Psychosespectrum

Initiatief: NVvP Aantal modules: 20

Psychosociale interventies voor chronische symptomen

Uitgangsvraag

Welke niet-medicamenteuze behandelingen zijn effectief bij chronische positieve, negatieve en cognitieve symptomen?

Aanbeveling

Voor patiënten met chronische negatieve symptomen kan men overwegen om muziektherapie, psychomotorische therapie, beeldende therapie, drama therapie, danstherapie of Acceptance and Commitment Therapy (ACT) in te zetten. Hierbij kan men aansluiten bij de voorkeur van de patiënt.

 

Voor patiënten met chronische positieve symptomen kan men overwegen om CGT-psychose of muziektherapie in te zetten.

 

Voor patiënten met chronische cognitieve symptomen kan men het gebruik van muziektherapie overwegen.

Overwegingen

Er is vanuit de search gezocht op wetenschappelijk evidentie gebaseerd op systematische reviews en metanalyses op basis van RCT’s voor psychosociale therapie bij resistente klachten en voor vaktherapie bij chronische psychotische klachten. Uit deze search werd evidentie gevonden voor CGT bij resistente klachten en voor vaktherapie bij chronische psychotische klachten. Omdat de impact van chronische symptomen vaak grote impact heeft op de kwaliteit van leven van mensen is het van belang dat behandelaren creatief zijn in het zoeken naar passende interventies. In deze module is een breed palet aan interventies beschreven om patiënten en behandelaren te inspireren in de hoop hen uit te dagen op zoek te blijven naar de best passende (combinatie van) interventies.

Daarnaast zijn ook andere interventies beschikbaar die op basis van lagere kwaliteit studies en expert opinion voor sommige patiënten passend zouden kunnen zijn in de behandeling van chronische symptomen. We noemen hier specifiek: psychoeducatie; lotgenotencontact; Illness Management and Recovery (IMR) (McGuire et al, 2014); Systeemtherapie en POD; Acceptance and Commitment Therapy (ACT) (Jansen et al, 2020); LEAP: een acroniem voor Listen, Empathize, Agree en Partnership.

Behandelaren en behandelteams hoeven niet alle interventies zelf in huis te hebben, het is wel van belang dat ze de mogelijkheid hebben om mensen te kunnen verwijzen naar ketenpartners voor de inzet van bovengenoemde interventies.

 

Kwaliteit van het bewijs

  • Er is nog weinig bewijs beschikbaar dat zich specifiek richt op de doelgroep met chronische en/of medicatieresistente symptomen. Bij de twee reviews die zijn gevonden bleek de definitie van therapie resistentie onderling te verschillen. Dit maakt de vergelijkbaarheid van de resultaten meer complex.

Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

  • Bij psychologische interventies is het gevaar op ongewenste effecten kleiner dan farmacologische of een andere biologische behandeling (mits de behandeling door een getrainde/ geaccrediteerde professional wordt uitgevoerd).

Patiëntenperspectief

  • Vaktherapiën kunnen bijdragen in activering en bieden vaak inzichten op verschillende vlakken. Vaktherapiën kunnen dingen voor je verduidelijken, er valt veel te leren bij vaktherapiën, het geeft inzicht in hoe je bent, en waar je krachten en kwetsbaarheden liggen. Een voordeel is dat het minder afhankelijk is van taal. Het is concreter, tastbaarder. Voordeel van wat geleerd is bij vaktherapie is, dat het blijvend is (in vergelijking met medicijnen die niet meer werken als je ermee bent opgehouden). In vaktherapiën kan je praktisch oefenen, dingen uitproberen, ervaren hoe iets is, of hoe iets is als je het net even anders aanpakt. En het kan leuk zijn!
  • Wat bijdraagt aan het succes van vaktherapiën is als ze aansluiten bij de interesse van de patiënt. Je leert meer als iets je werkelijk interesseert en geen heilig moeten is. Daarom is raadzaam om met de patiënt te kijken welk aanbod voor hem/haar aantrekkelijk is.

Naastbetrokkenenperspectief

  • Chronische klachten bij psychotische kwetsbaarheid zijn behalve voor de patiënt zelf, ook ingrijpend voor de naasten. Zie voor meer informatie over de samenwerking op dit vlak in in de modules: Integratie van richtlijnen en ervaringskennis, Systematisch samenwerken met de naaste omgeving en Ervaringsdeskundigheid.
  • Uiteraard is vanuit het perspectief van de naasten een goede behandeling van de psychotische aandoening van hun dierbare de allerbelangrijkste taak van de GGZ, zeker als de ziekte langdurig van aard is. Specifiek gericht op het perspectief van de naasten kan dat o.a. inhouden: respect en waardering voor de vaak langdurige praktische hulp en begeleiding voor de patiënt door naasten, in het bijzonder bij ambulante patiënten. Evenals voor hun bijdragen aan de (vroege) signalering van (pre)psychotische symptomen, plus de bereidheid om op grond daarvan zo nodig tot handelen over te gaan. Een goed oog voor privacy en autonomie van de naasten; waar nodig begrip voor hun zorgen en beperkingen; en ten slotte, samenvattend: een duurzaam en actief beleid van triadische samenwerking en ondersteuning voor naasten in de gehele zorg voor de patiënt.
  • Vanuit het perspectief van de naasten zijn vaktherapieën belangrijk omdat zij focussen op  relationele en persoonlijke aspecten en op de voorkeuren van de patiënt. Dit kan ook voor de naasten bemoedigend en inspirerend zijn. Naasten kunnen hieruit leren dat ook zij in hun contact met de patiënt niet altijd alleen  steunend en helpend hoeven te zijn, maar ook, aangepast aan ieders mogelijkheden op dat moment, positieve activiteiten met elkaar kunnen delen. En gewoon van elkaars bijdragen daaraan kunnen genieten, net zoals in gezonde persoonlijke relaties. Zoals de patiënt meer is dan zijn ziekte, is de naaste meer dan diens verzorger.

 Professioneel perspectief

  • Van oudsher is er een diversiteit aan behandelvormen die zich onderscheiden van andere vormen van hulpverlening omdat zij behalve gesproken taal ook diverse activiteiten als middel hanteren en als globaal doel het verminderen van psychosociale problematiek nastreven (Neijmeijer et al., 1996). De essentie is de ervaring: er wordt ter plekke iets gedaan en dit is de basis voor het beïnvloeden van gedrag, gedachten en gevoelens, aansluitend op de hulpvraag van de patiënt (Emck & Bosscher, 2004). De doelstellingen van vaktherapieën zijn het terugdringen van de stoornis, het verminderen van de gevolgen van een stoornis, het op gang brengen van gestagneerde ontwikkeling, en het voorkomen van achteruitgang in het functioneren of het verbeteren van psychosociaal functioneren. Mensen met hardnekkige symptomen moeten in aanraking kunnen komen met een breed palet aan vaktherapeutische interventies, om te zien of er iets bij zit wat voor hen een goed vehikel zou kunnen zijn voor verdere behandeling cq herstel.

Middelenbeslag 

  • Voor cognitieve gedragstherapie is de meeste evidentie als het gaat om het verminderen van chronische positieve, negatieve en cognitieve symptomen. Vaak zijn in teams waar mensen met chronische symptomen behandeld worden te weinig fte behandelaren om CGT aan te kunnen bieden zoals nodig. Het is van belang om breed te kijken naar welke ingrediënten van CGT nodig zijn en wie deze zou kunnen geven. Het loont vaak de moeite om binnen teams mensen op te leiden tot cognitief gedragstherapeutisch werker.
  • Vaktherapieën worden vaak aangeboden in psychiatrische klinieken. Het empirische bewijs neem langzaamaan toe en resultaten worden meegenomen in reviews. De voornaamste effecten zijn die op negatieve symptomen waar bij effecten het sterkst lijken bij muziektherapie en psychomotorische therapie en zwakker bij beeldende therapie, dramatherapie en danstherapie, mede vanwege de nog weinig beschikbare evidentie voor de laatst vermelde interventies. Muziektherapie laat ook effecten zien op cognitieve en positieve symptomen. Na de invoering van het Zorgprestatiemodel (ZPM) is de vergoeding van de vaktherapie in de bedprijs opgenomen.
  • Deze module laat zien dat er een breed palet aan interventies beschikbaar is die mogelijk ingezet kunnen worden bij chronische symptomen. Omdat chronische symptomen een grote impact kunnen hebben op de kwaliteit van leven van mensen is het van belang dat op een creatieve open minded manier samen met de patiënt wordt gekeken naar welke interventie(s) passend kunnen zijn. In de afgelopen jaren is vaak te weinig aandacht besteed aan de mogelijkheden die er zijn om ook deze doelgroep goed te kunnen behandelen. Dit vraagt voor de komende tijd dus extra aandacht en investering.
  • De financiële middelen (en competenties) en beschikbaarheid van deze interventies zullen per regio verschillen. Het is belangrijk om goed in beeld te hebben welke partijen welke interventies aanbieden en of beschikbare interventies kunnen worden ingezet voor mensen met chronische positieve, negatieve en cognitieve symptomen. Hierbij dient over schotten van GGZinstellingen, bekostigingsmodellen (ZPM en WMO) en gemeenten te worden heen gekeken.

