Split-bolus techniek
Uitgangsvraag
Hoe betrouwbaar is het gebruik van split-bolus techniek bij CT-thorax en/of CT-abdomen bij kinderen, om de patiëntendosis ioniserende straling zo laag mogelijk te houden?
Aanbeveling
Overweeg indien CT-thorax en/of CT-abdomen met contrastmiddel geïndiceerd is het gebruik van de split-bolus techniek om de stralingsbelasting zoveel mogelijk te verminderen.
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie
Een split-bolus protocol kan de stralingsbelasting tijdens het uitvoeren van CT-scans beperken, maar het is onbekend in hoeveel gevallen een diagnose wordt gemist, en in hoeveel gevallen alsnog een aanvullend multifase onderzoek gedaan moet worden. Er is een literatuuronderzoek verricht naar de hoeveelheid fout negatieve uitslagen en complicaties bij het uitvoeren van een split-bolus protocol versus een single bolus CT-protocol bij kinderen met potentieel meervoudig levensbedreigend letsel. Echter, omdat er nauwelijks literatuur beschikbaar is bij kinderen is de search uitgebreid naar volwassenen.
De stralingsbelasting voor de patiënt kan grofweg gehalveerd worden door twee afzonderlijke scans te vervangen door één split-bolus acquisitie. De studies van Hakim (2016), Leung (2015), en Yaniv (2013) rapporteerden een relatieve reductie in dosis van 43.5% (DLP), 47% (effectieve dosis) en 32% (effectieve dosis). Deze percentages liggen lager dan de verwachtte 50% en zouden erop kunnen wijzen dat er bij het split-bolus protocol andere instellingen gebruikt zijn, of dat er een langer deel van de patiënt gescand is. Hiermee gaat een deel van de winst in dosisreductie van de interventie verloren, maar de dosis blijft gereduceerd ten opzichte van de afzonderlijke scans.
In de studies van Leung (2015) en Yaniv (2013) wordt genoemd dat er bij het split-bolus protocol een groter volume contrastbolus wordt gegeven dan in het reguliere protocol. Hoewel bij kinderen a priori weinig nierproblemen te verwachten zijn is het ook bij kinderen van belang om het contrastvolume zo laag als redelijkerwijs mogelijk te houden. Bovendien hebben pediatrische patiënten van verschillende leeftijd significante verschillen in lichaamsgewicht. Om contrastvolume te beperken en om adequate contrastvorming te bewerkstelligen is het raadzaam om het contrastvolume in deze populatie af te stemmen op het lichaamsgewicht van de patiënt.
Kwaliteit van het bewijs
Op basis van de geselecteerde literatuur is het mogelijk dat de diagnostische beeldkwaliteit vergelijkbaar is voor het split-bolus protocol ten opzichte van het single bolus protocol. Hoewel in de literatuur met het split-bolus protocol geen hoger aantal fout-negatieve bevindingen werd gevonden, is de bewijskracht te zwak om hier echt duidelijkheid over te krijgen. De totale bewijskracht voor de cruciale uitkomstmaten is zeer laag. Dit komt voornamelijk omdat de studies maar een klein aantal patiënten includeerden. Daarnaast includeerden de studies veelal alleen volwassen patiënten en moet er een vertaalslag worden gemaakt om de resultaten toe te kunnen passen bij kinderen < 16 jaar.
In een retrospectieve studie bij een klein cohort beschrijft Leung (2017) een positieve ervaring met een split-bolus CT-protocol van het Britse Royal College of Radiologists (RCR) in de pediatrische traumatologie (RCT, 2014). Daarnaast zijn er verschillende studies buiten de traumatologie die laten zien dat er met een split-bolus CT-protocol een verbetering in diagnostische kwaliteit mogelijk is bij pediatrische radiologie (Kim, 2017; Thomas, 2015). Er is meer onderzoek nodig, bij voorkeur bij kinderen, om definitief uitsluitsel te krijgen of het split-bolus protocol in deze patiëntengroep een goed alternatief is in de acute traumaopvang. Er zijn geen subgroepen geïdentificeerd waarvoor de voor- en nadelen van de interventie of de bewijskracht anders uitvallen.
Kosten (middelenbeslag)
Mogelijk zijn de directe kosten van een split-bolus scan lager dan van meerdere single bolus scans omdat de totale handling tijd en reading time voor de radioloog iets korter kunnen zijn. Daar staat tegenover dat er geïnvesteerd moet worden in het introduceren van split-bolus technieken. Voornamelijk scholing van de radiodiagnostisch laboranten zal middelen kosten.
Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
Een split-bolus techniek is gecompliceerder dan twee single bolus scans. De techniek is nog lang niet overal de gangbare praktijk, maar wordt wel steeds meer geïntroduceerd. Centra die er nog niet mee werken zullen hun laboranten moeten trainen op uitvoering, werkprotocollen moeten opstellen en instellingen van apparatuur erop moeten afstemmen. In verband met de complexiteit is split-bolus ook gevoeliger voor gebruikersfouten. Het risico op onjuiste uitvoering van deze techniek is afhankelijk van de implementatie van het protocol, en specifiek de vaardigheid van de laboranten. In een acute situatie is een onderzoek dat opnieuw uitgevoerd moet worden een groter risico dan in reguliere niet-acute diagnostiek. Om split-bolus technieken in de acute trauma diagnostiek bij kinderen toe te passen is het daarom noodzakelijk dat het betreffende ziekenhuis een succesvolle ervaring heeft met split-bolus bij reguliere, niet-acute, diagnostiek.
