Initiatief: NVvP Aantal modules: 35

Antidepressants (SNRIs, SSRIs, NaSSaS, RIMAs, TCAs, MAIOs)

Uitgangsvraag

What are the benefits and risks of anti-depressants (SNRIs, SSRIs, NaSSaS, RIMAs, TCAs, MAIOs), compared with placebo for patients with PTSS?

Aanbeveling

Start een behandeling voor PTSS niet met farmacotherapie.

 

Overweeg farmacotherapie alleen voor een symptoomgerichte aanpak

  • bij ernstige PTSS klachten,
  • bij onvoldoende respons op psychologische behandeling als er geen directe toegang tot psychologische behandeling is.

Wees te allen tijde zeer terughoudend met het voorschrijven van benzodiazepines.

 

Hanteer altijd het principe van gezamenlijke besluitvorming (‘shared decision making’) bij het indiceren, voorschrijven en het al dan niet continueren van farmacotherapie.

 

Voorzie de patiënt van adequate informatie over de medicatie, zoals dosering, instructies, voorlichting, waarschuwingen, effecten, bijwerkingen en afbouwschema.

 

Monitor de respons en overweeg een andere vorm van (symptoomgerichte) farmacotherapie bij onvoldoende respons

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

De wetenschappelijke onderbouwing voor de effectiviteit van de meeste farmacotherapeutische middelen bij de behandeling van PTSS is overwegend zwak. De huidige onderzoeken slagen er niet in overtuigend aan te tonen dat deze middelen daadwerkelijk effectief zijn in het verlichten van PTSS-symptomen (Williams et al., 2022).

 

Hoewel er soms enig bewijs voor effectiviteit bestaat, is dit vaak onvoldoende om tot duidelijke conclusies te komen, grotendeels vanwege de beperkingen in de studieopzet, zoals korte behandelperioden, gebrekkige randomisatie, kleine steekproeven en inconsistente resultaten. Zo zijn de behandelperioden vaak te kort om een volledig beeld te krijgen van de effectiviteit van de middelen op lange termijn. Daarnaast is er sprake van onduidelijkheid en problemen met betrekking tot de randomisatie en de toewijzing van behandelingen, wat kan leiden tot vertekeningen in de resultaten. Ook zijn de onderzoeksgroepen vaak te klein, wat de statistische kracht van de bevindingen vermindert en de betrouwbaarheid van de resultaten in twijfel trekt. De brede betrouwbaarheidsintervallen wijzen op een aanzienlijke mate van onzekerheid, en de onderzoeksresultaten zijn vaak heterogeen, wat betekent dat er veel variatie is tussen de bevindingen van verschillende studies. Bovendien lijkt het percentage uitvallers tijdens de behandeling vergelijkbaar te zijn tussen de verschillende onderzochte middelen en placebo, wat de bewijskracht voor effectiviteit verder ondermijnt.

 

Er werden geen resultaten gerapporteerd voor de uitkomstmaat ‘loss of diagnosis’. De gevolgen voor de kwaliteit van leven werden slechts beperkt gerapporteerd en alleen voor de alfablokker prazosine, waarbij geen effect op de vermindering van PTSS symptomen werd gevonden in vergelijking met placebo. Uit onze analyse blijkt dat er geen overtuigend bewijs is dat farmacotherapie een klinisch effectieve behandelmethode is voor PTSS-patiënten.

 

Deze bevindingen suggereren dat de positie van farmacotherapie ten opzichte van de eerdere richtlijn heroverwogen moet worden. Benzodiazepinen nemen hierin een opmerkelijke positie in, aangezien ze nog steeds veelvuldig worden voorgeschreven. Er zijn echter aanwijzingen uit studies dat het gebruik van benzodiazepinen het risico op het ontwikkelen van PTSS kan verhogen (Campos, 2022). Bovendien bieden benzodiazepinen geen langdurige of effectieve oplossing voor de behandeling van PTSS (Guina, 2015).

Vanwege de risico's op afhankelijkheid en het gebrek aan substantiële ondersteuning voor de effectiviteit ervan, wordt geadviseerd uiterst terughoudend te zijn bij het gebruik van benzodiazepines als onderdeel van de behandeling van PTSS. Het terugdringen van het voorschrijven van benzodiazepinen kan effectief worden gerealiseerd door het bevorderen van alternatieve behandelingsopties die bewezen effectief zijn. Bovendien kan ondersteuning worden geboden voor het stoppen met benzodiazepinen door verschillende afbouwstrategieën aan te bieden.

 

Kwaliteit van het bewijs

I Vergelijking van Farmacotherapie en Placebo

Placebo-gecontroleerde gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (RCT's) spelen een belangrijke rol in het klinisch onderzoek naar de behandeling van PTSS. Dit komt vooral door de noodzaak om objectief bewijs te verzamelen over de effectiviteit van nieuwe therapieën. RCTs zijn essentieel voor het verkrijgen van regelgevende goedkeuring voor nieuwe medicijnen. Bovendien bieden ze een consistente vergelijkingsbasis om de werkzaamheid van verschillende behandelingen te beoordelen.

Echter, uit de studies blijkt dat RCT’s in het onderzoek naar farmacotherapie voor PTSS ook nadelen hebben. Een van deze nadelen is de vaak korte duur van de behandeling in vergelijking met placebo in de meeste studies. Daarnaast richt farmacotherapie zich mogelijk niet altijd op de achterliggende biologische mechanismen die een rol spelen bij PTSS. PTSS is een complexe aandoening met biologische, psychologische en sociale componenten, waardoor een enkele farmacologische interventie niet alle onderliggende mechanismen en de diversiteit aan symptomen effectief kan aanpakken.

 

II Voortschrijdend inzicht vergelijking tussen Farmacotherapie en Psychotherapie

In recente jaren heeft er een opmerkelijke verschuiving plaatsgevonden in de opzet van verschillende nieuwe studies naar de behandeling van PTSS. De traditionele RCT's met placebo worden aangevuld of vervangen door directe vergelijkingen tussen farmacotherapie en psychotherapie. Deze benadering erkent de noodzaak om de effectiviteit van medicatie in relatie tot niet-farmacologische behandelingen te beoordelen.

 

Recent gepubliceerde onderzoeken, waaronder een meta-analyse door Sonis en Cook (2019), hebben geprobeerd deze twee behandelmodaliteiten te vergelijken, maar vonden onvoldoende bewijs om een duidelijk verschil in effectiviteit tussen SSRI's en traumagerichte psychotherapieën voor het verminderen van PTSS-symptomen aan te tonen. Ondanks enige kritiek op de gebruikte studies vanwege potentiële bias en bovengenoemde beperkingen, bieden ze waardevolle inzichten en richtingen voor toekomstig onderzoek.

 

Bijvoorbeeld, het werk van Rauch (2019), dat juist geen significante verschillen vond tussen behandeling met sertraline en 'prolonged exposure' therapie na 24 weken, en Zoellner (2019), die de invloed van patiëntvoorkeur op behandeluitkomsten belichtte, tonen aan dat zowel medicatie als psychotherapie effectief kunnen zijn voor PTSS. Deze bevindingen benadrukken het belang van het betrekken van patiënten bij de keuze van hun behandeling om therapietrouw en uiteindelijk de effectiviteit van de behandeling te bevorderen.

