

- criterion standard was

surgery, magnetic resonance imaging (MRI) or injection (acromioclavicular   joint only)

- at least one physical examination test/special test was studied

- one of the paired statistics of sensitivity and specificity were   reported or could be discerned for an individual test,

- the article was in the English language

 

Exclusion criteria for studies:

- the special test was performed under anaesthesia or in cadavers

- a group of special tests was assigned the status of ‘‘composite   physical examination’’

- the article was a review

 

Search until October 2006

 

N= 21 studies on impingement or rotator cuff integrity

 

Mean age ± SD:

Not reported

Sex: not reported

- Impingement tests

- Rotator cuff (RC) integrity tests

- Glenoid labrum integrity tests

- Acromioclavicular (AC) joint tests

 

 

 

- Surgery

- MRI

 - Injection (AC joint only)

Sensitivity (SE), specificity (SP), 95% confidence interval (95%CI)

 

Impingement

Neer test (4 studies, n=834 shoulders, pooled):

SE: 79% (95%CI 75-82)

SP: 53% (95%CI 48-58)

 

Hawkins-Kennedy test (4 studies, n=834 shoulders, pooled):

SE: 79% (95%CI 75-82)

SP: 59% (95%CI 53-64)

 

Rotator cuff integrity

Supraspinatus/Jobe/empty can test (7 studies, n=1356 shoulders,   range):

SE: 41-89%

SP 50-98% (6 studies)

 

 

A1: systematic   review of at least 2 independent   studies of level A2 (index test compared to valid reference standard;   cut-offs were defined a priori; independent interpretation of test results;   an adequate number of patients were enrolled consecutively; all patients   received both tests)

 

- Study quality assessed with Quality Assessment of Diagnostic   Accuracy Studies (QUADAS) tool (14 items, max. score 14)

- Higher quality study defined as score ≥ 10

- 2/6 studies on impingement were of higher quality

- 8/15 studies on rotator cuff integrity were of higher quality

- Meta-analysis for the Neer test of impingement, the Hawkins-Kennedy   test of impingement and the Speed test for a SLAP lesion shows these tests to   have no discriminatory ability for shoulder diagnosis.

 

- Meta-analysis for other tests was not possible either due to lack of   sufficient studies or heterogeneity between studies.

 

- Review included studies that reported only sensitivity or   specificity

- Typographical error: specificity of 98% reported for empty can test,   not appearing to reflect the value of 50% reported in the original study   (Itoi et al 1999).

Hughes,

2008

Type of study:

Systematic review (diagnostic test accuracy)

 

Source of funding:

Not reported

Inclusion criteria for studies:

- Studies in peer-reviewed journals

- English language studies

- Human participants

- Subjects presenting with shoulder problems

- Clinical diagnostic testing for rotator cuff pathology (tear or   inflammatory change)

- Clinical tests used are primarily for the diagnosis of rotator cuff   pathology

- Results of the clinical tests are compared to the findings of a   reference standard – MRI or operation report

- Sufficient data are presented to allow calculation of specificity   and sensitivity for the clinical tests

 

Search until April 2007

 

N=13 studies with 42-552 participants

Age (range): 24 to over 77 years

Sex: 56% M / 44% F (data from 10 studies)

- Impingement tests

- Supraspinatus tests

- Infraspinatus tests

- Subscapularis tests

- MRI or operation report

3 additional studies compared to review of Hegedus, 2008. Effects   comparable to effects found in review of Hegedus, 2008.

B: systematic review of   lesser-quality studies (only 1 A2-level study included in the review)

 

- Study quality assessed with 5 criteria adapted from guidelines for   appraising studies concerned with diagnostic tests by the National Health and   Medical Research Council (1999).

- Higher quality study not defined.

 

- Meta-analysis was not performed due to the variety of methods and   tests used across the studies.

 

- Hegedus et al (2008) examined 10 of the 13 papers included in this   review and, overall, the poor accuracy of clinical tests for rotator cuff   pathology demonstrated in this review was found in the results of Hegedus et   al. (2008).

