Psychosociale interventies ter bevordering van sociaal functioneren bij patienten met terugkerende of chronische psychose
Uitgangsvraag
Welke methoden en interventies zijn effectief in het versterken van de sociale relaties, het bevorderen van intimiteit en het verminderen van eenzaamheid van mensen met terugkerende/chronische psychose?
Aanbeveling
De werkgroep beveelt aan dat er bij iedere patiënt aandacht dient te zijn voor sociale relaties, intimiteit en eenzaamheid. Hierbij kunnen worden overwogen sociale cognitie training, cognitieve remediatie training, cognitieve gedragstherapie, training emotieherkenning, psycho-educatie en vaktherapie (muziektherapie en psychomotorische therapie), waarbij ook een combinatie van interventies overwogen kan worden.
De gevonden interventies zijn met name gericht op het verbeteren van sociale vaardigheden waarbij sociaal functioneren in de volle breedte de uitkomstmaat was. Er zijn weinig evidence based interventies beschikbaar gericht op het versterken en verbreden van sociale contacten. De werkgroep beveelt aan om creatief en breed te kijken naar passende interventies, in nauwe samenspraak met de patiënt en naasten en daarbij ook mogelijkheden in het sociale domein te onderzoeken. Het beschikbare onderzoek toont aan dat aandacht besteden aan het bevorderen van het sociaal functioneren vrijwel altijd effectief is.
Vanwege een matig aantal onderzochte interventies gericht op het versterken van sociale relaties en geen interventies gericht op het bevorderen van intimiteit en het verminderen van eenzaamheid wordt aanbevolen om het behandelteam zelf actief te laten nadenken over passende interventies.
Vaktherapeutische interventies zoals muziektherapie en psychomotorische therapie zoals beschreven in module 5.1, kunnen bijdragen aan het vergroten van het sociale netwerk, zeker wanneer deze in groepsverband worden aangeboden. Het opdoen van positieve ervaringen in contact met anderen zorgt daarbij dat sociale relaties verbeteren. De werkgroep beveelt aan om altijd in nauwe samenspraak met de patiënt te onderzoeken welke interventies in welke omgeving het meest passend zijn.
Om sociale relaties te verbeteren dient breed gekeken te worden naar passende oplossingen, ook buiten het domein van de specialistische GGZ. Binnen het sociale domein worden veel activiteiten ontplooid om eenzaamheid tegen te gaan en sociale relaties te versterken. De werkgroep beveelt aan dat in de behandeling van mensen met een psychosegevoeligheid ook goed gekeken dient te worden naar dergelijke mogelijkheden.
Overwegingen
Kwaliteit van bewijs
- Er zijn enkele kanttekeningen te plaatsen bij de gevonden studies. De uitkomsten van het artikel van Nijman2020 waren allemaal sterk heterogeen (I2 tussen 99,8 en 100%). Mogelijk werd niet aan de transitiviteitsaanname voor netwerk meta-analyses voldaan, doordat bijvoorbeeld niet alle kandidaten even grote kans hadden om elke behandeling te ontvangen. In totaal waren bovendien maar 6 van de 44 originele studies van voldoende methodologische kwaliteit, uitgaande van beoordelingen door de auteurs aan de hand van de Clinical Trials Assessment Measure for Psychological Treatments (CTAM). Om deze redenen zijn alle conclusies uit het artikel van Nijman gedowngraded voor heterogeniteit en risico op vertekening.
- In de studie van Barnicot2020 zijn alle uitkomsten gebaseerd op de tekstueel gepresenteerde uitkomsten, soms niet overeenkomend met de visueel gepresenteerde uitkomsten in de forestplots. Het risico op vertekening is gebaseerd op de inschatting door Barnicot en collegae.
- De beoordeling van de resultaten uit de studie van McDonagh et al (2017) zijn direct overgenomen uit de betreffende review.
Balans tussen gewenste en ongewenste effecten
- Er werden in de gepresenteerde studies over het versterken van sociale relaties geen ongewenste effecten gevonden. Wel zijn er een aantal studies gepresenteerd waarbij geen effect werd gevonden. De beschreven interventies laten niet allemaal aantoonbaar effect zien maar het uitgangspunt is dat het besteden van expliciete aandacht aan het vergroten van het sociale netwerk en het actief interveniëren altijd effectiever is dan geen interventie. De combinatie van interventies vanuit een breed perspectief zoals brede CST in combinatie met CRT lijkt het meest effectief. Matched care in plaats van stepped care is hierin dan ook altijd het uitgangspunt.
- Er zijn geen evidence-based interventies gevonden naar het bevorderen van intimiteit en het verminderen van eenzaamheid. Dit vraagt dan ook van professionals creativiteit als het gaat om de inzet van interventies gericht op dit thema.
Patiëntenperspectief
- Voor patiënten is het hebben van sociale relaties doorgaans van groot belang en vaak een van de levensgebieden waarop een verstoring heeft plaats gevonden. In tegenstelling tot patiënten met vroege psychose is er bij terugkerende of chronische psychose vaak juist een verstoring van sociale relaties in de eigen omgeving van de patiënt en dient daarbij breed gekeken te worden. Naast interventies gericht op het zelf aanleren van vaardigheden, het herkennen van emoties en het leren om beter met situaties om te gaan hebben patiënten ook behoefte aan concrete interventies gericht op het in contact komen met anderen door elkaar te ontmoeten. Hierbij gaat het vaak niet alleen om vriendschappen maar ook om relaties en intimiteit. Voor patiënten is het van belang dat dit thema altijd onderwerp van gesprek is.
- Voor veel patiënten met een chronisch beloop is intimiteit vanuit een partner relatie soms (al langere tijd) niet meer onderdeel van het dagelijks leven. Ook voor hen is intimiteit vaak wel een thema waarin zij een onvervulde zorgbehoefte ervaren en dient daarom altijd onderdeel te zijn van gesprek.
Naastbetrokkenenperspectief
- Er zijn geen specifieke interventies gevonden waarin naasten actief betrokken worden bij het verbeteren van sociale relaties. Voor naasten is het belangrijk dat zij betrokken worden bij de behandeling op een manier die past bij hun eigen proces in lijn met de zorgstandaard Naasten. Naasten spelen een belangrijke rol in het verder verbreden van sociale contacten en het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande contacten. Ook kan er aangesloten worden bij een hobbyclub of sportvereniging.
- Partners van mensen met een chronische beloop kunnen geconfronteerd worden met veranderingen in de intieme relatie, bijvoorbeeld als gevolg van bijwerkingen van medicatie of van symptomen. Bij gebrek aan specifieke interventies is het van belang altijd aandacht te besteden aan dit thema, ook in gesprekken met partners en in gezamenlijkheid te zoeken naar passende oplossingsrichtingen.
Professioneel perspectief
- Professionals zijn het erover eens dat aandacht voor sociale relaties een belangrijk thema is in de behandeling van mensen met een psychosegevoeligheid. Omdat er veel factoren kunnen zijn die van invloed zijn op een verstoring in sociale relaties is het voor professionals van belang om samen met de patiënt (en naasten) een goede analyse te maken van de huidige en van de gewenste situaties en van de factoren die hierop van invloed zijn. Zo kan een patiënt met negatieve symptomen en een negatief zelfbeeld bijvoorbeeld aangeven geen behoefte te hebben aan meer sociale contacten terwijl onderliggend demoralisatie zorgt voor negatieve gedachten aangaande de mogelijkheden van het vergroten van sociale relaties. Dit vraagt van professionals enerzijds dat zij goed in staat zijn om door te vragen, hoop kunnen bieden maar ook realistisch zijn en daarnaast goed zicht te hebben op regionale mogelijkheden om mensen te kunnen ontmoeten. Hulpverleners voelen zich vaak handelingsverlegen als het gaat om het bespreekbaar maken van sociale relaties en intimiteit omdat er weinig evidence based interventies beschikbaar zijn.
Maatschappelijk perspectief
- Het aandacht besteden aan het vergroten van sociale relaties kost tijd en zal een lange adem vragen om passende oplossingen te vinden, zoveel mogelijk in de eigen omgeving van de patiënt. Het is van belang dat er voldoende kennis en ervaring beschikbaar is in teams om de genoemde interventies uit te kunnen voeren.
Middelenbeslag
- Het werken aan het versterken van de sociale relaties, het bevorderen van intimiteit en het verminderen van eenzaamheid van mensen met terugkerende/chronische psychose kost tijd maar verhoogt de kwaliteit van leven. De inzet van middelen is heel relatief in verhouding tot de door patiënten ervaren lijdensdruk en dient altijd overwogen te worden. Er dient altijd gekeken te worden wat hierin vanuit de specialistische GGZ dient te worden ingezet en welke inzet vanuit naasten en sociale domein kunnen worden ingezet om vanuit gezamenlijkheid te werken aan het versterken van sociale relaties en het bevorderen van intimiteit.
Organisatie van zorg
- Het werken aan het versterken van sociale relaties, het bevorderen van intimiteit en het verminderen van eenzaamheid vraagt tijd en aandacht van professionals die daarvoor doorgaans in de initiële opleiding matig voor opgeleid zijn. De in deze module beschreven interventies vragen een aanvullende scholing waarbij het uitgangspunt is dat de expertise in de teams aanwezig is zodat interventies kunnen worden geïntegreerd in het behandelplan. Ieder team dient voldoende expertise in huis te hebben om aan voornoemde thema's bij alle patiënten gepast aandacht te besteden. Er zijn geen aanvullende specifieke faciliteiten nodig. Er moet structureel aandacht zijn voor sociale relaties, intimiteit en eenzaamheid.
Onderbouwing
Achtergrond
Problemen met sociale contacten zijn soms de eerste aanwijzing dat er sprake is van een psychotische stoornis. Zo zijn er bijvoorbeeld mensen die zich in de loop van enkele maanden steeds meer terugtrekken uit contact met vrienden en familie om bezig te zijn met onderwerpen waarop ze geen aansluiting vinden bij hun naasten. Ook tijdens en na een psychotische episode zijn er vaak problemen op contactueel vlak, als gevolg van psychotische symptomen, negatieve symptomen, angstklachten, cognitieve problemen of stemmingsklachten maar ook als gevolg van (zelf)stigma of schaamte. Het gebrek aan sociale contacten kan leiden tot eenzaamheid en een sociaal isolement. Ook kan het leiden tot een toename van psychotische ervaringen en verstoord denken omdat er weinig mensen zijn aan wie iemand zijn gedachten kan toetsen. Voldoende sociale contacten van voldoende kwaliteit zijn voor iedereen van belang, en dus ook zeker voor mensen met een psychotische kwetsbaarheid.
