Ziekteactiviteit en monitoring
Uitgangsvraag
Wat is het doel dat nagestreefd zou moeten worden tijdens de behandeling van patiënten met artritis psoriatica?
Aanbeveling
Richt de behandeling op het bereiken van remissie of, als alternatief, lage ziekteactiviteit door middel van regelmatige beoordeling van de ziekteactiviteit en zo nodig aanpassing van de therapie.
Streef bij het bepalen van de ziekteactiviteit naar het vormen van een beeld van alle ziektemanifestaties;
- artritis,
- enthesitis,
- dactylitis,
- axiale betrokkenheid,
- psoriasis.
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
De huidige samenvatting van de literatuur is overgenomen uit de EULAR-richtlijn (Gossec, 2020). Deze aanbeveling is opnieuw beoordeeld en geformuleerd. Kort samengevat, de behandeling van patiënten met PsA moet gericht zijn op het bereiken van remissie of, als alternatief, lage ziekteactiviteit door middel van regelmatige beoordeling van de ziekteactiviteit en zo nodig aanpassing van de therapie. Op dit moment is er geen algemeen geaccepteerde definitie van lage ziekteactiviteit of remissie. Er wordt dan ook geen keuze gemaakt voor een specifieke maat om remissie of lage ziekteactiviteit te meten. Wel wordt in de ‘overarching principles’ van de EULAR-richtlijn benoemd dat de behandeling zich moet richten op alle manifestaties van de ziekte.
Naast deze richtlijn is er een andere internationale richtlijn (GRAPPA) die de medicamenteuze behandeling van PsA beschrijft (Coates, 2022). De GRAPPA-richtlijn doet exact dezelfde aanbeveling om bij de behandeling van PsA te streven naar remissie of lage ziekteactiviteit. Benoemd wordt dat er op dit moment geen enkele maat voor ziekteactiviteit breed genoeg geaccepteerd is om aangeraden te worden. In de GRAPPA-richtlijn wordt wel aangeraden om bij het bepalen van ziekteactiviteit een beeld te vormen over alle manifestaties van de ziekte: artritis, enthesitis, dactylitis, axiale betrokkenheid en psoriasis.
Het belang van het meten van de verschillende ziektemanifestaties wordt duidelijk gemaakt in een aantal recente studies die na de EULAR-richtlijn zijn gepubliceerd. In een studie met 2222 patiënten was het hebben van enthesitis, dactylitis en een groter aantal betrokken gewrichten geassocieerd met een slechtere kwaliteit van leven. In dezelfde studie was ook een uitgebreidere psoriasis geassocieerd met een grotere ziektelast (Walsh, 2023). In een Nederlands onderzoek werd eenzelfde trend gezien; hier waren enthesitis, pijnlijke gewrichten en chronische rugpijn geassocieerd met een slechtere kwaliteit van leven (Wervers, 2018). In ditzelfde cohort werd ook aangetoond dat de ernst van psoriasis (door middel van de PASI-score) bij patiënten met PsA niet gecorreleerd is met algemene kwaliteit van leven (door middel van de SF-36), maar beter correleert met huid specifieke kwaliteit van leven-maten (Kasiem, 2022).
Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)
Het is belangrijk bij het bepalen van de ziekteactiviteit de mening van de patiënt mee te nemen over de activiteit van de ziekte en eventuele gevolgen hiervan. Met name beperkingen die de verschillende manifestaties kunnen geven, kunnen bij de beslissing over therapiekeuze een belangrijke rol spelen (bijvoorbeeld beperkte psoriasis op een vervelende plek kan tot veel beperkingen/last lijden). Ook is het goed om met patiënt de frequentie van controles te bespreken.
Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
Er is geen maat om ziekteactiviteit te meten die breed genoeg geaccepteerd is om in te voeren in de dagelijkse klinische praktijk. Hier bestaat internationaal ook geen consensus over. In deze module zullen we ook geen maat voorstellen om te implementeren in de praktijk. Er is wel brede consensus dat alle manifestaties van PsA belangrijk zijn. Deze zijn in de dagelijkse praktijk in een consult makkelijk vast te stellen met anamnese en lichamelijk onderzoek. Het is voor de dagelijkse praktijk dan ook haalbaar om ziekteactiviteit te meten door een beeld te vormen van de verschillende manifestaties van PsA.
Rationale van de aanbeveling:
Er is geen internationaal geaccepteerde maat om ziekteactiviteit te meten bij patiënten met PsA. Er is wel consensus dat alle manifestaties van de aandoening belangrijk zijn en dat het meten van ziekteactiviteit haalbaar is door anamnese en lichamelijk onderzoek tijdens een consult. Er wordt geen specifieke maat voorgesteld om te implementeren in de klinische praktijk.
Onderbouwing
Achtergrond
Patiënten met artritis psoriatica (PsA) worden regelmatig (poliklinisch) gecontroleerd om te beoordelen of het aanpassen van therapie nodig en zinvol is op basis van ziekteactiviteit en bijwerkingen. PsA is een heterogene ziekte met naast artritis vaak ook psoriasis, enthesitis, dactylitis en axiale betrokkenheid. Bij de bepaling van de ziekteactiviteit vindt idealiter een evaluatie plaats van al deze manifestaties. Er zijn verschillende maten voor het meten van de ziekteactiviteit van PsA ontwikkeld die in meer of mindere mate deze manifestaties incorporeren. Het meten van ziekteactiviteit is ook belangrijk voor een treat-to-target (T2T) behandeling. Er is veel bewijs in reumatoïde artritis (RA) voor de effectiviteit van T2T. Ook voor PsA is er bewijs voor T2T uit de TICOPA-studie (Coates, 2018). In deze studie werd met behulp van de Minimal Disease Activity (MDA) als target aangetoond dat dit leidt tot betere klinische uitkomsten. In de Nederlandse situatie is er op dit moment geen maat die wordt aangeraden en breed wordt geïmplementeerd. Internationaal is er op dit moment geen consensus over welke maat voor het meten van ziekteactiviteit het beste kan worden gebruikt. In dit hoofdstuk wordt het advies van de EULAR over monitoring besproken.
Hieronder volgt de literatuursamenvatting in het Engels ten behoeve van internationale bruikbaarheid. Dit is een werkdocument waarin de Engelse literatuursamenvatting tussen de Nederlandse inleiding, overwegingen en aanbevelingen staat. Bij publicatie van deze richtlijn wordt de literatuursamenvatting in een aparte bijlage weergegeven.
Conclusies
No GRADE |
No GRADE conclusion could be drawn.
No source. |
Samenvatting literatuur
Description of studies
Not applicable.
Results
Results were adapted from the EULAR guideline (Gossec, 2020). The treat-to-target strategy, which comprises definition of a distinct target as well as adherence to rules for monitoring and therapeutic adjustment, is well validated particularly in rheumatoid arthritis (Smolen, 2016). The treat-to-target recommendations for PsA have been updated recently (Smolen, 2014 and Smolen, 2017). In line with these recommendations, this point has been slightly rephrased and now states clearly that remission or low disease activity should be targeted, with the deletion of the previously stated term of minimal disease activity (which refers to a score allowing the assessment of low disease activity rather than to a target (Gorlier, 2019 and Gossec, 2018). Remission in PsA is difficult to define (Gorlier, 2019). Remission should be seen as abrogation of inflammation.
Level of evidence of the literature
As evidence was adapted and level of evidence was not evaluated using the GRADE method, no GRADE conclusions were formulated.
Zoeken en selecteren
To answer the clinical question, the 2019 update of the European Alliance of Associations for Rheumatology (EULAR) guideline for the management of psoriatic arthritis with pharmacological therapies was adapted (Gossec, 2020). A systematic literature review was not performed for the current question. Literature was adapted from (Smolen, 2018 and Smolen, 2014).