 

Author’s conclusions:

- Overall, most tests for rotator cuff pathology were inaccurate and   cannot be recommended for clinical use.

- At best, suspicion of a rotator cuff tear may be heightened by a   positive palpation, combined Hawkins/painful arc/infraspinatus test, Napoleon   test, lift-off test, belly-press test, or drop-arm test, and it may be   reduced by a negative palpation, empty can test or Hawkins-Kennedy test.

Michener, 2009

Type of study:

Diagnostic test accuracy study

 

Source of funding:

No commercial party having a direct financial interest in the results   of the research

supporting this article has or will confer a benefit on the authors or   on any organization

with which the authors are associated.

Inclusion criteria:

- Consecutive patients presenting with shoulder pain to an orthopedic   surgeon’s office

- patients had to report shoulder pain for at least 1 week, and   shoulder pain had to be their primary complaint.

 

Exclusion criteria:

Not reported

 

N=55 patients

Age,mean ± SD (range): 40.6 ± 15.1 years (range 18–83y)

Sex: 47 M/8 F

5 shoulder tests:

Neer, Hawkins-Kennedy, painful arc, empty can (Jobe), and external   rotation resistance test

 

arthroscopy

ROC curve analysis:

The cut point to discriminate between patients with and without SAIS was 3 positive   tests out of 5 (AUC=0.79, 95% CI 0.66–0.92; P=0.001).

 

Diagnostic accuracy for any test combination (≥ 3 out of 5 positive):

SE: 0.75 95% CI 0.54-0.96)

SP: 0.74 (95% CI 0.61-0.88)

LR+: 2.93 (95% CI 1.60-5.36)

LR-: 0.34 (95% CI 0.14-0.80)

 

Posttest probabilities:

≥ 3 out of 5 positive: LR+= 54.4%

< 3 out of 5 positive: LR- = 12.1%

B: Index test compared to reference test, but without all the features   mentioned for level A2.

 

Small sample size (n=55), unclear if the index test results were   interpreted without knowledge of the results of the reference standard.

Author’s conclusion:

The single tests of painful arc, external rotation resistance test,   and empty

can provide the best diagnostic utility and reliability. The Neer test   has clinical utility to screen for SAIS   but has only fair

reliability. Also of diagnostic utility is the use of the cut point of   3+/5 tests, with 3 or more tests positive of 5 useful in confirming SAIS,   whereas less than 3 positive of the 5 tests is helpful in decreasing the   likelihood of SAIS.

Murrell, 2001

Type of study:

Diagnostic test accuracy study

 

Source of funding:

St George Hospital/South Eastern Sydney Area Health Service, St George

Private Hospital/Health Care of Australia, and Mitek Australia   Ltd

Inclusion criteria:

All patients were referred to the practice of an orthopaedic surgeon   at St George Private Hospital, Sydney,    Australia,   between May, 1996, and December, 1999, and had shoulder injuries sufficient   to

warrant arthroscopic examination.

 

Exclusion criteria:

Not reported

 

N=400 patients (n=200 patients with rotator cuff tear and n=200   patients with no RC tear)

Age (range): 20-79 years

Sex: not reported

23 commonly used shoulder tests wasting, tenderness, and signs (the   droparm sign, O’Brien’s sign, and impingement), as well as active and passive   ranges of motion, and shoulder strength.

arthroscopy

Study 1 (n=100 with RC tear and n=100 with no tear):

tests for three clinical features (supraspinatus weakness; weakness in   external rotation; and impingement (in internal rotation, in external   rotation, or in both directions)) were more positive in patients with rotator   cuff tears than in the no tear set (p<0.0001).

 

study 2 (n=200 with RC tear and n=200 with no tear, verification of   findings from study 1):

(age-adjusted) post-test probability:

0.98 (95%CI 0.89-1.00) chance of RC tear if all three clinical   features test positive for any age, or if 2 out of 3 tests are positive and   patients is aged ≥ 60 years, or if drop-arm sign test is positive for any   patient.

