Psychosespectrum

Initiatief: NVvP Aantal modules: 20

Kans op recidief psychose en bepalende factoren

Uitgangsvraag

1a.  Wat is de kans dat iemand een recidief psychose krijgt

1b. Van welke factoren (demografisch, klinisch, sociaal) is bekend dat ze het risico op een recidief vergroten of verkleinen?

Aanbeveling

Heb aandacht voor potentieel beïnvloedbare risicofactoren in de behandeling: geringe sociale steun, kritische opmerkingen van verzorgers/ naasten, co-morbide stoornis in middelengebruik, tardieve dyskinesie, therapie-ontrouw, slechter algemeen functioneren en beperkt ziekte-inzicht. Dit zijn belangrijke risicofactoren voor een recidief.

 

Het verdient aanbeveling om samen te werken met de naastbetrokkenen  bij het voorkómen van een recidief. Zij vervullen significante rollen en taken tijdens de verschillende behandelfases, maar ook daarvoor en daarna.

 

Heroverweeg ten minste halfjaarlijks het medicatiebeleid en bespreek dit met patiënt en met de naasten.

Overwegingen

Kwaliteit van het bewijs

  • Er zijn geen studies gevonden naar terugval van mensen zonder medicatie en de enige studie van mensen die medicatie gebruikten en van voldoende kwaliteit was, is een studie naar terugval bij depotmedicatie. De resultaten uit de publicatie van Rubio et al 2020 kunnen doorgaans niet één op één worden vergeleken met de praktijk, die vaak grilliger verloopt. In deze studie zijn enkel personen bekeken die depotmedicatie ontvangen, wat niet representatief is voor de klinische praktijk, waarin het merendeel van de mensen medicatie niet in depot vorm neemt. De informatie uit deze studie is dan ook vooral een aanvulling op de risicofactoren voor terugval in de EBRO module vroege psychose (april 2017). De keuze van Rubio en collegae om te kijken naar patiënten die depotmedicatie gebruiken, schakelt immers therapie-ontrouw als factor uit. De conclusie met betrekking op het hogere risico op terugval bij personen in de VS, wordt door Rubio en collegae verklaard door mogelijk relatief beperkte beschikbaarheid van psychotherapeutische en/of sociale steun. Dit maakt de gevonden literatuur minder geschikt voor generalisatie naar de Nederlandse situatie.

Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

  • De in de ‘Wetenschappelijk onderbouwing’ beschreven risicofactoren zijn bepaald aan de hand van verbanden op groepsniveau. Dit kan ten onrechte de indruk wekken dat een terugval op individueel niveau goed te voorspellen is, wat mensen een onterecht gevoel van veiligheid of juist angst voor een terugval kan bezorgen. Tegelijkertijd kan informatie over beïnvloedbare risicofactoren mensen helpen bij het maken van bepaalde keuzes, bv op het gebied van medicatiegebruik of leefstijl.

Patiëntenperspectief

  • Het is van belang dat mensen goed geïnformeerd zijn over het risico op een recidief. Mensen leven in een betekenisvolle context. Het is begrijpelijk dat wanneer iemand een psychotische episode meemaakt, dit niemand uit de omgeving onberoerd laat. Na het doormaken van een psychotische episode navigeren mensen vaak tussen aan de ene kant rekening houden met hun kwetsbaarheid en henzelf -en hun omgeving-  beschermen en aan de andere kant juist ook dúrven te leven en ontdekken dat grenzen verschuiven naarmate je verder herstelt.

Naastenperspectief

  • Om tot herstel te komen is het belangrijk dat niet enkel de betrokkene zelf, maar ook zijn familie, vrienden, buren en collega’s een herstelgericht perspectief ontwikkelen. Naasten kunnen een belangrijke rol spelen bij het vergroten van weerbaarheid en worden indien dit het geval is zoveel mogelijk betrokken bij de behandeling.

Professioneel perspectief

  • De beschikbare informatie over risicofactoren gaat over groepsgemiddelden en op basis daarvan kunnen geen eenduidige prognoses voor een individu worden gemaakt. Het verdient aanbeveling op basis van iemands eigen geschiedenis persoonlijke factoren die kwetsbaarheid en veerkracht beïnvloeden goed in kaart te brengen.

Organisatie van zorg

  • Er dient in de behandeling structureel aandacht te zijn voor factoren waarvan bekend is dat zij samengaan met een verhoogde kans op recidief (zie conclusies). Dit zijn deels factoren die niet (meer) beïnvloedbaar zijn: mannelijk geslacht, lagere leeftijd bij eerste psychose, slechter sociaal functioneren vóór eerste psychose, ernstiger ziektebeeld op baseline. Er zijn echter ook potentieel beïnvloedbare risicofactoren: geringe sociale steun, kritische opmerkingen van verzorgers/ naasten, comorbide stoornis in middelengebruik, tardieve dyskinesie, therapie-ontrouw, slechter algemeen functioneren en beperkt ziekte-inzicht.
  • Recidieven (en herstel) zijn niet enkel het gevolg van de onderliggende kwetsbaarheid, maar ook van de leefomstandigheden en leefstijl gerelateerde factoren zoals middelengebruik. Er dient daarom in de geboden zorg ook structureel aandacht te zijn voor de leefomstandigheden en leefstijl.
  • Daarnaast zijn preventie en/ of uitstel van een eerste psychose belangrijk voor een zo gunstig mogelijk beloop. Hiervoor dient aandacht te zijn in GGZ-instellingen.