De uitgangsvraag van deze module is:
Welke methoden en interventies zijn effectief in het versterken van de sociale relaties, het bevorderen van intimiteit en het verminderen van eenzaamheid van mensen met terugkerende/chronische psychose?
Huidige praktijk
Mensen met een psychotische stoornis zijn bijna allemaal ontevreden over de kwaliteit en kwantiteit van hun sociale contacten. Er zijn echter weinig concrete interventies gericht op het versterken van sociale relaties en het verminderen van eenzaamheid.
Definitie en doel van de interventie
Het doel van interventies gericht op sociale contacten is enerzijds het uitbreiden van het aantal contacten en tevens gericht op het verbeteren van de kwaliteit van sociale contacten.
Dze module sluit aan bij de informatie in de EBRO module vroege psychose over interventies die kunnen worden ingezet ter verbetering en bevordering van sociale contacten bij vroege psychose. Deze module geeft daarop toevoeging voor terugkerende en/of chronische psychose.
Conclusies / Summary of Findings
Brede SCT versus TAU (sociaal functioneren) | |
⊕⊕⚪⚪ |
Brede Sociale Cognitie Training (SCT) lijkt te resulteren in een grote verbetering van sociaal functioneren.#*
Nijman2020 |
#downgraded voor heterogeniteit, *downgraded voor risico op vertekening
Brede SCT+CRT versus TAU (sociaal functioneren) |
|
⊕⊕⚪⚪ |
Brede Sociale Cognitie Training (SCT) gecombineerd met Cognitieve Remediatie Training (CRT) lijkt te resulteren in een verbetering van sociaal functioneren.#*
Nijman2020 |
#downgraded voor heterogeniteit, *downgraded voor risico op vertekening
Gerichte SCT versus TAU (sociaal functioneren) |
|
⊕⚪⚪⚪ |
Gerichte Sociale Cognitie Training (SCT) lijkt sociaal functioneren niet te verbeteren, maar de evidence is zeer onzeker. #*~
Nijman2020 |
#downgraded voor heterogeniteit, *downgraded voor risico op vertekening, ~downgraded voor onnauwkeurigheid
Gerichte SCT+CRT versus TAU (sociaal functioneren) |
|
⊕⚪⚪⚪ |
Gerichte Sociale Cognitie Training (SCT) gecombineerd met Cognitieve Remediatie Training (CRT) lijkt sociaal functioneren te verslechteren, maar de evidence is zeer onzeker. #*~
Nijman2020 |
#downgraded voor heterogeniteit, *downgraded voor risico op vertekening, ~downgraded voor onnauwkeurigheid
FRT-interventie versus controle (sociaal functioneren en psychotische symptomen) |
|
⊕⚪⚪⚪ |
Het bewijs is zeer onzeker over het effect van FRT-interventies op sociaal functioneren, positieve psychotische symptomen en negatieve psychotische symptomen van patiënten met een niet-affectieve psychotische of schizo-affectieve stoornis.
Bordon2017 |
CGT versus TAU bij acuut opgenomen patiënten |
|
⊕⚪⚪⚪ |
Cognitieve Gedragstherapie (CGT) lijkt sociaal functioneren te verbeteren, maar de evidence is zeer onzeker. #*~
Barnicot2020 |
#heterogeniteit onbekend, *downgraded voor risico op vertekening, ~downgraded voor onnauwkeurigheid
CRT versus controleconditie bij acuut opgenomen patiënten |
|
⊕⊕⚪⚪ |
Cognitieve Remediatie Therapie (CRT) lijkt het sociaal functioneren enigszins te verbeteren. ~~
Barnicot2020 |
~downgraded voor onnauwkeurigheid (2x)
EMDR bij acuut opgenomen patiënten |
|
Er is geen onderzoek gevonden naar het effect van EMDR op sociaal functioneren bij acuut opgenomen patiënten
Barnicot2020 |
Compliance therapy versus controleconditie bij acuut opgenomen patiënten |
|
⊕⚪⚪⚪ |
Compliance therapy lijkt het sociaal functioneren niet te verbeteren.~~
Barnicot2020 |
~downgraded voor onnauwkeurigheid (2x)
Psychoeducatie versus controleconditie bij acuut opgenomen patiënten |
|
⊕⊕⚪⚪ |
Psychoeducatie lijkt sociaal functioneren enigszins te verbeteren. *
Barnicot2020 |
#downgraded voor heterogeniteit, *downgraded voor risico op vertekening
Sociale-vaardigheidstraining bij acuut opgenomen patiënten |
|
Er is geen onderzoek gevonden naar het effect van sociale-vaardigheidstraining op sociaal functioneren bij acuut opgenomen patiënten
Barnicot2020 |
CBT+ standaardzorg versus andere psychotherapie+ standaardzorg korte termijn |
|
⊕⊕⚪⚪ |
Op de korte termijn lijkt CGT het sociaal functioneren enigszins te verbeteren vergeleken met andere psychosociale therapieën bij volwassenen met schizofrenie.
Jones2018a |
CBT+ standaardzorg versus actieve psychotherapie+ standaardzorg |
|
⊕⚪⚪⚪ |
CGT lijkt niet of nauwelijks te resulteren in een verschil in sociaal functioneren vergeleken met actieve psychosociale therapieën bij volwassenen met schizofrenie.
Jones2018a |
CBT+ standaardzorg versus inactieve psychotherapie+ standaardzorg |
|
⊕⚪⚪⚪ |
Het bewijs is onzeker over het effect van CGT vergeleken met inactieve psychosociale therapieën op sociaal functioneren bij volwassenen met schizofrenie.
Jones2018a |
CGT + standaardzorg versus standaardzorg korte termijn |
|
⊕⚪⚪⚪ |
Het bewijs is onzeker over het effect van CGT + TAU vergeleken met TAU op sociaal functioneren bij volwassenen met schizofrenie op korte termijn.
Jones2018a |
CGT + standaardzorg versus standaardzorg middellange termijn |
|
⊕⚪⚪⚪ |
Het bewijs is onzeker over het effect van CGT + TAU vergeleken met TAU op sociaal functioneren bij volwassenen met schizofrenie op middellange termijn.
Jones2018a |
CGT + standaardzorg versus standaardzorg lange termijn |
|
⊕⚪⚪⚪ |
Het bewijs is onzeker over het effect van CGT + TAU vergeleken met TAU op sociaal functioneren bij volwassenen met schizofrenie op lange termijn.
Jones2018a |
Psychosociale familie-interventies versus standaardzorg |
|
⊕⊕⚪⚪ |
Psychosociale familie-interventies lijken het sociaal functioneren niet te verbeteren bij patiënten met schizofrenie zonder werk, 6-12 maanden na de behandeling.
McDonagh2017 |
⊕⚪⚪⚪ |
De wetenschappelijke evidentie is zeer onzeker over het effect van psychosociale familie-interventies op het sociaal functioneren van patiënten met schizofrenie zonder werk, 2 en 3 jaar na de behandeling.
McDonagh2017 |
⊕⊕⚪⚪ |
De wetenschappelijke evidentie is zeer onzeker over het effect van psychosociale familie-interventies op het sociaal functioneren van patiënten met schizofrenie die niet in staat zijn tot onafhankelijk wonen, 1 en 3 jaar na de behandeling.
McDonagh2017 |
Yoga + standaardzorg versus Standaardzorg voor schizofrenie |
|
⊕⚪⚪⚪ |
Het wetenschappelijk bewijs is zeer onzeker over het effect van yoga in combinatie met standaard zorg op sociaal functioneren in vergelijking met standaardzorg alleen.
Cramer2013 |
Yoga + standaardzorg versus beweging + standaardzorg voor schizofrenie |
|
⊕⚪⚪⚪ |
Het wetenschappelijk bewijs is zeer onzeker over het effect van yoga in combinatie met standaard zorg op sociaal functioneren in vergelijking met bewegingsinterventies in combinatie met standaardzorg.
Cramer2013 |
Vaktherapie
Muziektherapie versus standaardzorg (Geretsegger et al, 2017) |
|
⊕⊕⚪⚪ |
Muziektherapie lijkt het sociaal functioneren te verbeteren. |
Beeldende therapie versus standaardzorg (Ruddy & Milnes, 2005) |
|
⊕⚪⚪⚪ |
De evidence is onzeker, maar beeldende therapie lijkt de mentale staat iets te verbeteren |
Downgraded voor onnauwkeurigheid, ~downgraded voor risico op vertekening
Beeldende therapie versus standaardzorg (Ruddy & Milnes, 2005) |
|
⊕⚪⚪⚪ |
Het is onzeker of beeldende therapie het sociaal functioneren verbetert. |
Downgraded voor onnauwkeurigheid, ~downgraded voor risico op vertekening
Beeldende therapie versus standaardzorg (Ruddy & Milnes, 2005) |
|
⊕⚪⚪⚪ |
De evidence is onzeker, maar beeldende therapie lijkt kwaliteit van leven niet te verbeteren. |
Downgraded voor onnauwkeurigheid, ~downgraded voor risico op vertekening
Sociale vaardigheidstraining
Psychosociale familie-interventies versus standaardzorg |
|
⊕⊕⚪⚪ |
Sociale vaardigheidstraining lijkt te resulteren in een grote verbetering van inhoudsbeheersing bij patiënten met schizofrenie. *~
Kurtz200 |
⊕⊕⚪⚪ |
Sociale vaardigheidstraining lijkt te resulteren in een verbetering van sociale vaardigheden, psychosociaal functioneren en dagelijkse levensvaardigheden bij patiënten met schizofrenie. *~
Kurtz200 |
⊕⚪⚪⚪ |
Sociale vaardigheidstraining lijkt te resulteren in een verbetering van negatieve symptomen bij patiënten met schizofrenie, maar de wetenschappelijke evidentie is zeer onzeker. *~
Kurtz200 |
⊕⊕⚪⚪ |
Sociale vaardigheidstraining lijkt niet of nauwelijks te resulteren in een verbetering van andere psychiatrische symptomen bij patiënten met schizofrenie. *~
Kurtz200 |
⊕⊕⚪⚪ |
Sociale vaardigheidstraining lijkt te resulteren in een kleine vermindering van terugval/heropname bij patiënten met schizofrenie. *~
Kurtz200 |
*Downgraded voor kans op vertekening
~Downgraded voor onnauwkeurigheid
Samenvatting literatuur
Geïncludeerde en geëxcludeerde studies
In de Search Strings staan de zoektermen en resultaten per databank beschreven. De Search Strings zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase. Van de 313 artikelen kwamen er 67 door de eerste selectie. De overige 247 artikelen werden geëxcludeerd op basis van de titel en samenvatting. De voornaamste exclusie redenen tijdens de eerste selectie waren: artikelen gericht op een andere populatie (n=168), en artikelen gebaseerd op een ander studiedesign dan systematische reviews (n=28). Op basis van de volledige tekst vond een tweede selectie van de literatuur plaats. Van de 67 artikelen zijn er zes recente reviews geïncludeerd. Redenen voor exclusie waren als volgt. In het geval dat er een meta-analyse beschikbaar was had deze de voorkeur boven een systematische review (n=26), review in een andere taal dan Engels of Nederlands (n=2), studie bleek geen meta-analyse of systematische review te zijn (n=5), Populatie en/of uitkomstmaat kwam niet overeen met de PICO (n=15), er waren recentere reviews en/of updates beschikbaar (n=9), onduidelijk welke RCT’s in review zijn meegenomen (n=1). Reviews die minder recente publicaties includeerden dan Geretseger2017 en collegae zijn niet geïncludeerd (n= 3).