Organisatie van zorg

  • Het is van groot belang om krachten te bundelen en over organisaties (en bekostigingsmodellen) heen te kijken naar het kunnen aanbieden van de in deze module beschreven interventies in iedere regio. Dit vraagt van behandelaren in de behandeling van mensen met een psychotische stoornis dat zij goed weten welke andere partijen in de regio beschikbaar zijn en voornoemde interventies aanbieden en dat behandelteams bereid zijn om buiten hun eigen team of organisatie behandelaren met andere competenties te betrekken. Op deze manier hoeft niet ieder team alle interventies zelf in huis te hebben maar wordt vanuit een netwerkstructuur gewerkt. Hierbij dient ook gedacht te worden aan het informele systeem zoals samenwerking met herstelacademies, dagcentra, steunpunten.

Maatschappelijk perspectief

  • De in deze module beschreven interventies dienen veelal (in eerste instantie) vanuit het zorgprestatiemodel betaald te worden als onderdeel van de reguliere behandeling of vanuit de WLZ wanneer het patiënten betreft die vanuit de WLZ behandeling ontvangen. Vanuit een netwerkmodel dienen instellingen hierover met externe partijen afspraken te maken waarbij aandacht voor kwaliteit van de aan te bieden interventie en aandacht voor de manier van uitwisseling van inzichten vanuit een geïntegreerde aanpak essentieel zijn. Wanneer muziek/dans/beeldende kunst als recreatieve activiteit wordt aangeboden (en dus niet door een geschoolde therapeut) valt dit niet onder behandeling en valt de financiering meestal onder de WMO.

Onderbouwing

Veel mensen met een psychosegevoeligheid hebben te maken met chronische positieve, negatieve en/ of cognitieve symptomen die grote impact kunnen hebben op hun dagelijks functioneren (Green, et al, 2004). Met chronische symptomen wordt bedoeld dat deze symptomen niet of onvoldoende reageren op de reguliere behandeling, waaronder meestal alleen biologische behandelingen worden verstaan. Er zijn echter ook in toenemende mate Psychologische en ervaringsgerichte  behandelinterventies (psychologische, verpleegkundige en vaktherapeutische interventies) beschikbaar die effectief kunnen zijn in de behandeling van chronische positieve, negatieven en cognitieve symptomen. In deze module wordt de wetenschappelijk evidentie gepresenteerd aangevuld met overwegingen gebaseerd op expert opinion. Het betreft een breed palet aan mogelijkheden waarbij altijd in nauwe samenspraak met de patiënt dient te worden gekeken welke interventie(s) op een bepaald moment voor de individuele patiënt het meest passend zijn.

Chronische symptomen

1. Cognitieve gedragstherapie voor chronische psychose, positieve symptomen post-treatment

⊕⊕⊕⚪

CBT resulteert waarschijnlijk op de korte termijn in enige vermindering van positieve symptomen.*

 

Burns et al. (2014)

*downgraded voor risico op vertekening

 

2. Cognitieve gedragstherapie voor chronische psychose, positieve symptomen follow-up

⊕⊕⊕⚪

 CBT resulteert waarschijnlijk in enige vermindering van positieve symptomen op de langere termijn.*

 

Burns et al. (2014)

*downgraded voor risico op vertekening

 

3. Cognitieve gedragstherapie voor chronische psychose, algemene symptomen post-treatment

⊕⊕⊕⚪

CBT resulteert waarschijnlijk in een vermindering van algemene symptomen op de korte termijn.*

 

Burns et al. (2014)

*downgraded voor risico op vertekening

 

4. Cognitieve gedragstherapie voor chronische psychose, algemene symptomen follow-up

⊕⊕⊕⚪

CBT resulteert waarschijnlijk in enige vermindering van positieve symptomen op de langere termijn.*

 

Burns et al. (2014)

*downgraded voor risico op vertekening

 

5. Cognitieve gedragstherapie voor clozapineresistente psychose, totale psychotische symptomen post-treatment

⊕⊕⚪⚪

CBT lijkt op de korte termijn te resulteren in enige vermindering van totale psychotische symptomen#

 

Todorovic et al. (2020)

#downgraded voor heterogeniteit, ^downgraded voor onnauwkeurigheid

 

6. CBT voor clozapineresistente psychose, positieve symptomen post-treatment

⊕⊕⊕⚪

CBT vermindert waarschijnlijk positieve symptomen op de korte termijn enigszins. ~

 

Todorovic et al. (2020)

~downgraded voor risico op vertekening

 

7. CBT voor clozapineresistente psychose, negatieve symptomen post-treatment

⊕⊕⊕⚪

CBT vermindert negatieve symptomen op de korte termijn waarschijnlijk niet ^

 

Todorovic et al. (2020)

^downgraded voor onnauwkeurigheid

 

8. CBT voor clozapineresistente psychose, cognitieve symptomen post-treatment

⊕⊕⊕⚪

CBT resulteert waarschijnlijk in enige vermindering van cognitieve symptomen.^

 

Todorovic et al. (2020)

^downgraded voor onnauwkeurigheid

 

9. Cognitieve gedragstherapie voor clozapine-resistente psychose, totale psychotische symptomen follow-up

⊕⊕⊕⚪

CBT vermindert totale (positieve en negatieve) psychotische symptomen op de lange termijn waarschijnlijk niet.^

 

Todorovic et al. (2020)

^downgraded voor onnauwkeurigheid

 

10. CBT voor clozapineresistente psychose, positieve symptomen follow-up

⊕⊕⊕⚪

CBT resulteert waarschijnlijk in enige vermindering van positieve symptomen op de langere termijn.#

 

Todorovic et al. (2020)

#downgraded voor heterogeniteit

 

11. CBT voor clozapineresistente psychose, negatieve symptomen follow-up

⊕⊕⊕⚪

CBT resulteert waarschijnlijk niet in vermindering van negatieve symptomen op de lange termijn. ^

 

Todorovic et al. (2020)v

^downgraded voor onnauwkeurigheid

 

12. CBT voor clozapineresistente psychose, cognitieve symptomen follow-up

⊕⊕⊕⚪

CBT resulteert lijkt niet te resulteren in vermindering van cognitieve symptomen op de langere termijn .#^

 

Todorovic et al. (2020)

#downgraded voor heterogeniteit, ^downgraded voor onnauwkeurigheid

 

Vaktherapie bij chronische klachten

Danstherapie

⊕⊕⊕⚪

Danstherapie vermindert de positieve symptomen waarschijnlijk niet.

 

(Deutsche Gesellschaft für Psychiatrie und Psychotherapie, Psychosomatik und Nervenheilkunde (DGPPN), 2018)

⊕⊕⊕⚪

Danstherapie vermindert de negatieve symptomen waarschijnlijk enigszins.

 

(Deutsche Gesellschaft für Psychiatrie und Psychotherapie, Psychosomatik und Nervenheilkunde (DGPPN), 2018)

 

Beeldende therapie

⊕⊕⊕⚪

Beeldende therapie vermindert op korte tot lange termijn (post-treatment tot 12 maanden follow-up) de positieve symptomen waarschijnlijk enigszins.

 

(Deutsche Gesellschaft für Psychiatrie und Psychotherapie, Psychosomatik und Nervenheilkunde (DGPPN), 2018)

⊕⚪⚪⚪

Beeldende therapie lijkt 6 weken post-treatement de negatieve symptomen te verminderen, maar de evidence is zeer onzeker.

 

(Deutsche Gesellschaft für Psychiatrie und Psychotherapie, Psychosomatik und Nervenheilkunde (DGPPN), 2018)

 

Muziektherapie

⊕⚪⚪⚪

Standaardzorg gecombineerd met muziektherapie lijkt negatieve symptomen op korte termijn te verminderen, maar de evidence is zeer onzeker

 

(Geretsegger et al., 2017)

⊕⚪⚪⚪

Standaardzorg gecombineerd met muziektherapie lijkt negatieve symptomen op middenlange termijn te verminderen, maar de evidence is zeer onzeker.

 

(Geretsegger et al., 2017)

⊕⚪⚪⚪

De evidence is zeer onzeker over het effect van standaardzorg gecombineerd met muziektherapie op het verminderen van positieve symptomen op korte termijn.

 

(Geretsegger et al., 2017)

⊕⚪⚪⚪

Standaardzorg gecombineerd met muziektherapie lijkt het cognitief functioneren (aandacht) op middenlange termijn te verbeteren, maar de evidence is zeer onzeker.

 

(Geretsegger et al., 2017)

⊕⚪⚪⚪

De evidence is zeer onzeker over het effect van standaardzorg gecombineerd met muziektherapie op het cognitief functioneren (alertheid + aandacht) op middenlange termijn.

 

(Geretsegger et al., 2017)

⊕⚪⚪⚪

Standaardzorg gecombineerd met muziektherapie lijkt het cognitief functioneren (geheugen) op korte termijn te verbeteren, maar de evidence is zeer onzeker.

 

(Geretsegger et al., 2017)

⊕⚪⚪⚪

De evidence is zeer onzeker over het effect van standaardzorg gecombineerd met muziektherapie op het cognitief functioneren (geheugen) op middenlange termijn.

 

(Geretsegger et al., 2017)

⊕⚪⚪⚪

De evidence is zeer onzeker over het effect van standaardzorg gecombineerd met muziektherapie op het cognitief functioneren (abstract denken) op korte termijn.

