MASLD/MASH

Initiatief: NVMDL Aantal modules: 9

HCC-surveillance

Uitgangsvraag

In hoeverre zouden we patiënten met MASLD/MASH en F3 fibrose of F4 fibrose moeten surveilleren op HCC?

Aanbeveling

  1. Overweeg surveillance voor hepatocellulair carcinoom door middel van beeldvorming met of zonder alfa-foetoproteïne elke zes maanden bij patiënten met een bewezen levercirrose (op basis van radiologische beeldvorming, elastografie of leverbiopt) ten gevolge van MASLD. Bespreek het volgende met de patiënt:
    1. Deelname aan leverkankersurveillance is een keuze, omdat het nut onduidelijk is en het zowel voor- als nadelen kent;
    2. Van de 1000 patiënten met een ernstige leverziekte op basis van MASLD hebben 10-15 patiënten leverkanker na een jaar;
    3. Het is niet duidelijk of leverkankersurveillance leidt tot een betere behandeling van leverkanker of ervoor zorgt dat minder patiënten doodgaan door leverkanker;
    4. Ongeveer 1-2 van de 10 mensen die deelnemen aan leverkankersurveillance zullen een keer “vals alarm” krijgen binnen drie jaar. Dit kan leiden tot stress en onnodige extra onderzoeken.
  2. Verricht geen surveillance voor hepatocellulair carcinoom bij patiënten met MASLD of MASH zonder levercirrose (F0 – F3).
  3. Verricht geen surveillance bij patiënten waarbij een behandeling voor hepatocellulair carcinoom geen gunstige bijdrage heeft op de levensverwachting zoals bij patiënten in een slechte algemene conditie en/of met een beperkte levensverwachting.

Voor verdere overwegingen en aanbevelingen ten aanzien van screening op HCC, ook bij andere patiëntenpopulaties, verwijzen we u naar de module over HCC-surveillance uit de richtlijn Hepatocellulair carcinoom

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Er is geen studie beschikbaar waarin de toegevoegde waarde van surveillance op HCC bij patiënten met MASLD (F3 fibrose of F4 cirrose) wordt onderzocht. Hierdoor is het niet mogelijk om een conclusie te trekken over waarde van HCC-surveillance in het voorkomen van HCC gerelateerde mortaliteit, de detectie van HCC in een vroeg stadium of in een stadium wanneer curatieve behandeling nog mogelijk is. Ook is het niet mogelijk om een conclusie te trekken over het aantal mensen dat gescreend zou moeten worden om een sterfgeval te voorkomen. De overall bewijskracht is hiermee zeer laag. Er is duidelijk sprake van een kennislacune.

 

De internationale richtlijnen van de EASL (2016; 2018), AASLD (Chalasani, 2018; Heimbach, 2017) en APASL (Eslam, 2020; Omata, 2017) bevelen HCC-surveillance aan in patiënten met een levercirrose op basis van MASLD/MASH. De EASL richtlijn voor de behandeling van hepatocellulair carcinoom geeft daarnaast aan dat HCC surveillance ook bij patiënten met gevorderde leverfibrose (F3) kan worden overwogen. Een recente “clinical practice update” van de AGA over HCC-surveillance bij patiënten met MASLD doet een vergelijkbare aanbeveling: bij patiënten met MASH en een gevorderde leverfibrose (F3) op basis van non-invasieve diagnostiek wordt geadviseerd om HCC-surveillance te overwegen (Loomba, 2020) Het bewijs voor HCC-surveillance bij chronische leverziekten in het algemeen is echter beperkt en grotendeels gebaseerd op onderzoek bij patiënten met chronische virale hepatitis.

 

Er zijn twee gerandomiseerde trials uitgevoerd naar de effectiviteit van HCC-surveillance bij patiënten met chronische virale hepatitis. In een Chinese studie van 18.920 patiënten met chronische hepatitis B leidde HCC-surveillance (echo abdomen en alfafoetoproteïne (AFP) elke 6 maanden) tot een lagere HCC gerelateerde mortaliteit in de interventiegroep (83,2 vs 131,5/ 100.000 patient years; RR 0,63 (95%CI 0,41 tot 0,98), Zhang et al 2004). De opzet van de studie kent echter ernstige beperkingen, hetgeen de uitkomst van de studie in twijfel trekt: deelnemers van de controlegroep waren niet op de hoogte van de studie en werden niet actief gevolgd, er zijn weinig baseline gegevens beschikbaar waardoor bijvoorbeeld onduidelijk is of het risico op HCC hetzelfde was voor de interventie- en de controlegroep, er is geen informatie over de manier van randomisatie, en er is een risico op informatiebias door de afwezigheid van blindering. In de tweede gerandomiseerde trial, die ook in China plaatsvond, werden patiënten met chronische hepatitis B gerandomiseerd naar HCC-surveillance (AFP elke 6 maanden, zo nodig gevolgd door een echo abdomen bij hoge AFP-waarden, n = 3712) of “standard of care” (n = 1869) (Chen, 2003). In de interventiegroep hadden minder patiënten HCC-stadium III (19,8% vs 41,0%; geen p-waarde vermeld), maar HCC-gerelateerde mortaliteit was gelijk in beide groepen (Kansagara, 2014).

 

Het overige bewijs voor effectiviteit van HCC-surveillance is gebaseerd op observationele studies. In deze studies werden hoofdzakelijk patiënten met levercirrose of chronische virale hepatitis geïncludeerd. Voor de patiënten met levercirrose zijn deze studies recent samengevat in een meta-analyse (Singal, 2022). In deze studie was HCC-surveillance geassocieerd met een hogere kans op HCC-detectie in een vroeg stadium (OR 1,86; 95% CI 1,73 tot 1,98), een hogere kans op in opzet curatieve behandeling (OR 1,83; 95%CI 1,69 tot 1,97), en lagere kans op mortaliteit (HR 0,67; 95% CI 0,61 tot 0,72). Interpretatie van deze gegevens wordt echter beperkt door de kwaliteit van de geïncludeerde studies: Analyse toonde een potentiële publicatiebias voor negatieve studies. Er was een grote mate van heterogeniteit tussen de verschillende studies, die in subanalyses ook niet kon worden geëlimineerd. Daarnaast worden observationele studies naar surveillance per definitie beperkt door het optreden van lead-time bias, length-time bias en overdiagnosis-bias.  