 

Onderzoek naar toevoeging van farmacotherapie bij psychotherapie is schaars. De huidige resultaten van farmacologische augmentatie zijn over het algemeen gemengd en heterogeen voor de farmacologische middelen die in meer dan één studie zijn getest. Aanvullende studies en replicaties zijn nodig om te identificeren welke farmacologische middelen effectief zijn, in welke combinaties, en om patiëntgroepen te identificeren die het meeste baat hebben bij een op maat gemaakte behandeling van PTSS (Meister, 2023). Recent onderzoek naar de toevoeging van MDMA bij de psychotherapeutische behandeling van PTSS is veelbelovend maar nog niet voldoende implementeerbaar in de klinische praktijk (Hoskins, 2021).      

 

III Benadering voor inzet farmacotherapie

Het is van belang te erkennen dat, hoewel volgens onze vastgestelde criteria de medicijnen die we hebben onderzocht geen klinisch significante voordelen vertoonden ten opzichte van placebo, het toch belangrijk is om de waarde van farmacotherapie voor PTSS vanuit een andere invalshoek te beschouwen (Friedman en Bernardi, 2017). De behandeling van PTSS vormt namelijk een uitdaging voor clinici vanwege de complexe en heterogene aard van de stoornis (Brady, 2000; Galatzer-Levy & Bryant, 2013). PTSS omvat uit een breed scala aan symptomen, gegroepeerd in vier hoofdclusters, die zich zeer divers kunnen manifesteren. Deze diversiteit van de symptomen van PTSS heeft een aanzienlijke nadelige impact op de ontwikkeling van effectieve farmacotherapieën. Deze stoornis omvat een breed scala aan symptomen, waaronder angst, depressie, slaapproblemen, hyperarousal, nachtmerries, dissociatie, en stemmingswisselingen. Deze variatie in symptomen maakt het lastig om één enkele farmacologische behandeling te ontwikkelen die effectief is voor alle patiënten. Deze diversiteit benadrukt daarentegen juist wel de mogelijkheid van een symptoomgerichte benadering, die zich niet richt op de stoornis als geheel maar op de individuele symptoomclusters, zoals de symptomen waar de patient het meeste last heeft (Birkeland, 2020).

Zo ondersteunt de betrokkenheid van diverse neurobiologische systemen in de pathofysiologie van PTSS, zoals het serotonerge, GABA, glutamaat, dopamine, en noradrenaline systemen (Singewald, 2023), rationale voor een dergelijke gerichte farmacotherapeutische interventie. Een hierop gebaseerde meer symptoom/systeemgerichte aanpak kan richting geven aan interventies gericht op specifieke pathofysiologische mechanismen, en biedt daarmee mogelijke behandelopties die nauw aansluiten bij de individuele symptomatologie van PTSS-patiënten.

 

Een symptoomgerichte farmacotherapeutische benadering kan helpen om de intensiteit en frequentie van symptomen te verminderen. SSRI's kunnen effectief zijn in het verminderen van angst- en depressieve symptomen, terwijl andere medicijnen, zoals prazosine, nuttig zijn bij de behandeling van slaapstoornissen en nachtmerries (Boschloo, 2023; Reist, 2021; Zhang, 2020). Hoewel bijvoorbeeld een symptoomgerichte aanpak voor slaapproblemen bij PTSS de slaapkwaliteit aanzienlijk kan verbeteren, leidt dit niet altijd tot een volledige verlichting van het gehele klachtenbeeld of een vermindering van PTSS als geheel. Andere symptomen, zoals angst en hyperarousal, kunnen blijven bestaan en vereisen aanvullende behandelingen om het algehele herstel te bevorderen. Ofschoon onderzoek naar deze symptoomgerichte behandelaanpak ontbreekt, en terughoudenheid in het voorschrijven van deze medicatie op zijn plaats is, kan er in individuele gevallen voor gekozen worden op deze wijze de meest invaliderende en meest verstorende symptomen gericht aan te pakken.

 

Op deze manier kan het ook een mogelijkheid geven om patiënten in staat te stellen om deel te nemen aan andere vormen van behandeling, zoals psychotherapie. Voor sommige patiënten kunnen de symptomen van PTSS immers zo overweldigend zijn dat ze niet in staat zijn om te profiteren van therapieën zoals cognitieve gedragstherapie (CGT) of eye movement desensitization and reprocessing (EMDR). Door gericht deze symptomen te verminderen, kan medicatie patiënten ook helpen om meer betrokken en ontvankelijk te zijn voor deze behandelingen.

 

Het is belangrijk te benadrukken dat terwijl farmacotherapie niet de benadeling van voorkeur is, de klinische indruk bestaat dat er verschillende symptoomclusters zijn waarvoor  medicamenteuze interventies ingezet kunnen worden:

  • Angst en paniek: SSRI's zoals sertraline en paroxetine zijn effectief in het verminderen van algemene angstsymptomen;
  • Depressieve symptomen: SSRI's en SNRI's, inclusief venlafaxine, bieden ondersteuning bij depressieve symptomen;
  • Slaapproblemen en nachtmerries: alfa1-adrenerge antagonisten zijn effectief voor PTSS-gerelateerde nachtmerries, zoals bijvoorbeeld prazosine of doxazosine, of lage dosis quetiapine;
  • Hyperarousal en hypervigilantie, en psychotische symptomen: antipsychotica zoals quetiapine en olanzapine, risperidon of kort gebruik van propanolol kunnen deze symptomen verminderen;
  • Stemmingswisselingen: stemmingsstabilisatoren zoals lamotrigine, valproaat of topiramaat kunnen ingezet worden;
  • Dissociatieve symptomen: lamotrigine of antipsychotica, of naltrexon kunnen in sommige gevallen overwogen worden.

Sommige van de genoemde symptomen reagren vrij snel, en kunnen kortdurend zijn, zolas angst en paniek en interventie voor slaap, interventie gerricht op andere klachten vereisen en wat lager durende behnadeling (zolas stemming of depressieve symptomen). Het is belangrijk te benoemen dat er nog slechts weinig bekend is over de risico's op terugval, recidive van PTSS en de duurzaamheid van interventies. In het kader van gezamenlijke besluitvorming kunnen patiënten samen met hun zorgverlener beslissen om interventies af te bouwen, ondanks de onzekerheden die hieromtrent bestaan.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (geschreven door MIND)

 

Communicatie en bejegening bij farmacotherapie

 

Patiënten met PTSS ervaren vaak klachten zoals angst, nachtmerries, slaapproblemen, prikkelbaarheid, dissociatie en vermijdingsgedrag, die voortkomen uit onverwerkte trauma's. Psychotherapie speelt een centrale rol in de verwerking van trauma's, soms ondersteund door medicatie. Deze klachten, die zowel bio-psycho-sociale oorzaken en gevolgen hebben als variëren in ernst, vereisen een empathische en patiëntgerichte benadering in de behandeling.

 

Hoewel er geen medicatie tegen PTSS bestaat kan symptoomgerichte medicatie als verlichtend ervaren worden in het geval wanneer klachten als te heftig en/of te intrusief zijn. Hierbij is het belangrijk dat de zorgverlener(s) en de patiënt gezamenlijk tot een integraal behandelplan komen.