De systematische review met meta-analyse door Burlingame uit 2020 is niet meegenomen in deze evaluatie. Voor elke therapievorm werden zowel uitkomsten van de PANSS en BPRS, als behandeling specifieke uitkomsten gepresenteerd. De behandeling-specifieke uitkomst voor social skills training sluiten mogelijk aan bij het reviewprotocol, maar bestaan uit een te breed scala van uitkomstmaten. De reviews van Nijman2020, Barnicot2020, Jones2018a en Jones2018b,McDonagh2017 en Geretsegger2017 zijn meegenomen.
Omdat bleek dat de eerste search niet alle literatuur omtrent sociaal functioneren en (vak) therapeutische interventies omvatten is er in oktober 2021 een aanvullende search verricht naar studies met (vak) therapeutische interventies die sociale relaties als een primaire uitkomstmaat hadden. In totaal leverde deze search naar ontdubbeling 152 resultaten op. Na een eerste selectie op basis van titel en abstract bleven er 20 over. Na selectie op volledige teksten bleven hiervan 5 artikelen over om in de wetenschappelijke onderbouwing verder uitgewerkt te worden (Bordon et al., 2017; Cramer et al., 2013; Kurtz & Mueser, 2008; Statucka, 2013; Ruddy & Milnes, 2005). Reden voor exclusie waren onder andere: andere populatie dan in de PICO gedefinieerd (n=3), geen systematische review of meta-analyse (n=4), geen RCT’s meegenomen (n=4) en gebruikte interventie en uitkomstmaat viel buiten de PICO (n=7).
Onderstaand volgt een beschrijving van de 11 geïncludeerde reviews. Vervolgens worden de uitkomsten van de reviews per artikel samengevat.
Sociale vaardigheidstraining - Social skills training (SST)
Kurtz 2008
In een systematische review naar RCT’s bij patiënten met met schizofrenie of een schizoaffectieve stoornis werden 23 RCT’s geïncludeerd waarin een Social Skills Training (SST) werd vergeleken met diverse vormen van ‘standaardzorg’ (TAU) (Kurtz & Mueser, 2008). De SST-interventies waren onder andere gericht op het verbeteren van gespreksvaardigheden, het sociaal probleemoplossend vermogen, interpersoonlijke skills en assertieve vaardigheden. De geïncludeerde patiënten (n=1599), waaronder zowel intramurale als poliklinische patiënten en hadden een gemiddelde leeftijd van 38 jaar. 71% van de patiënten was man en 63% werd poliklinisch behandeld. De patiënten waren gemiddeld genomen al ziek gedurende 17 jaar. Voor alle uitkomstmaten is de effectiviteit van SST vergeleken met TAU. Voor de uitkomst inhoudsbeheersing van de sociale vaardigheden is er een groot effect gevonden na SST. Verder bleek na gemiddeld 19 weken training een matig effect van SST op het sociaal functioneren, vergeleken met TAU. Daarnaast is er een matig effect gevonden voor zowel sociale vaardigheden (inclusief vaardigheden voor dagelijks leven) als voor psychosociaal functioneren en negatieve symptomen. Kleine effecten zijn gevonden voor andere psychiatrische symptomen en terugval. Voor een overzicht van de resultaten met bijbehorende grading, zie Evidence tabellen.
Sociale cognitie training
Nijman2020
Het artikel van Nijman et al (2020) betreft een netwerk meta-analyse waarin de effecten van zowel brede- als gerichte sociale cognitietraining (SCT) worden geëvalueerd. SCT bestaat vaak uit een combinatie van oefenen met sociale stimuli (e.g., foto’s) en het oefenen van leerstrategieën om met sociale tekortkomingen om te kunnen gaan. SCT kan in twee categorieën onderverdeeld worden: (1) gerichte SCT, gefocust op één of twee specifieke domeinen van sociale cognitie (e.g., trainen van emotieherkenning) en (2) brede SCT, gericht op de meeste of alle domeinen van sociale cognitie (e.g., sociale cognitie en interactietraining).
In Nijman et al (2020) werd een onderscheid gemaakt in SCT met en zonder cognitieve remediation therapie (CRT). Populaties in geïncludeerde studies bestonden grotendeels uit personen met schizofrenie (29 studies) en schizofreniespectrum/ schizoaffectieve stoornissen (11 studies). Een kleiner deel van de studies is uitgevoerd bij mensen met een psychotische stoornis. Eén studie is uitgevoerd bij mensen met een eerste episode. Uitkomsten zijn opgesplitst in sociale cognitie (emotie perceptie, sociale perceptie, Theory of Mind, attributie, andere/diverse), sociaal functioneren en psychiatrische symptomen. De uitkomsten zijn gepresenteerd voor vergelijkingen van actieve interventies met standaard zorg (TAU). Voor de uitkomst sociaal functioneren werden 25 RCT’s gebruikt, met in totaal 27 vergelijkingen (figuur 1).
Gerichte SCT zonder aanvullende CRT had geen effect op sociaal functioneren (d=0,12 (95%BI= -0,46; 0,69)). Gerichte SCT met aanvullende CRT had een negatief effect op het sociaal functioneren (d=-0,34 (95%BI= -0,86; 0,19)). Brede SCT zonder aanvullende CRT had een groot positief effect op het sociaal functioneren (d= 0,82 (95%BI=0,46; 1,18) en een matig positief effect wanneer de therapie wel aangevuld werd met CRT (d=0,41 (95%BI= 0,06; 0,77) (tabel 5.2-5.5). Voor een overzicht van de resultaten met bijbehorende grading, zie Evidence tabellen.
Interventies gericht op herkennen van gezichts- en emotie uitdrukkingen
Bordon2017
Bordon en collega’s (Bordon et al., 2017) hebben een meta-analyse uitgevoerd waarin er gekeken werd naar de effectiviteit van interventies gericht op het herkennen van gezichts- en emotie uitdrukkingen (facial affect recognition training; FRT) bij patiënten (18 jaar en ouder, gemiddelde range tussen 31.9 en 44 jaar) met niet-affectieve psychotische stoornis (schizofrenie, kortdurende psychotische stoornis) of schizo affectieve stoornis. De uitkomsten die zijn onderzocht zijn herkenning van gezichtsuitdrukking, psychotische symptomen en sociaal functioneren. De verschillende FRT-interventies (bijv. facial feedback, attentional shaping, micro-expression training tool) zijn specifiek gericht op het verbeteren van het herkennen van gezichtsuitdrukking en het aantal sessies varieerde van 1-12 sessies. De controlegroepen ontvingen verschillende interventies, waaronder cognitieve remediatie therapie, herhaalde blootstelling aan foto’s met gezichtsuitdrukking of TAU. De follow-up periode varieerde van 1 week (3 RCT’s), 1 maand (1 RCT), 3 maanden (1 RCT) tot geen follow-up (8 RCT’s). Geen significant verbetering is gevonden voor zowel positieve (3 RCT’s; g=0.10, 95% CI −0.25, 0.45), negatieve (4 RCT’s; g=−0.11, 95% CI−0.41, 0.20) als algemene (3 RCT’s; g=0.12, 95% CI −0.44, 0.69) psychotische symptomen (vastgesteld met Positive and Negative Syndrome Scale; PANSS). Wanneer er gekeken wordt naar sociaal functioneren (vastgesteld met SOFAS en Social Behavioral Scale [SBS], wordt er een grote verbetering gezien na FRT-interventie (3 RCT’s, N = 114, g = 0.87, 95% CI 0.37, 1.36, I2 38%).
Statucka 2013
Statucka en collega’s voerden een review uit welke is gebaseerd op de meta-analyse van Kurtz en Richardson (2012) en de kwalitatieve review van Horan et al (2008) aangevuld met 16 studies (preliminary pilot studies, non-randomized control trials, and unpublished dissertations) waarin gekeken werd naar de effectiviteit van sociale cognitieve interventies gericht op facial affect recogntion oftewel het herkennen van gezichts- en emotie uitdrukkingen. De belangrijkste conclusie is dat deze sociale cognitieve interventies sterk effectief zijn in het verbeteren van het kunnen herkennen van gezichts- en emotie uitdrukkingen en functionele status bij mensen met een psychotische stoornis (Statucka et al, 2013).
Brede interventies
Barnicot 2020
De review van Barnicot et al (2020) is specifiek gericht op een intramurale populatie met schizofrenie of een schizofreniespectrum stoornis die acuut is opgenomen. Trials werden meegenomen in de review wanneer deze een interventie onderzochten gestoeld op psychologische principes met het doel om gedrag, cognitie, emotie of andere persoonlijke eigenschappen aan te passen in het voordeel van de patiënt. Diverse controlecondities werden meegenomen, waaronder TAU, niet-psychologische interventies, niet-directieve psychologische interventies en psychologische interventies.
Trials die uitkomsten in de vorm van gestandaardiseerde gemiddelde verschillen (SMD's) rapporteerden voor sociaal functioneren, betroffen Cognitieve gedragstherapie (SMD=0,68 95%BI=0,01; 1,36, n=158), CRT (SMD=0,23 95%BI=-0,21; 0,66, n=84), compliance therapy onder de noemer motiverende therapie (SMD=-0,01 95%BI=-0,58; 0,57, n=47) en psycho-educatie (SMD=0,35 95%BI=0,15;0,54, n=429). Heterogeniteit en risico op vertekening per vergelijking is afgeleid uit figuur 5 van de meta-analyse. Voor een overzicht van de resultaten met bijbehorende grading, zie Evidence tabellen.
Jones2018a
In een Cochrane review uitgevoerd door Jones en collega’s (2018)a werd het effect van cognitieve gedragstherapie (CGT) in combinatie met standaard zorg vergeleken met standaard zorg in combinatie met andere vormen van therapie bij mensen met schizofrenie. De auteurs definieerde andere vormen van therapie als therapie vormen die geen cognitief gedragscomponent hadden zoals bijvoorbeeld psycho-educatie, familietherapie en andere vormen die niet onder CGT vallen.