 

In de referentielijst van deze meta-analyse worden twee studies genoemd die specifiek hebben gekeken naar de associatie tussen HCC-surveillance en klinische eindpunten bij patiënten met MASLD. Een studie is echter alleen als abstract gepubliceerd (Lo, 2016). De tweede studie betreft een Amerikaanse retrospectieve cohortstudie, waarin 99 patiënten in een tertiair centrum met een MASH cirrose en een HCC werden geïncludeerd in de periode van 2000 tot en met 2017. De patiënten werden onderverdeeld in drie groepen. De “complete surveillance” groep waren de patiënten bij wie in de 2 jaar voor de diagnose HCC elke 6 maanden een echo abdomen ± AFP was verricht (n = 11). De “incomplete surveillance” groep had tenminste een echo abdomen gehad in de twee jaar voor de diagnose HCC (n = 37). In de “no surveillance” groep was geen enkele echo abdomen verricht in de twee jaar voor de HCC diagnose (n = 51). De “complete surveillance” groep had op moment van HCC diagnose een gemiddeld kleinere tumordiameter vergeleken met de “incomplete surveillance” en “no surveillance” groep (2,1 ± 0,6; 3,1 ± 1,6; en 4,9 ± 4,1 cm; p=0,006). Er was geen statistisch significant verschil in type behandeling (p = 0,674) of mortaliteit gedurende follow-up (p = 0,468) tussen de verschillende groepen (Aby , 2019). In de meta-analyse wordt verder nog een subanalyse verricht, waarbij de verschillende studies worden onderverdeeld op basis van het aandeel van patiënten met MASLD in elke studie (<10%, 10-20%, >20%). Tussen deze subgroepen waren er geen verschillen in de associaties tussen HCC-surveillance en HCC-detectie in een vroeg stadium (RR 1,86; 2,23 en 2,04) en de kans op in opzet curatieve behandeling (RR 1,79; 2,06 en 2,02). HCC-surveillance was ook geassocieerd met een lagere mortaliteit in de subgroepen met <10% MASLD en 10-20% MASLD. Studies met meer dan 20% patiënten met MASLD rapporteerden geen mortaliteitsdata met hazard ratio’s en 95% betrouwbaarheidsintervallen, maar elke studie vermeldde wel een lagere mortaliteit in de groep die HCC-surveillance ontving.

 

Abdominale echografie wordt in de internationale richtlijnen aanbevolen als de primaire modaliteit voor HCC-surveillance. De sensitiviteit van een echo abdomen voor HCC-detectie is echter lager bij patiënten met overgewicht of een leverziekte op basis van een andere oorzaak dan chronische virale hepatitis. In een studie van 941 patiënten met een levercirrose werd bij 20% van de echo’s geconcludeerd dat deze modaliteit niet geschikt was voor adequate HCC-surveillance. Een hoger BMI en MASH cirrose waren beide geassocieerd met een hogere kans op een inadequate echo (Simmons, 2017).

 

HCC-surveillance kan daarnaast leiden tot schade of nadeel op verschillende vlakken. Het kan een psychologische belasting geven in de vorm van somberheid of angst. Het kan leiden tot financiële of fysieke schade ten gevolge van fout-positieve uitslagen van een echo abdomen, waardoor aanvullende diagnostiek in de vorm van een CT, MRI of leverbiopt nodig is. Het kan verder in theorie ook leiden tot overdiagnose en overbehandeling van HCCs die nooit tot een klinisch gevolg zou hebben geleid, omdat een patiënt bijvoorbeeld eerder zou komen te overlijden aan een eindstadium leverziekte of een andere aandoening, zoals cardiovasculaire aandoeningen in het geval van patiënten met MASLD.

 

In de meta-analyse van Singal (2022) wordt ook gekeken naar fysieke surveillance gerelateerde schade. Het gaat hierbij specifiek over aanvullende diagnostiek bij patiënten met een fout-positieve uitkomst van een echo abdomen. Er zijn in deze meta-analyse vier studies geïncludeerd met in totaal 2578 patiënten met levercirrose. Schade was in deze studies gedefinieerd als aanvullende diagnostische beeldvorming (mild tot matige schade) of een aanvullend diagnostisch leverbiopt (ernstig). Tijdens de follow-up van deze studies (18 tot 36 maanden) liep het aantal patiënten met surveillance gerelateerde schade uiteen van 8,8 tot 27,5%, waarbij het merendeel van de schade mild tot matig was. Data over het effect van HCC-surveillance op de kwaliteit van leven en de psychologische belasting voor patiënten zijn er niet.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Bij de keuze om te starten met HCC-surveillance moet het voordeel van geruststelling en potentiële gezondheidswinst opwegen tegen de belasting, mogelijke complicaties en de kans op overdiagnose. Levensverwachting, vitaliteit en comorbiditeit van de patiënt, hoe de patiënt in het leven staat en de voorkeuren van patiënt spelen een belangrijke rol in deze afweging. Richtlijnen laten ruimte voor een betekenisvolle afweging van deze voor- en nadelen van HCC-surveillance. De keuze tot het starten, voortzetten of beëindigen van HCC-surveillance dient gemaakt te worden in gesprek met de individuele patiënt (Samen Beslissen). 

 

De voorkeur van patiënten met betrekking tot HCC-surveillance is onderzocht in een Australische studie uit 2011. In deze studie werden 205 patiënten met levercirrose gevraagd deel te nemen aan een gerandomiseerde studie naar de effectiviteit van HCC-surveillance. Patiënten werden hiervoor uitgebreid geïnformeerd over de potentiële voor- en nadelen van HCC-surveillance. 204 (99,5%) patiënten weigerden uiteindelijk deelname aan deze studie, waarvan vervolgens 181 patiënten opteerden voor actieve surveillance middels een echo abdomen elke zes maanden en AFP-bepaling elke drie maanden (Poustchi, 2011). 

 

Patiënten overschatten in het algemeen zowel de kans op overlijden ten gevolge van kanker als het nut van surveillance en screening. Zo schatten vrouwen de kans om te overlijden aan borstkanker twintig keer te hoog in en de absolute sterftereductie door screening meer dan honderd keer te hoog (Domenighetti, 2003). De volgende zaken dienen daarom met de patiënt te worden besproken, zodat een patiënt een geïnformeerde keuze kan maken over het al dan niet starten met HCC-surveillance:

  • Deelname aan leverkankersurveillance is een keuze, omdat het nut onduidelijk is en het zowel voor- als nadelen kent;
  • Van de 1000 patiënten met een ernstige leverziekte op basis van MASLD hebben 10-15 patiënten leverkanker na een jaar;
  • Het is niet duidelijk of leverkankersurveillance leidt tot een betere behandeling van leverkanker of ervoor zorgt dat minder patiënten dood gaan door leverkanker;
  • Ongeveer 1-2 van de 10 mensen die deelnemen aan leverkankersurveillance zullen een keer “vals alarm” krijgen binnen drie jaar. Dit kan leiden tot stress en onnodige extra onderzoeken.