 

Bij het overwegen van farmacotherapie gericht op symptoomreductie bij (te) heftige PTSS-klachten:

  • Overweeg de inzet van psychofarmaca voor symptoomclusters als de ernst van de symptomen de traumabehandeling en de traumaverwerking in de weg zitten indien er geen alternatieven zijn voor ondersteuning.
  • Patiënten zijn gebaat bij een grondige voorlichting over effectiviteit (klinische relevantie) en over de specifieke werkzaamheid van medicatie, inclusief bijwerkingen en (klachten bij) afbouw van de medicatie.
  • Het is belangrijk om de langetermijneffecten van medicatie te erkennen en te communiceren, aangezien deze vaak niet uitgebreid in studies worden onderzocht.
  • Medicatie zo kort mogelijk, met een zo laag mogelijke dosering voorschrijven, inclusief een duidelijk afbouwplan. Tussendoor monitoren via regelmatige evaluaties en gezondheidschecks om het welzijn van de cliënt te waarborgen vanwege mogelijke bijwerkingen.
  • Alternatieve ondersteuningsopties, zoals WRAP-cursussen en lotgenotencontact, bieden aanvullende hulpbronnen.
  • Gebruik de beschikbare begeleidingsmogelijkheden binnen de GGZ en huisartspraktijken, zoals ondersteuning door POH-GGZ en herstelcoaches.
  • Versterk het netwerk van de patiënt, inclusief netwerkpsychiatrie, om een ondersteunende omgeving te creëren.

In crisissituaties:

Beperk medicatie tot noodzakelijke gevallen. Patiëntervaringen tonen aan dat menselijk contact en ondersteuning essentieel zijn bij het overwinnen van een crisis.

 

Kosten (middelenbeslag)

 

Veel van de farmacotherapeutische opties voor PTSS worden off-label voorgeschreven, wat betekent dat ze worden gebruikt voor doeleinden buiten de indicaties waarvoor ze oorspronkelijk zijn goedgekeurd door regelgevende instanties. Bovendien zijn veel van deze medicijnen generiek, wat betekent dat ze geen patentbescherming meer hebben en over het algemeen tegen lagere kosten beschikbaar zijn. Deze factoren kunnen leiden tot aanzienlijke kostenbesparingen in de gezondheidszorg, vooral in situaties waar de budgetten beperkt zijn. Daarnaast vergroten lagere kosten de toegankelijkheid van behandelingen, waardoor een breder scala aan patiënten betaalbare toegang heeft tot noodzakelijke medicatie.

 

Desalniettemin vereist het off-label gebruik van medicatie zorgvuldige overweging en monitoring. Hoewel deze praktijk het potentieel heeft om de behandelingsmogelijkheden voor PTSS te verbreden, is de effectiviteit en veiligheid van het medicijn voor de specifieke off-label toepassing niet altijd even grondig onderzocht als tijdens het initiële registratieproces. Dit betekent dat zorgverleners zich goed bewust moeten zijn van het bestaande bewijs voor de effectiviteit van een medicijn voor een bepaalde off-label indicatie, evenals van mogelijke risico's en bijwerkingen.

 

Daarnaast moeten voorschrijvers zich bewust zijn van de juridische implicaties en aansprakelijkheidskwesties die gepaard gaan met het off-label voorschrijven van medicijnen. Het is van belang dat artsen hun beslissingen om medicijnen off-label voor te schrijven baseren op solide wetenschappelijk bewijs en “best practices” en dat zij deze beslissingen zorgvuldig documenteren, rekening houdend met zowel de potentiële voordelen voor de patiënt als de mogelijke risico's.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

 

Over het algemeen wordt farmacotherapie gezien als een acceptabele behandeloptie (Watts, 2015; Simiola, 2015; Swift, 2017; Zoellner, 2019), mits de medicatie wordt voorgeschreven door een deskundige arts met ervaring op het gebied van PTSS-behandeling. Eén van de belangrijkste overwegingen bij het voorschrijven van deze medicatie betreft de potentiële bijwerkingen, die kunnen variëren afhankelijk van het specifieke medicament en de individuele reactie van de patiënt.

 

Voor een gedetailleerd inzicht in de mogelijke bijwerkingen van verschillende psychofarmaca verwijzen we naar het Farmacotherapeutisch Kompas. Deze bijwerkingen moeten zorgvuldig worden gemonitord door de behandelend arts om de veiligheid van de patiënt te waarborgen en het behandelproces zo effectief mogelijk te maken. Dit vereist een actieve en continue opvolging van de patiënt, waarbij eventuele bijwerkingen nauwgezet worden geobserveerd en behandeld. Het is van groot belang dat zorgverleners alert zijn op mogelijke bijwerkingen en deze bespreken met de patiënt, zodat zij goed geïnformeerd zijn en de juiste ondersteuning ontvangen tijdens hun behandeling.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Het ontbreekt aan wetenschappelijk bewijs voor de superioriteit van farmacotherapie ten opzichte van placebo in de behandeling van PTSS. Daarom wordt geadviseerd om de initiële behandeling van PTSS niet met farmacotherapie te beginnen. Deze aanpak erkent de waarde van psychologische interventies als eerstelijnsbehandeling voor PTSS, wat in lijn is met een brede consensus over hun effectiviteit. Daarnaast wordt sterk afgeraden om benzodiazepines voor te schrijven, gezien de potentiële risico's en beperkte effectiviteit in de behandeling van PTSS.

 

Farmacotherapie kan worden overwogen als een symptoomgerichte benadering, vooral in situaties van ernstige klachten, het ontbreken van een effectieve respons op psychologische interventies,  of wanneer de inzet van psychotherapeutische  behandelingen niet op korte termijn beschikbaar is. Hoewel het off-label gebruik van medicatie nieuwe behandelopties kan openen, blijft het gebrek aan specifiek onderzoek naar de effectiviteit en veiligheid bij PTSS een punt van zorg. Dit vraagt om een kritische wetenschappelijke attitude, een algemeen beleid van terughoudendheid en extra deskundigheid van de voorschrijver.

 

Het belang van gezamenlijke besluitvorming ('shared decision making') staat centraal bij het indiceren, voorschrijven en al dan niet continueren van farmacotherapeutische interventies, waarbij de patiënt een actieve rol speelt in het behandelproces. Dit respecteert de autonomie en voorkeur van de patiënt, wat bijdraagt aan een meer persoonlijke en effectieve behandelervaring. Hoewel dit principe ideaal is, kan de praktische uitvoering complex zijn, vooral wanneer patiënten aangeven moeite te hebben met het begrijpen van de nuances van hun behandelopties.

 

Patiënten dienen gedetailleerde en begrijpelijke informatie te ontvangen over de voorgeschreven medicatie, inclusief dosering, gebruiksinstructies, mogelijke bijwerkingen en een duidelijk afbouwschema. Deze informatieverstrekking dient als basis voor geïnformeerde toestemming en stelt patiënten in staat om weloverwogen keuzes te maken over hun behandeling.

 

De respons op farmacotherapie dient goed te worden gemonitord en, indien nodig, de behandelstrategie dient aangepast door eventueel over te stappen op een alternatieve vorm van (symptoomgerichte) farmacotherapie bij een onvoldoende respons. Deze aanpak waarborgt een adaptieve en responsieve behandeling die is afgestemd op de individuele behoeften en vooruitgang van de patiënt. De noodzaak voor continue monitoring en potentieel aanpassen van de behandeling kan echter ook als belastend worden ervaren door zowel patiënten als zorgverleners, en vereist aanzienlijke middelen.