Relevant outcome measures
De guideline development group did not consider critical nor important outcome measures.
Search and select (Methods)
The EULAR guideline of Gossec (2020) adapted literature from (Smolen, 2014; Smolen, 2018).
Results
In this module results from two international task forces were adapted and rephrased (Smolen, 2014; Smolen, 2018).
Referenties
- Coates LC, Corp N, van der Windt DA, O'Sullivan D, Soriano ER, Kavanaugh A. GRAPPA Treatment Recommendations: 2021 Update. J Rheumatol. 2022 Jun;49(6 Suppl 1):52-54. doi: 10.3899/jrheum.211331. Epub 2022 Mar 15. PMID: 35293339.
- Gossec L, Baraliakos X, Kerschbaumer A, de Wit M, McInnes I, Dougados M, Primdahl J, McGonagle DG, Aletaha D, Balanescu A, Balint PV, Bertheussen H, Boehncke WH, Burmester GR, Canete JD, Damjanov NS, Kragstrup TW, Kvien TK, Landewé RBM, Lories RJU, Marzo-Ortega H, Poddubnyy D, Rodrigues Manica SA, Schett G, Veale DJ, Van den Bosch FE, van der Heijde D, Smolen JS. EULAR recommendations for the management of psoriatic arthritis with pharmacological therapies: 2019 update. Ann Rheum Dis. 2020 Jun;79(6):700-712. doi: 10.1136/annrheumdis-2020-217159. PMID: 32434812; PMCID: PMC7286048.
- Kasiem FR, Kok MR, Luime JJ, Tchetverikov I, Wervers K, Korswagen LA, Denissen NHAM, Goekoop-Ruiterman YPM, van Oosterhout M, Fodili F, Hazes JMW, Vis M; CICERO. The burden of psoriasis in patients with early psoriatic arthritis. Rheumatology (Oxford). 2022 Apr 11;61(4):1570-1578. doi: 10.1093/rheumatology/keab606. PMID: 34302456; PMCID: PMC8996789.
- Kerschbaumer A, Smolen JS, Dougados M, de Wit M, Primdahl J, McInnes I, van der Heijde D, Baraliakos X, Falzon L, Gossec L. Pharmacological treatment of psoriatic arthritis: a systematic literature research for the 2019 update of the EULAR recommendations for the management of psoriatic arthritis. Ann Rheum Dis. 2020 Jun;79(6):778-786. doi: 10.1136/annrheumdis-2020-217163. Epub 2020 May 7. PMID: 32381564.
- Smolen JS, Braun J, Dougados M, Emery P, Fitzgerald O, Helliwell P, Kavanaugh A, Kvien TK, Landewé R, Luger T, Mease P, Olivieri I, Reveille J, Ritchlin C, Rudwaleit M, Schoels M, Sieper J, Wit Md, Baraliakos X, Betteridge N, Burgos-Vargas R, Collantes-Estevez E, Deodhar A, Elewaut D, Gossec L, Jongkees M, Maccarone M, Redlich K, van den Bosch F, Wei JC, Winthrop K, van der Heijde D. Treating spondyloarthritis, including ankylosing spondylitis and psoriatic arthritis, to target: recommendations of an international task force. Ann Rheum Dis. 2014 Jan;73(1):6-16. doi: 10.1136/annrheumdis-2013-203419. Epub 2013 Jun 8. PMID: 23749611; PMCID: PMC3888616.