HCC-surveillance is daarnaast alleen zinnig, indien vroegtijdige diagnose leidt tot een behandeling voor HCC die potentiële gezondheidswinst voor de patiënt oplevert. Er is echter geen onderzoek beschikbaar die deze patiëntengroep definieert. De AASLD-richtlijn geeft aan dat bij patiënten in een slechte algemene conditie en/of een beperkte levensverwachting ten gevolge van een belastende comorbiditeit het onwaarschijnlijk is dat HCC-surveillance overlevingswinst zal opleveren. HCC-surveillance moet bij deze patiënten daarom worden afgeraden. De AASLD-richtlijn beveelt specifiek bij patiënten met een gedecompenseerde levercirrose Child Pugh C die niet in aanmerking komen voor levertransplantatie, aan om af te zien van HCC-surveillance.

 

Kosten (middelenbeslag)

De huidige internationale richtlijnen en de meeste reviews over HCC-surveillance geven aan dat HCC-surveillance kosteneffectief is, indien het risico op HCC groter is dan 1.5% per jaar. Dit is terug te voeren op een simulatiestudie uit 1996 (Sarasin, 1996). Daarnaast wordt door de EASL-richtlijn voor de behandeling van hepatocellulair carcinoom aangegeven dat surveillance bij patiënten met gevorderde leverfibrose (F3) per individu moet worden afgewogen. Dit laatste heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat bij patiënten met MASLD geassocieerde HCC in 15-30% er nog geen sprake is van een cirrose. Dit percentage ligt hoger vergeleken met andere oorzaken van een chronische leverziekte (Mittal, 2015 ; Kanwal, 2018; Gawrieh, 2019). Tevens ligt de grens voor kosteneffectiviteit van HCC-surveillance lager bij patiënten zonder levercirrose, omdat er voor deze patiëntengroep meer curatieve behandelopties beschikbaar zijn dan voor patiënten met cirrose. De EASL-richtlijn voor de behandeling van HCC suggereert dat HCC-surveillance kosteneffectief is voor patiënten zonder cirrose, indien het risico op HCC groter is dan 0.2% per jaar. Dit is gebaseerd op de meningen van experts (EASL, 2018).

 

De incidentie van HCC in patiënten met MASLD geassocieerde levercirrose is ongeveer 10-15 per 1000 persoonsjaren. In patiënten met MASLD zonder cirrose ligt dit veel lager en loopt het uiteen van 0,08 tot 0,63 per 1000 persoonsjaren (Ioannou, 2021). De incidentie van HCC bij patiënten met een histologisch bewezen MASH is lastiger in te schatten, omdat deze studies vaak gebaseerd zijn op een geselecteerde populatie bij wie een leverbiopt was verricht en gecontroleerd werd in een tertiair centrum. Dit leidt waarschijnlijk tot een overschatting van de gerapporteerde incidentie in deze studies. In een meta-analyse uit 2016 wordt de incidentie geschat op 5,29 (95% CI 0,75 tot 37,56) per 1000 persoonsjaren (Younossi, 2016). De incidentie van HCC ligt daarmee voor patiënten met MASLD zonder cirrose onder de drempel voor HCC-surveillance om kosteneffectief te kunnen zijn.  Voor patiënten met een histologisch bewezen MASH zonder cirrose ligt de incidentie mogelijk boven de grens van 0,2% per jaar, maar heeft de geschatte incidentie een zeer ruim betrouwbaarheidsinterval en is er waarschijnlijk sprake van een overschatting van de incidentie op basis een geselecteerde studiepopulatie.

De kosteneffectiviteitsstudie naar HCC-surveillance uit 1996 gaat uit van een halfjaarlijkse echo abdomen en serum AFP. Abdominale echografie is ook nog steeds de primaire modaliteit die door de internationale richtlijnen wordt aanbevolen voor HCC-surveillance. Een kleine gerandomiseerde studie naar surveillance met CT-abdomen in 163 patiënten met levercirrose toonde geen verbetering in vroege HCC-detectie of HCC gerelateerde mortaliteit vergeleken met surveillance met echo abdomen, terwijl de kosten per gedetecteerde HCC wel significant hoger waren ($ 57.383 vs $ 17.041) (Pocha, 2013). Een Aziatische observationele studie in voornamelijk patiënten met een hepatitis B geassocieerde levercirrose toonde aan dat surveillance met een MRI wel een significant hogere sensitiviteit had dan surveillance met echografie voor vroege detectie van HCC (83,7% vs. 25,6%) (Kim, 2017). Aanvullende studies naar patiënten met MASLD en de kosteneffectiviteit zijn echter nodig, voordat de MRI kan worden aanbevolen als de standaard modaliteit voor surveillance. Een praktische beperking is verder de beschikbare radiologische capaciteit. MRIs met verkorte protocollen lijken ook een zeer acceptabele sensitiviteit te hebben en zouden hiermee een potentiële oplossing kunnen zijn voor de kosten en beperkte capaciteit (Willemssen, 2022).

 

Tumormarkers en biochemische markerpanels zijn vooralsnog niet geschikt voor HCC-surveillance. Het serum AFP is nog het meest onderzocht, als primaire test of in aanvulling op abdominale echografie. In combinatie met echografie leidt het tot een hogere sensitiviteit vergeleken met echografie alleen, maar dit gaat wel ten koste van de specificiteit (Tzartzeva, 2018). Andere panels zoals GALAD laten redelijke resultaten zien in fase II studies, maar dienen nog wel gevalideerd te worden in grotere fase III studies (Berhane, 2016).  

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Zowel de AASLD als de EASL-richtlijn beveelt HCC-surveillance aan in elke patiënt met een levercirrose (Child Pugh A/B), ongeacht de etiologie. De meeste zorgverleners in Nederland zullen deze aanbeveling naar verwachting ook volgen

 

Een recente meta-analyse daarentegen ziet dat bij minder dan 30% van de patiënten met een levercirrose HCC-surveillance daadwerkelijk plaatsvindt. Zowel arts- als patiëntgerelateerde factoren spelen hierbij een rol. Patiënten met een levercirrose die niet bij een medisch specialist onder behandeling zijn, krijgen minder vaak adequate HCC-surveillance.  HCC-surveillance lijkt ook minder vaak plaats te vinden bij patiënten met en alcoholische of MASLD geassocieerde levercirrose (Wolf, 2021).