Maatschappelijk perspectief

  • Er zijn voorlopige aanwijzingen (Wunderink et al., 2013) dat eerder afbouwen van medicatie weliswaar een (niet-significant) verhoogd risico geeft op recidief, maar samengaat met een hogere mate van functioneel herstel na zeven jaren. Te sterk inzetten op louter het voorkomen van recidief zou dus wellicht een negatieve invloed kunnen hebben op maatschappelijke participatie. Deze studie is uitgevoerd bij patiënten die één psychose hadden doorgemaakt en er werd alleen afgebouwd bij mensen die symptomatische remissie hadden bereikt. We weten dus niet of deze resultaten te generaliseren zijn naar mensen die meerdere psychoses hebben doorgemaakt en/of niet in symptomatische remissie komen.

Er rust een aanzienlijk stigma op psychotische stoornissen, waardoor maatschappelijke uitsluiting op de loer ligt. De stress die gepaard gaat met sociale isolatie kan bijdragen aan een recidief. Stigmabestrijding en goede voorlichting behoort tot de taken van hulpverleners.

 

  • Ook het bevorderen van een gezonde leefomgeving is een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Daarbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan wet en regelgeving die een gezonde leefstijl bevorderen en voorlichting over de specifieke effecten van middelen op de psychische gezondheid.

Onderbouwing

In deze module hanteren we het kwetsbaarheid-stress-model als onderliggende heuristiek om ernstig psychisch lijden in het bijzonder psychotische ervaringen, beter te begrijpen. Dit model heeft gevolgen voor de interpretatie van een ‘recidief’. Immers, het denken binnen het kader van een kwetsbaarheid-stress-model is niet categoriaal maar dimensioneel. De psychose-intensiteit die mensen ervaren varieert op een continue wijze: soms leidt het niet of nauwelijks tot invaliditeit, soms echter is er ernstig lijden dat veel impact heeft op het leven van iemand met een psychotische stoornis en diens naastbetrokkenen.

 

In het verleden werd een heropname als referentie gebruikt voor het bepalen van een recidief. En omdat je niet wel en niet opgenomen kunt zijn, en tot opname besloten wordt bij hoge nood, was deze definitie relatief eenduidig. Echter, over de laatste decennia zien we dat sommige mensen met een ernstige psychotische kwetsbaarheid, nooit worden opgenomen.. Ook worden soms mensen om andere redenen dan verhoogde ernst van psychische klachten opgenomen (instellen op medicatie, observatie, dak- en thuisloosheid).

 

Om tot een eenduidige definitie van remissie te komen, wordt soms gekozen voor een ‘cut-off’ score op een dimensionele schaal. De ‘Remission in Schizophrenia Working Group (RSWG)’ heeft remissie gedefinieerd als een dusdanige verbetering van symptomen dat deze niet langer invloed hebben op het gedrag (Andreasen e.a. 2005). De door de RSWG opgestelde remissiecriteria zijn algemeen geaccepteerd. Deze criteria bestaan uit afkappunten op continue symptoom-meetschalen.

De RSWG stelt dat herstel een ander fenomeen is dan remissie, waarbij remissie mogelijk een voorwaarde is voor herstel, maar zeker niet voldoende. De RSWG heeft in 2005 geen criteria voor herstel opgesteld, omdat meer onderzoek nodig was (Andreasen e.a. 2005). In de laatste twintig jaar is er toenemend aandacht voor uitkomstmaten op andere gebieden dan de symptoom-ernst, zoals sociaal en maatschappelijk functioneren. Daarnaast hebben ervaringen en verhalen vanuit de patiëntenbeweging aangetoond dat mensen met een psychotische kwetsbaarheid een productief en bevredigend leven kunnen leiden, ondanks voortdurende symptomen. Een veelgebruikte definitie van herstel, gebaseerd op het patiënt-perspectief is: ‘een individueel proces gericht op het hervinden van de persoonlijke identiteit en het hernemen van de regie op het leven’ (Anthony 1993). De term ‘persoonlijk herstel’ wordt veelvuldig gebruikt voor deze definitie van herstel (Slade 2009). In de Angelsaksiche literatuur worden vooral ‘clinical recovery’ en ‘personal recovery’ onderscheiden. De associatie tussen deze twee vormen van herstel is beperkt (Van Eck e.a. 2018). In de Nederlandstalige literatuur wordt vaak een verdere onderverdeling gezien in klinisch (ook wel: symptomatisch), maatschappelijk, functioneel en persoonlijk herstel (Van der Stel 2015).

 

Voor interpretatie van onderstaand literatuuronderzoek is het van belang zich te realiseren dat al deze literatuur uitgaat van de concepten ‘remissie’ en ‘recidief’ en niet van het concept ‘herstel’. Recidieven kunnen daarbij symptomatisch gedefinieerd zijn, of gedefinieerd als ‘heropname’. Zoals hierboven al beschreven bij uitgangsvraag 1, is ‘heropname’ van vele factoren afhankelijk, en zeker niet alleen van symptoomernst. Ook kan een heropname voor een individuele patiënt zowel een positieve als een negatieve uitkomst zijn. Een gedwongen opname kan zeer traumatiserend zijn. Tot slot worden in veel studies naar recidiefpreventie patiënten geïncludeerd die in een stabiele fase zijn, maar lang niet altijd wordt beschreven of ze ook voldoen aan remissiecriteria.

Wanneer een instrument (vragenlijst of interview) wordt gebruikt met een beperkte betrouwbaarheid (twee beoordelaars geven niet helemaal dezelfde beoordeling of op twee opeenvolgende momenten zijn beoordelingen verschillend terwijl het beeld hetzelfde is), dan is het goed mogelijk dat mensen technisch ‘herstellen’ of ‘hervallen’, zonder dat er iets aan het klinisch beeld veranderd is. Kortom, het vaststellen van een terugval is niet eenduidig, er is geen gouden standaard voor. De pragmatische definitie van terugval die we in deze module hanteren is een toename van symptomen, die gepaard gaat met veranderingen in het gedrag, waarvoor intensivering van zorg noodzakelijk is.