 

(Geretsegger et al., 2017)

⊕⚪⚪⚪

De evidence is zeer onzeker over het effect van standaardzorg gecombineerd met muziektherapie op het cognitief functioneren (abstract denken) op middenlange termijn.

 

(Geretsegger et al., 2017)

⊕⚪⚪⚪

Standaardzorg gecombineerd met muziektherapie lijkt het cognitief functioneren (abstract denken) te verbeteren op middenlange termijn, maar de evidence is zeer onzeker.

 

(Geretsegger et al., 2017)

Onderstaand volgt een beschrijving van de gevonden reviews naar het effect van psychosociale interventies voor chronische klachten. Vervolgens worden de uitkomsten van deze reviews per artikel samengevat.

Burns et al. (2014)

In de review Burns et al. (2014) zijn vier meta-analyses uitgevoerd. Er werden kleine effecten gevonden op drie uitkomsten, voor algemene symptomen (post-treatment) werd een matig effect gerapporteerd. De eerste meta-analyse ging in op de positieve symptomen aan het einde van de behandeling. In totaal werden negen trials meegenomen. De SMD die hieruit voortkwam was 0,47 (0,27; 0,67). Bij follow-up metingen betrof de SMD voor positieve symptomen 0,41 (0,20; 0,61). Voor algemene symptomen betrof de SMD 0,52 (0,35; 0,70) na de behandeling, en na follow up 0,40 (0,20; 0,60). De resultaten voor elke uitkomst staan vermeld in de GRADE tabel 1 (zie evidence tabellen).

 

Todorovic et al. (2020)

In de systematische review van Todorovic et al. (2020) werden vier trials meegenomen. Drie van deze zijn ook aangehaald door In Burns et al. (2014), en worden aangevuld door de kwalitatief goede trial van Morrison et al. (2018). Er werden meta-analyses gedaan op algemene symptomen, en zowel op positieve- als negatieve symptomen. Bovendien is cognitief functioneren gemeten door middel van een subschaal binnen de Psychotic Symptom Rating Scales (PSYRATS). Twee studies maakten gebruik van een actieve controlegroep, en in twee studies bestond de controlegroep uit standaardzorg of befriending (steunen zoals een vriend zou doen).

 

Kwaliteit studies

Inschatting van het risico op vertekening werd voornamelijk overgenomen uit de paper van Jauhar et al. (2014), die een zeer grondige beoordeling bevatte van het merendeel van de trials in Burns et al. (2014), maar werd geëxcludeerd vanwege dubbeling met de 2 andere reviews, en uit de paper van Todorovic et al. (2020). De kwaliteit van de trials naar cognitieve gedragstherapie die werden uitgevoerd door Carther et.al. (2005), Durham et.al (2003), en Valmaggia et.al. (2005) is goed te noemen (o.b.v. randomisatie, blindering, ‘allocation concealment’, ‘(in)complete outcome data’), bij deze trials is het risico op selectief rapporteren en overige bias onbekend. De kwaliteit van de trials van Kuijpers et.al (1997), Pinto et.al (1999( en Barretto et.al (2009) is als laag beoordeeld. Dit komt onder meer door beperkingen rond randomisatie en het ontbreken van gegevens rond methodologie.

 

Vaktherapie bij chronische psychotische klachten

Onderstaand volgt een weergave van de gevonden reviews naar het effect van vaktherapie bij chronische psychotische klachten. Vervolgens worden de uitkomsten van deze reviews per artikel samengevat.

 

Danstherapie

Tabel 2 toont gegevens voor de studies over danstherapie, figuur 2 geeft het overzicht van de risk of bias (RoB) beoordelingen van deze studies weer.

 

Tabel 2. Danstherapie in de behandeling van schizofrenie: een overzicht van studies in de Duitse richtlijn.

 

Ren & Xia (2013)

Priebe et al. (2016)

Martin et al. (2016)

Lee et al. (2015)

Type

systematische review

RCT

RCT

RCT

Deelnemers

N=45 (mannen en vrouwen), met een leeftijd tussen 20 en 55 jaar

N=275

N=68 (32 vrouwen, 36 mannen). Gemiddelde leeftijd: 39,84 jaar.

N=38. Gemiddelde leeftijd: 41,5 jaar (interventie) en 41,8 jaar (controle). 56% van de deelnemers is vrouw.

Interventie

Danstherapie + TAU

body psychotherapy (20 sessies over 10 weken, N=140)

 

TAU + Bewegingstherapie (body psychotherapy, dance and movement therapy(DMT)). 10 weken (20 sessies).

Dans-/bewegingstherapie (12 wekelijkse sessie van ieder 60 minuten, N=18)

Controle

TAU

pilates (20 sessies over 10 weken, N=135)

TAU

Alleen medische behandeling (N=20)

Uitkomsten

Gebaseerd op één RCT van redelijke kwaliteit.

Positieve en negatieve symptomen (PANSS)

1) Negatieve symptomen (PANSS, negatieve symptomen subschaal)

2) depressie (Calgary Depression Scale)

1) Negatieve symptomen (SANS)

1) Positieve en negatieve symptomen (PANSS)

2) Depressie (BDI)

Meetmomenten

post-treatment

post-treatment; 6 maanden follow-up

post-treatment

post-treatment

Resultaten

Gemiddelde eindscores en de scores voor positieve symptomen in beide groepen gelijk (kwaliteit evidence: matig)

Significant meer mensen in de experimentele groep hadden meer dan 20% reductie in de score voor negatieve symtpomen (kwaliteit evidence: matig)

Voor geen enkele uitkomstmaat werd een significant verschil gevonden, voor zowel post-treatment als voor de follow-up.

Significant lagere scores voor de interventiegroep t.o.v. de controlegroep. Effectgrootte was middelmatig en de gemiddelde symptoomreductie in de interventiegroep was 20,65%.

1) De interventiegroep liet een significante afname van negatieve symtpomen zien t.o.v. de controlegroep.

2) De interventiegroep liet een significante afname van depressie-score zien t.o.v. de controlegroep.

Conclusie(s)

Bewijs niet voldoende voor betrouwbare uitspraak over effectiviteit

Het gebruik van bewegingstherapie wordt als suggestie gegeven voor in een multimodale therapie-aanpak (de hoogste beoordeling – A – is een aanbeveling, daarna volgt de B-categorie: een suggestie). Waarbij wordt geadviseerd wel rekening te houden met iemands voorkeuren en fysieke (on)mogelijkheden.

  

Figuur 2. Risk of bias overzicht danstherapie, overgenomen uit de Duitse richtlijn.

 

Kwaliteit van bewijs

 

Danstherapie - Voor de symptomen is de kwaliteit van het bewijs als “redelijk” te categoriseren (een punt afwaarderen voor risico op vertekening). Dit leidt tot de volgende conclusies: 1) Danstherapie vermindert de positieve symptomen waarschijnlijk niet, 2) Danstherapie vermindert de negatieve symptomen waarschijnlijk enigszins.

 

Beeldende therapie

Tabel 3 toont gegevens voor de studies over beeldende therapie, figuur 3 geeft het overzicht van de risk of bias (RoB) beoordelingen van deze studies weer.

 

Tabel 3. Beeldende therapie in de behandeling van schizofrenie: een overzicht van studies in de Duitse richtlijn.

 

Crawford et al. (2012)

Montag et al. (2014)

Type

RCT

RCT

Deelnemers

N=417. Volwassenen (18 jaar en ouder). Gemiddelde leeftijd: 41 jaar.

N=58. Gemiddelde leeftijd: 39 jaar.

Interventie

Beeldende therapie (wekelijkse sessies van ieder 90 minuten, voor de duur van gemiddeld 12 maanden, N=140)

Beeldende therapie (12 sessies van ieder 90 minute voor een duur van 6 weken, N=29).

Controle

Activiteitengroep (wekelijkse sessies en voor een duur van gemiddeld 12 maanden, N=140)

TAU (N=137)

TAU (N=29).

Uitkomsten

Positieve en negatieve symptomen (PANSS)

1) Negatieve symptomen (SANS)

2) Positieve symptomen (SAPS)

3) Depressie (Calgary Depression Scla e for Schizophrenia (CDSS))

Meetmomenten

12 en 24 maanden na de randomisatie

 

post-treatment; 6 weken follow-up (12 weken na de start behandeling)

Resultaten

Een significante uitkomst: de activiteitengroep had minder positieve symtomen dan de beeldende therapiegroep. Dit gold voor zowel 12 als 24 maanden na de randomisatie.

1) Alleen voor de follow-up een significante afname van negatieve symptomen t.o.v de controlegroep.

2) Significante afname van positieve symtpomen t.o.v. de controlegroep, voor zowel post-treatment als de follow-up.

3) Geen significante verschillen.

Conclusie(s)

Het gebruik van beeldende therapie wordt als suggestie gegeven als onderdeel in een behandelplan, waarbij rekening gehouden wordt met de behoeften en voorkeuren van de cliënten (de hoogste beoordeling – A – is een aanbeveling, daarna volgt de B-categorie: een suggestie).

 

Figuur 3. Risk of bias overzicht, overgenomen uit de Duitse richtlijn.