Rationale van de aanbeveling
Het belangrijkste argument om te komen tot de aanbeveling is de rechtvaardiging van de extra stralingsdosis die herhaalde acquisities opleveren ten opzichte van een split-bolus protocol. Juist bij de pediatrische populatie is een dosisreductie van belang om de kans op schadelijke effecten te beperken. Indien een herhaalde acquisitie geen diagnostische meerwaarde heeft ten opzichte van een split-bolus protocol (i.e., wanneer split-bolus diagnostisch niet inferieur is), is het gebruik van een herhaalde acquisitie niet te rechtvaardigen. De beperkte literatuur geeft geen aanleiding om te verwachten dat de diagnostische beeldkwaliteit of het aantal fout negatieve uitkomsten bij split-bolus inferieur (noch superieur) is aan die bij herhaalde acquisities.
Omdat de bewijskracht van het optreden van fout negatieven bij een split-bolus protocol laag is kan er geen sterke aanbeveling worden gedaan. Om de kans op fout negatieve bevindingen te reduceren acht de werkgroep het van belang dat het expertiseniveau van de gebruiker passend is bij het uit te voeren protocol. De overweging om al dan niet een split-bolus techniek toe te passen is afhankelijk van de succesvolle implementatie van het split-bolus protocol in het uitvoerende ziekenhuis
Onderbouwing
Achtergrond
Voor verschillende klinische vraagstellingen is een multifase CT-onderzoek geïndiceerd. Deze onderzoeken worden geassocieerd met een relatief hoge stralingsdosis door de herhaalde CT-scans. Split-bolus protocollen worden geïntroduceerd om deze stralingsbelasting te beperken. Door de contrastbolus te splitsen is het mogelijk om meerdere contrastfases te scannen in een enkele acquisitie. Echter is het momenteel niet bekend hoe vaak met een split-bolus CT-thorax en/of CT-abdomen een diagnose wordt gemist, en in hoeveel gevallen alsnog een aanvullend multifase onderzoek gedaan moet worden.
Conclusies
Very low GRADE |
It remains unclear whether the split-bolus protocol results in more false negative findings compared to the single bolus protocol in chest and/or abdominal CT in children with potential multiple trauma in the acute setting.
Sources: (Godt, 2018; Hakim, 2016) |
Low GRADE |
It is possible that the split-bolus protocol has a similar diagnostic image quality compared to the single bolus protocol in chest and/or abdominal CT in children with potential multiple trauma in the acute setting.
Sources: (Beenen, 2015; Godt, 2018; Hakim, 2016; Yaniv, 2013) |
- GRADE |
Because none of the studies reported the outcome complications related to the split-bolus or single bolus CT protocol it was not possible to draw any conclusions regarding this outcome measure. |
Samenvatting literatuur
Description of studies
The retrospective observational study performed by Godt (2018) evaluated and compared image quality and injury findings of a new triple-split-bolus (TS-CT) protocol of thorax and abdomen with those of a portal venous phase CT (PV-CT) in trauma patients. All patients that underwent both the TS-CT and a PV-CT of the thorax and abdomen were included. Severely injured patients who underwent a dual phase CT with arterial and PV phase due to suspected active bleeding were excluded. The inclusion period was from January 2009 to December 2012. In total, 35 patients were included with a median age of 41 years (range 18 to 84). Median interval between TS-CT and PV-CT was five days (range 0 to 42 days). The follow-up period was not reported.
The retrospective observational study performed by Hakim (2016) compared the image quality of conventional arterial and portal venous (PV) phase multidetector CT with two biphasic injection protocols in polytrauma patients. All patients with major trauma arriving between 9.00 and 17.00 on weekdays were included. Unfinished CT-studies and those with significant metal or arm streak artefact were excluded. The inclusion period was from June 2012 to March 2013. In total, 60 patients were included with a median age of 43.8 years (standard deviation (SD) 21.5), which were categorized in three groups: group A received the conventional protocol, group B received a biphasic protocol, and group C received a modified biphasic protocol (see Evidence Table for details). The follow-up period was not reported.
The prospective observational study performed by Beenen (2015) evaluated three different scan protocols: portovenous contrast phase, with and without arm repositioning and split-bolus contrast technique. All consecutive polytrauma patients who were admitted in April 2011 during daytime were eligible for inclusion. Exclusion criteria were: age < 18 years, known pregnancy, patients referred from other hospitals or any patient judged too unstable to undergo scanning and requiring resuscitation or immediate operation. All patients were followed during their complete hospital stay. Three series of 10 patients were included: group A received conventional total-body trauma CT after repositioning of the arms, group B received one volume contrast CT without arm repositioning, and group C was identical to group A, but the torso was scanned with a split-bolus technique (see Evidence Table for details). No randomization was performed; after every 10 consecutive inclusions the protocol was changed for the next 10 patients. All patients received a CT of the brain, cervical spine, chest and abdomen/pelvis. The mean age of group A was 52.6 years (SD ± 23.2), of group B was 41.3 (SD ± 21.0), and of group C was 60.5 (SD ± 21.1).