 

Na een psychose treedt vaak symptomatische remissie op. Bij sommige mensen blijven na de eerste psychose de symptomen weg, terwijl anderen opnieuw psychotische klachten ontwikkelen na verloop van tijd. Inschatting van de individuele kans op een terugval is van belang bij het opstellen van een behandelplan en relevant voor bijvoorbeeld beslissingen omtrent het al dan niet continueren van medicatie.

Er is een groep mensen met een psychosespectrumstoornis die chronisch psychotisch zijn en dus niet zodanig in remissie dat er sprake zou kunnen zijn van een terugval. Castelein e.a. (2021) volgden > 2000 patiënten met een psychosespectrumstoornis longitudinaal, waarbij data werden verzameld over symptomatisch, maatschappelijk én persoonlijk herstel. 16% van de patiënten was op alle drie de gebieden niet of beperkt hersteld, en voor 77% van deze groep gold dat een jaar later nog steeds. Dit betreft dus een groep bij wie het herstelproces, in ieder geval gedurende een jaar, stagneert. Bij die patiënten is aandacht nodig voor optimale farmacologische behandeling van chronische symptomen. maar ook voor herstelbevorderende interventies op andere domeinen (sociaal, maatschappelijk), wat niet aan bod komt in de ‘Wetenschappelijke onderbouwing’.

Vraag 1a

Terugval bij patiënten met een schizofreniespectrum stoornis die depot-antipsychotica gebruiken

 

⊕⊕⊕⚪

Het is aannemelijk dat 22,97% van de patiënten met een schizofreniespectrum stoornis gedurende het gebruik van depotmedicatie binnen één jaar terugvalt.

 

Rubio2020

*downgrade voor heterogeniteit

 

Vraag 1b

Terugval bij patiënten met een schizofreniespectrum stoornis die depot-antipsychotica gebruiken

 

⊕⊕⊕⚪

Het is aannemelijk dat patiënten in cohorten binnen de VS op elk gegeven tijdstip een hoger risico lopen op terugval dan patiënten uit andere landen.*

Rubio2020

*heterogeniteit niet in te schatten

 

Terugval bij patiënten met een schizofreniespectrum stoornis die depot-antipsychotica gebruiken

 

⊕⊕⊕⚪

Het is aannemelijk dat patiënten met een ernstiger ziektebeeld bij baseline een hoger risico lopen op terugval. *

 

Rubio2020

*heterogeniteit niet in te schatten

 

Terugval bij patiënten met een schizofreniespectrum stoornis die depot-antipsychotica gebruiken

 

⊕⊕⚪⚪

Er zijn aanwijzingen dat de aanwezigheid van tardieve dyskinesie het risico op terugval bij patiënten met een psychose vergroten. *#

 

Rubio2020

*heterogeniteit niet in te schatten; #downgrade voor onnauwkeurigheid

 

Terugval bij patiënten met een schizofreniespectrum stoornis die depot-antipsychotica gebruiken

 

⊕⊕⚪⚪

Er zijn aanwijzingen dat de aanwezigheid van comorbide verslaving het risico op terugval bij patiënten met een psychose vergroten. *#

 

Rubio2020

*heterogeniteit niet in te schatten; #downgrade voor onnauwkeurigheid

 

Terugval bij patiënten met een schizofreniespectrum stoornis die depot-antipsychotica gebruiken

 

⊕⊕⚪⚪

Er zijn aanwijzingen dat mannen meer risico lopen op terugval.*#

 

Rubio2020

*heterogeniteit niet in te schatten; #downgrade voor onnauwkeurigheid

 

Terugval bij patiënten met een schizofreniespectrum stoornis die depot-antipsychotica gebruiken

 

⊕⊕⚪⚪

Er zijn aanwijzingen dat patiënten met een slechter algemeen functioneren geen groter risico hebben op een terugval.*#

 

Rubio2020

*heterogeniteit niet in te schatten; #downgrade voor onnauwkeurigheid

 

Terugval bij patiënten met een schizofreniespectrum stoornis die depot-antipsychotica gebruiken

⊕⊕⚪⚪

Er zijn aanwijzingen dat patiënten met een lagere leeftijd ten tijde van diagnose geen groter risico hebben op een terugval, in vergelijking met een vastgestelde diagnose op oudere leeftijd.*#

 

Rubio2020

*heterogeniteit niet in te schatten; #downgrade voor onnauwkeurigheid

 

De volgende conclusies zijn geëxtrapoleerd vanuit de Zorgstandaard Psychose (EBRO module vroege psychose). Dit betreffen conclusies uit de EBRO module vroege psychose waarvan de werkgroep heeft beoordeeld dat ze ook relevant zijn voor mensen met een episodisch of aanhoudend beloop.

 

Middelengebruik als risicofactor

 

Er is sterk bewijs dat middelenverslaving de kans op recidief psychose aanzienlijk vergroot.

 

Alvarez Jimenez2012

 

Ziekte-inzicht als risicofactor

 

 

Er is sterk bewijs gevonden dat beperkt ziekte inzicht zorgt voor een twee keer zo grote kans op een recidief van psychose.

 

Alvarez Jimenez2012

 

Sociale rollen als risicofactor

 

Er is bewijs dat als mensen voorafgaand aan hun eerste psychose slechter sociaal functioneerden, er iets meer dan twee keer zoveel kans is op een recidief psychose dan bij patiënten die nog wel goed functioneerden toen ze een eerste psychose kregen.