In totaal zijn 36 RCT’s geïncludeerd (n= 3542) die CGT vergeleken met verscheidene andere vormen van psychosociale therapieën, welke zijn geclassificeerd als actief en inactief. De participanten waren gediagnostiseerd met schizofrenie, waanstoornis of schizo affectieve stoornis. De leeftijd van de participanten varieerde van 18 tot 65 jaar.
De uitkomsten zijn opgedeeld in korte termijn (binnen 24 weken na start van behandeling), middellange termijn (24-52 weken na start van behandeling) en lange termijn (>52 weken na start van behandeling). Sociaal functioneren is onder andere gemeten met de Personal and Social Performance Scale (PSP) en de Social and Occupational Functioning Assessment Scale (SOFAS). Voor de vergelijkingen van CGT met zowel actieve als inactieve psychosociale therapie is geen verschil gevonden voor de uitkomst sociaal functioneren. In de vergelijking van CGT met andere psychosociale therapieën (zowel actief als inactief), is voor de korte termijn een klein effect gevonden. Voor zowel de middellange als lange termijn zijn positieve effecten te zien voor CGT vergeleken met andere psychosociale therapieën op sociaal functioneren. Zie tabellen in Evidence tabellen, voor een overzicht van de resultaten met bijbehorende grading.
Jones2018b
De Cochrane review van Jones en collega’s (2018) onderzocht het effect van CGT in combinatie met standaardzorg op het optreden van een recidief bij mensen met schizofrenie. In totaal includeerden de auteurs 60 studies (n=5992). Een therapie werd als cognitieve gedragstherapie gezien wanneer het een afgebakende therapievorm betrof waarin men inzicht kreeg in de associaties tussen en herwaardering van de eigen symptomen, overtuigingen en gedachten en de hieruit voortvloeiende gedragingen en ervaren stress. Standaardzorg betrof in de meeste gevallen een behandeling met een antipsychoticum, opnames en gebruik van psychiatrische dag voorzieningen. De duur van de therapieën varieerde van 28 dagen tot 2 jaar. Participanten hadden een diagnose van schizofrenie, schizo affectieve stoornis, schizofreniforme stoornis of paranoïde schizofrenie en een leeftijd variërend van 16 tot 78 jaar.
De uitkomsten zijn opgedeeld in korte termijn (binnen 24 weken na start van behandeling), middellange termijn (24-52 weken na start van behandeling) en lange termijn (>52 weken na start van behandeling). Sociaal functioneren is onder andere gemeten met de Personal and Social Performance Scale (PSP), de Social Functioning Scale (SFS) en de Social and Occupational Functioning Assessment Scale (SOFAS).
Uit de vergelijking van CGT + TAU vergeleken met TAU, gemeten met de SFS, was een effect te zien op sociaal functioneren in het voordeel van CGT + TAU op zowel de middellange als lange termijn. Ditzelfde geldt voor dezelfde vergelijking gemeten met de SPS op zowel de korte, middellange als lange termijn. Echter, wanneer gemeten met de SOFAS, wordt er geen verschil gezien tussen CGT + TAU en TAU als het gaat om sociaal functioneren op zowel de korte, middellange als lange termijn. Zie tabellen in Evidence tabellen, voor een overzicht van de resultaten met bijbehorende grading.
McDonagh2017
De studie van McDonagh2017 bespreekt Assertive Community Treatment (ACT) en psychosociale familie-interventies. Deze studie includeerde volwassenen met een schizofrenie diagnose, inclusief comorbide verslavingsprobleem en inclusief mensen die een eerste episode van schizofrenie doormaken (ook inclusief schizofreniforme stoornis. Wanneer de uitkomst uit een meta-analyse tot stand is gekomen, of in de vorm van een (gestandaardiseerd) gemiddeld verschil is gepresenteerd, zijn de resultaten overgenomen in tabel 2. In de studie naar het effect van sociale vaardigheidstraining werd sociaal functioneren gemeten met de Multnomah Community Ability Scale (MCAS). Zie tabellen in Evidence tabellen voor een overzicht van de resultaten met bijbehorende grading.
Cramer2013
In een meta-analyse uitgevoerd door Cramer en collega’s (2013) werd het effect van Yoga op o.a. het sociaal functioneren bij mensen met schizofrenie onderzocht. In totaal werden 5 RCT’s (n = 337) meegenomen in deze meta analyse waarbij de yoga interventies bestonden uit SVYASA yoga , Hatha yoga of een niet gespecificeerde yoga interventie. Het aantal sessies liep van één sessie van 30 minuten per week tot vijf sessies van 60 minuten per week voor een periode van 8 weken t/m 3 maanden. Yoga werd altijd in combinatie gegeven van standaardzorg (farmacotherapie en/of inpatiënt behandeling). Wanneer yoga in combinatie met standaardzorg vergeleken werd met standaardzorg alleen werd er geen significant verschil gevonden sociaal functioneren op het moment van afronding van de interventie. Ook wanneer yoga in combinatie met standaardzorg vergeleken werd met bewegingsinterventies werd er geen significant verschil gevonden in het effect op sociaal functioneren (zie tabel 5.12 in Evidence tabellen voor overzicht van resultaten en GRADE scores).
Vaktherapieën
Geretseger 2017
Geretsegger en collega’s (2017) hebben door middel van deze systematische review onderzoek gedaan naar de effecten van muziektherapie op ernstige psychische aandoeningen met als primaire uitkomstmaat sociale contacten. Muziektherapie is gedefinieerd als: “A systematic process of intervention wherein the therapist helps the patiënt to promote health, using music experiences and the relationships that develop through them as dynamic forces of change.” In totaal zijn 8 studies geïncludeerd met 1215 deelnemers met schizofrenie of schizofrenie spectrum stoornissen (gediagnosticeerd door middel van welke criteria dan ook, ongeacht leeftijd, sekse of nationaliteit). In vergelijking met standaardzorg had muziektherapie een positieve invloed op sociaal functioneren (Social Disability Screening Schedule [SDSS] scores; 3-6 maanden follow-up) en kwaliteit van leven (General Well-Being Schedule [GWB] scores; < 3 maanden follow-up). Zie tabel 5.13 in Evidence tabellen voor bijbehorende grading.
Ruddy 2005
In een Cochrane review naar het effect van beeldende therapie bij patiënten met schizofrenie (search tot juli 2005) voldeden 2 studies aan de inclusiecriteria. Deze 2 RCT’s vergeleken beeldende therapie met standaardzorg (n=137). Beeldende therapie in wekelijkse sessies gedurende 12 weken resulteerde in een iets betere mentale staat (SANS) ((n=73, 1 RCT, WMD -2.3 CI -4.10 to -0.5). Er werd geen duidelijke verbetering in sociaal functioneren (SFS) gezien (n=70, 1 RCT, WMD 7.20 CI -2.53 to 16.93). Voor kwaliteit van leven (perQol) werd geen effect van beeldende therapie gezien((n=74, 1 RCT, WMD 0.1 CI -2.7 to 0.47).
Zoeken en selecteren
Zoeken en selecteren In maart 2021 is een systematische literatuursearch uitgevoerd naar de uitgangsvraag van deze module.
Referenties
- Anagnostopoulou et a.l (2018). Psychological interventions in psychosis in children and adolescents: a systematic review. Eur Child Adolesc Psychiatry 28(6):735-746. doi: 10.1007/s00787-018-1159-3.
- Aust & Bradshaw (2016). Mindfulness interventions for psychosis: a systematic review of the literature. J Psychiatr Ment Health Nurs 24(1):69-83.
- Barnicot, K., Michael, C., Trione, E., Lang, S., Saunders, T., Sharp, M., & Crawford, M. J. (2020). Psychological interventions for acute psychiatric inpatiënts with schizophrenia-spectrum disorders: A systematic review and meta-analysis. Clinical Psychology Review, 101929.
- Bordon et al (2017). The feasibility and clinical benefits of improving facial affect recognition impairments in schizophrenia: Systematic review and meta-analysis. Schizophr Res 188:3-12. doi: 10.1016/j.schres.2017.01.014. Epub 2017 Jan 14.
- Burlingame, G. M., Svien, H., Hoppe, L., Hunt, I., & Rosendahl, J. (2020). Group therapy for schizophrenia: A meta-analysis. Psychotherapy, 57(2), 219.
- Chung & Woods-Giscombe (2016). Influence of Dosage and Type of Music Therapy in Symptom Management and Rehabilitation for Individuals with Schizophrenia. Issues Ment Health Nurs ;37(9):631-641. doi: 10.1080/01612840.2016.1181125.
- Corrigan (1991). Social skills training in adult psychiatric populations: a meta-analysis. J Behav Ther Exp Psychiatry 22(3):203-10. doi: 10.1016/0005-7916(91)90017-y.
- Cramer et al (2013). Yoga for schizophrenia: a systematic review and meta-analysis. BMC Psychiatry 13:32
- Dauwan M, Begemann MJ, Heringa SM, Sommer IE. Exercise Improves Clinical Symptoms, Quality of Life, Global Functioning, and Depression in Schizophrenia: A Systematic Review and Meta-analysis. Schizophr Bull. 2016 May;42(3):588-99. doi: 10.1093/schbul/sbv164. Epub 2015 Nov 7. PMID: 26547223; PMCID: PMC4838091.
- De Silva et al (2013). Effect of psychosocial interventions on social functioning in depression and schizophrenia: meta-analysis. Br J Psychiatry 202(4):253-60. doi: 10.1192/bjp.bp.112.118018.
- Dumont et al (2018). Psychosocial approaches for individuals with schizophrenia in correctional and forensic psychiatric settings: a rapid review. Journal of Forensic Practice 20(1) DOI: 10.1108/JFP-11-2017-0049.
- Granholm & Harvey (2018). Social Skills Training for Negative Symptoms of Schizophrenia. Schizophr Bull 44(3):472-474. doi: 10.1093/schbul/sbx184.
- Green MF, Kern RS, Heaton RK: Longitudinal studies of cognition and functional outcome in schizophrenia: implications for MATRICS. Schizophrenia Research 72:41-51, 2004
- Hendriksen-Favier, A.I., Nijnens, K., Rooijen, S. van (2012). Handreiking voor de implementatie van herstelondersteunende zorg in de GGZ. Utrecht: Trimbos Instituut.
- Highton-Williamson, et al (2015). Online social networking in people with psychosis: A systematic review. Int J Soc Psychiatry 61(1):92-101.
- Horan, W. P., Kern, R. S., Green, M. F., & Penn, D. L. (2008). Social cognition training for individuals with schizophrenia: Emerging evidence. American Journal of Psychiatric Rehabilitation, 11(3), 205-252..