The retrospective observational study performed by Leung (2015) investigated whether a split-bolus protocol achieved sufficient vascular enhancement while reducing patient dose. The use of a split-bolus protocol was compared to a conventional two-phase protocol. Trauma patients that underwent whole-body-CT examinations were included. Patients under the age of 18 years were excluded. The inclusion period was from January 2015 to January 2016. In total, 152 patients underwent pan-CT, from which 73 patients were examined using the traditional two-phase protocol (mean age 44.3 years) and 78 patients using a split-bolus protocol (mean age 47.1 years). The follow-up period was not reported.
The retrospective observational study performed by Yaniv (2013) evaluated a revised trauma imaging protocol (triphasic injection) for whole-body CT for multitrauma patients and compared this to a conventional two-phase protocol. All CT examinations of consecutive multitrauma patients admitted between November 2010 and May 2011 were evaluated. Exclusion criteria were: patient under the age of 18 years, inability of raising the patient’s arm, and the patient having been transferred from another hospital. In total, 40 patients were examined by the revised trauma protocol (mean age 47.3, range 18 to 88 years) and 42 patients by the conventional trauma protocol (mean age 38.1, range 18 to 87 years). The follow-up period was not reported.
Results
False negatives (crucial)
The outcome measure false negative findings was reported in two studies (Godt, 2018; Hakim, 2016). The study of Godt (2018) reported false negative findings in 2 out of the 26 injuries (7.7%): one pancreatic and one injury was not visible in the TS-CT. In contrast, three liver injuries, three renal injuries, and two splenic injuries were no longer visible on the PV-CT (30.8%). However, the PV-CT was performed within 0 to 42 days after TS-CT, and therefore it is not surprising that some of the injuries were not detectable anymore. The study of Hakim (2016) did not report any injuries that were considered ‘missed’ based on the review of follow-up studies, subsequent clinical dialogue or discharge summaries, for the conventional protocol and both the biphasic protocols.
Diagnostic image quality (crucial)
The diagnostic image quality was reported in four studies (Beenen, 2015; Godt, 2018; Hakim, 2016; Yaniv, 2013). Three studies reported the image quality based on the 5-point scale. The study of Beenen (2015) reported a nearly excellent (score 5) overall quality in the split-bolus group and good (score 4) overall quality in the group that received the conventional protocol. In particular, the image quality of the abdominal aorta was higher in the group that received the split-bolus protocol in comparison with the conventional protocol (good (4.17) versus satisfactory (3.27), p = 0.014). The study of Godt (2018) reported no significant difference in image quality between the two protocols. The study of Hakim (2016) reported that all studies were considered to be of satisfactory diagnostic quality (score ≥ 3). The conventional protocol, considered the ‘gold standard’ produced the best quality images. When comparing the single bolus with the biphasic protocols, a statistically significant higher ratio of studies were of excellent (score 5) rather than good (score 4) diagnostic quality. However, when comparing the number of studies which were good or excellent (score 4 or 5) across each group, there was no significant difference. As most scores were good or excellent, the reported differences were not considered clinically relevant. The study of Yaniv (2013) used a 4-point scale, similar as the 5-point scale (0=non-diagnostic, 1=poor, 2 = good, 3 = excellent). Both protocols scored good or excellent, and no clinically relevant difference was observed.
Complications (important)
None of the studies reported complications related to the split-bolus or single bolus protocol.
Level of evidence of the literature
The level of evidence regarding the outcome measure false negatives was downgraded by 3 levels because of study limitations (risk of bias due to selection bias in the study of Godt, 2018); applicability (bias due to indirectness as the studies were performed in adults); and the small number of included patients (imprecision).
The level of evidence regarding the outcome measure diagnostic image quality was downgraded by 2 levels because of study limitations (risk of bias as the observers were not blinded to the scanning protocols in three of the included studies) and applicability (bias due to indirectness as the studies were performed in adults).
The level of evidence could not be graded for the outcome measure complications, as complications were not reported in the included studies.
Zoeken en selecteren
A systematic review of the literature was performed to answer the following question: Is it justified to use a split-bolus protocol compared to a single bolus protocol in children with potentially multiple or life-threatening trauma eligible for chest-CT and/or CT-abdomen?
P: patients children with potentially multiple or life-threatening trauma (< 16 years);
I: intervention split-bolus CT;
C: comparison multi-phase CT with separate acquisitions (single bolus);
O: outcome measure false negatives, diagnostic image quality, complications.
Relevant outcome measures
The guideline development group considered image quality and false negatives as critical outcome measure for decision making; and complications as an important outcome measure for decision making.
The guideline committee was interested in the diagnostic image quality in particular. The diagnostic quality was rated on a 5-point scale for image quality: 1: non-diagnostic; 2: poor; 3: satisfactory; 4: good; and 5: excellent. The guideline committee did not define the remaining outcome measures a priori but used the definitions used in the studies.