 

Alvarez Jimenez2012

 

Steun als risicofactor

 

 

Er is sterk bewijs gevonden dat kritische opmerkingen van verzorgers samenhangen met een vergroot risico op terugval. Ook kan verminderde sociale steun of een kortere eerste opname het risico op terugval vergroten, hoewel dit bewijs zwak is.

 

Alvarez Jimenez2012

 

Samenwerking als risicofactor

 

Er is erg sterk bewijs dat medicatie-therapieontrouw het risico op recidief psychose behoorlijk vergroot.

 

Alvarez Jimenez2012

Beschrijving Rubio2020

In de systematische review van Rubio werden in totaal negentien cohorten meegenomen waarvan de patiënten afkomstig waren uit de interventie-armen van trials naar depotmedicatie bij mensen met een schizofrenie-spectrum stoornis. In totaal werd data van 5.130 individuele patiënten vergeleken. In twaalf studies werden patiënten langer dan een jaar gevolgd, in zeven studies langer dan twee jaar. Gemiddelde leeftijd van de patiënten was 39,92 (SD 0,91), en 60,76% was man. Met behulp van alle hazard-ratios (HR) werd een gepoolde HR inclusief 95% betrouwbaarheidsinterval (95% BI) voor baselinevariabelen over de tijd tot terugval geconstrueerd.

 

Risico op terugval tijdens depotmedicatie (Rubio2020)

De gepoolde incidentie van terugval over alle studies gemiddeld betrof 22,97 events per 100 participant-jaren.

 

Risicofactoren voor terugval tijdens depotmedicatie (Rubio2020)

Na Bonferroni correctie bleken het aandeel patiënten afkomstig uit de VS (HR 1,55 95%BI: 1,27; 1,90), de CGI-S-score bij baseline (HR 1,28 95%BI: 1,12; 1,48), algemeen functioneren (HR 1,01 95%BI: 1,01; 1,02) en leeftijd ten tijde van ontstaan van de psychotische stoornis (HR 0,97 95%BI: 0,96; 0,99) significante risicofactoren. Risicofactoren die enkel vóór Bonferroni-correctie significant waren, betroffen tardieve dyskinesie op baseline (HR 2,39 95%BI: 1,05; 5,42), comorbide verslaving (HR 1,55 95%BI: 1,15; 2,10) nicotinegebruik (HR: 1,20 95%BI: 1,02; 1,4) en man-zijn (HR: 1,19 95%BI: 1,03; 1,39). Deze effecten staan tevens weergegeven in tabel 1 in Evidence tabellen.

 

Kwaliteit van het bewijs

De kwaliteit van de studies in Rubio2020 is beoordeeld met de Newcastle Ottawa Scale (NOS) for the evaluation of nonrandomized studies (http://www.ohri.ca/programs/clinical_epidemiology/oxford.asp).

Het risico op bias was met een gemiddelde score van 4,37 uit 6 relatief laag. Voor alle uitkomsten wordt daarom het risico op vertekening gering geschat. Door een relatief klein aantal personen bij met comorbide verslaving of tardieve dyskinesie (respectievelijk 346 en 145) is er gedowngrade voor imprecision. Een combinatie van een funnel-plot en de Duval and Tweedie fill and trim-test, wezen op een lage kans op publicatiebias.

PICO (het review protocol van alle uitgangsvragen rond preventie van terugval is opgenomen als bijlage Review protocol).

P

Personen met een psychotische stoornis met een episodisch of aanhoudend beloop (People with a recurrent/recurring or chronic psychotic disorder, in (partiele) remissie, stage 3 and 4)

I

-

C

-

O

Relapse (frequentie en tijd tot eerste recidiefpsychose)

Relapse (Ziekenhuisopname door recidiefpsychose)

T

gedurende een bepaalde tijdsperiode (geen restricties)

 

Selectie van studies

Op 21 december 2020 is er een search gedaan in Pubmed, PsycInfo en de Cochrane Library, de zoekstrategie is opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.. De search leverde na ontdubbelen 345 systematische reviews op. Na de eerste selectie bleven er 17 full text systematische reviews over. Na het beoordelen van de volledige tekst bleef er 1 review over. Studies werden niet meegenomen doordat de studie onvoldoende aansloot bij de hoofdvraag (k=5) een kwantitatieve analyse niet was uitgevoerd (k=4) en om overige redenen. De review van Rubio et al. (2020) betreft een meta-analyse op basis van individuele-patiëntgegevens naar de factoren die een terugval voorspellen bij depotmedicatie. Patiënten uit RCT’s die een langwerkend antipsychoticum kregen toegediend in een RCT-setting werden meegenomen. Naast de conclusies gebaseerd op studies vanuit uit de systematisch literatuur search, zijn in deze module ook conclusies vanuit de EBRO Module vroege psychose meegenomen.