 

In Nederland zullen de meeste patiënten met een bekende MASLD-levercirrose onder behandeling zijn bij een medisch specialist. Het identificeren van MASLD-patiënten met een levercirrose lijkt hier de meest beperkende factor te zijn. Hiervoor worden elders in de richtlijn aanbevelingen gedaan. Optimale informatievoorziening naar de patiënt en gezamenlijke besluitvorming kunnen verder de deelname aan HCC-surveillance verbeteren (Wolf, 2021).

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

De internationale richtlijnen van de EASL, AASLD en APASL bevelen HCC-surveillance aan bij patiënten met een levercirrose ongeacht de etiologie. Deze aanbeveling wordt in het algemeen ook ondersteund en gevolgd door de meeste medisch specialisten. Het bewijs voor het nut van HCC-surveillance bij patiënten met een levercirrose of specifieke patiëntgroepen zonder levercirrose is echter van zeer lage bewijskracht. In het geval van MASLD is er zelfs geen studie beschikbaar waarin de toegevoegde waarde van surveillance op HCC bij patiënten met MASLD (F3 fibrose of F4 cirrose) wordt onderzocht. Er is daarom door de werkgroep ook gekeken naar de incidentie van HCC bij patiënten met MASLD. HCC-surveillance zou kosteneffectief zijn bij een risico op HCC ≥ 1,5% per jaar bij patiënten met cirrose en ≥ 0,2% per jaar bij patiënten zonder cirrose . De incidentie van HCC bij patiënten met een MASLD geassocieerde levercirrose ligt rond de 1,5%. Bij patiënten met MASLD zonder cirrose ligt de incidentie van HCC daarentegen beduidend onder de drempel voor HCC-surveillance om kosteneffectief te kunnen zijn. Voor patiënten met een histologisch bewezen MASH zonder cirrose ligt de incidentie mogelijk boven de grens van 0,2% per jaar, maar heeft de geschatte incidentie een zeer ruim betrouwbaarheidsinterval en is er waarschijnlijk sprake van een overschatting van de incidentie op basis een geselecteerde studiepopulatie.

 

De meest onderzochte en primaire modaliteit voor HCC-surveillance is abdominale echografie elke zes maanden. De sensitiviteit van echografie bij patiënten met MASLD-cirrose is echter lager vergeleken met patiënten met een andere chronische leverziekte. In specifieke gevallen kan daarom worden gekozen voor een andere beeldvormende modaliteit, alhoewel het nut en de kosteneffectiviteit hiervan verder onderzocht dient te worden. Hiervoor verwijzen we u naar de module over HCC-surveillance uit de richtlijn Hepatocellulair carcinoom. In deze module wordt de Lirads echografie classificatie volgens het American College of Radiology (ACR) aanbevolen om een uitspraak te doen over de beoordeelbaarheid van het onderzoek. In geval van uitgesproken visualisatie score C dient er aanvullend MRI-onderzoek gedaan te worden.

 

Daarnaast moet patiënten in een slechte algemene conditie en/of met een beperkte levensverwachting worden afgeraden deel te nemen aan surveillance. Dit geldt bijvoorbeeld voor patiënten met een gedecompenseerde levercirrose Child Pugh C die niet in aanmerking komen voor levertransplantatie

Onderbouwing

Kosteneffectiviteitsstudies suggereren dat surveillance op hepatocellulair carcinoom (HCC) effectief is bij patiënten met cirrose (F4) en een geschatte HCC-incidentie van meer dan 1,5% per jaar, ongeacht de etiologie van de cirrose. Voor patiënten zonder cirrose zou dit liggen op 0,2% per jaar. De EASL-richtlijn voor de behandeling van HCC geeft aan dat het nut van surveillance bij patiënten met gevorderde leverfibrose (F3) per individu moet worden afgewogen, terwijl voor specifieke onderliggende leveraandoeningen zoals chronische hepatitis C wordt aanbevolen dat zowel patiënten met gevorderde leverfibrose (F3) als cirrose (F4) in aanmerking komen voor HCC-surveillance. MASLD/MASH is ook een risicofactor voor het ontwikkelen van HCC. Opvallend is dat bij ongeveer 15-30% van de patiënten met MASH en een HCC, er nog geen sprake is van een levercirrose. De EASL HCC richtlijn geeft aan dat het nut van HCC-surveillance in non-cirrotische MASLD/MASH patiënten op dit moment nog onduidelijk is en dat hoog-risico patiëntgroepen voor het ontwikkelen van een HCC nog onvoldoende gedefinieerd zijn. Daarentegen is de aanbeveling om patiënten met MASLD/MASH met cirrose en ernstige fibrose in een HCC-surveillance programma op te nemen. 

 

Het nut van HCC-surveillance in MASLD/MASH patiënten zonder cirrose, en meer specifiek in MASLD/MASH patiënten met ernstige leverfibrose (F3), is onduidelijk. Indien HCC-surveillance voor deze patiëntengroep wordt aanbevolen, leidt dit mogelijk tot onnodige diagnostiek en controle in de tweede lijn voor een significant aantal patiënten. Dit brengt tevens hogere kosten met zich mee zonder goede wetenschappelijke onderbouwing op dit moment.

Number needed to screen, hepatocellular carcinoma related mortality, detection of early-stage HCC and detection of HCC in stage when curative treatment is possible

No

GRADE

No study could be included on the added value of surveillance for hepatocellular carcinoma in MASLD patients with F3 fibrosis or F4 cirrhosis. Therefore, it was not possible to draw a conclusion on the added value of surveillance for hepatocellular carcinoma in the prevention of hepatocellular carcinoma related mortality, nor on the number needed to screen to prevent one death, detection of early-stage HCC and detection of HCC in stage when curative treatment is possible.

Description of studies   
No study could be included on the added value of surveillance for hepatocellular carcinoma in MASLD patients with F3 fibrosis or F4 cirrhosis in preventing hepatocellular carcinoma related mortality, detection of early-stage HCC and detection of HCC in stage when curative treatment is possible.

 

Results

No study could be included on the added value of surveillance for hepatocellular carcinoma in MASLD patients with F3 fibrosis or F4 cirrhosis in preventing hepatocellular carcinoma related mortality, detection of early-stage HCC and detection of HCC in stage when curative treatment is possible.

 

Level of evidence of the literature          
No study could be included on the added value of surveillance for hepatocellular carcinoma in MASLD patients with F3 fibrosis or F4 cirrhosis in preventing hepatocellular carcinoma related mortality, detection of early-stage HCC and detection of HCC in stage when curative treatment is possible.