Search and select (Methods)
The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until 26th of February 2020. The detailed search strategy can be found under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 219 hits. Studies were selected based on the following criteria: randomized controlled trials, comparative observational studies, or systematic reviews on the validity/accuracy of split-bolus versus multiphase CT (thorax or abdomen) in children with potential multiple trauma. The search was extended to adults with potential multiple trauma, as there were hardly any studies on children. In total, 16 studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, 11 studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods) and 5 studies were included.
In total, 5 observational studies were included in the analysis of the literature. Important study characteristics and results are summarized in the evidence tables. The assessment of the risk of bias is summarized in the risk of bias tables.
Referenties
- Beenen, L. F., Sierink, J. C., Kolkman, S., Nio, C. Y., Saltzherr, T. P., Dijkgraaf, M. G., & Goslings, J. C. (2015). Split bolus technique in polytrauma: a prospective study on scan protocols for trauma analysis. Acta radiologica, 56 (7), 873-880.
- Godt, J. C., Eken, T., Schulz, A., Johansen, C. K., Aarsnes, A., & Dormagen, J. B. (2018). Triple-split-bolus versus single-bolus CT in abdominal trauma patients: a comparative study. . Acta radiologica, 59 (9), 1038-1044.
- Hakim, W., Kamanahalli, R., Dick, E., Bharwani, N., Fetherston, S., & Kashef, E. (2016). Trauma whole-body MDCT: an assessment of image quality in conventional dual-phase and modified biphasic injection.. The British journal of radiology, 89 (1063), 20160160-.
- Kim, Y. H., Kim, M. J., Shin, H. J., Yoon, H., & Lee, M. J. (2017). Simplified split-bolus intravenous contrast injection technique for pediatric abdominal CT. Clinical imaging, 46, 28-32.
- Leung, V., Sastry, A., Woo, T. D., & Jones, H. R. (2015). Implementation of a split-bolus single-pass CT protocol at a UK major trauma centre to reduce excess radiation dose in trauma pan-CT. Clinical radiology, 70 (10), 1110-1115.
- The Royal College of Radiologists, Ref No. BFCR (2014). Paediatric trauma protocols. BFCR , 14 (8), .-..
- Thomas, K. E., Mann, E. H., Padfield, N., Greco, L., BenDavid, G., & Alzahrani, A. (2015). Dual bolus intravenous contrast injection technique for multiregion paediatric body CT. European radiology, 25 (4), 1014-1022.
- Yaniv, G., Portnoy, O., Simon, D., Bader, S., Konen, E., & Guranda, L. (2013). Revised protocol for whole-body CT for multi-trauma patients applying triphasic injection followed by a single-pass scan on a 64-MDCT. Clinical radiology, 68 (7), 668-675.
Evidence tabellen
Evidencetabellen
Research question: Is it safe to use a split-bolus protocol compared to a single bolus protocol in children with potential multiple trauma eligible for CT-thorax and/or CT-abdomen?
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics 2 |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) 3
|
Follow-up |
Outcome measures and effect size 4 |
Comments |
Godt, 2018 |
Type of study: observational study
Setting and country: retrospective study, Norway.
Funding and conflicts of interest: The author(s) declare no potential conflicts of interest with respect to the research, authorship, and/or publication. This research received no specific grant from any funding agency in the public, commercial or not-for-profit sectors. |
Inclusion criteria: patients aged>16 years who underwent triple-split-bolus-CT (TS-CT) of the thorax and abdomen and who had portal venous-CT (PV-CT) of the abdomen within six weeks after the TS-CT.
Exclusion criteria: Severely injured patients who underwent a dual phase CT with arterial and PV phase due to suspected active bleeding were not part of our study population.
N total at baseline: 35 patients Important prognostic factors2: Median age of 41 years (range 18-84).
Sex: 8 women, 27 men.
Median injury severity score was 19 (range 4-55).
31 patients (88.6%) were examined due to blunt trauma injury and four patients (11.4%) due to penetrating injury.
Groups comparable at baseline? Same group who underwent the intervention and comparison. |
Describe intervention (treatment/procedure/test): Triple-split-bolus-CT (TS-CT)
The TS-CT examination was performed as one scan of the thorax and abdomen after a non-enhanced scan of head and cervical spine. We administered three intravenous contrast boluses (total 175mL contrast) with saline chases at different points of time for enhancement of the urinary tract, the abdominal organs, and the large arterial vessels. The first bolus consisted of 20mL intravenous contrast medium followed by a 30-mL saline chase, both at a flow rate of 3 mL/s. At least 5 min after, the second bolus of 100mL contrast media was injected at a flow rate of 5 mL/s, followed by a 45-mL saline chase (flow rate 6 mL/s). After a delay of 32 s, the third bolus of 55mL contrast medium was administered followed by a 55-mL saline chase, both injected at a rate of 5 mL/s. Hereafter, the CT scan was initiated by manual bolus tracking with the region of interest (ROI) in the descending aorta.
|
Describe control (treatment/procedure/test): Portal-venous CT (PV-CT)
The PV-CT had a fixed delay of 85 s. A contrast dose of 2mL contrast/kg body weight was administered followed by a 50-mL saline chase, both at a flow rate of 4 mL/s. Contrast dose applied in the PV-CT group was 149mL (mean). |
Length of follow-up: Not reported.