  1. Alvarez-Jimenez, M., Priede, A., Hetrick, S. E., Bendall, S., Killackey, E., Parker, A. G., ... & Gleeson, J. F. (2012). Risk factors for relapse following treatment for first episode psychosis: a systematic review and meta-analysis of longitudinal studies. Schizophrenia research, 139(1-3), 116-128.
  2. Andreasen NC, Carpenter WT Jr, Kane JM, Lasser RA, Marder SR, Weinberger DR. Remission in schizophrenia: proposed criteria and rationale for consensus. Am J Psychiatry. 2005 Mar;162(3):441-9. doi: 10.1176/appi.ajp.162.3.441. PMID: 15741458.
  3. Anthony WA. Recovery from mental illness: the guiding vision of the mental health service system in the 1990s. Psychosocial Rehabil J. 1993;16:11-23
  4. Rubio, J. M., Schoretsanitis, G., John, M., Tiihonen, J., Taipale, H., Guinart, D., ... & Kane, J. M. (2020). Psychosis relapse during treatment with long-acting injectable antipsychotics in individuals with schizophrenia-spectrum disorders: An individual participant data meta-analysis. The Lancet Psychiatry, 7(9), 749-761.
  5. Slade M. Personal Recovery and Mental Illness. A Guide for Mental Health Professionals. Cambridge, UK: Cambridge University Press; 2009
  6. Van der Stel J. Functioneel herstel en zelfregulatie: opgaven voor cliënten én psychiaters (2015). Tijdschrift voor Psychiatrie 57(2015)11, 815-822
  7. Van Eck RM, Burger TJ, Vellinga A, Schirmbeck F, de Haan L. The Relationship Between Clinical and Personal Recovery in Patiënts With Schizophrenia Spectrum Disorders: A Systematic Review and Meta-analysis. Schizophr Bull. 2018 Apr 6;44(3):631-642. doi: 10.1093/schbul/sbx088. PMID: 29036720; PMCID: PMC5890469.
  8. Wunderink L, Nieboer RM, Wiersma D, Sytema S, Nienhuis FJ. Recovery in remitted first-episode psychosis at 7 years of follow-up of an early dose reduction/discontinuation or maintenance treatment strategy: long-term follow-up of a 2-year randomized clinical trial. JAMA Psychiatry. 2013 Sep;70(9):913-20.

Tabel 1. Risicofactoren voor terugval bij gebruik van depot-medicatie

Uitkomsten

Aantal deelnemers
(studies)
Follow up

Certainty of the evidence
(GRADE)

Relatief effect
(95% CI)

Risico op recidief voor cohorten in VS

(19 RCT’s)

⨁⨁⨁◯
REDELIJK a

HR 1.55 (1.27 tot 1.90)
[Risico op recidief voor cohorten in VS]

Risico op recidief voor personen met een ernstiger ziektebeeld bij baseline

(19 RCT’s)

⨁⨁⨁◯
REDELIJK a

HR 1.28 (1.12 tot 1.48)
[Risico op recidief voor personen met een ernstiger ziektebeeld bij baseline ]

Risico op recidief voor personen met tardieve kinesie

(17 RCT’s)

⨁⨁◯◯
LAAG a,b

HR 2.39 (1.05 tot 5.42)
[Risico op recidief voor personen met tardieve kinesie]

Risico op recidief voor personen met comorbide verslaving

(4 RCT’s)

⨁⨁◯◯
LAAG a,c

HR 1.55 (1.15 tot 2.10)
[Risico op recidief voor personen met comorbide verslaving]

Risico op recidief voor mannen

(19 RCT’s)

⨁⨁◯◯
LAAG a,d

HR 1.19 (1.03 tot 1.39)
[Risico op recidief voor mannen]

Recidief voor personen met een slechter algemeen functioneren

(19 RCT’s)

⨁⨁◯◯
LAAG a,e

HR 1.01 (1.01 tot 1.02)
[Recidief voor personen met een slechter algemeen functioneren]

Recidief voor personen met een hogere leeftijd bij onset

(17 RCT’s)

⨁⨁◯◯
LAAG a,e

HR 0.97 (0.96 tot 0.99)
[Recidief voor personen met een hogere leeftijd bij onset]

a. Heterogeniteit niet in te schatten, b. Laag aantal personen met tardieve kinesie binnen het totaal (n=145), c. Laag aantal personen met comorbide verslaving binnen het totaal (n=346), d. Na Bonferroni-correctie niet meer significant, e. Zeer klein effect (kijken of dit moet worden aangepast in de formulering?

 

Almerie2015

Tabel 2. Sociale vaardigheidstrainingen vs. TAU bij schizofrenie

 

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met TAU

Risico met Sociale vaardigheidstrainingen

Recidief
follow up: range 6 maanden tot 12 maanden*

351 per 1.000

183 per 1.000
(119 tot 277)

RR 0.52
(0.34 tot 0.79)

263
(2 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b,c

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat een sociale vaardigheidstraining ten opzichten van standaardzorg de kans op een recidief verkleint.

Heropnames
follow up: 12 maanden*

366 per 1.000

194 per 1.000
(110 tot 341)

RR 0.53
(0.30 tot 0.93)

143
(1 RCT)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG c,d,e

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat een sociale vaardigheidstraining ten opzichten van standaardzorg de kans op heropnames verkleint.

* zoals gerapporteerd door Almerie2015 a. De geïncludeerde studies hadden allen een verhoogde RoB. b. Er was heterogeniteit tussen de resultaten. c. Er was een sterk vermoeden op publication bias omdat een minderheid van alle studies deze uitkomst meenamen. d. de studie liet een verhoogd RoB zien. e. Gebaseerd op een klein aantal events.

 

Jones2018a

Tabel 3. Cognitieve gedragstherapie + standaardzorg vs. andere therapievormen + standaardzorg bij schizofrenie

 

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met andere therapievormen + standaardzorg

Risico met CBT + standaardzorg

Recidief korte termijn

38 per 1.000

28 per 1.000
(2 tot 424)

RR 0.72
(0.05 tot 11.02)

62
(1 RCT)

⨁⨁◯◯
LAAG a

Er zijn aanwijzingen dat CBT in combinatie met standaard zorg de kans op het krijgen van een recidief op de korte termijn niet verkleint in vergelijking met andere vormen van therapie zoals psychoeducatie of familie therapieën.

Recidief midden lange termijn
follow up: gemiddeld 6 maanden

230 per 1.000

232 per 1.000
(129 tot 416)

RR 1.01
(0.56 tot 1.81)

150
(2 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat CBT in combinatie met standaard zorg de kans op het krijgen van een recidief op de midden lange termijn niet verkleint in vergelijking met andere vormen van therapie zoals psychoeducatie of familie therapieën.