- Jansen, J. E., Gleeson , J., Bendall, S., Rice, S., & Alvarez-Jimenez, M. (2020). Acceptance-and mindfulness-based interventions for persons with psychosis: A systematic review and meta-analysis. Schizophrenia research, 215, 25-37.
- Jones, C., Hacker, D., Meaden, A., Cormac, I., Irving, C. B., Xia, J., ... & Chen, J. (2018a). Cognitive behavioural therapy plus standard care versus standard care plus other psychosocial treatments for people with schizophrenia. Cochrane Database of Systematic Reviews, (11).
- Jones, C., Hacker, D., Xia, J., Meaden, A., Irving, C. B., Zhao, S., ... & Shi, C. (2018b). Cognitive behavioural therapy plus standard care versus standard care for people with schizophrenia. Cochrane Database of Systematic Reviews, (12).
- Kurtz & Mueser (2008). A meta-analysis of controlled research on social skills training for schizophrenia. J Consult Clin Psychol 76(3):491-504.
- Kurtz MM & Richardson CL (2012). Social cognitive training for schizophrenia: a meta-analytic investigation of controlled research. Schizophr Bull 38(5):1092-104.
- Lecomte et al (2017). Canadian Treatment Guidelines on Psychosocial Treatment of Schizophrenia in Children and Youth. Can J Psychiatry 62(9):648-655. doi: 10.1177/0706743717720195.
- Lockwood et al (2004). Effectiveness of individual therapy and group therapy in the treatment of schizophrenia. JBI Libr Syst Rev ;2(2):1-44. doi: 10.11124/01938924-200402020-00001.
- Lyman et al (2014). Skill building: assessing the evidence. Psychiatr Serv 65(6):727-38. doi: 10.1176/appi.ps.201300251Naya et al (2012). A systematic review of cognitive remediation for schizo-affective and affective disorders.) J Affect Disord 142(1-3):13-21. doi: 10.1016/j.jad.2012.04.020.
- McDonagh, M. S., Dana, T., Selph, S., Devine, E. B., Cantor, A., Bougatsos, C., ... & Haupt, D. W. (2017). Treatments for schizophrenia in adults: a systematic review. Rockville (MD): Agency for Healthcare Research and Quality (US), No. 198.
- McFarlane (2016). Family Interventions for Schizophrenia and the Psychoses: A Review. Fam Process ;55(3):460-82. doi: 10.1111/famp.12235.
- McGuire, A. B., Kukla, M., Green, A., Gilbride, D., Mueser, K. T., & Salyers, M. P. (2014). Illness management and recovery: a review of the literature. Psychiatric Services, 65(2), 171-179.
- Mueser (2004). Meta-analysis examining the effects of social skills training on schizophrenia. Psychol Med. 34(7):1365-7. doi: 10.1017/s0033291704213848.
- Nijman, S. A., Veling, W., van der Stouwe, E. C., & Pijnenborg, G. H. (2020). Social cognition training for people with a psychotic disorder: a network meta-analysis. Schizophrenia bulletin, 46(5), 1086-1103.
- Ohi et al (2019). Meta-analysis of physical activity and effects of social function and quality of life on the physical activity in patiënts with schizophrenia. Eur Arch Psychiatry Clin Neurosci 269(5):517-527. doi: 10.1007/s00406-018-0903-5. Epub 2018 May 22
- Prikken et al (2019). The efficacy of computerized cognitive drill and practice training for patiënts with a schizophrenia-spectrum disorder: A meta-analysis. Schizophr Res 204:368-374.
- Ruddy & Milnes (2005). Art therapy for schizophrenia or schizophrenia-like illnesses. Cochrane Database Syst Rev 19;(4):CD003728. doi: 10.1002/14651858.CD003728.pub2.
- Statucka & Walder (2013). Efficacy of social cognition remediation programs targeting facial affect recognition deficits in schizophrenia: a review and consideration of high-risk samples and sex differences. Psychiatry Res 206(2-3):125-39. doi: 10.1016/j.psychres.2012.12.005. Epub 2013 Feb 1.
- Tseng, P. T., Chen, Y. W., Lin, P. Y., Tu, K. Y., Wang, H. Y., Cheng, Y. S., ... & Wu, C. K. (2016). Significant treatment effect of adjunct music therapy to standard treatment on the positive, negative, and mood symptoms of schizophrenic patiënts: a meta-analysis. BMC psychiatry, 16(1), 1-11.
- van Alphen, R., Stams, G. J. J. M., & Hakvoort, L. (2019). Musical attention control training for psychotic psychiatric patiënts: an experimental pilot study in a forensic psychiatric hospital. Frontiers in Neuroscience, 13, 570.
- Vázquez-Estupiñán, M. F., Durand-Arias, S., Astudillo-García, C. I., & de León, E. Á. M. (2018). Effectiveness of augmented Individual Placement and Support interventions for competitive employment in people with schizophrenia: Systematic review and meta-analysis. Salud Mental, 41(4), 187-197.
Evidence tabellen
Tabellen bij Kurtz2008
Sociale vaardigheidstraining (SST) versus TAU voor patiënten met schizofrenie |
||||||
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met TAU |
Risico met SST |
|||||
Inhoudsbeheersing |
- |
SMD 1.2 SD hoger |
- |
330 |
⨁⨁◯◯ |
Sociale vaardigheidstraining lijkt te resulteren in een grote verbetering van inhoudsbeheersing bij patiënten met schizofrenie. |
Sociale vaardigheden en dagelijkse levensvaardigheden |
- |
SMD 0.52 SD hoger |
- |
481 |
⨁⨁◯◯ |
Sociale vaardigheidstraining lijkt te resulteren in een verbetering van sociale vaardigheden en dagelijkse levensvaardigheden bij patiënten met schizofrenie. |
Psychosociaal functioneren |
- |
SMD 0.52 SD hoger |
- |
371 |
⨁⨁◯◯ |
Sociale vaardigheidstraining lijkt te resulteren in een verbetering van het psychosociaal functioneren bij patiënten met schizofrenie. |
Negatieve symptomen |
- |
SMD 0.4 SD hoger |
- |
363 |
⨁◯◯◯ |
Sociale vaardigheidstraining lijkt te resulteren in een verbetering van negatieve symptomen bij patiënten met schizofrenie, maar de wetenschappelijke evidentie is zeer onzeker. |
Andere psychiatrische symptomen |
- |
SMD 0.15 SD hoger |
- |
604 |
⨁⨁◯◯ |
Sociale vaardigheidstraining lijkt niet of nauwelijks te resulteren in een verbetering van andere psychiatrische symptomen bij patiënten met schizofrenie. |
Terugval/heropname |
- |
SMD 0.23 SD hoger |
- |
485 |
⨁⨁◯◯ |
Sociale vaardigheidstraining lijkt te resulteren in een kleine vermindering van terugval/heropname bij patiënten met schizofrenie. |
a. Kans op vertekening: onbekend welke trials meegenomen zijn in de meta-analyse, dus kans op vertekening. b. Onnauwkeurigheid: effectschatting gebaseerd op <400 deelnemers. c. Inconsistentie: within-group verschillen zijn significant. d. Onnauwkeurigheid: betrouwbaarheidsinterval is in zowel het voor- als nadeel van de interventie. e. Onnauwkeurigheid: betrouwbaarheidsinterval doorkruist het gebied van klinisch niet-relevant effect.
Tabellen bij Nijman2020
Tabel 1 Brede SCT versus TAU voor psychose |
||||||
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal studies: 25 |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met TAU |
Risico met Brede SCT |
|||||
Sociaal functioneren |
- |
SMD 0.82 SD hoger |
- |
- |
⨁⨁◯◯ |
Brede SCT lijkt te resulteren in een grote verbetering van sociaal functioneren |
a. heterogeniteit
b. risico op vertekening
Tabel 2 Brede SCT+ CRT versus TAU voor psychose |
||||||
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal studies: 25 |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met TAU |
Risico met Brede SCT |
|||||
Sociaal functioneren |
- |
SMD 0.41 SD hoger |
- |
- |
⨁⨁◯◯ |
Brede SCT gecombineerd met CRT lijkt te resulteren in een verbetering van sociaal functioneren |
a. heterogeniteit
b. risico op vertekening
Tabel 3 Gerichte SCT versus TAU voor psychose |
||||||
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal studies: 25 |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met TAU |
Risico met Brede SCT |
|||||
Sociaal functioneren |
- |
SMD 0.12 SD hoger |
- |
- |
⨁◯◯◯ |
Gerichte SCT lijkt sociaal functioneren niet te verbeteren, maar de wetenschappelijke evidentie is zeer onzeker. |
a. heterogeniteit
b. risico op vertekening
c. onnauwkeurigheid (niet met 95% zekerheid te zeggen dat er een effect was)
Tabel 4 Gerichte SCT+ CRT versus TAU voor psychose |
||||||
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal studies: 25 |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met TAU |
Risico met Brede SCT |
|||||
Sociaal functioneren |
- |
SMD 0.34 SD lager |
- |
- |
⨁◯◯◯ |
Gerichte SCT gecombineerd met CRT lijkt sociaal functioneren te verminderen, maar de wetenschappelijke evidentie is zeer onzeker. |
a. heterogeniteit
b. risico op vertekening
c. onnauwkeurigheid (niet met 95% zekerheid te zeggen dat er een effect was)
Tabel bij Bordon2017:
Tabel 5: Effect van FRT-interventie vergeleken met controle bij patiënten met niet-affectieve psychotische of schizo-affectieve stoornis |
|||||
Uitkomsten |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Sociaal functioneren |
SMD 0.87 SD hoger |
114 |
⨁◯◯◯ |
Het bewijs is zeer onzeker over het effect van FRT-interventies op het sociaal functioneren van patiënten met een niet-affectieve psychotische of schizo-affectieve stoornis. |
|
Negatieve psychotische symptomen |
SMD 0.11 SD lager |
173 |
⨁◯◯◯ |
Het bewijs is zeer onzeker over het effect van FRT-interventies op negatieve psychotische symptomen van patiënten met een niet-affectieve psychotische of schizo-affectieve stoornis. |
|
Positieve psychotische symptomen |
SMD 0.1 SD hoger |
135 |
⨁◯◯◯ |
Het bewijs is zeer onzeker over het effect van FRT-interventies op positieve psychotische symptomen van patiënten met een niet-affectieve psychotische of schizo-affectieve stoornis. |
|
a. Kans op vertekening: sprake van selective reporting (1 RCT), geen blinding of outcome assessment (2 RCT's) en geen allocation concealment (1 RCT)
b. Onnauwkeurigheid: effectschatting gebaseerd op < 200 individuen.
c. Kans op vertekening: er is sprake van selective reporting (1 RCT), geen blinding of outcome assessment (3 RCT's) en geen allocation concealment (1 RCT).
d. Onnauwkeurigheid: het BI valt binnen klinisch niet-relevant gebied.
e. Kans op vertekening: er is sprake van selective reporting (1 RCT) en geen blinding of outcome assessment (2 RCT's).
f. Onnauwkeurigheid: het 95% BI is in het voordeel van zowel de behandel- als controlegroep.