0.05 (95% CI 0.02-0.11) chance of RC if none of the three clinical   features test positive for any patient.

B: Index test compared to reference test, but without all the features   mentioned for level A2.

 

Unclear if patients were enrolled consecutively and if the index test   results were interpreted without

knowledge of the results of the reference standard.

Author’s conclusion:

The predictive power of the combined clinical tests is

similar to the best values for magnetic resonance imaging and   ultrasonography. Moreover, the clinical tests are easy and convenient to do.

Park, 2005

Type of study:

Diagnostic test accuracy study

 

Source of funding:

The authors did not receive grants or outside funding in support

of their research or preparation of this manuscript. They did not

receive payments or other benefits or a commitment or agreement

to provide such benefits from a commercial entity

Inclusion criteria:

patients who had shoulder surgery performed by the senior author

between August 1992 and June 2003.

 

Exclusion criteria:

patients who did not undergo arthroscopy were excluded

from the study.

 

N=552 patients (n=193 nonimpingement and n=359 impingement)

 

From 1127 eligible patients, 214 did not undergo arthroscopy, 361 were   excluded for the following reasons: a history of shoulder surgery (n=126); AC   arthritis, requiring excision of the distal part of the clavicle in   conjunction with acromioplasty or rotator cuff repair, combined with   impingement syndrome (n=73); an incomplete physical examination because of   limited motion or extreme pain (n=63); superior labrum

anterior-to-posterior lesions, requiring repair, combined with

impingement syndrome (n=57); or instability combined with impingement   syndrome (n=42).

 

Age and sex not reported.

8 clinical tests

for impingement syndrome:

Neer test

Hawkins-Kennedy test

Painful arc sign

supraspinatus muscle strength test performed according to the   technique described by Jobe and Moynes

Speed test

cross-body adduction test

drop-arm sign described by Codman

infraspinatus muscle strength test (external rotation)

arthroscopy

Multiple logistic regression analysis

Bursitis:

Neer test (p<0.0001)

Partial-thickness RC tear:

Neer test (p=0.007)

Full-thickness RC tear:

Painful arc sign (p<0.0001)

Drop-arm sign (p=0.024)

Infraspinatus test (p=0.06)

Overall impingement syndrome:

Hawkins-Kennedy test (p<0.0001)

Painful arc sign (p<0.0001)

Infraspinatus test(p<0.0001)

 

Posttest probabilities for combination of tests

Overall impingement syndrome (bursitis, PT RC tear and/or FT RC tear)   (n=352 patients):

0.95 chance of any degree of impingement syndrome if all three tests   are positive (Hawkins-Kennedy impingement sign, painful arc sign, and   infraspinatus muscle test)

0.24 chance of any degree of impingement syndrome if none of the three   tests are positive.

 

Full-thickness rotator cuff tears (n=348 patients):

0.91 chance of FT RC tear if all three tests are positive (painful arc   sign, drop-arm sign, and infraspinatus muscle test)

0.09 chance of FT RC tear if if none of the three tests are positive.

B: Index test compared to reference test, but without all the features   mentioned for level A2.

 

Unclear if patients were enrolled consecutively and if the index test   results were interpreted without

knowledge of the results of the reference standard, no 95% CIs   reported.

 

Author’s conclusion:

The severity of the impingement syndrome affects the diagnostic values   of the commonly used clinical

tests. The variable accuracy of these tests should be taken into   consideration when evaluating patients with symptoms of rotator cuff disease.

Reliability

May, 2010

Type of study:

Systematic review (reliability)

 

Source of funding:

No conflicts of interests

Inclusion criteria for studies:

- Results published as full reports before June 2009.

- The study involved physical examination   procedures used in shoulder examination.

- The study involved human subjects with any   sort of shoulder pain.

- The study had to be an intra- and/or   inter-examiner reliability design.

- The study had to be available in English.

- The study did not involve a mechanical device,   but simple tape measures were accepted as commonly available.