Loss-to-follow-up: None.
Incomplete outcome data: None.
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available): There were 24 (ten hepatic, nine splenic, five renal) organ injuries visible in the TS-CT group and 18 (eight hepatic, seven splenic, one pancreatic, two renal) organ injuries visible in the PV-CT group, according to consensus.
False negatives: One pancreatic and one liver injury were not visible in the TS-CT =2/26 = 7.7%
Three liver injuries, three renal injuries, and two splenic injuries were no longer visible on the PV-CT. = 8/26 = 30.7%
Diagnostic image quality: no significant difference in image quality between the two protocols were reported.
Complications: not reported. |
This study was not performed in children.
Two radiologists with more than ten years of experience in trauma imaging evaluated the images independently for injuries of liver, spleen, pancreas, and kidneys according to the Organ Injury Scale.
Time between the two tests: Median interval between TS-CT and PV-CT was five days (range 0–42 days).
There was no significant difference between the two protocols regarding image quality.
|
Hakim, 2016 |
Type of study: observational study
Setting and country: retrospective, UK
Funding and conflicts of interest: not reported. |
Inclusion criteria: patients with major trauma. Only patients arriving between 9.00 and 17.00 on weekdays.
Exclusion criteria: Abandoned studies and those with significant metal or arm streak artefact were excluded from analysis.
N total at baseline: Intervention: 40 (2 groups of 20) Control: 20
Important prognostic factors2: In total, 46 males, 14 females, aged 43.8 (SD 21.5)
For example age ± SD: I - B: 47.9 I – C: 38 C: 42.9
58% of the 60 studies demonstrated traumatic injury (similar in each group).
Groups comparable at baseline? |
Describe intervention (treatment/procedure/test):
Two biphasic injection protocols
Group B, biphasic protocol: an i.v. injection of 65-ml contrast 21 medium was commenced at a rate of 1.5 ml s ; after completion at 43 s, a second 65-ml contrast bolus was started at a rate of s21 3.5 ml. A single spiral acquisition or “Combi-scan” was made “at approximately 60 s.
Group C, modified biphasic protocol: the two contrast boluses were commenced at the same times as in Group B, but there was a further 9-s delay before acquiring images (total delay 70 s). |
Describe control (treatment/procedure/test):
Conventional arterial and portal venous (PV) phase multidetector CT.
Group A, conventional protocol: an i.v. injection of 90-ml s2 contrast medium was given at a rate of 3.5 ml 1. Two spiral acquisitions were made—the first at 30 s to obtain an arterial phase study and the second at 70 s to obtain a PV phase study. |
Length of follow-up: Not reported.
Loss-to-follow-up: NA
Incomplete outcome data: NA
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available): False negatives: No injuries were considered “missed” on the review of follow-up studies, subsequent clinical dialogue or discharge summaries.
Diagnostic image quality: all studies were considered to be of satisfactory diagnostic quality (score ≥3). The conventional protocol, considered the ‘gold standard’ produced the best quality images. When comparing the single bolus with the biphasic protocols, a statistically significant higher ratio of studies were of excellent (score 5) rather than good (score 4) diagnostic quality. However, when comparing the number of studies which were good or excellent (score 4 or 5) across each group, there was no significant difference.
Complications: not reported. |
|
Beenen, 2015 |
Type of study: observational study
Setting and country: prospective, NL
Funding and conflicts of interest: not reported |
Inclusion criteria: All consecutive polytrauma patients who were admitted during day time were eligible.
Exclusion criteria: age <18 years, known pregnancy, patients referred from other hospitals or any patient judged too unstable to undergo scanning and requiring resuscitation or immediate operation.
N total at baseline: Intervention: 10 (group C) Control: 10 (group A)
Important prognostic factors2: For example age ± SD: I: 60.5 (21.1) C: 52.6 (23.2)
Sex: I: 8/2 C: 6/4
Groups comparable at baseline? Redelijk |
Describe intervention (treatment/procedure/test):
Group C. Split Bolus. Equal to Group A, but with split bolus technique: non-contrast enhanced CT of the brain and cervical spine, followed by repositioning of the arms alongside the head and scanning the torso with a fixed delay split bolus: at 60 sec before start of the CT 80 ml intravenous contrast medium at a rate of 4 ml/s and saline chase, followed at 20 seconds before start of the CT by 40 ml contrast medium at a rate of 5 ml/s and saline chase.
|
Describe control (treatment/procedure/test):
Group A. Conventional total-body trauma CT. Non-contrast enhanced CT brain and cervical spine with arms alongside the patient, after which arms were elevated and positioned alongside the head followed by CT of chest / abdomen/ pelvis after administration of 100 ml intravenous contrast medium at a rate of 4 ml/s in the venous phase, started after 60 seconds. |
Length of follow-up: All patients were followed during the complete hospital stay.