Tabellen bij Barnicot 2020
Tabel 5.6 CBT versus TAU voor mensen met een psychose (acuut psychiatrisch, intramuraal) |
||||||
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal deelnemers (studies) |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met TAU |
Risico met Brede SCT |
|||||
Sociaal functioneren |
- |
SMD 0.68 SD hoger |
- |
158 (3) |
⨁◯◯◯ |
CBT lijkt sociaal functioneren te verbeteren, maar de wetenschappelijke evidentie is zeer onzeker. |
a. risico op vertekening door hoog risico op bias in RCT door Startup2004
b. onnauwkeurigheid (laag totaal aantal deelnemers)
c. Er was sprake van verhoogde heterogeniteit (i2=74%).
Tabel 5.7 CRT versus een vrije tijdsgroep voor mensen met een psychose (acuut psychiatrisch, intramuraal) |
||||||
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal deelnemers (studies) |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met TAU |
Risico met Brede SCT |
|||||
Sociaal functioneren |
- |
SMD 0.23 SD hoger |
- |
84 (1) |
⨁◯◯◯ |
CRT lijkt het sociaal functioneren enigszins te verbeteren, maar de wetenschappelijke evidentie is zeer onzeker. |
a. risico op vertekening onbekend
b. onnauwkeurigheid (laag totaal aantal deelnemers, niet met 95% zekerheid te zeggen dat er een effect is)
Tabel 5.8 compliance therapie versus non-directive supportive counseling voor mensen met een psychose (acuut psychiatrisch, intramuraal) |
||||||
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal deelnemers (studies) |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met TAU |
Risico met Brede SCT |
|||||
Sociaal functioneren |
- |
SMD 0.01 SD lager |
- |
47 (1) |
⨁◯◯◯ |
Compliance therapy lijkt het sociaal functioneren niet te verbeteren, maar de wetenschappelijke evidentie is zeer onzeker. |
a. risico op vertekening onbekend
b. onnauwkeurigheid (laag totaal aantal deelnemers, niet met 95% zekerheid te zeggen dat er een effect is)
Tabel 5.9 Psycho-educatie versus controlegroepen voor psychose (acuut psychiatrisch, intramuraal) |
||||||
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal deelnemers (studies) |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met TAU |
Risico met Brede SCT |
|||||
Sociaal functioneren |
- |
SMD 0.35 SD hoger |
- |
429 (4) |
⨁⨁◯◯ |
Psychoeducatie lijkt sociaal functioneren te verbeteren. |
a. Risico op vertekening laag, twee grootste RCT’s laag risico, RCT van Wang hoog risico maar lijkt de grootte van het effect niet teveel te veranderen
b. Heterogeniteit (Wang2000 uitschieter). c. Indirectness: Chan2007 gebruikte een andere controle groep (occupational therapy).
Tabellen bij Jones2018a
Tabel 5.10a. Effectiviteit van CGT vergeleken met andere psychosociale therapieën op de korte, middellange en lange termijn
Uitkomsten |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Sociaal functioneren (korte termijn) |
MD 3.28 hoger |
165 |
⨁⨁◯◯ |
Op de korte termijn lijkt CGT het sociaal functioneren enigszins te verhogen vergeleken met andere psychosociale therapieën bij volwassenen met schizofrenie. |
|
Sociaal functioneren (middellange termijn) |
MD 6.72 hoger |
162 |
⨁⨁◯◯ |
Op middellange termijn lijkt CGT te resulteren in een grote verbetering van sociaal functioneren vergeleken met andere psychosociale therapieën bij volwassenen met schizofrenie. |
|
Sociaal functioneren (lange termijn) |
MD 9.35 hoger |
168 |
⨁⨁◯◯ |
Op lange termijn lijkt CGT te resulteren in een grote verbetering van sociaal functioneren vergeleken met andere psychosociale therapieën bij volwassenen met schizofrenie. |
- Ernstige onnauwkeurigheid: het 95% BI is in het voordeel van zowel behandel- als controlegroep.
- Onnauwkeurigheid: effectschatting gebaseerd op 1 enkele RCT.
- Onnauwkeurigheid: het 95% BI is zeer breed.
Tabel 5.10b. Effectiviteit van CGT vergeleken met actieve psychosociale therapieën
Uitkomsten |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Sociaal functioneren (SOFAS) |
MD 1.36 hoger |
41 |
⨁⨁◯◯ |
CGT lijkt niet of nauwelijks te resulteren in een verschil in sociaal functioneren vergeleken met actieve psychosociale therapieën bij volwassenen met schizofrenie. |
- Ernstige onnauwkeurigheid: het 95% BI is in het voordeel van zowel behandel- als controlegroep.
- Onnauwkeurigheid: effectschatting gebaseerd op 1 enkele RCT.
Tabel 5.10c. Effectiviteit van CGT vergeleken met inactieve psychosociale therapieën
Uitkomsten |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Sociaal functioneren (SOFAS) |
MD 1.3 hoger |
62 |
⨁◯◯◯ |
Het bewijs is onzeker over het effect van CGT vergeleken met inactieve psychosociale therapieën op sociaal functioneren bij volwassenen met schizofrenie. |
- Kans op vertekening: er is sprake van bias door een baseline disbalans.
- Ernstige onnauwkeurigheid: het 95% BI is in het voordeel van zowel behandel- als controlegroep.
- Onnauwkeurigheid: effectschatting gebaseerd op 1 enkele RCT.
Tabellen bij Jones2018b
Tabel 5.10d. Effectiviteit van CGT + TAU vergeleken met TAU op sociaal functioneren
Uitkomsten |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Sociaal functioneren (SOFAS) (korte termijn) |
MD 0.98 hoger |
48 |
⨁◯◯◯ |
Het bewijs is onzeker over het effect van CGT + TAU vergeleken met TAU op sociaal functioneren bij volwassenen met schizofrenie op korte termijn. |
|
Sociaal functioneren (SOFAS) (middellange termijn) |
MD 1 lager |
81 |
⨁◯◯◯ |
Het bewijs is onzeker over het effect van CGT + TAU vergeleken met TAU op sociaal functioneren bij volwassenen met schizofrenie op middellange termijn. |
|
Sociaal functioneren (SOFAS) (lange termijn) |
MD 0.56 hoger |
295 |
⨁◯◯◯ |
Het bewijs is onzeker over het effect van CGT + TAU vergeleken met TAU op sociaal functioneren bij volwassenen met schizofrenie op lange termijn. |
|
Sociaal functioneren (PSP) (korte termijn) |
MD 7.96 hoger |
92 |
⨁◯◯◯ |
Het bewijs is onzeker over het effect van CGT + TAU vergeleken met TAU op sociaal functioneren bij volwassenen met schizofrenie op korte termijn. |
|
Sociaal functioneren (PSP) (middellange termijn) |
MD 7.23 hoger |
92 |
⨁◯◯◯ |
Het bewijs is onzeker over het effect van CGT + TAU vergeleken met TAU op sociaal functioneren bij volwassenen met schizofrenie op middellange termijn. |
|
Sociaal functioneren (PSP) (lange termijn) |
MD 12.66 hoger |
92 |
⨁◯◯◯ |
Het bewijs is onzeker over het effect van CGT + TAU vergeleken met TAU op sociaal functioneren bij volwassenen met schizofrenie op lange termijn. |
|
Sociaal functioneren (SFS) (middellange termijn) |
MD 5.8 hoger |
107 |
⨁◯◯◯ |
Het bewijs is onzeker over het effect van CGT + TAU vergeleken met TAU op sociaal functioneren bij volwassenen met schizofrenie op middellange termijn. |
|
Sociaal functioneren (SFS) (lange termijn) |
MD 6.88 hoger |
103 |
⨁◯◯◯ |
Het bewijs is onzeker over het effect van CGT + TAU vergeleken met TAU op sociaal functioneren bij volwassenen met schizofrenie op lange termijn. |
- Kans op vertekening: er is onduidelijkheid over random sequence generation en allocation concealment.
- Ernstige onnauwkeurigheid: het 95% BI is in het voordeel van zowel de behandel- als controlegroep.
- Onnauwkeurigheid: effectschatting gebaseerd op 1 enkele RCT.
- Kans op vertekening: er is geen sprake van allocation concealment.
- Kans op vertekening: er is sprake van selective reporting (1 RCT).
- Onnauwkeurigheid: de effectschatting is gebaseerd op <400 participanten.
- Kans op vertekening: er is sprake van incomplete outcome assessment (1 RCT) en onduidelijkheid over random sequence generation en allocation concealment (1 RCT).
- Onnauwkeurigheid: het 95% BI is zeer breed.
- Ernstige onnauwkeurigheid: de effectschatting is gebaseerd op <200 participanten.
- Kans op vertekening: er is onduidelijkheid over allocation concealment en andere bias (1 RCT).