A systematic review of the literature was performed to answer the following question:

What is the added value of surveillance for hepatocellular carcinoma in MASLD patients with F3 fibrosis and F4 cirrhosis in preventing hepatocellular carcinoma related mortality?

 

P (Patients): MASLD patients with F3 fibrosis and F4 cirrhosis

I (Intervention): HCC surveillance

C (Comparison): No HCC surveillance

O (Outcomes): Number needed to screen, hepatocellular carcinoma related mortality, detection of early-stage HCC, detection of HCC in stage when curative treatment is possible

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered number needed to screen and hepatocellular carcinoma related mortality as critical outcome measures for decision making; and detection of early-stage HCC and detection of HCC in stage when curative treatment is possible as important outcome measures for decision making.

 

A priori, the working group did not define the outcome measures but used the definitions used in the studies.

 

For the outcome measures number needed to screen and hepatocellular carcinoma a difference of at least 10% in relative risk was defined as a clinically (patient) important difference (RR < 0.91/RR > 1.10). For the other outcome measures the working group defined the GRADE standard limit of 25% difference for dichotomous outcomes (RR <0.8 or >1.25) and 0.5 SD for continuous outcomes as a minimal clinically (patient) important difference.

 

Search and select (Methods)    
The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until November 30th 2021. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. Studies were selected based on the following criteria: systematic reviews, RCTs or other comparative studies focusing on the added value of surveillance for hepatocellular carcinoma in MASLD patients with F3 fibrosis and F4 cirrhosis in preventing hepatocellular carcinoma related mortality. The systematic literature search resulted in 740 hits. Twenty-four systematic reviews and one RCT were initially selected based on title and abstract surveillance. After reading the full text, all 25 studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and no study could be included. All individual studies did not meet our inclusion criteria.

  1. Aby, E., Phan, J., Truong, E., Grotts, J., & Saab, S. (2019). Inadequate hepatocellular carcinoma screening in patients with nonalcoholic steatohepatitis cirrhosis. Journal of clinical gastroenterology, 53(2), 142-146.
  2. Berhane, S., Toyoda, H., Tada, T. et al (2016). Role of the GALAD and BALAD-2 serologic models in diagnosis of hepatocellular carcinoma and prediction of survival in patients. Clinical Gastroenterology and Hepatology, 14(6), 875-886.
  3. Chalasani, N., Younossi, Z., Lavine, J. E. et al (2018). The diagnosis and management of nonalcoholic fatty liver disease: practice guidance from the American Association for the Study of Liver Diseases. Hepatology, 67(1), 328-357.
  4. Chen, J. G., Parkin, D. M., Chen, Q. G. et al (2003). Screening for liver cancer: results of a randomised controlled trial in Qidong, China. Journal of medical screening, 10(4), 204-209.
  5. Domenighetti, G., D’Avanzo, B., Egger, M. et al (2003). Women’s perception of the benefits of mammography screening: population-based survey in four countries. International journal of epidemiology, 32(5), 816-821.
  6. Eslam, M., Sarin, S. K., Wong, V. W. S. et al (2020). The Asian Pacific Association for the Study of the Liver clinical practice guidelines for the diagnosis and management of metabolic associated fatty liver disease. Hepatology international, 14(6), 889-919.
  7. European Association for the Study of The Liver, & European Association for the Study of Diabetes (EASD. (2016). EASL-EASD-EASO Clinical Practice Guidelines for the management of non-alcoholic fatty liver disease. Obesity facts, 9(2), 65-90.
  8. European Association For The Study Of The Liver. (2018). EASL clinical practice guidelines: management of hepatocellular carcinoma. Journal of hepatology, 69(1), 182-236.
  9. Gawrieh, S., Dakhoul, L., Miller, E. et al (2019). Characteristics, aetiologies and trends of hepatocellular carcinoma in patients without cirrhosis: a United States multicentre study. Alimentary pharmacology & therapeutics, 50(7), 809-821.
  10. Ioannou, G. N. (2021). Epidemiology and risk-stratification of NAFLD-associated HCC. Journal of hepatology, 75(6), 1476-1484.
  11. Jepsen, P., & West, J. (2021). We need stronger evidence for (or against) hepatocellular carcinoma surveillance. Journal of Hepatology, 74(5), 1234-1239.
  12. Kansagara, D., Papak, J., Pasha, A. S. et al (2014). Screening for hepatocellular carcinoma in chronic liver disease: a systematic review. Annals of internal medicine, 161(4), 261-269.
  13. Kanwal, F., Kramer, J. R., Mapakshi, S. et al (2018). Risk of hepatocellular cancer in patients with non-alcoholic fatty liver disease. Gastroenterology, 155(6), 1828-1837.
  14. Kim, S. Y., An, J., Lim, Y. S. et al (2017). MRI with liver-specific contrast for surveillance of patients with cirrhosis at high risk of hepatocellular carcinoma. JAMA oncology, 3(4), 456-463.
  15. Lo, S., Gane, E., Bartlett, A. and Orr, Dl. (2016) Clinical features and survival of non-alcoholic fatty liver disease-related hepatocellular carcinoma. Hepatol Int, 10, S437
  16. Loomba, R., Lim, J. K., Patton, H., & El-Serag, H. B. (2020). AGA clinical practice update on screening and surveillance for hepatocellular carcinoma in patients with nonalcoholic fatty liver disease: expert review. Gastroenterology, 158(6), 1822-1830.
  17. Mittal, S., El-Serag, H. B., Sada, Y. H. et al (2016). Hepatocellular carcinoma in the absence of cirrhosis in United States veterans is associated with nonalcoholic fatty liver disease. Clinical Gastroenterology and Hepatology, 14(1), 124-131.
  18. Omata, M., Cheng, A. L., Kokudo, N. et al (2017). Asia–Pacific clinical practice guidelines on the management of hepatocellular carcinoma: a 2017 update. Hepatology international, 11(4), 317-370.
  19. Pocha, C., Dieperink, E., McMaken, K. A. et al (2013). Surveillance for hepatocellular cancer with ultrasonography vs. computed tomography–a randomised study. Alimentary pharmacology & therapeutics, 38(3), 303-312.
  20. Poustchi, H., Farrell, G. C., Strasser, S. I. et al (2011). Feasibility of conducting a randomized control trial for liver cancer screening: is a randomized controlled trial for liver cancer screening feasible or still needed?. Hepatology, 54(6), 1998-2004.
  21. Sarasin, F. P., Giostra, E., & Hadengue, A. (1996). Cost-effectiveness of screening for detection of small hepatocellular carcinoma in western patients with Child-Pugh class A cirrhosis. The American journal of medicine, 101(4), 422-434.
  22. Simmons, O., Fetzer, D. T., Yokoo, T. et al (2017). Predictors of adequate ultrasound quality for hepatocellular carcinoma surveillance in patients with cirrhosis. Alimentary pharmacology & therapeutics, 45(1), 169-177.
  23. Singal, A. G., Zhang, E., Narasimman, M. et al (2022). HCC surveillance improves early detection, curative treatment receipt, and survival in patients with cirrhosis: a meta-analysis. Journal of Hepatology, 77(1), 128-139.
  24. Tzartzeva, K., Obi, J., Rich, N. E., Parikh, N. D., Marrero, J. A., Yopp, A., ... & Singal, A. G. (2018). Surveillance imaging and alpha fetoprotein for early detection of hepatocellular carcinoma in patients with cirrhosis: a meta-analysis. Gastroenterology, 154(6), 1706-1718.
  25. Willemssen, F., de Lussanet de la Sablonière, Q., Bos, D. et al (2022). Potential of a Non-Contrast-Enhanced Abbreviated MRI Screening Protocol (NC-AMRI) in High-Risk Patients under Surveillance for HCC. Cancers, 14(16), 3961.
  26. Wolf, E., Rich, N. E., Marrero, J. A., Parikh, N. D., & Singal, A. G. (2021). Use of hepatocellular carcinoma surveillance in patients with cirrhosis: a systematic review and meta?analysis. Hepatology, 73(2), 713-725.
  27. Younossi, Z. M., Koenig, A. B., Abdelatif, D. et al (2016). Global epidemiology of nonalcoholic fatty liver disease—meta?analytic assessment of prevalence, incidence, and outcomes. Hepatology, 64(1), 73-84.
  28. Zhang, B. H., Yang, B. H., & Tang, Z. Y. (2004). Randomized controlled trial of screening for hepatocellular carcinoma. Journal of cancer research and clinical oncology, 130(7), 417-422.