Loss-to-follow-up: NA
Incomplete outcome data: NA
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
False negatives: not reported.
Diagnostic image quality: reported an nearly excellent (score 5) overall quality in the split bolus group and good (score 4) overall quality in the group that received the conventional protocol. In particular, the image quality of the abdominal aorta was higher in the group that received the split bolus protocol in comparison with the conventional protocol (good (4.17) versus. satisfactory (3.27), p = 0.014).
Complications: not reported. |
Group B. One volume contrast CT. Non-contrast enhanced CT of the brain, followed by a contrast enhanced volume-CT from skull base until the pubic symphysis, 4 ml/s with fixed delay of 30 seconds and arms alongside the body. Cervical spine was included into this torso scan, with the upper abdomen generally scanned in a late arterial phase.
Overall quality was rated nearly excellent (4.75) in the split bolus Group C, good (4.1) in the conventional Group A, and more than satisfactory in the one volume Group B (3.38). |
Leung, 2015 |
Type of study: observational study
Setting and country: retrospective, UK
Funding and conflicts of interest: not reported. |
Inclusion criteria: all trauma patients over the age of 18 who underwent pan-CT.
Exclusion criteria: young age.
N total at baseline: Intervention: 78 Control: 73
Important prognostic factors2: age ± SD: I: mean age 47.1 years C: mean age 44.3 years
Sex: I: 58 men C: 58 men Groups comparable at baseline? yes |
Describe intervention (treatment/procedure/test):
Split bolus protocol
In the split-bolus protocol, only a plain scan of the head was performed, as the cervical spine acquisition was acquired with the thorax, abdomen, and pelvis.
The split-bolus protocol was performed from the Circle of Willis to the pubic symphysis using a contrast medium injection of 65 ml at 2 ml/s (for solid-organ enhancement) followed by an 85 ml bolus at 3.5 ml/s after a 10 seconds delay (arterial enhancement), then a 30 ml saline flush at 3.5 ml/s. The total injection time for this protocol was 77 seconds. The single-pass acquisition was started 77 seconds after initiation of contrast medium injection. |
Describe control (treatment/procedure/test):
Dual-phase protocol
In the traditional protocol, a plain scan of the head and cervical spine were performed first.
The conventional trauma protocol included two phases; a bolus-tracking arterial phase acquisition from lung apices to the pubic symphysis triggered at 100 HU in the descending aorta, followed by a manually triggered venous phase from the diaphragm to the pubic symphysis acquired 50 seconds after completion of the arterial acquisition. In this protocol, an injection of 100 ml contrast material at a rate of 4 ml/s was given with a saline flush of 50 ml at a rate of 4 ml/s. |
Length of follow-up: Not reported.
Loss-to-follow-up: Not reported.
Incomplete outcome data: Not reported.
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
False negatives: not reported.
Complications: not reported.
|
One disadvantage of the split-bolus protocol is the higher contrast medium dose required; however, given the young age of this population, the renal effects of iodinated contrast medium is of less concern.
|
Yaniv, 2013 |
Type of study: observational study
Setting and country: retrospective, Israel
Funding and conflicts of interest: not reported. |
Inclusion criteria: all CT examinations of consecutive multi trauma patients were included.
Exclusion criteria: Exclusion criteria included patient’s age below 18 years, inability of raising the patient’s arms, And the patient having been transferred from another hospital.
N total at baseline: Intervention: 40 Control: 42
Important prognostic factors2: age ± SD: I: mean age 47.3 years (range 18-88) C: mean age 38.1 years (range 18-87)
Groups comparable at baseline? yes
|
Describe intervention (treatment/procedure/test):
In both the conventional and revised protocols an unenhanced examination of the head and neck and upper abdomen starting at the lower chest and ending at the caudal tip of the liver was performed first.
Revised protocol This was followed by a single-phase craniocaudal spiral acquisition of the chest abdomen and pelvis, which started at the middle of the seventh cervical vertebra and ended at the proximal femurs. The triphasic injection protocol consisted of an injection of 80 ml contrast material at a rate of 3 ml/s (iomeprol, 350 mg iodine/ml, Iomeron 350, Braco), a delay of 13 s, another 50 ml contrast medium injected at a rate of 4 ml/s, followed finally by 30 ml saline at the same rate. The scan started 75 s after initiation of the first injection. The total volume of contrast medium was increased in this protocol when divided into two injections in order to obtain good vascular enhancement.
Conventional protocol The conventional trauma protocol included two phases: chest angiography starting at the middle of the seventh cervical vertebrae and ending at the caudal level of the kidneys, and porto-venous abdomen and pelvis scanning starting just above the diaphragm and ending at the proximal femurs. In this protocol, an injection of 90 ml contrast material (iomeprol, 350 mg iodine/ml, Iomeron 350, Barco, Milano Italy) at a rate of 4 ml/s was followed by another injection of 30 ml saline at a rate of 4 ml/s (Table 1). The chest angiographic CT acquisition started by bolus-tracking, and it was followed by a scan of the abdomen. This latter scan started 70 s after the beginning of the first injection with a section thickness of 3 mm and an increment of 3 mm. |
Describe control (treatment/procedure/test):
The control group consisted of patients who went CT angiography of the abdomen for reasons other than trauma.