Tabel bij McDonagh2017
Tabel 5.11 Psychosociale familie-interventies versus standaardzorg voor patiënten met schizofrenie |
||||||
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal deelnemers (studies) |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met TAU |
Risico met Brede SCT |
|||||
Sociaal functioneren (6-12 maanden) |
- |
- |
RR 1.06 (0,89 tot 1,25) |
285 (5) |
⨁⨁◯◯ |
Psychosociale familie-interventies lijken het sociaal functioneren niet te verbeteren bij patiënten met schizofrenie zonder werk, 6-12 maanden na de behandeling. |
Sociaal functioneren (na 2 jaar) |
- |
- |
RR 1.33 (0.84 tot 2.10) |
52 (1) |
⨁◯◯◯ |
De wetenschappelijke evidentie is zeer onzeker over het effect van psychosociale familie-interventies op het sociaal functioneren vanpatiënten met schizofrenie zonder werk, 2 jaar na de behandeling. |
Sociaal functioneren (na 3 jaar) |
- |
- |
RR 1.19 (0.92 tot 1.55) |
99 (1) |
⨁◯◯◯ |
De wetenschappelijke evidentie is zeer onzeker over het effect van psychosociale familie-interventies op het sociaal functioneren van patiënten met schizofrenie zonder werk, 3 jaar na de behandeling. |
Sociaal functioneren (1 jaar) |
- |
- |
RR 0.83 (0.66 tot 1.03) |
164 (3) |
⨁◯◯◯ |
De wetenschappelijke evidentie is zeer onzeker over het effect van psychosociale familie-interventies op het sociaal functioneren van patiënten met schizofrenie die niet in staat zijn tot onafhankelijk wonen, 1 jaar na de behandeling. |
Sociaal functioneren (na 3 jaar) |
- |
- |
RR 0.82 (0.59 tot 1.14) |
99 (1) |
⨁◯◯◯ |
De wetenschappelijke evidentie is zeer onzeker over het effect van psychosociale familie-interventies op het sociaal functioneren van patiënten met schizofrenie die niet in staat zijn tot onafhankelijk wonen, 3 jaar na de behandeling. |
a. mogelijk publicatiebias (funnelplot met relatief weinig kleine negatieve studies)
b. Risico op vertekening (randomisatie onvoldoende toegelicht)
c. één (kleine) studie, onnauwkeurigheid
Tabel bij Cramer2013
Tabel 5.12 Yoga + standaardzorg versus Standaardzorg voor schizofrenie |
||||||
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met Standaardzorg |
Risico met Yoga + standaardzorg |
|||||
Sociaal functioneren direct van afronding behandeling) |
- |
SMD 1.2 SD hoger |
- |
171 |
⨁◯◯◯ |
Het wetenschappelijk bewijs is zeer onzeker over het effect van yoga in combinatie met standaard zorg op sociaal functioneren in vergelijking met standaardzorg alleen. |
a. Studies lieten op meerder punten verhoogde of onduidelijke risk of bias zien. b. Sprake van aanzienlijke statistische heterogeniteit (i2 > 95%). c. Breede 95% BI dat in het gebied van tegenovergesteld effect overschrijd. d. Zeer klein sample (n < 200)
Tabel 5.12 Yoga + standaardzorg versus beweging + standaardzorg voor schizofrenie |
||||||
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met beweging + standaardzorg |
Risico met Yoga + standaardzorg |
|||||
Sociaal functioneren (direct na afronding interventie) |
- |
SMD 0.2 SD hoger |
- |
105 |
⨁◯◯◯ |
Het wetenschappelijk bewijs is zeer onzeker over het effect van yoga in combinatie met standaard zorg op sociaal functioneren in vergelijking met bewegingsinterventies in combinatie met standaardzorg. |
a. Studies lieten op meerder aspecten verhoogde of onduidelijke risk of bias zien. b. zeer klein sample (n <200). c. 95%BI valt in het gebied van tegenovergesteld effect
Tabel bij Geretseger 2017
Tabel 5.13 Muziektherapie versus standaardzorg voor patiënten met ernstig psychische aandoening |
||||||
Uitkomsten |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal deelnemers (studies) |
Certainty of the evidence |
Opmerkingen |
|
Risico met TAU |
Risico met Brede SCT |
|||||
Sociaal functioneren |
- |
SMD 0.72 SD hoger |
- |
160 (2) |
⨁⨁◯◯ |
Muziektherapie lijkt het sociaal functioneren te verbeteren. |
a. onnauwkeurigheid (optimal information size niet gehaald) b. Risico op vertekening |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 15-11-2024
Laatst geautoriseerd : 15-11-2024
Geplande herbeoordeling : 15-11-2027
Het Nederlands Huisartsen Genootschap heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de richtlijn.
Algemene gegevens
In opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) is er een multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum ontwikkeld. De ontwikkeling van de module werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut.
Doel en doelgroep
De multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum geeft aanbevelingen en handelingsinstructies voor de samenwerking, diagnostiek en behandeling met mensen met een psychose, inclusief mensen met een verhoogd risico op het ontwikkelen van een psychose. De voorliggende richtlijn geeft aanbevelingen voor mensen met terugkerende of chronische psychotische klachten. Deze richtlijn wordt bij uitgave digitaal samengevoegd met de eerder ontwikkelde EBRO module vroege psychose (2018). Samen bieden zij aanbevelingen voor het volledige spectrum van psychotische stoornissen.
De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van professionals in de GGZ, die betrokken zijn bij de zorgverlening aan deze groepen patiënten. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de richtlijn een overzicht van goed (‘optimaal’) handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van psychotische stoornissen.
De richtlijn beoogt een leidraad te geven voor diagnostiek en behandeling van een psychotische stoornis. Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende richtlijn, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar de lokale situatie in een instelling of behandelteam. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en andere vormen van werkkaders op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat dat voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is.
Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt met een psychose, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn, tenzij de wensen of behoeften van de patiënt naar de mening van de behandelaar hem/haar kunnen schaden dan wel geen toegevoegde waarde hebben.
Afbakening
Deze richtlijn betreft samenwerking, diagnostiek en behandeling van en met mensen met terugkerende of chronische psychose, waarbij in beginsel sprake is van een niet affectieve psychose (kortdurende psychotische stoornis, schizofreniforme stoornis, psychotische stoornis NAO, waanstoornis, schizofrenie). De diagnostiek en behandeling van mensen met een terugkerende of chronische psychose vindt primair plaats binnen de specialistische GGZ. In de SGGz kan de beschreven zorg ook geboden worden door vrijgevestigde professionals.
Studies over personen vanaf 12 jaar zijn meegenomen. In de richtlijn is gezocht naar oorspronkelijke onderzoeken zonder begindatum tot en met februari 2022. Nog niet gepubliceerde onderzoeken zijn niet meegenomen (wel onderzoeken 'in press'). Zie voor meer informatie over de afbakening van de richtlijn in de bijlagen. Per module is een bijlage opgenomen met toelichting over de gebruikte reviewstrategie (reviewprotocollen per uitgangsvraag).
Samenstelling werkgroep
De Multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum is ontwikkeld door de werkgroep Psychosespectrum, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
De werkgroep bestond uit: psychiaters, psychologen, verpleegkundig specialisten, een vaktherapeut en (familie-) ervaringsdeskundigen, welke door de respectievelijke beroepsverenigingen en familie- en patiëntenverenigingen werden afgevaardigd. Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaat leden voor de werkgroep. Uit deze groep belangstellenden werden de huidige werkgroepleden geselecteerd. Naast de werkgroep waren enkele adviseurs betrokken, welke delen hebben meegeschreven en die werd gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op onderdelen van de concepttekst. Deze adviseurs konden tevens worden gevraagd om tijdens een werkgroepbijeenkomst mee te denken over een specifieke uitgangsvraag. De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, informatiespecialist, literatuur reviewers, een notulist en een projectassistente. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de werkgroep, de adviseurs en het ondersteunend technisch team. Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden. Een rapportage hiervan is in te zien via de Nederlandse vereniging voor psychiatrie (NVvP).
Leden Werkgroep
|
Naam |
Organisatie |
Beroepsvereniging |
1. |
Dr. Harm Gijsman (voorzitter) |
Dimence |
Psychiater, NVvP |
2. |
Mw. Carola van Alphen |
Anoiksis |
Vertegenwoordiger patiëntperspectief, Anoiksis |
3. |
Drs. Rob van Alphen
|
Inforsa |
Vaktherapeut, FVB |
4. |
Prof Dr. Nynke Boonstra |
NHL Stenden Hogeschool, Kien |
Verpleegkundig specialist, V&VN |
5. |
Prof Dr. Wiepke Cahn |
UMC Utrecht |
Psychiater, NVvP |
6. |
Prof Dr. Philippe Delespaul
|
Universiteit Maastricht, Mondriaan |
Psycholoog, NIP |
7. |
Drs. Frits Dorleijn
|
Ypsilon |
Vertegenwoordiger familieperspectief, Ypsilon |
8. |
Dr. Frank van Es
|
UMC Groningen |
Psychiater, NVvP |
9. |
Dr. Mariken de Koning |
Mentrum |
Psychiater, NVvP |
10. |
Dr. Thijs van Oeffelt |
Altrecht |
Psychiater, NVvP |
11. |
Prof Dr. Marieke Pijnenborg |
Universiteit van Groningen, GGZ Drenthe |
Psycholoog, NIP |
12. |
Dr. Erin Wagenaar
|
Ypsilon |
Vertegenwoordiger familieperspectief, Ypsilon |
13. |
Mw. Inge Wagter
|
Anoiksis |
Vertegenwoordiger patiëntperspectief, Anoiksis |
14. |
MSc. Geeske van der Weerd
|
BuurtzorgT Groningen
|
Verpleegkundig specialist, V&VN |
Adviseurs en co-auteurs
THEMA |
Naam |
Organisatie |
Functie |
Rol in richtlijn |
Samenwerking |
Drs. Bart Schut |
UMC Utrecht |
Lid patiënten- adviesgroep |
Adviseur |
|
Drs. Ellen Beenen |
UMC Utrecht |
Lid patiënten- adviesgroep |
Adviseur |
Diagnostiek |
Dr. Jeanet Nieuwenhuis |
GGNet |
Psychiater |
Adviseur en co-auteur |
Psychosociale Interventies |
Dr. Selene Veerman |
GGZ-NHN |
Psychiater |
Adviseur |
Methodologische ondersteuning
Naam
|
Ondersteuning |
Danielle van Duin |
Projectleider, Trimbos-instituut |
Matthijs Oud |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Egbert Hartstra |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Elena Vos |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Erika Papazoglou |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Bram Zwanenburg |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Lex Hulsbosch |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Beatrix Vogelaar |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Piet Post |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Rikie Deurenberg |
Informatiespecialist, namens Trimbos-instituut |
Chris van der Grinten |
Notulist, namens Trimbos-instituut |
Freeke Perdok |
Project assistent, Trimbos-instituut |
Isa Reijgersberg |
Project assistent, Trimbos-instituut |
In totaal kwam de werkgroep Psychosespectrum voorafgaand aan de commentaarfase 11 keer bijeen in een periode van 21 maanden (juni 2020 – maart 2022). In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten een selectie in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de zoekstrategie en de selectiecriteria: het reviewprotocol). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze in evidence tabellen, forest plots, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies. Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (beschreven in de sectie “-Overwegingen”) en aanbevelingen. De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren zijn verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroepbijeenkomst is besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen is de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.
Belangenverklaringen
Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden. Een rapportage hiervan is in te zien via de Nederlandse vereniging voor psychiatrie (NVvP).
Werkwijze
Uitgangsvragen
De richtlijn is ontwikkeld op geleide van uitgangsvragen, die gebaseerd zijn op knelpunten die worden ervaren rondom samenwerking, diagnostiek en behandeling van en met volwassenen met terugkerende of chronische psychose.
De richtlijn is geen leerboek waarin zoveel mogelijk beschikbare kennis over een onderwerp wordt opgenomen, maar een document met praktische aanbevelingen rondom knelpunten uit de praktijk. Dat betekent dat praktijkproblemen zoveel als mogelijk uitgangspunt zijn van de teksten in de richtlijn. Dat betekent ook dat méér aandacht gegeven wordt aan de wijze waarop die praktijkproblemen worden opgelost, dan aan degene door wie die problemen worden aangepakt of opgelost. De richtlijn is een document waarin staat hoe optimale samenwerking, diagnostiek en behandeling er inhoudelijk uitziet. Indien mogelijk wordt ook beschreven in welke vorm een interventie het beste aangeboden kan worden. Daarnaast worden aanbevelingen gedaan voor de organisatie van zorg. In deze richtlijn worden de hieronder beschreven ‘klinische uitgangsvragen’ behandeld in de verschillende modules.