Recidief lange termijn
follow up: range 8 weken tot 12 maanden*

463 per 1.000

486 per 1.000
(393 tot 597)

RR 1.05
(0.85 tot 1.29)

375
(5 RCT’s)

⨁⨁◯◯
LAAG b,c

Er zijn aanwijzingen dat CBT in combinatie met standaard zorg de kans op het krijgen van een recidief op de lange termijn niet verkleint in vergelijking met andere vormen van therapie zoals psychoeducatie of familie therapieën.

Heropnames korte termijn (bij afronding)

212 per 1.000

93 per 1.000
(28 tot 331)

RR 0.44
(0.13 tot 1.56)

65
(1 RCT)

⨁⨁◯◯
LAAG a

Er zijn aanwijzingen dat CBT in combinatie met standaard zorg de kans op heropnames op de korte termijn niet verkleint in vergelijking met andere vormen van therapie zoals psychoeducatie of familie therapieën.

Heropnames midden lange termijn

244 per 1.000

210 per 1.000
(139 tot 315)

RR 0.86
(0.57 tot 1.29)

344
(3 RCT’s)

⨁⨁◯◯
LAAG b,c

Er zijn aanwijzingen dat CBT in combinatie met standaard zorg de kans op heropnames op de midden lange termijn niet verkleint in vergelijking met andere vormen van therapie zoals psychoeducatie of familie therapieën.

Heropnames
follow up: range 70 dagen tot 5 jaar*

375 per 1.000

360 per 1.000
(307 tot 427)

RR 0.96
(0.82 tot 1.14)

943
(8 RCT’s)

⨁⨁◯◯
LAAG b,c

Er zijn aanwijzingen dat CBT in combinatie met standaard zorg de kans op heropnames op de lange termijn niet verkleint in vergelijking met andere vormen van therapie zoals psychoeducatie of familie therapieën.

* Grading overgenomen van Jones2019. a. klein aantal events en 95% BI doorkruist gebied van geen verschil. b. Bij meerdere studies is er een verhoogd RoB. c. 95% BI doorkruist het gebied van geen verschil.

 

Jones2018b

Tabel 4. Cognitieve gedragstherapie + standaardzorg vs. standaardzorg alleen bij schizofrenie

 

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met standaardzorg

Risico met CGT + standaardzorg

Recidief op de korte termijn

159 per 1.000

35 per 1.000
(6 tot 197)

RR 0.22
(0.04 tot 1.24)

92
(2 RCT’s)

⨁⨁◯◯
LAAG a

Er zijn aanwijzingen dat cognitieve gedragstherapie in combinatie met standaard zorg, in vergelijking met standaard zorg alleen, de kans op een recidief op de korte termijn niet verkleint.

Recidief op de midden lange termijn

268 per 1.000

142 per 1.000
(105 tot 193)

RR 0.53
(0.39 tot 0.72)

667
(5 RCT’s)

⨁⨁⨁⨁
HOOG

Cognitieve gedragstherapie in combinatie met standaardzorg resulteert in een reductie van de kans op het optreden van een recidief op de midden lange termijn.

Recidief op de lange termijn*

333 per 1.000

260 per 1.000
(203 tot 333)

RR 0.78
(0.61 tot 1.00)

1538
(13 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG b,c,d

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat cognitieve gedragstherapie in combinatie met standaard zorg, in vergelijking met standaard zorg alleen, de kans op een recidief op de lange termijn niet verkleint.

a. Gebaseerd op een klein aantal events en breed 95% BI. b. Deel van de studies laat een verhoogd RoB zien. c. Heterogeniteit tussen de studies. d. 95% BI doorkruist het gebied van geen verschil.

 

Lincoln2007

Tabel 5. Psycho educatie versus TAU of wachtlijst controle groep in schizofrenie

 

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met TAU of wachtlijst

Risico met psycho educatie

Recidief direct na afronding

 

ES 0.53 hoger
(0.12 hoger tot 0.95 hoger)

-

452
(5 RCT’s)

⨁⨁◯◯
LAAG a,e

Er zijn aanwijzingen dat psycho-educatieve interventies bij de kans op het optreden van een recidief op het moment van afronding verkleint.

Recidief op korte termijn

 

ES 0.35 hoger
(0.14 hoger tot 0.55 hoger)

-

387
(4 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b,e

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat psycho-educatieve interventies de kans op het optreden van een recidief op de korte termijn verkleint.

Recidief op midden lange termijn
follow up: range 7 maanden tot 12 maanden

 

ES 0.48 hoger
(0.15 hoger tot 0.82 hoger)

-

362
(7 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b,e

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat psycho-educatieve interventies de kans op het optreden van een recidief op de midden lange termijn verkleint.

Recidief op de lange termijn
follow up: gemiddeld > 12 maanden

 

ES 0.21 hoger
(0.07 lager tot 0.49 hoger)

-

144
(3 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG c,e

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat psycho-educatieve interventies de kans op het optreden van een recidief op de lange termijn niet verkleint.

Recidief op de midden lange termijn (interventie met familie betrokkenheid)

 

ES 0.48 hoger
(0.1 hoger tot 0.85 hoger)

-

322
(6 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat psycho-educatieve interventies waarin familieleden worden betrokken de kans op het optreden van een recidief op de midden lange termijn verkleint.

Recidief op de midden lange termijn (interventie zonder familie betrokkenheid)

 

ES 0.18 hoger
(0.47 lager tot 0.82 hoger)

-

101
(2 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG c,e

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat psycho-educatieve interventies waarin familieleden niet worden betrokken de kans op het optreden van een recidief op de midden lange termijn niet verkleint.

a. Er was sprake van heterogeniteit tussen de studies. b. Gebaseerd op een klein aantal events en er is sprake van een klein effect. c. Gebaseerd op een klein aantal events. Er is sprake van een klein effect en het 95% BI doorkruist het gebied van geen verschil. e. Studies hadden onduidelijke of verhoogde risk of bias.