- Smolen JS, Schöls M, Braun J, Dougados M, FitzGerald O, Gladman DD, Kavanaugh A, Landewé R, Mease P, Sieper J, Stamm T, Wit M, Aletaha D, Baraliakos X, Betteridge N, Bosch FVD, Coates LC, Emery P, Gensler LS, Gossec L, Helliwell P, Jongkees M, Kvien TK, Inman RD, McInnes IB, Maccarone M, Machado PM, Molto A, Ogdie A, Poddubnyy D, Ritchlin C, Rudwaleit M, Tanew A, Thio B, Veale D, Vlam K, van der Heijde D. Treating axial spondyloarthritis and peripheral spondyloarthritis, especially psoriatic arthritis, to target: 2017 update of recommendations by an international task force. Ann Rheum Dis. 2018 Jan;77(1):3-17. doi: 10.1136/annrheumdis-2017-211734. Epub 2017 Jul 6. Erratum in: Ann Rheum Dis. 2018 Mar;77(3):472. PMID: 28684559; PMCID: PMC5754738.
- Walsh JA, Ogdie A, Michaud K, Peterson S, Holdsworth EA, Karyekar CS, Booth N, Middleton-Dalby C, Chakravarty SD, Dennis N, Gossec L. Impact of key manifestations of psoriatic arthritis on patient quality of life, functional status, and work productivity: Findings from a real-world study in the United States and Europe. Joint Bone Spine. 2023 Jan 25;90(3):105534. doi: 10.1016/j.jbspin.2023.105534. Epub ahead of print. PMID: 36706947.
- Wervers K, Luime JJ, Tchetverikov I, Gerards AH, Kok MR, Appels CWY, van der Graaff WL, van Groenendael JHLM, Korswagen LA, Veris-van Dieren JJ, Hazes JMW, Vis M. Influence of Disease Manifestations on Health-related Quality of Life in Early Psoriatic Arthritis. J Rheumatol. 2018 Nov;45(11):1526-1531. doi: 10.3899/jrheum.171406. Epub 2018 Jul 1. PMID: 29961685.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-02-2024
Laatst geautoriseerd : 01-02-2024
Geplande herbeoordeling : 01-02-2026
Algemene gegevens
De ontwikkeling van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2022 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met artritis psoriatica (PsA).
Werkgroep
- Dr. E.A.M. Mahler (voorzitter), reumatoloog-epidemioloog, werkzaam in Sint Maartenskliniek, NVR.
- Mw. J. van der Aa, patiëntvertegenwoordiger, Nationale Vereniging ReumaZorg Nederland.
- Drs. E.W.F. Blaas, verpleegkundig specialist, Universitair Medisch Centrum Utrecht, V&VN.
- Prof Dr. B. van den Bemt, apotheker/klinisch farmacoloog, werkzaam in Sint Maartenskliniek/Radboudumc, NVZA.
- Dr. F. van Gaalen, reumatoloog, werkzaam in Leiden Universitair Medisch Centrum, NVR.
- Dr. M. Kok, reumatoloog, werkzaam in Maasstadziekenhuis, NVR.
- Dr. E. Leijten, reumatoloog, werkzaam in Sint Maartenskliniek, NVR.
- Drs. W. Uijtendaal, AIOS reumatologie, werkzaam in Medisch Spectrum Twente, NVR.
- Dr. M. Vis, reumatoloog, werkzaam in Erasmus Medische Centrum, NVR.
- Drs. S.L. Wanders, AIOS dermatologie, werkzaam in Maastricht Universitair Medisch Centrum, NVDV.
Klankbordgroep
- Drs. M.O Hoogeveen, arts-onderzoeker, NVDV
- Drs. P.M. Pennings, beleidsmedewerker Patiëntenparticipatie en Communicatie, Nationale Vereniging ReumaZorg Nederland.