Uitgangsvragen in de richtlijn Psychosespectrum zijn:
THEMA |
Uitgangsvragen |
Samenwerking |
|
Diagnostiek |
|
Psychosociale interventies |
|
Preventie van terugval |
|
Organisatie van zorg |
|
De richtlijn Psychosespectrum is ontwikkeld volgens de methodiek van de evidence based richtlijnontwikkeling (EBRO).
Zoekstrategie
Om de klinische uitgangsvragen te beantwoorden is door de informatiespecialist, in overleg met de werkgroepleden, op systematische wijze literatuuronderzoek verricht en is een selectie gemaakt binnen de gevonden onderzoeken volgens vooraf vastgestelde selectiecriteria. Er is gezocht naar bestaande (buitenlandse) evidence-based richtlijnen voor de zorg aan mensen met een vroege psychose, systematische reviews en oorspronkelijke onderzoeken. In de literatuursearches is gezocht naar literatuur in de Engelse, Nederlandse, Franse, en Duitse taalgebieden. Voor het zoeken naar publicaties is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:
- Cochrane Database of Systematic Reviews (CDSR)
- Psychological Information Database (PsycINFO)
- PubMed
- Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature (CINAHL)
- Excerpta Medica database (Embase)
Selectiestrategie
Bij de selectie van artikelen zijn de volgende criteria gehanteerd:
- Geeft het onderwerp van het gevonden onderzoek voldoende antwoord op de uitgangsvraag: worden de binnen GRADE vastgestelde kritische en belangrijke uitkomstmaten in het onderzoek geëvalueerd? (Zie voor meer informatie over GRADE verderop in deze paragraaf);
- Sluit de doelgroep van het gevonden onderzoek voldoende aan bij de doelgroep van de richtlijn;
- Is er sprake van een meta-analyse, systematic-review, randomised controlled trial (RCT), cohortonderzoek, cross-sectioneel onderzoek, patiëntcontrole onderzoek of wetenschappelijke verantwoord kwalitatief onderzoek? Bij een longitudinaal onderzoek: Is er sprake van een voldoende lange follow-up periode?;
- Zie voor meer informatie over de zoekstrategie de bijlagen per module en voor meer informatie over de selectiecriteria per uitgangsvraag de reviewprotocollen in de bijlagen per module.
Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs
Studies werden indien mogelijk door twee personen beoordeeld op het risico op bias met behulp van de Cochrane Collaboration Risico van Bias Assessment Tool (Higgins 2008). Elke studie werd gewaardeerd op de wijze van randomisatie en toewijzing; blindering van de deelnemers, beoordelaars, en therapeuten; gehanteerde methode om met uitval van deelnemers om te gaan; en of alle uitkomsten zijn gerapporteerd. Risico op bias kon als hoog (serieuze kans op beïnvloeding van het resultaat), laag (waarschijnlijk geen invloed op het resultaat), of onduidelijk worden beoordeeld.
Voor het bewijs rondom interventies is daarna het bewijs van de onderzoeken per uitkomstmaat gegradeerd met behulp van GRADE[1]. De kwaliteit van het bewijs kent daarbij vier niveaus, te weten; zeer laag, laag, matig en hoog. In deze richtlijn is gekozen om de GRADE niveaus weer te geven met behulp van de volgende neutrale en internationaal toepasbare weergave:
Hoog |
⊕⊕⊕⊕ |
Matig |
⊕⊕⊕⚪ |
Laag |
⊕⊕⚪⚪ |
Zeer laag |
⊕⚪⚪⚪ |
[1] GRADE: Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation
Het studiedesign bepaalt de uitgangspositie van de kwaliteit van bewijs. Gerandomiseerde, gecontroleerde studies (RCT's) hebben over het algemeen meer bewijskracht dan observationele studies. Daarom is hun uitgangspositie hoog, terwijl de uitgangspositie van observationele studies laag is. De kwaliteit van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 2.1). GRADE is niet toegepast bij vragen rondom screening en diagnostiek. De reden hiervoor is dat GRADE momenteel nog vooral geschikt is voor onderzoeken rond diagnostische accuratesse. Voor deze onderwerpen is de kwaliteit van de studies beoordeeld met behulp van het QUADAS-2 instrument.
Tabel 2.1: GRADE: Factoren voor downgraden en upgraden
Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.
[2] Het blinderen van deelnemers en therapeuten is in deze richtlijn niet meegenomen in de beoordeling van studies rond psychosociale niterventies, omdat blinderen van de deelnemers en therapeuten niet goed mogelijk is bij deze interventies.
Samenvatten van resultaten in ‘evidence tabel’ en ‘forest plot’
Van elk artikel is een samenvatting gemaakt in een zogenaamde 'evidence tabel', waarin de belangrijkste kenmerken van individuele onderzoeken zijn opgenomen (bij een RCT zijn dat bijvoorbeeld het doel van het onderzoek, het onderzoeksdesign, patiëntkenmerken, interventies, uitkomstmaten en de resultaten). Bij de uitgangsvragen over interventies is voor elke kritische uitkomstmaat een meta-analyse uitgevoerd, om de omvang van het klinisch effect van de interventie samen te vatten. De data uit oorspronkelijke onderzoeken worden hiervoor verwerkt in een forest plot, welke een grafische weergave van de meta-analyse geeft (zie tabel 2.2 voor een voorbeeld van een forest plot).
Tabel 2.2: Voorbeeld van een forest plot met toelichting
Wanneer er onvoldoende data beschikbaar waren om een meta-analyse uit te voeren, stelden de reviewers in enkele gevallen een narratieve (beschrijvende) review van het beschikbare bewijs op (zonder ‘gepoolde’ resultaten en berekening van mate van heterogeniteit, maar met een beschrijving van de kwaliteit). De kwaliteitsbeoordeling en een samenvattende beschrijving van de verschillende onderzoeken welke zijn geselecteerd vanuit de systematische literatuur search worden voor elke uitgangsvraag beschreven onder het kopje ‘wetenschappelijke onderbouwing’.
Conclusies
De formulering van de conclusies, gebaseerd op de studies uit de systematische literatuur search, is afgestemd op het GRADE niveau (zie tabel 2.3). Deze formulering sluit ook aan bij de ‘levels of evidence’ welke indeling (niveau 1 t/m 4) voorheen werd gebruikt in onder andere de multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie.
Tabel 2.3 Formulering conclusies n.a.v. GRADE niveau
GRADE |
Levels of evidence |
Formulering conclusies |
⊕⊕⊕⊕ |
Niveau 1 |
“Het is aangetoond dat…” |
⊕⊕⊕⚪ |
Niveau 2 |
“Het is aannemelijk dat…” |
⊕⊕⚪⚪ |
Niveau 3 |
“Er zijn aanwijzingen dat…” |
⊕⚪⚪⚪ |
Niveau 4 |
“Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat…” |
Overwegingen
Naast de wetenschappelijke onderbouwing, waarin vanuit de systematische literatuursearch de conclusies zijn getrokken op basis van het best beschikbare bewijs, is voor elke uitgangsvraag expert kennis verzameld. Hiervoor hebben de leden van de werkgroep gebruik gemaakt van een GRADE checklist ‘Van bewijs naar aanbeveling’, waarmee systematisch wordt nagegaan of er relevante overwegingen zijn voor een aantal vooraf bepaalde factoren, waaronder: balans tussen gewenste en ongewenste effecten, patiëntenperspectief, middelenbeslag en maatschappelijk perspectief. De vertegenwoordigers vanuit patiëntenperspectief en naastenperspectief hebben zoveel mogelijk geprobeerd hun overwegingen vanuit een gezamenlijk perspectief te formuleren, welke is beschreven onder het vaste kopje patiëntenperspectief. Wanneer deze perspectieven uit elkaar liepen is er een apart kopje naastbetrokkenenperspectief toegevoegd in het format van de richtlijntekst. De overwegingen werden onderbouwd vanuit ‘grijze literatuur’ (studies, rapporten en andere teksten die niet vanuit de systematische literatuursearch en -selectie zijn verwerkt in de wetenschappelijke conclusies). De aanbevelingen werden gebaseerd op de combinatie van de wetenschappelijke conclusies en de overwegingen.
Aanbevelingen
Aanbevelingen kunnen gegradeerd worden als ‘sterk’ (onvoorwaardelijk) of ‘zwak’ (voorwaardelijk). Wanneer de kwaliteit van het bewijs voor de positieve en negatieve effecten van een interventie hoog is, kan dit leiden tot een sterke aanbeveling, en omgekeerd, wanneer de bewijskracht laag tot zeer laag is, kan dit een zwakke aanbeveling opleveren (zie tabel 2.4 voor de indeling van sterke en zwakke aanbevelingen). Een zwakke aanbeveling geeft meer ruimte om af te wijken en aandacht te schenken aan alternatieven die passen bij de behoeften van de patiënt, terwijl bij een sterke aanbeveling die ruimte beperkt is. Echter, de kracht van het wetenschappelijke bewijs is niet de enige factor die de sterkte van de aanbevelingen bepaalt. De aanbevelingen zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewijs enerzijds, en overige overwegingen, zoals praktijkervaringen van de werkgroepleden, ervaringen en voorkeuren van patiënten met een vroege psychose en familie, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten, anderzijds. Deze laatste zijn opgenomen onder het kopje ‘Overwegingen’.
Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is zoveel mogelijk de volgende indeling aangehouden (zie tabel 2.4):
Tabel 2.4 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen
Sterkte van aanbeveling
|
Positieve aanbeveling |
Negatieve aanbeveling |
Sterk (1)
|
“Dienen, horen, is eerste keuze, is aanbevolen, heeft de voorkeur, is standaard, is vereist” |
“Dient niet, niet aan te bevelen, wordt ontraden, verdient geen aanbeveling” |
Zwak (2)
|
“Te overwegen, is een optie, kan, kan zinvol zijn, er is mogelijk plaats, de werkgroep adviseert” |
“Is wellicht geen plaats voor, lijkt niet zinvol, is terughoudendheid geboden, de werkgroep adviseert geen” |
Gevers, J.K.M., & Aalst, A. van (1998). De rechter en het medisch handelen (3e druk). Deventer: Kluwer.
Higgins, J.P.T., Green, S., & Cochrane Collaboration (2008). Cochrane handbook for systematic Reviews of interventions. Chichester, England/Hoboken, NJ: Wiley-Blackwell.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.