- The study did not involve subjects with   non-musculoskeletal conditions.

- The study did not involve asymptomatic   volunteers alone, although studies including a mix of symptomatic and

asymptomatic participants were included.

 

Search until June 2009

 

N=36 studies (number or participants not reported)

Mean age ± SD: not reported

Sex: not reported

- Impingement/rotator cuff tests

- AC joint tests

- glenoid labral pathology tears tests

 

 

 

Not applicable

Inter-tester reliability (kappa)

Neer test (4 studies, range):

010-1.00

Hawkins-Kennedy test (4 studies, range):

0.18-0.91

Supraspinatus/Jobe/empty can test (4 studies, range):

0.44-0.94

 

Intra-tester reliability (kappa)

Neer test (1 study, n=33):

1.00

Hawkins-Kennedy test (1 study, n=33): 1.00

Supraspinatus/Jobe test (1 study, n=33):

1.00

 

 

A1: systematic   review of at least 2 independent   studies of level A2 (high quality study)

 

- study quality assessed with a checklist (14 items, max. score 100)

- Higher quality study defined as score > 60%

- 17/36 (47%) studies had score > 60%

- review probably A1-level, but there are no established or commonly   used criteria for judging the quality of reliability studies.

 

- A meta-analysis was not attempted due to the heterogeneity of tests,   patients and analyses, and as direct comparison of reliability studies was   deemed inappropriate.

 

- Predetermined criteria for satisfactory reliability was 0.85.

 

- According to the study criteria, none of the tests demonstrated   consistent and acceptable levels of reliability, with overall evidence being   contradictory.

 

- Approximately half of the studies were of high quality, with   high-quality studies less likely to meet the criteria for acceptable   reliability.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 08-02-2013

Laatst geautoriseerd  : 08-02-2013

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2018

Uiterlijk in 2017 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De Nederlandse Orthopaedische Vereniging is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie

Algemene gegevens

Met ondersteuning van de Orde van Medisch Specialisten. De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS)

Doel en doelgroep

De breed samengestelde werkgroep heeft zich ten doel gesteld om de werkvelden van de eerstelijns, tweedelijns en sociaal geneeskundige sector een onderbouwd overzicht te geven van diagnostiek, interventies en meetinstrumenten, bruikbaar voor patiënten met schouderklachten die gekenmerkt worden door pijnklachten in het abductietraject.

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met SAPS.

Samenstelling werkgroep

  • Dr. C. Bron, fysiotherapeut, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Prof. dr. R.L. Diercks, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging, voorzitter
  • Dr. O. Dorrestijn, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Dr. C.G.M. Meskers, revalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Drs. R.J. Naber, bedrijfsarts, Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde
  • Drs. T.J.W. de Ruiter, revalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Dr. W.J. Willems, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Dr. J.C. Winters, huisarts, Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Dr. H.J. van der Woude, radioloog, Nederlandse Vereniging voor Radiologie

Met ondersteuning van:

  • Mw. drs. S.B. Muller-Ploeger, junior adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten
  • Mw. dr. N.H.J. van Veen, adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten
  • Mw. Ir. I.W. Loman, junior adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten (indicatoren)

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2010 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met SAPS (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep).

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn.

Geen van de werkgroepleden heeft aangegeven belangen te hebben die mogelijk kunnen interfereren met de besluitvorming in de werkgroep ten aanzien van de interpretatie van het wetenschappelijk bewijs en het opstellen van aanbevelingen.

Inbreng patiƫntenperspectief

Het patiëntenperspectief wordt gezien als een waardevolle aanvulling bij het tot stand komen van deze richtlijn. Er is literatuuronderzoek gedaan naar de patiënttevredenheid na behandeling van SAPS. Ook is er een onderzoek onder patiënten met SAPS verricht waarbij onder meer werd gevraagd wat de relatie was tussen hun werkzaamheden, hun sportieve activiteiten en de schouderklachten en of ze na afsluiting van de specialistische behandeling aanvullende behandeling hadden gezocht. De resultaten staan beschreven in Hoofdstuk 10.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

 

Na autorisatie zal de richtlijn digitaal worden verspreid onder alle relevante beroepsgroepen. Ook zal de richtlijn te downloaden zijn vanaf de website van de Kwaliteitskoepel: www.kwaliteitskoepel.nl.