 

Pilling2002

Tabel 5. Familie georiënteerde interventies vs. andere interventies (inc. TAU) voor schizofrenie

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met andere interventies (inc. TAU)

Risico met familie georiënteerde interventies

Recidief tijdens 1ste jaar van interventie

 

 

OR 0.52
(0.31 tot 0.89)

(11 RCT’s)

⨁⨁◯◯
LAAG a,c

Er zijn aanwijzingen dat familie georiënteerde interventies, in vergelijking met andere interventies en TAU, de kans op een recidief verlagen tijdens de eerste 12 maanden van de interventie.

Recidief
follow up: 15 maanden

 

 

OR 0.70
(0.27 tot 1.76)

(4 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG b,c

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat familie georiënteerde interventies, vergeleken met andere interventies en TAU, op de lange termijn geen verschil laten zien in de kans van het optreden van een recidief.

a. Er was heterogeniteit in de uitkomsten. b. Gebaseerd op een klein aantal events en 95%BI doorkruist het gebied van geen verschil. c. Studies hadden onduidelijke of verhoogde risk of bias.

 

Tabel 6. Familie georiënteerde interventies vs. andere interventies (excl. TAU) voor schizofrenie

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met andere interventies (excl. TAU)

Risico met Familie georiënteerde interventies

Recidief tijdens de 1ste 12 maanden van de interventie

 

 

OR 1.67
(0.71 tot 0.31)

(5 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b,c

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat wanneer familie georiënteerde interventies vergeleken worden met andere actieve interventies er geen verschil is de kans van het optreden van een recidief tijdens het eerste jaar van de interventie.

a. Er was heterogeniteit tussen de uitkomsten. b. Gebaseerd op een klein aantal events. c. Studies hadden onduidelijke of verhoogde risk of bias.

 

Leucht2009

Tabel 8. Atypische antipsychotica versus placebo voor schizofrenie

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met placebo

Risico met atypische antipsychotica

Recidief: Amisulpride

0 per 1.000

 

0 per 1.000
(0 tot 0)

RR 0.50
(0.24 tot 1.05)

246
(2 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat Amisulpride vergeleken met placebo de kans op een recidief niet verkleint

Recidief: Aripiprazole

0 per 1.000

 

0 per 1.000
(0 tot 0)

RR 0.59
(0.45 tot 0.77)

310
(1 RCT)

⨁⨁◯◯
LAAG b,d

Er zijn aanwijzingen dat Aripiprazole in vergelijking met placebo de kans op een recidief verkleint.

Recidief: Olazapine

0 per 1.000

 

0 per 1.000
(0 tot 0)

RR 0.29
(0.15 tot 0.58)

559
(3 RCT’s)

⨁⨁⨁◯
REDELIJK b

Het is aannemelijk dat Olazapine in vergelijking met placebo de kans op een recidief verkleint.

Recidief: Ziprasidone

0 per 1.000

 

0 per 1.000
(0 tot 0)

RR 0.57
(0.44 tot 0.74)

277
(1 RCT)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG b,c,d

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat Ziprasidone in vergelijking met placebo de kans op een recidief verkleint.

Recidief: Zotepine

0 per 1.000

 

0 per 1.000
(0 tot 0)

RR 0.18
(0.07 tot 0.50)

119
(1 RCT)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG b,c,d

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat Zotepine in vergelijking met placebo de kans op een recidief verkleint.

a. klein aantal events en 95% BI doorkruist het gebied van geen verschil b. gerapporteerde funnel plot geeft een indicatie voor publication bias c. gebaseerd op een klein aantal events. d. Studie(s) met verhoogde risk of bias.

 

Leucht2012

Tabel 8. Antipsychotica versus placebo voor schizofrenie

 

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met placebo

Risico met antipsychotica

Optreden van recidief

642 per 1.000

257 per 1.000
(212 tot 315)

RR 0.40
(0.33 tot 0.49)

2669
(24 RCT’s)

⨁⨁◯◯
LAAG a, b

Er zijn aanwijzingen dat het gebruik van antipsychotica vergeleken met placebo resulteert in een grote reductie van de kans op het optreden van een recidief.

Heropnames

256 per 1.000

97 per 1.000
(69 tot 141)

RR 0.38
(0.27 tot 0.55)

2090
(16 RCT’s)

⨁⨁⨁◯
REDELIJK b

Het is aannemelijk dat het gebruik van antipsychotica vergeleken met placebo resulteert in een grote reductie van de kans op heropnames.

a. Tussen de studies was er verschil in de definitie van een recidief b. Onduidelijkheid over RoB van geïncludeerde studies.

 

Kishimoto2013

Tabel 10. 2de generatie antipsychotica versus 1ste generatie antipsychotica voor psychotische stoornissen

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Certainty of the evidence
(GRADE)

Opmerkingen

Risico met 1ste generatie antipsychotica

Risico met 2de generatie antipsychotica

Kans op recidief (afronding studie) - Amisulpride

270 per 1.000

183 per 1.000
(111 tot 305)

RR 0.68
(0.41 tot 1.13)

144
(2 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b,h

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat Amisulpride vergeleken met een 1ste generatie antipsychoticum niet leidt tot een toe of afname in de kans van het optreden van een recidief.

Kans op recidief (afronding studie) - Aripirpazol

212 per 1.000

171 per 1.000
(121 tot 241)

RR 0.81
(0.57 tot 1.14)

633
(1 RCT)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG c,h

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat Arpiprazole vergeleken met een 1ste generatie antipsychoticum niet leidt tot een toe of afname in de kans van het optreden van een recidief.