Table of excluded studies

 

Studies

Reason exclusion

Systematic reviews

Deng LX, Mehta N. Does Hepatocellular Carcinoma Surveillance Increase Survival in At-Risk Populations? Patient Selection, Biomarkers, and Barriers. Dig Dis Sci. 2020 Dec;65(12):3456-3462. doi: 10.1007/s10620-020-06550-6. PMID: 32860090; PMCID: PMC7669568.

 

Wrong publication type, narrative review

 

Tang A, Hallouch O, Chernyak V, Kamaya A, Sirlin CB. Epidemiology of hepatocellular carcinoma: target population for surveillance and diagnosis. Abdom Radiol (NY). 2018 Jan;43(1):13-25. doi: 10.1007/s00261-017-1209-1. PMID: 28647765.

 

Focus on epidemiology

 

Eguchi Y, Wong G, Lee IH, Akhtar O, Lopes R, Sumida Y. Hepatocellular carcinoma and other complications of non-alcoholic fatty liver disease and non-alcoholic steatohepatitis in Japan: A structured review of published works. Hepatol Res. 2021 Jan;51(1):19-30. doi: 10.1111/hepr.13583. Epub 2020 Dec 9. PMID: 33091191.

 

Wrong outcome, focus on mortality and morbidity of MAFLD/MASH

 

Orci LA, Sanduzzi-Zamparelli M, Caballol B, Sapena V, Colucci N, Torres F, Bruix J, Reig M, Toso C. Incidence of Hepatocellular Carcinoma in Patients With Nonalcoholic Fatty Liver Disease: A Systematic Review, Meta-analysis, and Meta-regression. Clin Gastroenterol Hepatol. 2022 Feb;20(2):283-292.e10. doi: 10.1016/j.cgh.2021.05.002. Epub 2021 May 28. PMID: 33965578.

 

Focus on incidence of HCC in MAFLD/MASH

 

Alexander M, Loomis AK, van der Lei J, Duarte-Salles T, Prieto-Alhambra D, Ansell D, Pasqua A, Lapi F, Rijnbeek P, Mosseveld M, Waterworth DM, Kendrick S, Sattar N, Alazawi W. Risks and clinical predictors of cirrhosis and hepatocellular carcinoma diagnoses in adults with diagnosed NAFLD: real-world study of 18 million patients in four European cohorts. BMC Med. 2019 May 20;17(1):95. doi: 10.1186/s12916-019-1321-x. PMID: 31104631; PMCID: PMC6526616.

 

Wrong outcome, focus on risk factors for cirrosis and HCC

 

Reig M, Gambato M, Man NK, Roberts JP, Victor D, Orci LA, Toso C. Should Patients With NAFLD/NASH Be Surveyed for HCC? Transplantation. 2019 Jan;103(1):39-44. doi: 10.1097/TP.0000000000002361. PMID: 30080818.

 

Focus on incidence

Stine JG, Wentworth BJ, Zimmet A, Rinella ME, Loomba R, Caldwell SH, Argo CK. Systematic review with meta-analysis: risk of hepatocellular carcinoma in non-alcoholic steatohepatitis without cirrhosis compared to other liver diseases. Aliment Pharmacol Ther. 2018 Oct;48(7):696-703. doi: 10.1111/apt.14937. Epub 2018 Aug 22. PMID: 30136293; PMCID: PMC7495494.

 

Wrong comparison/outcome, compare risk of HCC in non-cirrhotic MASH and non-cirrhotic other liver diseases

 

Wolf E, Rich NE, Marrero JA, Parikh ND, Singal AG. Use of Hepatocellular Carcinoma Surveillance in Patients With Cirrhosis: A Systematic Review and Meta-Analysis. Hepatology. 2021 Feb;73(2):713-725. doi: 10.1002/hep.31309. Epub 2020 Nov 20. PMID: 32383272; PMCID: PMC7648722.

 

Wrong outcome, surveillance receipt, surveillance use

 

White DL, Kanwal F, El-Serag HB. Association between nonalcoholic fatty liver disease and risk for hepatocellular cancer, based on systematic review. Clin Gastroenterol Hepatol. 2012 Dec;10(12):1342-1359.e2. doi: 10.1016/j.cgh.2012.10.001. Epub 2012 Oct 4. PMID: 23041539; PMCID: PMC3501546.

Duan XY, Qiao L, Fan JG. Clinical features of nonalcoholic fatty liver disease-associated hepatocellular carcinoma. Hepatobiliary Pancreat Dis Int. 2012 Feb;11(1):18-27. doi: 10.1016/s1499-3872(11)60120-3. PMID: 22251466.