The abdominal angiographic protocol of the control group included an unenhanced examination of the abdomen and a single angiographic acquisition of the abdomen and pelvis starting at the dome of the diaphragm and ending at the proximal femurs. This group was included in the study in order to compare the abdominal intravascular attenuation values in an arterial phase scan with those in the conventional and revised protocol. This protocol consisted of an injection of 90 ml contrast material at a rate of 4 ml/s followed by an injection of 30 ml saline at the same rate. Scanning was initiated by bolus tracking. The section thickness was 2 mm and the increment was 1 mm. |
Length of follow-up: Not reported.
Loss-to-follow-up: Not reported.
Incomplete outcome data: Not reported.
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
False negatives: not reported.
Diagnostic image quality: Overall, a significantly higher score was given to the revised protocol compared to the conventional protocol by both reviewers (2.95 versus. 2.46 and 2.59 versus. 2.08).
Conventional: 18.2 +/- 8.2 (chest, abdomen and pelvis) Revised protocol: 12.4 +/- 4.4 mSv (chest abdomen and pelvis)
Complications: not reported.
|
|
Notes:
- Prognostic balance between treatment groups is usually guaranteed in randomized studies, but non-randomized (observational) studies require matching of patients between treatment groups (case-control studies) or multivariate adjustment for prognostic factors (confounders) (cohort studies); the evidence table should contain sufficient details on these procedures.
- Provide data per treatment group on the most important prognostic factors ((potential) confounders).
- For case-control studies, provide sufficient detail on the procedure used to match cases and controls.
- For cohort studies, provide sufficient detail on the (multivariate) analyses used to adjust for (potential) confounders.
Risk of bias table for intervention studies (observational: non-randomized clinical trials, cohort and case-control studies)
Study reference
(first author, year of publication) |
Bias due to a non-representative or ill-defined sample of patients?1
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to insufficiently long, or incomplete follow-up, or differences in follow-up between treatment groups?2
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to ill-defined or inadequately measured outcome ?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate adjustment for all important prognostic factors?4
(unlikely/likely/unclear) |
Godt, 2018 |
Likely “The authors accepted a selection bias due to the fact that all patients included had the indication for a PV-CT”. |
Unlikely
|
Likely The range in time interval between the two tests is 0-42 days. A delay of 42 days may result in a higher number of false negatives for PV-CT. |
Unlikely
|
Hakim, 2016 |
Unlikely Consecutive patients were included and excluded patients were justified. |
Unlikely |
Unlikely
|
Unlikely
|
Beenen, 2015 |
Unlikely Consecutive patients were included. |
Unlikely |
Unlikely
|
Unlikely
|
Leung, 2015 |
Unlikely Selection bias was not significant as the choice of imaging protocol was made based on which consultant radiologist was on-call rather than patient factors. |
Unlikely
|
Unlikely
|
Unlikely
|
Yaniv, 2013 |
Unlikely Consecutive patients were included. |
Unlikely |
Unlikely
|
Unlikely
|
- Failure to develop and apply appropriate eligibility criteria: a) case-control study: under- or over-matching in case-control studies; b) cohort study: selection of exposed and unexposed from different populations.
- Bias is likely if: the percentage of patients lost to follow-up is large; or differs between treatment groups; or the reasons for loss to follow-up differ between treatment groups; or length of follow-up differs between treatment groups or is too short. The risk of bias is unclear if: the number of patients lost to follow-up; or the reasons why, are not reported.
- Flawed measurement, or differences in measurement of outcome in treatment and control group; bias may also result from a lack of blinding of those assessing outcomes (detection or information bias). If a study has hard (objective) outcome measures, like death, blinding of outcome assessment is not necessary. If a study has “soft” (subjective) outcome measures, like the assessment of an X-ray, blinding of outcome assessment is necessary.
- Failure to adequately measure all known prognostic factors and/or failure to adequately adjust for these factors in multivariate statistical analysis.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-03-2022
Laatst geautoriseerd : 01-03-2022
Geplande herbeoordeling :
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de radiologische diagnostiek bij de acute trauma-opvang van kinderen.