Met ondersteuning van
- Dr. C.L. Overman, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
- Dr. M.M.A. Verhoeven, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Dr. E. Mahler, voorzitter van de werkgroep |
Reumatoloog |
Geen |
Heeft consulting fees en/of speaking fees en/of honoraria ontvangen van Celgene, Eli Lilly, Novartis, Pfizer |
Geen restricties; geen advieswerk gedurende de ontwikkeling van de richtlijn |
Dr. F. van Gaalen |
Reumatoloog |
Geen |
Bestuurslid en penningmeester van ASAS. Extern gefinancierd onderzoek door ASAS CLASSIC ASAS GRAPPA AXIS |
Geen restricties |
Dr. E. Leijten |
Reumatoloog |
Geen |
Betrokken geweest als onderdeel van het onderzoeksteam in het UMC Utrecht bij de TOFA-PREDICT studie (mede gefinancierd door Pfizer en Health-Holland). Zelf geen projectleidersrol. |
Geen restricties |
Dr. M. Vis |
Reumatoloog |
Geen |
Advisoryboard: Janssen, UCB, ABBVIE Sprekersfee: Lilly, Novartis, Pfizer |
Geen restricties; geen advieswerk gedurende de ontwikkeling van de richtlijn |
Dr. M. Kok |
Reumatoloog |
Voorzitter DQiRMD (Dutch Quality institute for Rheumatological and Musculoskeletal Diseases) |
Lezing en advies: novartis, Janssen, UCB, Pfizer, Abbvie, Galapagos zie ook transparantieregister.
Extern gefinancierd onderzoek "Joint Descicion Support: bevorderen samen beslissen middels dashboard (ZiN) Joint Skin: onderzoek naar het ontstaan van artritis psoriatica (Novartis heeft het ziekenhuis gefinancierd) M15: fase 3 trial met upadacitinib bij artritis psoriatica"
|
Geen restricties; geen advieswerk gedurende de ontwikkeling van de richtlijn |
Drs. W. Uijtendaal |
AIOS reumatologie |
Geen |
Geen |
Geen restricties |
Drs. S.L. Wanders |
AIOS dermatologie |
Geen |
Geen |
Geen restricties |
Prof Dr. B. van den Bemt |
Apotheker/klinisch farmacoloog |
Geen |
Heeft consulting fees en/of speaking fees en/of honoraria ontvangen van Eli Lilly, Novartis, UCB, Amgen |
Geen restricties |
Drs. E. W.F. Blaas |
Verpleegkundig specialist |
Geen |
Geen |
Geen restricties |
Mw. J. van der Aa |
Patiëntvertegenwoordiger |
GIDZ (Geriatrie In De Ziekenhuizen) vrijwilliger in Sint Maartenskliniek Ubbergen. |
Geen |
Geen restricties |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde van de patiëntenvereniging in de werkgroep. De opzet van de module Organisatie van Zorg is in samenspraak met de patiëntenorganisatie opgezet. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan verschillende patiëntenverenigingen en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module ziekteactiviteit en monitoring |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Module NSAIDs |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Module glucocorticoïden |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Module csDMARDs |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Module bDMARDs |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Module JAK-remmers |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Module PDE4-remmers |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Module afbouwen DMARDs |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Module organisatie van Zorg |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010). Bij deze richtlijn is er sprake van een versnelde adaptatie van een internationale richtlijn naar de Nederlandse praktijk. Daarvoor zijn de stappen gevolgd conform het advies “Adapteren van internationale richtlijnen naar de Nederlandse praktijk” (RK-17.07.07, bijlage bij adviesrapport ‘Adapteren van internationale richtlijnen naar de Nederlandse praktijk. Opgesteld door de adviescommissie richtlijnen, en vastgesteld op 27 juni 2017).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
In het kader van een versnelde adaptatie is een knelpuntenanalyse niet uitgevoerd.
De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de internationale richtlijnmodule (European Alliance of Associations for Rheumatology (EULAR), 2019) op noodzaak tot update.
Uitkomstmaten
Relevante uitkomstmaten werden overgenomen zoals geformuleerd in de internationale richtlijn.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Search and select’. Deze beschrijving en beoordeling zijn overgenomen van de internationale EULAR-richtlijn en waar nodig aangevuld met nieuwe studies die geselecteerd zijn bij het updaten van desbetreffende richtlijnmodules. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module organisatie van zorg.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.