 

Kwaliteit bewijs beeldende therapie

Voor de symptomen wordt de kwaliteit van het bewijs gewaardeerd op “redelijk” (een punt afwaarderen voor risico op vertekening). Voor depressie wordt de kwaliteit met “zeer laag” beoordeeld (een punt afwaarderen voor risico op vertekening; twee punten afwaarderen voor onnauwkeurigheid vanwege de lage N). Dit levert de volgende conclusies op: 1) beeldende therapie vermindert op korte tot lange termijn (post-treatment tot 12 maanden follow-up) de positieve symptomen waarschijnlijk enigszins, 2) beeldende therapie lijkt 6 weken post-treatement de negatieve symptomen te verminderen, maar de evidence is zeer onzeker.

 

Muziektherapie

 

Geretsegger (2017)

Geretsegger en collega’s (Geretsegger et al., 2017) hebben door middel van deze systematische review onderzoek gedaan naar de effecten van muziektherapie (als toevoeging op standaardzorg) vergeleken met standaardzorg op mensen met schizofrenie of een schizofrenie-achtige stoornis. Muziektherapie is gedefinieerd als: “A systematic process of intervention wherein the therapist helps the client to promote health, using music experiences and the relationships that develop through them as dynamic forces of change.”, een definitie overgenomen van Bruscia (1998). Essentieel was dat er een therapeut aanwezig moest zijn en dat zowel de cliënt-therapeut relatie als de muziekervaring relevante factoren in de interventie zijn. Alleen naar muziek luisteren was dus niet voldoende. In totaal zijn 18 studies geïncludeerd met 1.215 deelnemers, waarvan er 10 zijn meegenomen in relevante vergelijkingen voor de richtlijn (zie figuur 1). Het percentage mannen lag tussen de 54 en 85 en de leeftijd van de deelnemers varieerde tussen 18 en 60 jaar. De interventies betroffen zowel receptieve als actieve muziektherapie met enkele specifieke varianten daartussen: Sound Training Attention and Memory (STAM)en Orff therapie. De muziektherapie werd regelmatig in groepsverband gegeven, maar vaak ook individueel. De intensiteit van de therapie was wisselend, variërend tussen 1 sessie per week (van 45 tot 60 minuten per sessie) tot 2 sessies per dag (90 minuten per sessie). Het totaal aantal sessies lag tussen 8 en 78 en de tijdsperiode waarin de therapie plaatsvond varieerde van 4 weken tot 4 maanden. Voor het meten van de negatieve en positieve symptomen werd gebruik gemaakt van respectievelijk de Scale for the Assessment of Negative Symptoms (SANS) en de Scale for the Asessment of Positive Symptoms (SAPS). Voor het cognitief functioneren werden de volgende instrumenten gebruikt: Paced Auditory Serial Addition Test (PASAT; aandacht), Conners Continuous Performance Task (CCPT; alertheid & aandacht), Wechsler Memory Scale (WMS; geheugen), Clinical Memory Test (CMT; geheugen), Bergs’ Card Sorting Test (BCST; abstract denken), Wisconsin Card Sorting Test (WCST-Cc; abstract denken).

 

Figuur 1. Risk of bias overzicht, overgenomen uit Geretsegger et al. (2017).

Noot bij figuur 1: de letters achter de auteurs corresponderen met de vergelijkingen in tabel 1.

Zoeken en selecteren Om de uitgangsvraag te beantwoorden is er in maart 2021 een search gedaan naar systematische reviews met meta-analyses rond de uitgangsvraag. De zoekstrategie en selectieprocedure voor deze search staan beschreven in het review protocol (zie bijlage Review protocol). In deze search en selectie is uitgegaan van een patiëntenpopulatie waarbij er sprake is van  therapieresistentie. Er is gezocht in de volgende databases: Medline, Cinahl, PsychInfo en de database van het International Guidelines Network (GIN). In deze eerste search specifiek naar psychosociale interventies bij therapieresistentie werd weinig evidentie gevonden in het algemeen en werd geen enkele evidentie specifiek voor vaktherapie gevonden die aan de selectiecriteria voldeed.

 

Aangezien vaktherapie erg beperkt aan bod is gekomen in de EBRO module vroege psychose (doordat vaktherapie niet direct op deze doelgroep gericht is en hier weinig wordt ingezet), heeft de werkgroep besloten om hier voor vaktherapie te zoeken naar een bredere doelgroep. Om deze redenen is er een aanvullende search in internationale richtlijnen gedaan naar het effect van vaktherapie bij mensen met chronische psychotische klachten (inclusief schizofrenie).

In het kort geven we hier een beschrijving van de verschillende vaktherapeutische interventies waar naar is gezocht:

  • Muziektherapie is de klinisch en wetenschappelijk onderbouwde inzet van muzikale interventies om individuele doelstelling(en) te verwezenlijken op emotioneel, gedragsmatig, cognitief, sociaal, neurologisch, fysiologisch, lichamelijk en/of motorisch gebied vanuit een therapeutische relatie door een muziektherapeut die een erkende muziektherapie opleiding heeft afgerond (NVvMT, 2017).
  • Binnen Psychomotorische therapie (PMT) worden cliënten behandeld met een hulpvraag op psychosociaal vlak, op methodische wijze gebruikmakend van interventies die gericht zijn op bewegingsgedrag en/ of lichaamsbeleving. Deze interventies zijn gebaseerd op wetenschappelijke kennis en ervaringskennis en bieden de cliënt de mogelijkheid om nieuwe vaardigheden eigen te maken, betekenisvolle en inzicht gevende ervaringen op te doen of intrapsychische, interpersoonlijke of systemische conflicten te bewerken. Zie verder ook het beroepscompetentieprofiel voor PMT (Boerhout & Glas, 2021).       
  • Beeldende therapie - In beeldende therapie wordt methodisch gewerkt met gerichte interventies met beeldende materialen, gereedschappen en technieken, bijvoorbeeld schilderen, tekenen, textiel, metaal, steen, hout en digitale middelen. De cliënt doet tijdens dat proces fysieke, zintuiglijke, emotionele en cognitieve ervaringen op. Bijzonder aan beeldende therapie is dat het werkstuk concreet is. De cliënt kan het loslaten, wegleggen, ernaar terugkijken en ervaren hoe het is om het eens anders te doen. Beeldende therapie wordt door veel cliënten beleefd als een rechtstreekse weg naar diepere gevoelslagen. Het confronteert hen met patronen in denken, voelen en handelen binnen een relatief veilige situatie.
  • Danstherapie is een ervaringsgerichte therapievorm. In de behandeling staan het doen en ervaren via het lichaam en de beweging centraal. Danstherapie gaat ervan uit dat klachten terug te zien zijn in het lichaam evenals in de beweging van cliënten.      
  • Dramatherapie zet werkvormen, materialen en technieken uit het theater systematisch in om een behandeling vorm te geven. De ervaringsgerichte werkwijze is erop gericht om individuele doelstellingen te verwezenlijken, zoals gevoelens leren herkennen, uiten en/of verdragen, het bewerken van negatieve cognities en het uitbreiden van het gedragsrepertoire. De therapie geeft de mogelijkheid om met gedrag te experimenteren.

Zoeken en selecteren

In de Search Strings staan de zoektermen en resultaten per databank beschreven. de Search Strings zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase. Van de 438 artikelen kwamen er 62 door de eerste selectie. De overige 376 artikelen werden geëxcludeerd op basis van de titel en samenvatting. De voornaamste exclusie redenen tijdens de eerste selectie waren: artikelen gericht op een andere populatie (n=183), en artikelen gebaseerd op een ander studiedesign dan systematische reviews (n=64). Verder bleken 33 artikelen geen systematische review van RCT’s te betreffen, en gingen 35 artikelen niet in op psychologische en/of ervaringsgerichte behandelingen. Overige artikelen sloten om diverse andere redenen niet aan bij de uitgangsvraag.

 

Op basis van de volledige tekst vond een tweede selectie van de literatuur plaats. Van de 62 artikelen leken er 3 potentieel relevant voor deze vraag. Het artikel van Sinclair (2014) bleek echter geen systematische review. Twee reviews includeerden trials met patiënten die resistent bleken na behandeling. In de review van Burns et al. (2014) werden trials meegenomen met patiënten met persisterende symptomen ondanks adequate behandeling. Adequate dosering van medicatie stond in deze trial gelijk aan het equivalent van 300 mg chlorpromazine, of aan een behandeling met clozapine. In de review van Todorovic et al. (2020) werd een meer strikte benadering voor therapieresistentie toegepast; hier werden enkel patiënten in meegenomen die al behandeld werden met clozapine. Beide reviews keken naar de effectiviteit van cognitieve gedragstherapie (CBT) bij deze groep.

 

In de aanvullende search naar internationale richtlijnen werd de Duitse richtlijn “Leitlinienreport zum Update der S3-Leitlinie Psychosoziale Therapien bei schweren psychischen Erkrankungen” (Deutsche Gesellschaft für Psychiatrie und Psychotherapie & (DGPPN), 2018) gevonden. In deze internationale richtlijn werden verschillende studies rond vaktherapie bij chronische psychotische klachten (inclusief schizofrenie) gevonden. Deze studies zijn meegenomen in de huidige review.