Werkgroep
- Drs. J. (Joost) van Schuppen, radioloog, Amsterdam UMC te Amsterdam, NVvR (voorzitter)
- Drs. M.H.G. (Marjolein) Dremmen, radioloog, Erasmus MC te Rotterdam, NVvR (voorzitter)
- Dr. R. (Roel) Bakx, kinderchirurg, Amsterdam UMC te Amsterdam, NVvH
- Drs. L.G.J. (Linda) Bel, SEH-arts, Noordwest Ziekenhuisgroep te Alkmaar, NVSHA
- Drs. I.G.J.M. (Ivar) de Bruin, traumachirurg, UMC Utrecht te Utrecht, NVvH (voorzitter)
- Ir. D.J.W. (Dennis) Hulsen, klinisch fysicus, Jeroen Bosch Ziekenhuis te Den Bosch, NVKF
- Drs. M. (Maayke) Hunfeld, kinderneuroloog, Erasmus MC te Rotterdam, NVN
- Drs. D.R.J. (Dagmar) Kempink, orthopeed, LUMC te Leiden en Erasmus MC te Rotterdam, NOV
- Drs. M.J. (Maeke) Scheerder, radioloog, Amsterdam UMC te Amsterdam, NVvR
- Dr. A. (Annelie) Slaar, radioloog, Dijklander Ziekenhuis te Hoorn, NVvR
- Drs. L. (Linda) van Wagenberg, anesthesioloog-kinderintensivist, UMC Utrecht te Utrecht – onder volledig mandaat van Prof. dr. J.B.M. (Job) van Woensel, kinderintensivist, Emma Kinderziekenhuis Amsterdam UMC, NVK
klankbordgroep:
- Dr. L.N.A. (Leon) van Adrichem, plastisch chirurg, Velthuis kliniek te Rotterdam en Den Haag, NVPC
- Dr. D.R. (Dennis) Buis, neurochirurg, Amsterdam UMC te Amsterdam, NVvN
- Drs. M.M.A.C. (Martine) van Doorn, interventieradioloog, NVvR
- Dr. L. Dubois, (Leander) MKA-chirurg, Amsterdam UMC te Amsterdam, NVMKA
- Dr. M.J.W. (Marcel) Greuter, klinisch fysicus, UMCG te Groningen, NVKF
- Dr. L.A. (Luitzen) Groen, kinderuroloog, Amsterdam UMC te Amsterdam, NVU
- Drs. M. (Miranda) Prins, anesthesioloog-intensivist, Isala te Zwolle, NVA
Met ondersteuning van
- Drs. K. (Kristie) Venhorst, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. R. (Romy) Zwarts - van de Putte, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. M. (Miriam) van der Maten, junior literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Schuppen |
Radioloog, Amsterdam UMC, locatie AMC |
- Lid bestuur sectie kinderradiologie NVvR - Lid bestuur Stichting Bevordering Kinderradiologie (SBKR) |
Geen 6-5-2019 |
Geen actie vereist, geen relevante belangen |
Dremmen |
Radioloog, Erasmus MC (kinderradiologie) |
- 2 dagen cursus gegeven over kindertrauma (betaald) |
Geen 26-4-2019 |
Geen |
Bruin, de |
Traumachirurg, UMC Utrecht |
- ATLS instructeur - Lid diverse beroepsverenigingen: NVvH, NVT, AO-trauma, ESTES, OTA |
Geen 24-5-2019 |
Geen |
Slaar |
Radioloog, Dijklander ziekenhuis, locatie Hoorn |
- Eigenaar Diagnose in beeld: 3-wekelijkse radiologische casuïstiek per app of per e-mail (onbetaald) |
Geen 24-4-2019 |
Geen |
Scheerder |
Radioloog, Amsterdam UMC, locatie AMC |
- Voorzitter sectie Acute Radiologie Nederland (onbetaald) - Voorzitter Richtlijn initiële radiodiagnostiek bij volwassen traumapatiënten (betaald) |
Geen 1-5-2019 |
Geen |
Bakx |
Kinderchirurg, Amsterdam UMC |
- Bestuurslid SHK (onbetaald) - Voorzitter richtlijnencommissie NVvH (onbetaald) |
Geen 4-6-2019 |
Geen |
Hunfeld |
Neuroloog – kinderneuroloog, Erasmus MC – Sophia kinderziekenhuis |
- |
Geen 1-5-2019 |
Geen |
Kempink |
Kinder-orthopaedisch chirurg – traumatoloog werkzaam in: Erasmus MC - Sophia Kinderziekenhuis (70%) en LUMC (30%) |
- |
Geen 9-5-2019 |
Geen |
Wagenberg, van |
Anesthesioloog- kinderintensivist , Wilhelmina kinderziekenhuis |
- |
Geen 23-7-2019 |
Geen |
Bel |
SEH-arts, Noordwest Ziekenhuisgroep |
- |
Geen 8-7-2019 |
Geen |
Hulsen |
Klinisch Fysicus, Jeroen Bosch Ziekenhuis |
- Externe promovendus, MUMC+ (onbetaald) - Secretaris commissie stralingshygiëne, NVKF (onbetaald) |
Geen 6-10-2019 |
Geen |
Woensel, van |
Hoofd PICU Amsterdam UMC |
- |
Geen |
Geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Stichting Kind en Ziekenhuis heeft input gegeven in de schriftelijke Invitational conference. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen (zie kop Waarden en voorkeuren van patiënten). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Stichting Kind en Ziekenhuis en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten bij de radiologische diagnostiek bij de acute trauma-opvang van kinderen. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door: LNAZ, NAPA, NHG, NOV, NVK, NVKMA, NVN, NVNN, NVZ, NVvH, NVvR, Stichting Kind en Ziekenhuis, V&VN, ZiNL en ZN via een schriftelijke knelpuntenanalyse. De aangedragen knelpunten (zie bijlage 1) is besproken in de werkgroep. Op basis van de verkregen input zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
Definitie |
|
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE-gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de aan de werkgroep deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en aan Stichting Kind en Ziekenhuis voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.