 

Focus on association between MAFLD and HCC

 

Duan XY, Qiao L, Fan JG. Clinical features of nonalcoholic fatty liver disease-associated hepatocellular carcinoma. Hepatobiliary Pancreat Dis Int. 2012 Feb;11(1):18-27. doi: 10.1016/s1499-3872(11)60120-3. PMID: 22251466.

 

Wrong population, HCC

 

Mittal S, El-Serag HB. Epidemiology of hepatocellular carcinoma: consider the population. J Clin Gastroenterol. 2013 Jul;47 Suppl(0):S2-6. doi: 10.1097/MCG.0b013e3182872f29. PMID: 23632345; PMCID: PMC3683119.

 

Wrong population, HCC

 

Bellentani S. The epidemiology of non-alcoholic fatty liver disease. Liver Int. 2017 Jan;37 Suppl 1:81-84. doi: 10.1111/liv.13299. PMID: 28052624.

 

Wrong publication type, narrative review

 

Wong SW, Ting YW, Chan WK. Epidemiology of non-alcoholic fatty liver disease-related hepatocellular carcinoma and its implications. JGH Open. 2018 Jul 17;2(5):235-241. doi: 10.1002/jgh3.12070. PMID: 30483595; PMCID: PMC6206984.

 

Wrong publication type, narrative review

 

Huang DQ, El-Serag HB, Loomba R. Global epidemiology of NAFLD-related HCC: trends, predictions, risk factors and prevention. Nat Rev Gastroenterol Hepatol. 2021 Apr;18(4):223-238. doi: 10.1038/s41575-020-00381-6. Epub 2020 Dec 21. PMID: 33349658; PMCID: PMC8016738.

 

Focus on epidemiology

 

Younossi ZM, Koenig AB, Abdelatif D, Fazel Y, Henry L, Wymer M. Global epidemiology of nonalcoholic fatty liver disease-Meta-analytic assessment of prevalence, incidence, and outcomes. Hepatology. 2016 Jul;64(1):73-84. doi: 10.1002/hep.28431. Epub 2016 Feb 22. PMID: 26707365.

 

Focus on epidemiology

 

Tovoli F, Ferri S, Piscaglia F. Hepatocellular Carcinoma in Non Alcoholic Fatty Liver Disease. Curr Pharm Des. 2020;26(32):3909-3914. doi: 10.2174/1381612826666200429093648. PMID: 32348210.

 

Focus on characteristics of MAFLD-related HCC

 

Berkan-Kawińska A, Piekarska A. Hepatocellular carcinoma in non-alcohol fatty liver disease - changing trends and specific challenges. Curr Med Res Opin. 2020 Feb;36(2):235-243. doi: 10.1080/03007995.2019.1683817. Epub 2019 Nov 4. PMID: 31631714.

 

Focus on association between MAFLD and HCC

 

Geh D, Manas DM, Reeves HL. Hepatocellular carcinoma in non-alcoholic fatty liver disease-a review of an emerging challenge facing clinicians. Hepatobiliary Surg Nutr. 2021 Jan;10(1):59-75. doi: 10.21037/hbsn.2019.08.08. PMID: 33575290; PMCID: PMC7867726.

 

Wrong publication type, narrative review

 

Calzadilla Bertot L, Adams LA. The Natural Course of Non-Alcoholic Fatty Liver Disease. Int J Mol Sci. 2016 May 20;17(5):774. doi: 10.3390/ijms17050774. PMID: 27213358; PMCID: PMC4881593.

 

Focus on MAFLD in general, wrong publication type

 

Grgurevic I, Podrug K, Mikolasevic I, Kukla M, Madir A, Tsochatzis EA. Natural History of Nonalcoholic Fatty Liver Disease: Implications for Clinical Practice and an Individualized Approach. Can J Gastroenterol Hepatol. 2020 Jan 21;2020:9181368. doi: 10.1155/2020/9181368. PMID: 32051820; PMCID: PMC6995480.

 

Wrong publication type, narrative review

 

Rinella ME. Nonalcoholic fatty liver disease: a systematic review. JAMA. 2015 Jun 9;313(22):2263-73. doi: 10.1001/jama.2015.5370. Erratum in: JAMA. 2015 Oct 13;314(14):1521. PMID: 26057287.

 

Focus on MAFLD in general, wrong publication type

 

Zoller H, Tilg H. Nonalcoholic fatty liver disease and hepatocellular carcinoma. Metabolism. 2016 Aug;65(8):1151-60. doi: 10.1016/j.metabol.2016.01.010. Epub 2016 Jan 23. PMID: 26907206.

 

Focus on the epidemiology, risk factors and molecular pathogenesis of the MAFL-MASH-HCC sequence

 

Castellana M, Donghia R, Lampignano L, Castellana F, Zupo R, Sardone R, Pergola G, Giannelli G. Prevalence of the Absence of Cirrhosis in Subjects with NAFLD-Associated Hepatocellular Carcinoma. J Clin Med. 2021 Oct 9;10(20):4638. doi: 10.3390/jcm10204638. PMID: 34682759; PMCID: PMC8539355.

 

Focus on absence of cirrhosis in MAFLD-associated HCC

 

Vernon G, Baranova A, Younossi ZM. Systematic review: the epidemiology and natural history of non-alcoholic fatty liver disease and non-alcoholic steatohepatitis in adults. Aliment Pharmacol Ther. 2011 Aug;34(3):274-85. doi: 10.1111/j.1365-2036.2011.04724.x. Epub 2011 May 30. PMID: 21623852.

 

Focus on MAFLD and MASH in general

 

Individual studies

Aby E, Phan J, Truong E, Grotts J, Saab S. Inadequate Hepatocellular Carcinoma Screening in Patients With Nonalcoholic Steatohepatitis Cirrhosis. J Clin Gastroenterol. 2019 Feb;53(2):142-146. doi: 10.1097/MCG.0000000000001075. PMID: 29912761.

Wrong study design; retrospective study in patients with MASH ánd HCC. 

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 19-03-2024

Laatst geautoriseerd  : 19-03-2024

Geplande herbeoordeling  : 01-12-2025

De NVMDL is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied. De werkgroep heeft per module een inschatting gemaakt van de periode waarbinnen de modules beoordeeld zouden moeten worden voor eventuele herziening.

 

Module

Uiterlijk jaar voor beoordeling

Identificatie MASLD-fibrose

2027

Leefstijlinterventies

2027

Medicamenteuze behandeling

2025

Bariatrische chirurgie

2027

Cardiovasculair risicomanagement

2027

Monitoring progressie van leverfibrose

2027

HCC-surveillance

2025

Organisatie van zorg

2025

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Diëtisten
  • Nederlandse Leverpatiënten Vereniging

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). Patiëntenparticipatie bij deze richtlijn werd medegefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Patiënten Consumenten (SKPC) binnen het programma KIDZ.