 

Voor danstherapie zijn één review (Ren & Xia, 2013) en drie RCT’s (Lee et al., 2015; Martin et al., 2016; Priebe et al., 2016; Ren & Xia, 2013) opgenomen in de Duitse richtlijn die relevant zijn voor onze vraag. Er werd nog één andere RCT (Rohricht et al., 2013) meegenomen in de Duitse richtlijn, maar deze bleek niet relevant omdat de doelgroep patiënten met een chronische depressieve stoornis betrof. Voor beeldende therapie was in de Duitse richtlijn geen review opgenomen. De twee RCT’s in de Duitse richtlijn die beeldende therapie betroffen (Crawford et al., 2012; Montag et al., 2014) bleken beide over de juiste doelgroep te gaan, en werden dus meegenomen. Voor muziektherapie is de review van Geretsegger (2017) geïncludeerd die werd gevonden bij de search naar sociale contacten. In de Duitse richtlijn zijn namelijk geen meer recente studies rond muziektherapie opgenomen.

  1. Barretto EM, Kayo M, Avrichir BS, Sa AR, Camargo Md, Napolitano IC, Nery FG, Pinto JA Jr, Bannwart S, Scemes S, Di Sarno E, Elkis H. A preliminary controlled trial of cognitive behavioral therapy in clozapine-resistant schizophrenia. J Nerv Ment Dis. 2009 Nov;197(11):865-8. doi: 10.1097/NMD.0b013e3181be7422. PMID: 19996727.
  2. Boerhout, C. & Glas, O. (2021). Beroepscompetentieprofiel psychomotorisch therapeut. Nederlandse Vereniging voor Psychomotorische therapie.
  3. Burns, A. M., Erickson, D. H., & Brenner, C. A. (2014). Cognitive-behavioral therapy for medication-resistant psychosis: a meta-analytic review. Psychiatric Services, 65(7), 874-880.
  4. Cather C, Penn D, Otto MW, Yovel I, Mueser KT, Goff DC. A pilot study of functional Cognitive Behavioral Therapy (fCBT) for schizophrenia. Schizophr Res. 2005 May 1;74(2-3):201-9. doi: 10.1016/j.schres.2004.05.002. PMID: 15722000.
  5. Crawford MJ, Killaspy H, Barnes TR, Barrett B, Byford S, Clayton K, Dinsmore J, Floyd S, Hoadley A, Johnson T, Kalaitzaki E, King M, Leurent B, Maratos A, O'Neill FA, Osborn D, Patterson S, Soteriou T, Tyrer P, Waller D; MATISSE project team. Group art therapy as an adjunctive treatment for people with schizophrenia: a randomised controlled trial (MATISSE). Health Technol Assess. 2012;16(8):iii-iv, 1-76. doi: 10.3310/hta16080. PMID: 22364962.
  6. Durham, R.C., Guthrie, M., Morton, R.V., Reid, D.A., Treliving, L.R., Fowler, D., et al. (2003). Tayside-Fife clinical trial of cognitive-behavioural therapy for medication-resistant psychotic symptoms: Results to 3-month follow-up. The British journal of psychiatry, 182, 303-311.
  7. Einar Jansen et al (2020). Acceptance- and mindfulness-based interventions for persons with psychosis: A systematic review and meta-analysis. Schizophr Res 215:25-37. doi: 10.1016/j.schres.2019.11.016.
  8. Emck, C. & Bosscher, R. J. (2004). Psychomotorische interventies: bewegingservaring op maat. In G. Pool e.a. (red.), Handboek psychologische interventies bij chronisch-somatische aandoeningen (pp. 368-385). Assen: Van Gorcum.
  9. Geretsegger, M., Mössler, K. A., Bieleninik, Ł., Chen, X. J., Heldal, T. O., & Gold, C. (2017). Music therapy for people with schizophrenia and schizophrenia?like disorders. Cochrane Database of Systematic Reviews, 29;5(5): CD004025. DOI: 10.1002/14651858.CD004025.pub4.
  10. Kuipers E, Garety P, Fowler D, Dunn G, Bebbington P, Freeman D, Hadley C. London-East Anglia randomised controlled trial of cognitive-behavioural therapy for psychosis. I: effects of the treatment phase. Br J Psychiatry. 1997 Oct;171:319-27. doi: 10.1192/bjp.171.4.319. PMID: 9373419.
  11. Lee, Hye-Jin & Jang, Seung-Ho & Lee, Sang-Yeol & Hwang, Kyu-Sic. (2015). Effectiveness of Dance/Movement Therapy on Affect and Psychotic Symptoms in Patients with Schizophrenia. The Arts in Psychotherapy. 45. 10.1016/j.aip.2015.07.003.
  12. Jauhar S, McKenna PJ, Radua J, Fung E, Salvador R, Laws KR. Cognitive-behavioural therapy for the symptoms of schizophrenia: systematic review and meta-analysis with examination of potential bias. Br J Psychiatry. 2014 Jan;204(1):20-9. doi: 10.1192/bjp.bp.112.116285. PMID: 24385461.
  13. Martin LA, Koch SC, Hirjak D, Fuchs T. Overcoming Disembodiment: The Effect of Movement Therapy on Negative Symptoms in Schizophrenia-A Multicenter Randomized Controlled Trial. Front Psychol. 2016 Mar 31;7:483. doi: 10.3389/fpsyg.2016.00483. PMID: 27064347; PMCID: PMC4815039.
  14. Montag C, Haase L, Seidel D, Bayerl M, Gallinat J, Herrmann U, Dannecker K. A pilot RCT of psychodynamic group art therapy for patients in acute psychotic episodes: feasibility, impact on symptoms and mentalising capacity. PLoS One. 2014 Nov 13;9(11):e112348. doi: 10.1371/journal.pone.0112348. PMID: 25393414; PMCID: PMC4231093.
  15. Neijmeijer L, Wijgert J van de & Hutschemaekers G (1996). Beroep: vaktherapeut/vakbegeleider. Een verkennend onderzoek naar persoon, werk en werkplek van vaktherapeuten en vakbegeleiders in de gezondheidszorg. Utrecht: Nederlands Centrum Geestelijke Gezondheid.
  16. Pinto A, La Pia S, Mennella R, Giorgio D, DeSimone L. Cognitive-behavioral therapy and clozapine for clients with treatment-refractory schizophrenia. Psychiatr Serv. 1999 Jul;50(7):901-4. doi: 10.1176/ps.50.7.901. PMID: 10402608.
  17. Priebe S, Savill M, Wykes T, et al.; on behalf of the NESS team. Clinical effectiveness and cost-effectiveness of body psychotherapy in the treatment of negative symptoms of schizophrenia: a multicentre randomised controlled trial. Southampton (UK): NIHR Journals Library; 2016 Feb. (Health Technology Assessment, No. 20.11.) Chapter 1, Background. Available from: https://www.ncbi.nlm.nih.gov/books/NBK343805/
  18. Ren, Xia J. Dance therapy for schizophrenia. Cochrane Database of Systematic Reviews 2013, Issue 10. Art. No.: CD006868. DOI: 10.1002/14651858.CD006868.pub3.
  19. Röhricht F, Papadopoulos N, Priebe S. An exploratory randomized controlled trial of body psychotherapy for patients with chronic depression. J Affect Disord. 2013 Oct;151(1):85-91. doi: 10.1016/j.jad.2013.05.056. Epub 2013 Jun 14. PMID: 23769289.
  20. Sinclair, D., & Adams, C. E. (2014). Treatment resistant schizophrenia: a comprehensive survey of randomised controlled trials. BMC psychiatry, 14(1), 1-8.
  21. Todorovic, A., Lal, S., Dark, F., De Monte, V., Kisely, S., & Siskind, D. (2020). CBTp for people with treatment refractory schizophrenia on clozapine: a systematic review and meta-analysis. Journal of Mental Health, 1-8.
  22. Valmaggia LR, van der Gaag M, Tarrier N, Pijnenborg M, Slooff CJ. Cognitive-behavioural therapy for refractory psychotic symptoms of schizophrenia resistant to atypical antipsychotic medication. Randomised controlled trial. Br J Psychiatry. 2005 Apr;186:324-30. doi: 10.1192/bjp.186.4.324. PMID: 15802690.

Tabel 1. Summary of findings tabel voor Geretseger et al. (2017).

Muziektherapie + standaardzorg compared to standaardzorg in de behandeling van mensen met schizofrenie of schizofrenie-gerelateerde klachten waarbij sprake is van therapie-resistentie?