Onderbouwing

1.1.1 TCAs versus placebo

Very low GRADE

 

It is unclear whether amitriptyline and imipramine result in a decrease in PTSS symptoms compared to placebo.

 

 

 

Source: Davidson 1990, Kosten 1991

 

1.1.1 TCAs versus placebo

Very low GRADE

 

Amitriptyline and imipramine may result in more study drop-out compared to placebo, but the evidence is very uncertain.

 

 

 

Source: Davidson 1990, Kosten 1991

Description of studies

Williams (2022) is a Cochrane systematic review and meta-analysis of double-blind randomised controlled trials that compared pharmacotherapies with placebo in adults with PTSD. In this review a systematic search was performed in Cochrane, Medline, Embase and Psychinfo till November 13 2022. The review included a total of 66 RCTs (ranging from 13 days to 28 weeks, totaling 7442 participants, ages of participants ranging from 18 to 85 years), of which 54 RCTs were included in a meta-analysis.

 

Outcomes that were used in the guideline were reduction of PTSD symptoms as determined from the total score on the CAPS, treatment tolerability by dropout due to any cause, and quality of life. The results are summarized below.

 

Results

1.1 Anti-depressants

1.1.1 TCAs versus placebo

Loss of diagnosis PTSS

This was not reported.

 

Decrease in PTSS symptoms (continuous)

There was no evidence of a benefit for amitriptyline and imipramine compared to placebo for reducing total IES symptom severity (SMD −0.54 points, 95% CI −1.18 to 0.10; 2 trials, 74 participants; (Davidson 1990; Kosten 1991), There was moderate heterogeneity for the total IES symptom severity outcome (Chi 2 = 1.83, df = 1 (P = 0.18); I2 = 45%).

 

Drop-out

More participants dropped out of the amitriptyline and imipramine groups (34%) due to any cause when compared to placebo RR 0.79 (95%CI 0.62 to 0.99) (Davidson 1990; Kosten 1991).

 

Quality of life

Data on quality of life were not reported.

 

Level of evidence of the literature

Decrease in PTSS symptoms

The level of evidence regarding the outcome measure decrease in PTSS symptoms was very low; it was downgraded by two levels because of study limitations (-1) (many details about randomization and treatment allocation were unclear) and imprecision (-2) as minimal information size was not reached.

 

Drop-out

The level of evidence regarding the outcome measure drop-out was very low downgraded because of study limitations (-1) (many details about randomization and treatment allocation were unclear) and imprecision (-2) as minimal information size was not reached.

A systematic review of the literature was performed to answer the following question: What are the benefits and risks of pharmacotherapy compared with placebo for patients with PTSS?

 

P: Patients with PTSS confirmed diagnosis of PTSS by a professional (using CAPS)
I:

SSRI (citalopram, dapoxetine, escitalopram, fluoxetine, fluvoxamine paroxetine, sertraline);

anticonvulsants (carbamazepine, divalproex, lamotrigine, tiagabine, topiramate);

benzodiazepines (alprazolam, bromazepam, brotizolam, clobazam, clorazepinezuur, diazepam, flunitrazepam, flurazepam, loprazolam, lorazepam, lormetazepam, midazolam, nitrazepam, oxazepam, prazepam, remimazolam, temazepam, zolpidem, zopiclon);

antipsychotica (amisulpride, aripiprazole, brexpiprazol, cariprazine, clozapine, lurasidone, olanzapine, paliperidone, quetiapine, risperidone, sertindol, sulpiride, broomperidol, chloorprotixeen, flupentixol, fluspirileen, haloperidol, penfluridol, pimozide, pipamperone, zuclopentixol);

antidepressiva (bupropion, esketamine, vortioxetine, amitriptyline, clomipramine, dosulepine, doxepine, imipramine, maprotiline, nortriptyline, mianserine, mirtazapine);

alfablokkers (alfuzosine, doxazosine, fentolamine, silodosine, tamsulosine, terazosine, urapidil)

overig (promethazine)

C: Placebo
O:

Outcome measure: Critical: Loss of diagnosis PTSS, Decrease in PTSS symptoms (continuous),

Drop-out, Quality of life

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered loss of diagnosis PTSD and PTSD symptom decrease and as a critical outcome measure for decision making; and drop-out and quality of life as an important outcome measure for decision making.

 

The working group defined the outcome measures as follows:

Loss of diagnosis: using CAPS interview; no longer fulfilling diagnostic criteria (or using another clinical interview)

PTSD symptom decrease: decrease in CAPS score compared to baseline or another validated self-report instrument.

Drop-out: drop-out due to any reason

For quality of life, the working group did not define the outcome measure a priori but used the definition used in the studies.

The working group defined loss of diagnosis of 10% as clinically relevant.

  • PTSD symptom decrease: the working group defined >12 points on CAPS4 or 6 points on CAPS5 decrease as clinically relevant, which was similar or an SMD of 0.5 (Stefanovics, 2018).
  • Drop-out: The working group defined >20% drop-out as clinically relevant.

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until 05-09-2022. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 463 hits. Studies were selected based on the following criteria: systematic reviews, pharmacotherapy, about adults, PTSS (not anxiety disorders) and fulfilling the PICO. Studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text one study was used for the summary of literature.

 

Results

One systematic review was included in the analysis of the literature as it was most recent, complete and fulfilled the PICO (Williams, (2022). Study characteristics and results are summarized in the evidence tables. The assessment of the risk of bias is summarized in the risk of bias tables.