Uit de richtlijn zullen toetsitems ten behoeve van een Richtlijntoets ontwikkeld worden. De Richtlijntoets bestaat uit web-based meerkeuze vragen die direct gekoppeld zijn aan de conclusies en aanbevelingen van een richtlijn en wordt geaccrediteerd.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen in het rapport ‘Richtlijnen 2.0’ van de adviescommissie Richtlijnen van de Orde van Medisch Specialisten. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II). Dit is een internationaal breed geaccepteerd instrument voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.

Knelpuntenanalyse, uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken, waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, namelijk vermindering van pijn en verbetering van schouderfunctie.

 

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden onder 'zoekverantwoording'.

 

Beoordelen en samenvatten van de literatuur

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria (zie Tabel 1.1 en 1.2). De belangrijkste bevindingen uit de literatuur zijn beschreven in de samenvatting van de literatuur en in evidence-tabellen (zie Bijlage 3). Het wetenschappelijke bewijs werd samengevat in één of meerdere conclusies, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven (zie Tabel 1.3).

 

Tabel 1.1    GRADE bewijsniveaus van interventiestudies

Bewijsniveau

Interventie onderzoek (voorbeelden)

Hoog

RCTs zonder ernstige   beperkingen

Observationele studies met   zeer grote effecten en zonder ernstige beperkingen

Matig

RCTs met ernstige   beperkingen

Observationele studies met   grote effecten en zonder ernstige beperkingen

Laag

RCTs met zeer ernstige   beperkingen

Observationele studies   zonder ernstige beperkingen

Zeer laag

RCTs met zeer ernstige   beperkingen en inconsistente resultaten

Observationele studies met   ernstige beperkingen

Niet-systematische klinische   observaties (vb. case series of case reports)

 

Tabel 1.2    EBRO bewijsniveaus van diagnostisch accuratesse onderzoek of onderzoek naar etiologie en prognose

Bewijs niveau

Diagnostisch accuratesse   onderzoek

Etiologie, prognose

A1

Meta-analyse van min. 2 onafhankelijk van elkaar   uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Onderzoek   t.o.v. een referentietest (‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde   afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van resultaten, met voldoende   grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest   hebben gehad

Prospectief   cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat   gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is   uitgesloten.

B

Onderzoek   t.o.v. een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn   genoemd

Prospectief   cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of   retrospectief cohort onderzoek of patiëntcontrole onderzoek

C

Niet-vergelijkend   onderzoek

 

Tabel 1.3    Niveau van bewijskracht van de conclusie op basis van de aan de conclusie ten grondslag liggende literatuur

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Voor   therapeutische interventiestudies: studies van hoge kwaliteit

Voor   diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen:   onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde   onderzoeken van niveau A2

2

Voor   therapeutische interventiestudies: studies van matige kwaliteit

Voor   diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1   onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde   onderzoeken van niveau B

3

Voor   therapeutische interventiestudies: studies van lage kwaliteit

Voor   diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1   onderzoek van niveau B of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde   onderzoeken van niveau C

4

Voor   therapeutische interventiestudies: studies van zeer lage kwaliteit

Voor   diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1   onderzoek van niveau C

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn, naast het wetenschappelijke bewijs, ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten zijn, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij de afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit (OPK) van de Orde van Medisch Specialisten. In Hoofdstuk 11 zijn een drietal indicatoren opgenomen.

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader (vervolg)onderzoek staat in Hoofdstuk 12.

 

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren zullen worden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren zal de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld worden door de werkgroep. De definitieve richtlijn zal aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd worden voor autorisatie.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Beeldvormende diagnostiek SAPS