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Certainty of the evidence
(GRADE)

Opmerkingen

Risico met standaardzorg

Risico met muziektherapie + standaardzorg

a. Negatieve symptomen (korte termijn)

-

SMD 0.5 SD minder
(0.27 minder tot 0.73 minder)

-

319
(5 RCT’s)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,b,c

Standaardzorg gecombineerd met muziektherapie lijkt negatieve symptomen op korte termijn te verminderen, maar de evidence is zeer onzeker.

b. Negatieve symptomen (middenlange termijn)

-

SMD 0.55 SD minder
(0.24 minder tot 0.87 minder)

-

177
(3 RCT’s)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,b,d

Standaardzorg gecombineerd met muziektherapie lijkt negatieve symptomen op middenlange termijn te verminderen, maar de evidence is zeer onzeker.

c. Positieve symptomen (korte termijn)

-

SMD 0.18 SD minder
(0.6 minder tot 0.24 meer)

-

96
(1 RCT)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,d

De evidence is zeer onzeker over het effect van standaardzorg gecombineerd met muziektherapie op het verminderen van positieve symptomen op korte termijn.

d. Cognitief functioneren - Aandacht (middenlange termijn)

-

SMD 0.72 SD minder
(0.22 minder tot 1.21 minder)

-

67
(1 RCT)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,d

Standaardzorg gecombineerd met muziektherapie lijkt het cognitief functioneren (aandacht) op middenlange termijn te verbeteren, maar de evidence is zeer onzeker.

e. Cognitief functioneren - Alertheid & Aandacht (middenlange termijn)

-

SMD 0.25 SD minder
(0.74 minder tot 0.23 meer)

-

67
(1 RCT)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,d,e

De evidence is zeer onzeker over het effect van standaardzorg gecombineerd met muziektherapie op het cognitief functioneren (alertheid + aandacht) op middenlange termijn.

f. Cognitief functioneren - Geheugen (korte termijn)

-

SMD 0.58 SD minder
(0.06 minder tot 1.09 minder)

-

60
(1 RCT)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,d

Standaardzorg gecombineerd met muziektherapie lijkt het cognitief functioneren (geheugen) op korte termijn te verbeteren, maar de evidence is zeer onzeker.

g. Cognitief functioneren - Geheugen (middenlange termijn)

-

SMD 0.43 SD minder
(0.92 minder tot 0.06 meer)

-

67
(1 RCT)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,d,e

De evidence is zeer onzeker over het effect van standaardzorg gecombineerd met muziektherapie op het cognitief functioneren (geheugen) op middenlange termijn.

h. Cognitief functioneren - Abstract denken (korte termijn)

-

MD 0.02 meer
(0.03 minder tot 0.07 meer)

-

90
(2 RCT’s)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,d,e

De evidence is zeer onzeker over het effect van standaardzorg gecombineerd met muziektherapie op het cognitief functioneren (abstract denken) op korte termijn.

i. Cognitief functioneren - Abstract denken (middenlange termijn)

-

SMD 0.09 SD minder
(0.58 minder tot 0.39 meer)

-

67
(1 RCT)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,d,e

De evidence is zeer onzeker over het effect van standaardzorg gecombineerd met muziektherapie op het cognitief functioneren (abstract denken) op middenlange termijn.

j. Cognitief functioneren - Abstract denken (middenlange termijn)

-

MD 1.18 minder
(0.33 minder tot 2.03 minder)

-

30
(1 RCT)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,d

Standaardzorg gecombineerd met muziektherapie lijkt het cognitief functioneren (abstract denken) te verbeteren op middenlange termijn, maar de evidence is zeer onzeker.

 

a. Risico op vertekening.

b. Inconsistentie: hoge mate van heterogeniteit (>50%) in de studies.

c. Onnauwkeurigheid: effectschatting gebaseerd op < 400 deelnemers in totaal.

d. Onnauwkeurigheid: effectschatting gebaseerd op < 200 deelnemers in totaal.

e. Onnauwkeurigheid: 95% BI zowel in voor- als nadeel van de interventie

 

Tabel 1. Cognitieve gedragstherapie vs. controlecondities bij medicatieresistente schizofrenie

Uitkomsten

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Relatief effect
(95% CI)

Absolute effecten

Risico met controle

Risico verschil met CBT

Positieve symptomen (post-treatment)

465

(9 RCT’s)

⨁⨁⨁◯
REDELIJK a

-

-

SMD 0.47 SD hoger
(0.27 hoger tot 0.67 hoger)

Positieve symptomen (follow-up)

365

(7 RCT’s)

⨁⨁⨁◯
REDELIJK a

-

-

SMD 0.41 SD hoger
(0.2 hoger tot 0.61 hoger)

Algemene symptomen (post-treatment)

639

(12 RCT’s)

⨁⨁⨁◯
REDELIJK a

-

-

SMD 0.52 SD hoger
(0.35 hoger tot 0.7 hoger)

Algemene symptomen (follow-up)

381

(7 RCT’s)

⨁⨁⨁◯
REDELIJK a

-

-

SMD 0.4 SD hoger
(0.2 hoger tot 0.6 hoger)

a. Bij meerdere studies is er een verhoogd RoB

 

Tabel 2. Cognitieve gedragstherapie vs. controlecondities bij clozapine-resistente schizofrenie

Uitkomsten

Aantal deelnemers
(studies)
Follow up

Certainty of the evidence
(GRADE)

Relatief effect
(95% CI)

Absolute effecten

Risico met controle

Risico verschil met CBT

totale symptomen

524
(4 studies)

⨁⨁◯◯ a,b

-

-

SMD 0.34 lager
(0.72 lager tot 0.05 hoger)

Positieve symptomen

525
(4 studies)

⨁⨁⨁◯c

-

-

SMD 0.33 lager
(0.5 lager tot 0.16 lager)

Negatieve symptomen

529
(4 studies)

⨁⨁⨁◯ b

-

-

SMD 0.1 lager
(0.27 lager tot 0.07 hoger)

PSYRATS cognitief

421
(2 studies)

⨁⨁⨁◯ b

-

-

SMD 0.26 lager
(0.54 lager tot 0.01 hoger)

Totale symptomen (follow-up)

470
(3 studies)

⨁⨁⨁◯ b

-

-

SMD 0.1 lager
(0.28 lager tot 0.09 hoger)

Positieve symptomen (follow-up)

470
(3 studies)

⨁⨁⨁◯a

-

-

SMD 0.2 lager
(0.38 lager tot 0.02 lager)

Negatieve symptomen

(follow-up)

472
(3 studies)

⨁⨁⨁◯ b

-

-

SMD 0.02 hoger
(0.16 lager tot 0.2 hoger)

PSYRATS cognitief

(follow-up)

398
(2 studies)

⨁⨁◯◯a, b

-

-

SMD 0.19 lager
(0.39 lager tot 0.01 hoger)

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 15-11-2024

Laatst geautoriseerd  : 15-11-2024

Geplande herbeoordeling  : 15-11-2027

Het Nederlands Huisartsen Genootschap heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de richtlijn.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid
  • Vereniging Anoiksis
  • Ypsilon

Algemene gegevens

In opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) is er een multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum ontwikkeld. De ontwikkeling van de module werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut.

Doel en doelgroep

De multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum geeft aanbevelingen en handelingsinstructies voor de samenwerking, diagnostiek en behandeling met mensen met een psychose, inclusief mensen met een verhoogd risico op het ontwikkelen van een psychose. De voorliggende richtlijn geeft aanbevelingen voor mensen met terugkerende of chronische psychotische klachten. Deze richtlijn wordt bij uitgave digitaal samengevoegd met de eerder ontwikkelde EBRO module vroege psychose (2018). Samen bieden zij aanbevelingen voor het volledige spectrum van psychotische stoornissen.

 

De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van professionals in de GGZ, die betrokken zijn bij de zorgverlening aan deze groepen patiënten. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de richtlijn een overzicht van goed (‘optimaal’) handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van psychotische stoornissen.

 

De richtlijn beoogt een leidraad te geven voor diagnostiek en behandeling van een psychotische stoornis. Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende richtlijn, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar de lokale situatie in een instelling of behandelteam. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en andere vormen van werkkaders op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat dat voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is.

 

Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt met een psychose, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn, tenzij de wensen of behoeften van de patiënt naar de mening van de behandelaar hem/haar kunnen schaden dan wel geen toegevoegde waarde hebben.

 

Afbakening

Deze richtlijn betreft samenwerking, diagnostiek en behandeling van en met mensen met terugkerende of chronische psychose, waarbij in beginsel sprake is van een niet affectieve psychose (kortdurende psychotische stoornis, schizofreniforme stoornis, psychotische stoornis NAO, waanstoornis, schizofrenie). De diagnostiek en behandeling van mensen met een terugkerende of chronische psychose vindt primair plaats binnen de specialistische GGZ. In de SGGz kan de beschreven zorg ook geboden worden door vrijgevestigde professionals.

 

Studies over personen vanaf 12 jaar zijn meegenomen. In de richtlijn is gezocht naar oorspronkelijke onderzoeken zonder begindatum tot en met februari 2022. Nog niet gepubliceerde onderzoeken zijn niet meegenomen (wel onderzoeken 'in press'). Zie voor meer informatie over de afbakening van de richtlijn in de bijlagen. Per module is een bijlage opgenomen met toelichting over de gebruikte reviewstrategie (reviewprotocollen per uitgangsvraag).

Samenstelling werkgroep

De Multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum is ontwikkeld door de werkgroep Psychosespectrum, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De werkgroep bestond uit: psychiaters, psychologen, verpleegkundig specialisten, een vaktherapeut en (familie-) ervaringsdeskundigen, welke door de respectievelijke beroepsverenigingen en familie- en patiëntenverenigingen werden afgevaardigd. Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaat leden voor de werkgroep. Uit deze groep belangstellenden werden de huidige werkgroepleden geselecteerd. Naast de werkgroep waren enkele adviseurs betrokken, welke delen hebben meegeschreven en die werd gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op onderdelen van de concepttekst. Deze adviseurs konden tevens worden gevraagd om tijdens een werkgroepbijeenkomst mee te denken over een specifieke uitgangsvraag. De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, informatiespecialist, literatuur reviewers, een notulist en een projectassistente. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de werkgroep, de adviseurs en het ondersteunend technisch team. Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden. Een rapportage hiervan is in te zien via de Nederlandse vereniging voor psychiatrie (NVvP).