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met MASLD/MASH.

 

Werkgroep

  • Dr. M.E. Tushuizen (voorzitter), MDL-arts, Leids Universitair Medisch Centrum, NVMDL
  • Dr. A.G. Holleboom, internist-endocrinoloog en vasculaire geneeskunde, Amsterdam UMC, NIV
  • Dr. J.G.P. Reijnders (vice-voorzitter), MDL-arts, HagaZiekenhuis, NVMDL
  • Dr. M.M.J. Guichelaar, MDL-arts, Medisch Spectrum Twente, NVMDL
  • Dr. J. Blokzijl, MDL-arts, Universitair Medisch Centrum Groningen, NVMDL
  • Dr. G. H. Koek, MDL-arts en leefstijlcoach, Maastricht UMC+, NVMDL
  • Dr. S. Simsek, internist-endocrinoloog en vasculaire geneeskunde, Noordwest Ziekenhuisgroep, NIV
  • Prof. dr. M.E. Numans, hoogleraar huisartsengeneeskunde/huisarts, NHG
  • T.A. Korpershoek, Verpleegkundig specialist MDL, Albert Schweitzer ziekenhuis, V&VN MDL
  • Drs. L.C. te Nijenhuis-Noort, Diëtist, NVD
  • Drs. J.A. Willemse, Directeur/patiëntvertegenwoordiger, NLV

Klankbordgroep

  • Prof. dr. J. Verheij, patholoog, Amsterdam UMC, NVVP

 Met ondersteuning van

  • H. Olthuis-van Essen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • H.J. van der Hart, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. A.J. Versteeg, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Dr. M.E. Tushuizen (voorzitter)

MDL-arts, Leids Universitair Medisch Centrum

Geen

Ontwikkeling screening NAFLD bij DM2, projectleider, financier: Novo Nordisk; Ontwikkeling zorgpad NAFLD/NASH, geen projectleider, financier: Gilead; Ontwikkeling zorgpad NAFLD/NASH, projectleider, financier MLDS; Internationaal onderwijsprogramma, projectleider, financier: Pfizer.

Vicevoorzitter aangesteld, voor module over medicamenteuze behandeling en module over CVRM. Daarmee restricties ten aanzien van besluitvorming bij de betreffende modules.

Dr. J.G.P. Reijnders (vice-voorzitter)

MDL-arts, HagaZiekenhuis, Erasmus MC (vanaf sept 2023)

Lid Raad Kwaliteit NVMDL (onbetaald); Lid clinical board DGEA/DRCE/PRISMA netwerk

Geen

Geen restricties

Dr. M.M.J. Guichelaar

MDL-arts, Medisch Spectrum Twente

Lid Kwaliteitsvisitatie commissie-audits;

Lid Auto-immuun hepatitis werkgroep (onbetaald);

Secretaris NAFLD/ NASH werkgroep (onbetaald)

Ontwikkeling Serious game voor NAFLD, financier: MLDS

Geen restricties

Dr. J. Blokzijl

MDL-arts, Universitair Medisch Centrum Groningen

Geen

Extracellular vesicles: towards personalized monitoring NAFLD, geen projectleider, financier MLDS

Geen restricties

Dr. G. Koek

MDL-arts, Maastricht UMC+, onderzoeker NUTRIM Universiteit Maastricht

Lid adviesraad NLV

Nieuwe medicatie bij NASH, projectleider, financier: Boehringer Ingelheim; Genfit Resolve-it trial, projectleider, financier Convance/Genfit; Onderzoek semaglutide, projectleider, financier: Novo Nordisk; ontwikkeling Happi Lever App, rol als projectleider, financier MLDS

Restricties ten aanzien van besluitvorming bij de module over medicamenteuze behandeling.

Dr. A.G. Holleboom

Internist-endocrinoloog en vasculaire geneeskunde en assistant professor Amsterdam UMC; staflid vasculaire geneeskunde

Betaald adviseurschap Novo Nordisk (neergelegd)

Studie naar autophagic turnover of lipid droplets in NASH, projectleider, financier: Gilead; Ontwikkeling zorgpad NAFLD/NASH, geen projectleider, financier: Gilead; onderzoek naar non-invasieve proxies en Fibroscan in NAFLD in Helius study population, financier: Novo Nordisk.

Restricties ten aanzien van besluitvorming bij de module over medicamenteuze behandeling.

Dr. S. Simsek

Internist-endocrinoloog Noordwest Ziekenhuisgroep en Amsterdam UMC

Voorzitter wetenschapscommissie NWZ;

Begeleider promovendi

Onderzoek naar semaglutide, participatie, financier: Novo Nordisk

Restricties ten aanzien van besluitvorming bij de module over medicamenteuze behandeling.

Prof. dr. M.E. Numans

hoogleraar huisartsengeneeskunde LUMC

Huisarts in Utrecht (betaald); voorzitter Autorisatiecommissie Standaarden NHG (vacatiegelden);

Bestuurslid stichting SALTRO2 Diagnostic Living Lab (vacatiegelden);

Adviesraad Leefstijl Norgine (onbetaald)

Geen

Geen restricties

T.A. Korpershoek

Verpleegkundig specialist MDL, Albert Schweitzer ziekenhuis; flex-docent HAN-MDL opleiding

Bestuurslid V&VN MDL; Voorzitter netwerk VS MDL V&VN MDL (vacatiegelden)

Geen

Geen restricties

Drs. L.C. te Nijenhuis-Noort

Diëtist/Klinisch epidemioloog

Lid Netwerk MDL diëtisten (onbetaald); Lid Commissie Voeding NVMDL (onbetaald)

Geen

Geen restricties

Drs. J.A. Willemse

Directeur NLV

Board member Liver Patients International (onbetaald); Member management board ERN RARE LIVER (patient advocate, (onbetaald); lid diverse internationale expert groups NAFLD/NASH (onbetaald)

 

Geen restricties

 

Klankbordgroep

lid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Prof. dr. J. Verheij

Patholoog, Amsterdam UMC

Geen

Geen

Geen restricties

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door afvaardiging van de Nederlandse Leverpatiënten Vereniging in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen (zie kopje waarden en voorkeuren van patiënten). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Nederlandse Leverpatiënten Vereniging en de aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

HCC-surveillance

Geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met MASLD/MASH. Tevens zijn er (aanvullende) knelpunten aangedragen door de Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen, Nederlandse Internisten Vereniging, Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen via een schriftelijke knelpuntenanalyse. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Organisatie van Zorg