  1. Bajor, L. A., Balsara, C., & Osser, D. N. (2022). An evidence-based approach to psychopharmacology for posttraumatic stress disorder (PTSD)-2022 update. Psychiatry Research, 114840.
  2. Bedard-Gilligan, M., Lehinger, E., Cornell-Maier, S., Holloway, A., & Zoellner, L. (2022). Effects of cannabis on PTSD recovery: review of the literature and clinical insights. Current addiction reports, 9(3), 203-216.
  3. Blake D,Weathers F, Nagy L, Kaloupek D, Klauminzer G, Charney D,Keane T, Buckley TC: Clinician-Administered PTSD Scale (CAPS) Instructional Manual. West Haven, Conn, National Center for Posttraumatic Stress Disorder, Behavioral Science Division–Boston Neurosciences Division, 2000
  4. Bredemeier, K., Larsen, S., Shivakumar, G., Grubbs, K., McLean, C., Tress, C., & Thase, M. (2022). A comparison of prolonged exposure therapy, pharmacotherapy, and their combination for PTSD: What works best and for whom; study protocol for a randomized trial. Contemporary Clinical Trials, 119, 106850.
  5. Birkeland, M. S., Greene, T., & Spiller, T. R. (2020). The network approach to posttraumatic stress disorder: A systematic review. European Journal of Psychotraumatology, 11(1), 1700614. doi:10.1080/20008198.2019.1700614
  6. Britnell, S. R., Jackson, A. D., Brown, J. N., & Capehart, B. P. (2017). Aripiprazole for post-traumatic stress disorder: a systematic review. Clinical Neuropharmacology, 40(6), 273-278.
  7. Boschloo L, Hieronymus F, Lisinski A, Cuijpers P, Eriksson E. The complex clinical response to selective serotonin reuptake inhibitors in depression: a network perspective. Transl Psychiatry. 2023 Jan 21;13(1):19. Doi: 10.1038/s41398-022-02285-2. PMID: 36681669; PMCID: PMC9867733.
  8. Burback, L., Brémault-Phillips, S., Nijdam, M. J., McFarlane, A., & Vermetten, E. (2023). Treatment of Posttraumatic Stress Disorder: A State-of-the-art Review. Curr. Neuropharmacol.
  9. Campos, B., Vinder, V., Passos, R. B. F., Coutinho, E. S. F., Vieira, N. C. P., Leal, K. B., & Berger, W. (2022). To BDZ or not to BDZ? That is the question! Is there reliable scientific evidence for or against using benzodiazepines in the aftermath of potentially traumatic events for the prevention of PTSD? A systematic review and meta-analysis. Journal of Psychopharmacology, 36(4), 449-459.
  10. Davis, A. K., Xin, Y., Sepeda, N., & Averill, L. A. (2023). Open-label study of consecutive ibogaine and 5-MeO-DMT assisted-therapy for trauma-exposed male Special Operations Forces Veterans: prospective data from a clinical program in Mexico. The American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 49(5), 587-596.
  11. Du, R., Han, R., Niu, K., Xu, J., Zhao, Z., Lu, G., & Shang, Y. (2022). The multivariate effect of ketamine on PTSD: Systematic review and meta-analysis. Frontiers in psychiatry, 13, 813103.
  12. Feder, A., Rutter, S. B., Schiller, D., & Charney, D. S. (2020). The emergence of ketamine as a novel treatment for posttraumatic stress disorder. Advances in Pharmacology, 89, 261-286.
  13. Feder, A., Costi, S., Rutter, S. B., Collins, A. B., Govindarajulu, U., Jha, M. K., & Charney, D. S. (2021). A randomized controlled trial of repeated ketamine administration for chronic posttraumatic stress disorder. American Journal of Psychiatry, 178(2), 193-202.
  14. Friedman, M. J., & Bernardy, N. C. (2017). Considering future pharmacotherapy for PTSD. Neuroscience letters, 649, 181-185.
  15. Friedman, M. J., & Sonis, J. H. (2020). Pharmacotherapy for PTSD: What psychologists need to know.
  16. Galatzer-Levy, I.R., & Bryant, R.A. (2013). 636,120 ways to have posttraumatic stress disorder. Perspectives on Psychological Science, 8(6), 651-662. doi.org/10.1177/1745691613504115
  17. Giovanna, G., Damiani, S., Fusar-Poli, L., Rocchetti, M., Brondino, N., de Cagna, F., & Politi, P. (2020). Intranasal oxytocin as a potential therapeutic strategy in post-traumatic stress disorder: a systematic review. Psychoneuroendocrinology, 115, 104605.
  18. Guina, J., Rossetter, S. R., DeRhodes, B. J., Nahhas, R. W., & Welton, R. S. (2015). Benzodiazepines for PTSD: a systematic review and meta-analysis. Journal of Psychiatric Practice®, 21(4), 281-303.
  19. Hadlandsmyth, K., Bernardy, N. C., & Lund, B. C. (2022). Gender differences in medication prescribing patterns for veterans with posttraumatic stress disorder: A 10?year follow?up study. Journal of Traumatic Stress, 35(6), 1586-1597.
  20. Holder, N., Woods, A., Neylan, T. C., Maguen, S., Seal, K. H., Bernardy, N., & Cohen, B. E. (2021). Trends in medication prescribing in patients with PTSD from 2009 to 2018: a National Veterans Administration Study. The Journal of clinical psychiatry, 82(3), 32806.
  21. Hoskins, M. D., Sinnerton, R., Nakamura, A., Underwood, J. F., Slater, A., Lewis, C., & Clarke, L. (2021). Pharmacological-assisted Psychotherapy for Post Traumatic Stress Disorder: a systematic review and meta-analysis. European Journal of Psychotraumatology, 12(1), 1853379.
  22. Inslicht, S. S., Niles, A. N., Metzler, T. J., Lipshitz, S. A. L., Otte, C., Milad, M. R., & Neylan, T. C. (2022). Randomized controlled experimental study of hydrocortisone and D-cycloserine effects on fear extinction in PTSD. Neuropsychopharmacology, 47(11), 1945-1952.
  23. Khan, A. J., Bradley, E., O’Donovan, A., & Woolley, J. (2022). Psilocybin for trauma-related disorders. Disruptive Psychopharmacology, 319-332.
  24. Kindt, M., & Soeter, M. (2023). A brief treatment for veterans with PTSD: an open-label case-series study. Frontiers in Psychiatry, 14.
  25. Kitchiner, N. J., Lewis, C., Roberts, N. P., & Bisson, J. I. (2019). Active duty and ex-serving military personnel with post-traumatic stress disorder treated with psychological therapies: systematic review and meta-analysis. European journal of psychotraumatology, 10(1), 1684226.
  26. Krediet, E., Janssen, D. G., Heerdink, E. R., Egberts, T. C., & Vermetten, E. (2020). Experiences with medical cannabis in the treatment of veterans with PTSD: Results from a focus group discussion. European Neuropsychopharmacology, 36, 244-254.
  27. Krediet, E., Bostoen, T., Breeksema, J., van Schagen, A., Passie, T., & Vermetten, E. (2020). Reviewing the potential of psychedelics for the treatment of PTSD. International Journal of Neuropsychopharmacology, 23(6), 385-400.
  28. Kothgassner, O. D., Pellegrini, M., Goreis, A., Giordano, V., Edobor, J., Fischer, S., & Huscsava, M. M. (2021). Hydrocortisone administration for reducing post-traumatic stress symptoms: a systematic review and meta-analysis. Psychoneuroendocrinology, 126, 105168.
  29. Lehrner, A., Hildebrandt, T., Bierer, L. M., Flory, J. D., Bader, H. N., Makotkine, I., & Yehuda, R. (2021). A randomized, double-blind, placebo-controlled trial of hydrocortisone augmentation of Prolonged Exposure for PTSD in US combat veterans. Behaviour research and therapy, 144, 103924.
  30. Martin, A., Naunton, M., Kosari, S., Peterson, G., Thomas, J., & Christenson, J. K. (2021). Treatment guidelines for PTSD: a systematic review. Journal of Clinical Medicine, 10(18), 4175.
  31. Marx, B. P., Lee, D. J., Norman, S. B., Bovin, M. J., Sloan, D. M., Weathers, F. W., & Schnurr, P. P. (2022). Reliable and clinically significant change in the clinician-administered PTSD Scale for DSM-5 and PTSD Checklist for DSM-5 among male veterans. Psychological assessment, 34(2), 197.
  32. Meister, L., Dietrich, A. C., Stefanovic, M., Bavato, F., Rosi-Andersen, A., Rohde, J., & Kleim, B. (2023). Pharmacological memory modulation to augment trauma-focused psychotherapy for PTSD: a systematic review of randomised controlled trials. Translational psychiatry, 13(1), 207.
  33. de Moraes Costa, G., Zanatta, F. B., Ziegelmann, P. K., Barros, A. J. S., & Mello, C. F. (2020). Pharmacological treatments for adults with post-traumatic stress disorder: A network meta-analysis of comparative efficacy and acceptability. Journal of psychiatric research, 130, 412-420.