 

Leden Werkgroep

 

Naam

Organisatie

Beroepsvereniging

1.

Dr. Harm Gijsman (voorzitter)

Dimence

Psychiater, NVvP

2.

Mw. Carola van Alphen

Anoiksis

Vertegenwoordiger patiëntperspectief, Anoiksis

3.

Drs. Rob van Alphen

 

Inforsa

Vaktherapeut, FVB

4.

Prof Dr. Nynke Boonstra

NHL Stenden Hogeschool, Kien

Verpleegkundig specialist, V&VN

5.

Prof Dr. Wiepke Cahn

UMC Utrecht

Psychiater, NVvP

6.

Prof Dr. Philippe Delespaul

 

Universiteit Maastricht, Mondriaan

Psycholoog, NIP

7.

Drs. Frits Dorleijn

 

Ypsilon

Vertegenwoordiger familieperspectief, Ypsilon

8.

Dr. Frank van Es

 

UMC Groningen

Psychiater, NVvP

9.

Dr. Mariken de Koning      

Mentrum

Psychiater, NVvP

10.

Dr. Thijs van Oeffelt

Altrecht

Psychiater, NVvP

11.

Prof Dr. Marieke Pijnenborg

Universiteit van Groningen, GGZ Drenthe

Psycholoog, NIP

12.

Dr. Erin Wagenaar

 

Ypsilon

Vertegenwoordiger familieperspectief, Ypsilon

13.

Mw. Inge Wagter

 

Anoiksis

Vertegenwoordiger patiëntperspectief, Anoiksis

14.

MSc. Geeske van der Weerd

 

BuurtzorgT Groningen

 

Verpleegkundig specialist, V&VN

 

Adviseurs en co-auteurs

THEMA

Naam

Organisatie

Functie

Rol in richtlijn

Samenwerking

Drs. Bart Schut

UMC Utrecht

Lid patiënten-

adviesgroep

Adviseur

 

Drs. Ellen Beenen

UMC Utrecht

Lid patiënten-

adviesgroep

Adviseur

Diagnostiek

Dr. Jeanet Nieuwenhuis

GGNet

Psychiater

Adviseur en co-auteur

Psychosociale Interventies

Dr. Selene Veerman

GGZ-NHN

Psychiater

Adviseur

 

Methodologische ondersteuning

Naam

 

Ondersteuning

Danielle van Duin

Projectleider, Trimbos-instituut

Matthijs Oud

Reviewer, Trimbos-instituut

Egbert Hartstra

Reviewer, Trimbos-instituut

Elena Vos

Reviewer, Trimbos-instituut

Erika Papazoglou

Reviewer, Trimbos-instituut

Bram Zwanenburg

Reviewer, Trimbos-instituut

Lex Hulsbosch

Reviewer, Trimbos-instituut

Beatrix Vogelaar

Reviewer, Trimbos-instituut

Piet Post

Reviewer, Trimbos-instituut

Rikie Deurenberg

Informatiespecialist, namens Trimbos-instituut

Chris van der Grinten

Notulist, namens Trimbos-instituut

Freeke Perdok

Project assistent, Trimbos-instituut

Isa Reijgersberg

Project assistent, Trimbos-instituut

 

In totaal kwam de werkgroep Psychosespectrum voorafgaand aan de commentaarfase 11 keer bijeen in een periode van 21 maanden (juni 2020 – maart 2022). In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten een selectie in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de zoekstrategie en de selectiecriteria: het reviewprotocol). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze in evidence tabellen, forest plots, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies. Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (beschreven in de sectie “-Overwegingen”) en aanbevelingen. De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren zijn verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroepbijeenkomst is besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen is de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.

Belangenverklaringen

Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden. Een rapportage hiervan is in te zien via de Nederlandse vereniging voor psychiatrie (NVvP).

Werkwijze

Uitgangsvragen

De richtlijn is ontwikkeld op geleide van uitgangsvragen, die gebaseerd zijn op knelpunten die worden ervaren rondom samenwerking, diagnostiek en behandeling van en met volwassenen met terugkerende of chronische psychose.

 

De richtlijn is geen leerboek waarin zoveel mogelijk beschikbare kennis over een onderwerp wordt opgenomen, maar een document met praktische aanbevelingen rondom knelpunten uit de praktijk. Dat betekent dat praktijkproblemen zoveel als mogelijk uitgangspunt zijn van de teksten in de richtlijn. Dat betekent ook dat méér aandacht gegeven wordt aan de wijze waarop die praktijkproblemen worden opgelost, dan aan degene door wie die problemen worden aangepakt of opgelost. De richtlijn is een document waarin staat hoe optimale samenwerking, diagnostiek en behandeling er inhoudelijk uitziet. Indien mogelijk wordt ook beschreven in welke vorm een interventie het beste aangeboden kan worden. Daarnaast worden aanbevelingen gedaan voor de organisatie van zorg. In deze richtlijn worden de hieronder beschreven ‘klinische uitgangsvragen’ behandeld in de verschillende modules.

 

Uitgangsvragen in de richtlijn Psychosespectrum zijn:

THEMA

Uitgangsvragen

Samenwerking

  • Hoe kunnen kennis gebaseerd op richtlijnen en ervaringskennis van de cliënt zelf en zijn naastbetrokkenen geïntegreerd worden?
  • Wat is de toegevoegde waarde van een netwerkgerichte aanpak?
  • Wat is de toegevoegde waarde van (verschillende vormen van) inzet van (familie-)ervaringsdeskundigheid (ED) in de behandeling

Diagnostiek

  • Op welke manier neem je een individueel profiel - zoals beschreven in de EBRO module vroege psychose - mee in de diagnostiek bij patiënten met een terugkerende of chronische psychose (stadium 3 en 4)?
    • Hoe is leeftijd van de eerste episode psychose van invloed op het beloop de prognose?
    • Bij welke signalen vermoeden we een Licht Verstandelijke Beperking (LVB) of zwakbegaafdheid (ZB) bij mensen met een psychose-spectrum stoornis?
    • Wat zijn de psychometrische kenmerken van bruikbare screeners op ZB/LVB?
    • Welk instrument kan ingezet worden om de diagnose LVB te stellen?
  • Hoe voer je categoriale en dimensionale diagnostiek van psychose uit (met welk classificatiesysteem en welke instrumenten) bij cliënten in stadium 3 en 4? Gelden de aanbevelingen bij cliënten in stadium 1 en 2 ook voor deze groep of zijn er aanpassingen nodig?
    • Verandert de categorale diagnose van patiënten met een psychotische stoornis gedurende de tijd? Of verandert de categorale diagnose van een patiënt met een affectieve psychose gedurende de tijd in een psychotische stoornis?
    • Op welke manier dient het diagnostisch proces voor het vaststellen van een categorale diagnose psychotische stoornis aangepast te worden voor mensen met LVB?

Psychosociale interventies

  • Welke niet-medicamenteuze behandelingen zijn effectief bij chronische positieve, negatieve en cognitieve symptomen? 
  • Welke methoden en interventies zijn effectief in het versterken van de sociale relaties, het bevorderen van intimiteit en het verminderen van eenzaamheid van mensen met terugkerende/chronische psychose?

Preventie van terugval

  • Wat is de kans dat iemand een terugval krijgt en van welke factoren (demografisch, klinisch, sociaal) is bekend dat ze het risico op een recidief vergroten of verkleinen? 
  • Hoe kunnen de voor en nadelen van een recidief tegen elkaar worden afgewogen? 
  • Welke (combinaties van) interventies zijn effectief bij het voorkomen van een recidief bij personen met een episodische of aanhoudend psychotische stoornis? 

Organisatie van zorg

  • Welke organisatie van zorg is nodig om de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) goed te laten aansluiten op de medische zorg/ het medisch domein? 
    • Hoe kan de integratie van zorg tussen GGZ en medische zorg het beste worden vormgegeven?
    • Welke somatische co-morbiteit komt vooral voor bij de doelgroep (ook zoeken naar degenen die wat minder bekend) en in welke mate?
    • Wat zijn kritische beslispunten voor somatische screening, preventie van somatische co-morbiditeit en behandeling van somatische co-morbiditeit? (Stroomdiagram)
  • Welke organisatie van zorg is nodig om de GGZ goed te laten aansluiten op het sociaal domein? 

 

De richtlijn Psychosespectrum is ontwikkeld volgens de methodiek van de evidence based richtlijn­ontwikkeling (EBRO).