  34. Mitchell, J. M., Ot’alora G, M., van der Kolk, B., Shannon, S., Bogenschutz, M., Gelfand, Y., & MAPP2 Study Collaborator Group. (2023). MDMA-assisted therapy for moderate to severe PTSD: a randomized, placebo-controlled phase 3 trial. Nature Medicine, 29(10), 2473-2480.
  35. Nijdam, M. J., Vermetten, E., & McFarlane, A. C. (2023). Toward staging differentiation for posttraumatic stress disorder treatment. Acta Psychiatrica Scandinavica, 147(1), 65-80.
  36. Oehen, P., & Gasser, P. (2022). Using a MDMA-and LSD-group therapy model in clinical practice in Switzerland and highlighting the treatment of trauma-related disorders. Frontiers in Psychiatry, 13, 863552.
  37. Raskind, M. A., Peskind, E. R., Chow, B., Harris, C., Davis-Karim, A., Holmes, H. A., Hart, K. L., McFall, M., Mellman, T. A., Reist, C., Romesser, J., Rosenheck, R., Shih, M. C., Stein, M. B., Swift, R., Gleason, T., Lu, Y., & Huang, G. D. (2018). Trial of Prazosin for Post-Traumatic Stress Disorder in Military Veterans. The New England journal of medicine, 378(6), 507-517.
  38. Petersen, M., Koller, K., Straley, C., & Reed, E. (2021). Effect of cannabis use on PTSD treatment outcomes in veterans. Mental Health Clinician, 11(4), 238-242.
  39. Rauch, S. A., Kim, H. M., Powell, C., Tuerk, P. W., Simon, N. M., Acierno, R., & Hoge, C. W. (2019). Efficacy of prolonged exposure therapy, sertraline hydrochloride, and their combination among combat veterans with posttraumatic stress disorder: a randomized clinical trial. JAMA psychiatry, 76(2), 117-126.
  40. Raut, S. B., Canales, J. J., Ravindran, M., Eri, R., Benedek, D. M., Ursano, R. J., & Johnson, L. R. (2022). Effects of propranolol on the modification of trauma memory reconsolidation in PTSD patients: a systematic review and meta-analysis. Journal of Psychiatric Research, 150, 246-256.
  41. Reist, C., Streja, E., Tang, C. C., Shapiro, B., Mintz, J., & Hollifield, M. (2021). Prazosin for treatment of post-traumatic stress disorder: a systematic review and meta-analysis. CNS spectrums, 26(4), 338-344. https://doi.org/10.1017/S1092852920001121
  42. Reinhard, M. A., Seifert, J., Greiner, T., Toto, S., Bleich, S., & Grohmann, R. (2021). Pharmacotherapy of 1,044 inpatients with posttraumatic stress disorder: current status and trends in German-speaking countries. European archives of psychiatry and clinical neuroscience, 271(6), 1065-1076.
  43. Watts, B.V., Schnurr, P.P., Zayed, M., Young-Xu, Y., Stender, P., Llewellyn-Thomas, H. (2015). A randomized controlled clinical trial of a patient decision aid for posttraumatic stress disorder. Psychiatric Services, 66(2, 149-54.
  44. Williams, T., Phillips, N. J., Stein, D. J., & Ipser, J. C. (2022). Pharmacotherapy for post-traumatic stress disorder (PTSD). The Cochrane database of systematic reviews, 3(3), CD002795.
  45. Schmidt, U. (2015). A plea for symptom-based research in psychiatry. European Journal of Psychotraumatology, 6(1), 27660. doi:10.3402/ejpt.v6.27660
  46. Singewald, N., Sartori, S. B., Reif, A., & Holmes, A. (2023). Alleviating anxiety and taming trauma: Novel pharmacotherapeutics for anxiety disorders and posttraumatic stress disorder. Neuropharmacology, 109418.
  47. Starke, J. A., & Stein, D. J. (2017). Management of treatment-resistant posttraumatic stress disorder. Current Treatment Options in Psychiatry, 4, 387-403.
  48. Schottenbauer, M. A., Glass, C. R., Arnkoff, D. B., Tendick, V., & Gray, S. H. (2008). Nonresponse and dropout rates in outcome studies on PTSD: Review and methodological considerations. Psychiatry: Interpersonal and biological processes, 71(2), 134-168.
  49. Simiola, V., Neilson, E.C., Thompson, R., Cook, J.M. (2015). Preferences for trauma treatment: A systematic review of the empirical literature. Psychological Trauma: Theory, Research, Practice, and Policy, 7, 516-24.
  50. Stefanovics, E. A., Rosenheck, R. A., Jones, K. M., Huang, G., & Krystal, J. H. (2018). Minimal Clinically Important Differences (MCID) in Assessing Outcomes of Post-Traumatic Stress Disorder. The Psychiatric quarterly, 89(1), 141-155. https://doi.org/10.1007/s11126-017-9522-y
  51. Sippel, L. M., Holtzheimer, P. E., Friedman, M. J., & Schnurr, P. P. (2018). Defining treatment-resistant posttraumatic stress disorder: a framework for future research. Biological psychiatry, 84(5), e37-e41.
  52. Sonis, J., & Cook, J. M. (2019). Medication versus trauma-focused psychotherapy for adults with posttraumatic stress disorder: A systematic review and meta-analysis. Psychiatry Research, 282, 112637.
  53. Sutar, R., & Sahu, S. (2019). Pharmacotherapy for dissociative disorders: A systematic review. Psychiatry research, 281, 112529.
  54. Swift, J.K., Greenberg, R.P., Tompkins, K.A., Parkin, S.R. (2017). Treatment refusal and premature termination in psychotherapy, pharmacotherapy, and their combination: A meta-analysis of head-to-head comparisons. Psychotherapy (Chic)., 54(1), 47-57.
  55. Thomaes, K., Dorrepaal, E., Draijer, N., Jansma, E. P., Veltman, D. J., & van Balkom, A. J. (2014). Can pharmacological and psychological treatment change brain structure and function in PTSD? A systematic review. Journal of Psychiatric Research, 50, 1-15.
  56. Vermetten, E., & Yehuda, R. (2020). MDMA-assisted psychotherapy for posttraumatic stress disorder: A promising novel approach to treatment. Neuropsychopharmacology, 45(1), 231-232.
  57. Vermetten, E., Vythilingam, M., Southwick, S. M., Charney, D. S., & Bremner, J. D. (2003). Long-term treatment with paroxetine increases verbal declarative memory and hippocampal volume in posttraumatic stress disorder. Biological psychiatry, 54(7), 693-702.
  58. Van der Kolk, B. A., Spinazzola, J., Blaustein, M. E., Hopper, J. W., Hopper, E. K., Korn, D. L., & Simpson, W. B. (2007). A randomized clinical trial of eye movement desensitization and reprocessing (EMDR), fluoxetine, and pill placebo in the treatment of posttraumatic stress disorder: treatment effects and long-term maintenance. Journal of clinical psychiatry, 68(1), 37.
  59. Van Zuiden, M., Frijling, J. L., Nawijn, L., Koch, S. B., Goslings, J. C., Luitse, J. S., & Olff, M. (2017). Intranasal oxytocin to prevent posttraumatic stress disorder symptoms: a randomized controlled trial in emergency department patients. Biological psychiatry, 81(12), 1030-1040.
  60. Weiss, B., Dinh-Williams, L. A. L., Beller, N., Raugh, I. M., Strauss, G. P., & Campbell, W. K. (2023). Ayahuasca in the treatment of posttraumatic stress disorder: Mixed-methods case series evaluation in military combat veterans. Psychological Trauma: Theory, Research, Practice, and Policy.
  61. Williams, T., Phillips, N. J., Stein, D. J., & Ipser, J. C. (2022). Pharmacotherapy for post traumatic stress disorder (PTSD). The Cochrane database of systematic reviews, 3(3), CD002795. https://doi.org/10.1002/14651858.CD002795.pub3
  62. Zhang Y, Ren R, Sanford LD, Yang L, Ni Y, Zhou J, Zhang J, Wing YK, Shi J, Lu L, Tang X. The effects of prazosin on sleep disturbances in post-traumatic stress disorder: a systematic review and meta-analysis. Sleep Med. 2020 Mar;67:225-231. doi: 10.1016/j.sleep.2019.06.010. Epub 2019 Jun 22. PMID: 31972510; PMCID: PMC6986268.
  63. Zhang, Z. X., Liu, R. B., Zhang, J., Xian-Yu, C. Y., Liu, J. L., Li, X. Z., & Zhang, C. (2023). Clinical outcomes of recommended active pharmacotherapy agents from NICE guideline for post-traumatic stress disorder: Network meta-analysis. Progress in Neuro-Psychopharmacology and Biological Psychiatry, 125, 110754.
  64. Zoellner, L. A., Roy-Byrne, P. P., Mavissakalian, M., & Feeny, N. C. (2019). Doubly randomized preference trial of prolonged exposure versus sertraline for treatment of PTSD. American Journal of Psychiatry, 176(4), 287-296.

Table of excluded studies

Reference

Reason for exclusion

Germain, 2012

Also used cognitive behavioral therapy

Hoskins, 2021

Broader inclusion criteria than conform PICO

Petrakis, 2016

Comorbid alcohol abuse

Raskind 2003

Trial classified as an augmentation trial for treatment-resistant PTSD.

Raskind, 2007

concurrent psychotherapy

Raskind, 2013

Secondary publication

Reist, 2021

Broader inclusion criteria than conform PICO

Simpson, 2015

Comorbid alcohol

Taylor, 2008

N=13

 

 

Zhang, 2020

Broader inclusion criteria than conform PICO

Zhao, 2020

Broader inclusion criteria than conform PICO

 

 

 

 

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 06-03-2025

Laatst geautoriseerd  : 06-03-2025

Geplande herbeoordeling  : 06-03-2030

V&VN autoriseert de richtlijn, maar niet Module – Farmacotherapie, omdat de rol en bevoegdheden van de Verpleegkundig Specialist hierin niet correct worden weergegeven.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Federatie Vaktherapeutische Beroepen
  • Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychotrauma

Algemene gegevens

De herziening van deze richtlijnmodules werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met PTSS.

 

Werkgroep

  • prof. dr. E. (Eric) Vermetten, psychiater en voorzitter van de werkgroep, staflid Afdeling Psychiatrie, Leids Universitair Medisch Centrum, namens de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)
  • prof. dr. M. (Maartje) Schoorl, klinisch psycholoog en vice-voorzitter van de werkgroep, werkzaam bij Universiteit Leiden en Leids Universitair Behandel en Expertise Centrum (LUBEC), namens de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP)
  • dr. R.A. (Rianne) de Kleine, GZ psycholoog en vice-voorzitter, werkzaam bij Universiteit Leiden en Leids Universitair Behandel en Expertise Centrum (LUBEC), namens Nederlands Insitutuut van Psychologen (NIP)
  • dr. R.A. (Ruud) Jongedijk, psychiater, werkzaam bij ARQ, namens de NVvP
  • dr. A. (Anja) Lok, psychiater, werkzaam bij Amsterdam Universitair Medisch Centrum, namens de NVvP
  • J.P. (Joop) de Jong, psychiater, werkzaam bij Psyq, namens de NVvP
  • prof. dr. G.T.M. (Trudy) Mooren, klinisch psycholoog, werkzaam bij ARQ Centrum’45 en verbonden aan de Universiteit Utrecht, namens de Nederlandse Vereniging voor Psychotrauma (NTVP)
  • dr. S. (Samrad) Ghane, klinisch psycholoog, werkzaam bij Parnassiagroep, namens de NTVP
  • H. (Henriëtte) Markink, MSc, verpleegkundig specialist, werkzaam bij Argo GGZ, namens V&VN Vakcommissie GGZ en Verpleegkundig Specialisten
  • Prof. dr. A. (Ad) de Jongh, gz-psycholoog, werkzaam bij PSYTREC, namens P3NL
  • dr. N. (Nathan) Bachrach, klinisch psycholoog/associate professor, werkzaam bij GGZ Oost-Brabant en RINO Zuid/Universiteit van Tilburg, namens NIP
  • dr. W.J. (Mia) Scheffers, psychomotorisch therapeut werkzaam bij Hogeschool Windesheim Zwolle, namens de Federatie voor vaktherapeutische beroepen (FVB)
  • dr. J.T. (Jooske) van Busschbach, pedagoog therapeut, werkzaam bij Hogeschool Windesheim Zwolle, tevens Universitair Centrum Psychiatrie/UMCG Groningen, namens de FVB
  • drs. S.U.M. (Stefanie) Terpstra, ervaringsdeskundige, namens MIND, tot 21 februari 2024
  • drs. K.Q.M. (Katharina) Ka, ervaringsdeskundige, namens MIND, tot 16-10-2024
  • P.G. (Paul) Ulrich, ervaringsdeskundige, namens MIND, tot 16-10-2024
  • M.H. (Marijke) Delsing, ervaringsdeskundige, namens MIND, tot 21 februari 2024

Adviesgroep

  • prof. dr. mr. C.H. (Christiaan) Vinkers, psychiater, werkzaam bij Amsterdam UMC, namens de NVvP
  • prof. dr. B.P.F. (Bart) Rutten, psychiater, werkzaam bij Maastricht Universitair Medisch Centrum, namens de NVvP
  • dr. K. (Kathleen) Thomaes, psychiater, werkzaam bij Sinai, namens de NVvP
  • drs. S. (Sjef) Berendsen, klinisch psycholoog, werkzaam bij Psytrec, namens P3NL

Met ondersteuning van

  • Dr. M.L. (Marja) Molag, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Drs. B. (Beatrix) Vogelaar, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Prof. Dr. E. Vermetten