 

Zoekstrategie

Om de klinische uitgangsvragen te beantwoorden is door de informatiespecialist, in overleg met de werkgroepleden, op systematische wijze literatuuronderzoek verricht en is een selectie gemaakt binnen de gevonden onderzoeken volgens vooraf vastgestelde selectiecriteria. Er is gezocht naar bestaande (buitenlandse) evidence-based richtlijnen voor de zorg aan mensen met een vroege psychose, systematische reviews en oorspronkelijke onderzoeken. In de literatuursearches is gezocht naar literatuur in de Engelse, Nederlandse, Franse, en Duitse taalgebieden. Voor het zoeken naar publicaties is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:

  • Cochrane Database of Systematic Reviews (CDSR)
  • Psychological Information Database (PsycINFO)
  • PubMed
  • Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature (CINAHL)
  • Excerpta Medica database (Embase)

Selectiestrategie

Bij de selectie van artikelen zijn de volgende criteria gehanteerd:

  • Geeft het onderwerp van het gevonden onderzoek voldoende antwoord op de uitgangsvraag: worden de binnen GRADE vastgestelde kritische en belangrijke uitkomstmaten in het onderzoek geëvalueerd? (Zie voor meer informatie over GRADE verderop in deze paragraaf);
  • Sluit de doelgroep van het gevonden onderzoek voldoende aan bij de doelgroep van de richtlijn;
  • Is er sprake van een meta-analyse, systematic-review, randomised controlled trial (RCT), cohortonderzoek, cross-sectioneel onderzoek, patiëntcontrole onderzoek of wetenschappelijke verantwoord kwalitatief onderzoek? Bij een longitudinaal onderzoek: Is er sprake van een voldoende lange follow-up periode?;
  • Zie voor meer informatie over de zoekstrategie de bijlagen per module en voor meer informatie over de selectiecriteria per uitgangsvraag de reviewprotocollen in de bijlagen per module.

Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs

Studies werden indien mogelijk door twee personen beoordeeld op het risico op bias met behulp van de Cochrane Collaboration Risico van Bias Assessment Tool (Higgins 2008). Elke studie werd gewaardeerd op de wijze van randomisatie en toewijzing; blindering van de deelnemers, beoordelaars, en therapeuten; gehanteerde methode om met uitval van deelnemers om te gaan; en of alle uitkomsten zijn gerapporteerd. Risico op bias kon als hoog (serieuze kans op beïnvloeding van het resultaat), laag (waarschijnlijk geen invloed op het resultaat), of onduidelijk worden beoordeeld.

 

Voor het bewijs rondom interventies is daarna het bewijs van de onderzoeken per uitkomstmaat gegradeerd met behulp van GRADE[1]. De kwaliteit van het bewijs kent daarbij vier niveaus, te weten; zeer laag, laag, matig en hoog. In deze richtlijn is gekozen om de GRADE niveaus weer te geven met behulp van de volgende neutrale en internationaal toepasbare weergave:

Hoog

⊕⊕⊕⊕

Matig

⊕⊕⊕

Laag

⊕⊕⚪⚪

Zeer laag

⊕⚪⚪⚪

 

[1] GRADE: Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation

 

Het studiedesign bepaalt de uitgangspositie van de kwaliteit van bewijs. Gerandomiseerde, gecontroleerde studies (RCT's) hebben over het algemeen meer bewijskracht dan observationele studies. Daarom is hun uitgangspositie hoog, terwijl de uitgangspositie van observationele studies laag is. De kwaliteit van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 2.1). GRADE is niet toegepast bij vragen rondom screening en diagnostiek. De reden hiervoor is dat GRADE momenteel nog vooral geschikt is voor onderzoeken rond diagnostische accuratesse. Voor deze onderwerpen is de kwaliteit van de studies beoordeeld met behulp van het QUADAS-2 instrument.

 

Tabel 2.1: GRADE: Factoren voor downgraden en upgraden

Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.

[2] Het blinderen van deelnemers en therapeuten is in deze richtlijn niet meegenomen in de beoordeling van studies rond psychosociale niterventies, omdat blinderen van de deelnemers en therapeuten niet goed mogelijk is bij deze interventies.

 

Samenvatten van resultaten in ‘evidence tabel’ en ‘forest plot’

Van elk artikel is een samenvatting gemaakt in een zogenaamde 'evidence tabel', waarin de belangrijkste kenmerken van individuele onderzoeken zijn opgenomen (bij een RCT zijn dat bijvoorbeeld het doel van het onderzoek, het onderzoeksdesign, patiëntkenmerken, interventies, uitkomstmaten en de resultaten). Bij de uitgangsvragen over interventies is voor elke kritische uitkomstmaat een meta-analyse uitgevoerd, om de omvang van het klinisch effect van de interventie samen te vatten. De data uit oorspronkelijke onderzoeken worden hiervoor verwerkt in een forest plot, welke een grafische weergave van de meta-analyse geeft (zie tabel 2.2 voor een voorbeeld van een forest plot).


Tabel 2.2: Voorbeeld van een forest plot met toelichting

 

Wanneer er onvoldoende data beschikbaar waren om een meta-analyse uit te voeren, stelden de reviewers in enkele gevallen een narratieve (beschrijvende) review van het beschikbare bewijs op (zonder ‘gepoolde’ resultaten en berekening van mate van heterogeniteit, maar met een beschrijving van de kwaliteit). De kwaliteitsbeoordeling en een samenvattende beschrijving van de verschillende onderzoeken welke zijn geselecteerd vanuit de systematische literatuur search worden voor elke uitgangsvraag beschreven onder het kopje ‘wetenschappelijke onderbouwing’.

 

Conclusies

De formulering van de conclusies, gebaseerd op de studies uit de systematische literatuur search, is afgestemd op het GRADE niveau (zie tabel 2.3). Deze formulering sluit ook aan bij de ‘levels of evidence’ welke indeling (niveau 1 t/m 4) voorheen werd gebruikt in onder andere de multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie.

 

Tabel 2.3 Formulering conclusies n.a.v. GRADE niveau

GRADE

Levels of evidence

Formulering conclusies

⊕⊕⊕⊕

Niveau 1

“Het is aangetoond dat…”

⊕⊕⊕

Niveau 2

“Het is aannemelijk dat…”

⊕⊕⚪⚪

Niveau 3

“Er zijn aanwijzingen dat…”

⊕⚪⚪⚪

Niveau 4

“Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat…”

 

Overwegingen

Naast de wetenschappelijke onderbouwing, waarin vanuit de systematische literatuursearch de conclusies zijn getrokken op basis van het best beschikbare bewijs, is voor elke uitgangsvraag expert kennis verzameld. Hiervoor hebben de leden van de werkgroep gebruik gemaakt van een GRADE checklist ‘Van bewijs naar aanbeveling’, waarmee systematisch wordt nagegaan of er relevante overwegingen zijn voor een aantal vooraf bepaalde factoren, waaronder: balans tussen gewenste en ongewenste effecten, patiëntenperspectief, middelenbeslag en maatschappelijk perspectief. De vertegenwoordigers vanuit patiëntenperspectief en naastenperspectief hebben zoveel mogelijk geprobeerd hun overwegingen vanuit een gezamenlijk perspectief te formuleren, welke is beschreven onder het vaste kopje patiëntenperspectief. Wanneer deze perspectieven uit elkaar liepen is er een apart kopje naastbetrokkenenperspectief toegevoegd in het format van de richtlijntekst. De overwegingen werden onderbouwd vanuit ‘grijze literatuur’ (studies, rapporten en andere teksten die niet vanuit de systematische literatuursearch en -selectie zijn verwerkt in de wetenschappelijke conclusies). De aanbevelingen werden gebaseerd op de combinatie van de wetenschappelijke conclusies en de overwegingen.

 

Aanbevelingen

Aanbevelingen kunnen gegradeerd worden als ‘sterk’ (onvoorwaardelijk) of ‘zwak’ (voorwaardelijk). Wanneer de kwaliteit van het bewijs voor de positieve en negatieve effecten van een interventie hoog is, kan dit leiden tot een sterke aanbeveling, en omgekeerd, wanneer de bewijskracht laag tot zeer laag is, kan dit een zwakke aanbeveling opleveren (zie tabel 2.4 voor de indeling van sterke en zwakke aanbevelingen). Een zwakke aanbeveling geeft meer ruimte om af te wijken en aandacht te schenken aan alternatieven die passen bij de behoeften van de patiënt, terwijl bij een sterke aanbeveling die ruimte beperkt is. Echter, de kracht van het wetenschappelijke bewijs is niet de enige factor die de sterkte van de aanbevelingen bepaalt. De aanbevelingen zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewijs enerzijds, en overige overwegingen, zoals praktijkervaringen van de werkgroepleden, ervaringen en voorkeuren van patiënten met een vroege psychose en familie, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten, anderzijds. Deze laatste zijn opgenomen onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is zoveel mogelijk de volgende indeling aangehouden (zie tabel 2.4):

 

Tabel 2.4 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen

Sterkte van aanbeveling

 

Positieve aanbeveling

Negatieve aanbeveling

Sterk (1)

 

“Dienen, horen, is eerste keuze, is aanbevolen, heeft de voorkeur, is standaard, is vereist”

“Dient niet, niet aan te bevelen, wordt ontraden, verdient geen aanbeveling”

Zwak (2)

 

“Te overwegen, is een optie, kan, kan zinvol zijn, er is mogelijk plaats, de werkgroep adviseert”

“Is wellicht geen plaats voor, lijkt niet zinvol, is terughoudendheid geboden, de werkgroep adviseert geen”

 
Referenties

Gevers, J.K.M., & Aalst, A. van (1998). De rechter en het medisch handelen (3e druk). Deventer: Kluwer.

 

Higgins, J.P.T., Green, S., & Cochrane Collaboration (2008). Cochrane handbook for systematic Reviews of interventions. Chichester, England/Hoboken, NJ: Wiley-Blackwell.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Psychosociale interventies ter bevordering van sociaal functioneren bij patienten met terugkerende of chronische psychose