Psychiater en voorzitter

hoogleraar en staflid afdeling psychiatrie bij LUMC Leiden, Kolonel b.d, adjunct professor New York Universirty, School of medicine, consultant bij internationaal strafhof, VN, Adviesgroep PTSS Politie, Nederlands Veteraneninstituut,

geen

geen restricties

Prof. Dr.M. Schoorl

Bijzonder hoogleraar klinische psychologie, LUBEC, vice-voorzitter

Consulent hoogleraar TOPGGZ eetstoornissen, vz landelijke opleidingsraad psychologische BIG-beroepen

geen

geen restricties

Dr. R.A. De Kleine

Universitair docent klinisch psychologie en vice-vice voorzitter

GZ-Psycholoog in opleiding tot specialist LUBEC

geen

geen restricties

Dr. R.A. Jongedijk

Psychiater

Senior strategisch adviseur bij ARQ

geen

geen restricties

Dr. A. Lok

Psychiater

 

geen

geen restricties

Drs. J.P. de Jong

Psychiater

Redacteur psychiatrienet – trauma- en stressor gerelateerde stoornissen

geen

geen restricties

Prof. Dr. G.T.M. Mooren

Bijzonder hoogleraar afdeling klinische psychologie FSW/UU, klinisch psycholoog ARQ Centrum 45

Bestuurslid NtVP, lid wetenschappelijke adviescommissie NVRG, Centraal tuchtcollege voor de gezondheidszorg

geen

geen restricties

Dr. S. Ghane

Klinisch Psycholoog onderzoeker en specialismeleider bij Parnassiagroep,

adviseur Antares Foundation i.v.m. psychosociale ondersteuning van humanitair werkers, world association of cultural psychiatry, local organizing committee member wereld congress

geen

geen restricties

H. Markink

Verpleegkundig specialist GGZ met specialisme psychotrauma

Geen

geen

geen restricties

Prof. Dr. A. De Jongh

Bijzonder hoogleraar angst en gedragsstoornissen, hoofd onderzoek psychotrauma expertisecentrum

Geeft betaalde trainingen in EMDR therapie en andere cursussen op het gebied van psychotrauma

Boeken geschreven over EMDR en boegbeeld PSYTREC

geen restricties

Dr. N. Bachrach

Klinisch psycholoog persoonlijkheid en trauma, programmaleider persoonlijkheidsstoornissen

Geen

SFT bij DIS, Cluster- C studie, IREM freq study board member

geen restricties

Dr. W.J. Scheffers

Associate lector Windesheim

Docent RINO Amsterdam, Docent PAO Trauma academie

ZonMW, lichaamsgerichte behandeling, arousalregulatiem RAAK-SIA

geen restricties

Dr. J. T. van Busschbach

Senioronderzoeker Rob Giel onderzoekdscentrum, UCP, UMCG, zorggerelateerd onderzoek binnen (langdurige psychiatrie), coordinatie netwerk stemming en angst

Lector bewegen, gezondheid en welzijn hogeschool Windesheim; onderzoek naar bewegings- en lichaamsgerichte interventies initiëren, uitvoeren en begeleiden, tevens terugkoppeling naar onderzoek en beroepenvelden

NWO en ZonMW subsidie, RAAk-SIA

geen restricties

Drs. S. U. M. Terpstra

ervaringsdeskundige

Vz stichting revief spotlight, expertcommissie kwaliteit van zorg en werkgroep wachttijden, MIND, Docent trauma academie CELEVT, Lid raad van toezicht Ixta Noa, werkgroep zorgstandaard Psychotrauma akwa GGZ, referentenpanel MIND, gezondheid projectvoorstellen ZonMW

geen

geen restricties

Drs. K.Q.M. Ka

ervaringsdeskundige

Ervaringsdeskundige bij team ED, bestuurslid Stichting Weerklank

geen

geen restricties

P.G. Ulrich

ervaringsdeskundige

Freelancer cliënten/naastenperspectief GGZ

geen

geen restricties

Adviesgroep

 

 

 

 

Dr. Mr C.H. Vinkers

psychiater

Oprichter RCT alert

geen

geen restricties

Prof. Dr. B.P.F. Rutten

Hoofd afdeling psychiatrie, psychiater en hoogleraar psychiatrie

Geen

geen

geen restricties

K. Thomaes

Psychiater/manager behandelzaken VIBU (Veteranen Intensieve Behandelunit) Sinai Centrum (betaald), hoofdonderzoeker Sinai centrum, senior onderzoeker Amsterdam UMC

Docent Amsterdam UMC

Honorarium boek ‘vroeger en verder’, Pearson

geen restricties

S. Berendsen

Algemeen directeur Psytrec

EMDR trainingen betaald

geen

geen restricties

Met ondersteuning van

 

 

 

 

Dr. M. L. Molag

Advsieur kennisinstituut

Geen

geen

Geen restricties

Drs. B. Vogelaar

Adviseur Kennisinstituut

Geen

geen

Geen restricties

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door inbreng van ervaringsdeskundingen afgevaardigd door MIND in de werkgroep en een uitgebreide achterbanraadpleging via door MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid naar haar leden toe. Vanwege weinig respons is een tweede mailing uitgegaan direct naar bij MIND aangesloten patiënten- en cliëntenorganisaties. Daarnaast is deze uitvraag ook gedaan naar een aantal verenigingen en stichtingen voor LVB en Autisme die niet aangesloten zijn bij MIND. Een aantal doelgroepen die met trauma te maken hebben, zoals huiselijk geweld, vrouwenopvang, maatschappelijke opvang en RIBW’s zijn verenigd in een aparte koepel Valente. Zij hebben de uitvraag doorgezet naar een aantal relevante afdelingen. Dat leverde in totaal 46 reacties op die zijn verwerkt in een rapport. Het rapport hiervan [zie aanverwante producten] is besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan MIND en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt. Aan het einde van het proces hebben de patiëntvertegenwoordigers namens MIND, zich teruggetrokken uit de werkgroep omdat ze zich onvoldoende konden vinden in de inhoud van de richtlijn met name met betrekking tot:

- het uitsluiten van mensen die niet volledig aan de criteria van PTSS voldoen en derhalve als anders gespecificieerde / ongespecificieerde trauma – of stressorgerelateerde stoornis geclassificeerd moeten worden,

- het ontbreken van specifieke aandacht voor complex trauma (inclusief het beperken van complex trauma tot de drie additionele ICD 11 kenmerken).

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase). Uit deze kwalitatieve raming bleek dat er geen grote financiële gevolgen te verwachten zijn.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met PTSS. Er werd een schriftelijke knelpuntenanalyse gedaan bij de vereniging die iemand hadden afgevaardigd en bij de stakeholders. Daarnaast werd het rapport ‘Zinnige Zorg – Verbetersignalement PTSS’ van het Zorginstituut gebruikt. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door MIND via een achterbanraadpleging, zie verder onder kopje ‘inbreng patiëntenperspectief’.

 

De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijnmodules over PTSS (Onderdeel van de richtlijn Angststoornissen, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie 2013) op noodzaak tot revisie. Deze waren zo verouderd dat deze vervallen met het verschijnen van de huidige richtlijn.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

De belangrijkste patiënt relevante uitkomstmaten die werden meegenomen zijn het verlies van de diagnose PTSS, PTSS symptoom afname (beide kritiek voor de besluitvoming) en drop-out en kwaliteit van leven (beide belangrijk). Voor enkele vragen werd dit nog aangevuld met andere uitkomstmaten.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd een goede kwaliteit systematische review gebruikt die de data uit verschillende studies gepoold presenteerde in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht. De literatuursamenvatting werd in het Engels geschreven ten behoeve van mogelijke internationale uitwisseling van gegevens.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Basis