Kans op recidief (afronding studie) - Clozapine

196 per 1.000

141 per 1.000
(92 tot 216)

RR 0.72
(0.47 tot 1.10)

355
(4 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,d,h

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat Clozapine vergeleken met een 1ste generatie antipsychoticum niet leidt tot een toe of afname in de kans van het optreden van een recidief.

Kans op recidief (afronding studie) - Iloperidone

535 per 1.000

530 per 1.000
(439 tot 647)

RR 0.99
(0.82 tot 1.21)

473
(1 RCT)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG c,h

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat Iloperidone vergeleken met een 1ste generatie antipsychoticum niet leidt tot een toe of afname in de kans van het optreden van een recidief.

Kans op recidief (afronding studie) - Olanzapine

327 per 1.000

288 per 1.000
(229 tot 360)

RR 0.88
(0.70 tot 1.10)

1140
(6 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,c,h

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat Olanzapine vergeleken met een 1ste generatie antipsychoticum niet leidt tot een toe of afname in de kans van het optreden van een recidief.

Kans op recidief (afronding studie) - Quetiapine

500 per 1.000

500 per 1.000
(310 tot 805)

RR 1.00
(0.62 tot 1.61)

68
(1 RCT)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG d,e,h

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat Quetiapine vergeleken met een 1ste generatie antipsychoticum niet leidt tot een toe of afname in de kans van het optreden van een recidief.

Kans op recidief (afronding studie) - Risperidon

514 per 1.000

386 per 1.000
(288 tot 514)

RR 0.75
(0.56 tot 1.00)

1124
(6 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,d,f,h

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat Risperidone vergeleken met een 1ste generatie antipsychoticum leidt tot een afname in de kans van het optreden van een recidief.

Kans op recidief (afronding studie) - Sertindol

147 per 1.000

43 per 1.000
(15 tot 123)

RR 0.29
(0.10 tot 0.84)

203
(1 RCT)

⨁⨁◯◯
LAAG e,h

Er zijn aanwijzingen dat Sertindole vergeleken met een 1ste generatie antipsychoticum leidt tot een afname in de kans van het optreden van een recidief.

Kans op recidief (afronding studie) - Ziprasidone

500 per 1.000

175 per 1.000
(80 tot 395)

RR 0.35
(0.16 tot 0.79)

66
(1 RCT)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG g,h

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat Ziprasidone vergeleken met een 1ste generatie antipsychoticum leidt tot een afname in de kans van het optreden van een recidief.

a. Studies hanteren verschillende definities van een recidief, verschillende type controle groepen b. 95% BI doorkruist het gebied van geen verschil en klein aantal events c. klein effect en 95% BI doorkruist het gebied van geen verschil d. 95 % BI doorkruist het gebied van geen verschil e. klein aantal events f. Statistische heterogeniteit tussen studies g. Zeer klein aantal events. h. Geïncludeerde studie(s) hebben een onduidelijke of verhoogde risk of bias.

 

Mothi2013

 

Tabel 11. Pimozide versus Placebo voor Psychotische stoornissen

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met Placebo

Risico met Pimozide

Optreden van recidief (3-12 maanden)*

375 per 1.000

83 per 1.000
(11 tot 668)

RR 0.22
(0.03 tot 1.78)

20
(1 RCT)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat Pimozide in vergelijking met placebo de kans op een recidief niet verkleint.

a. bij een selectie van de respondenten werd gestopt met het geven van medicatie of placebo. b. zeer klein aantal events

 

Tabel 12. Pimozide versus andere antipsychotica voor Psychotische stoornissen

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met andere antipsychotica

Risico met Pimozide

Optreden van recidief (3- 12 maanden)

298 per 1.000

245 per 1.000
(170 tot 349)

RR 0.82
(0.57 tot 1.17)

227
(7 RCT’s)

⨁⨁◯◯
LAAG a

Er zijn aanwijzingen dat er geen verschil in de kans van het optreden van een recidief is wanneer Pimozide vergeleken wordt met andere antipsychotica.

a. 95% BI doorkruist gebied van geen verschil en klein aantal events

 

 

Tabel 13. Pimozide + add-on antipsychotica versus antipsychotica voor Psychotische stoornissen

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met antipsychotica

Risico met Pimozide + add-on antipsychotica

Optreden van een recidief (3 – 12 maanden)

0 per 1.000

 

 

 

0 per 1.000
(0 tot 0)

RR 0.28
(0.15 tot 0.50)

(1 RCT)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat wanneer Pimozide gecombineerd wordt met een ander antipsychoticum dit de kans verkleint op het optreden van een recidief in vergelijking met een behandeling met een enkel antipsychoticum.

a. gebaseerd op incomplete data b. zeer klein aantal events

 

Højlund2021

Tabel 13. Lagere dosering versus standaard dosering voor schizofrenie

 

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Opmerkingen

Risico met standaard dosering

Risico met lagere dosering

Opnames: lage dosering vs. standaard dosering

164 per 1.000

 

 

180 per 1.000
(113 tot 290)

RR 1.10
(0.69 tot 1.77)

431
(5 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b,c

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat er geen verschil in de kans van het optreden van een opname is wanneer lage dosering van een antipsychoticum wordt vergeleken met de standaard dosering.

Opnames: zeer lage dosering vs. standaard dosering

139 per 1.000

 

 

201 per 1.000
(127 tot 317)

RR 1.45
(0.92 tot 2.29)

743
(6 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,c,d

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat er geen verschil in de kans van het optreden van een opname is wanneer een zeer lage dosering van een antipsychoticum wordt vergeleken met de standaard dosering.

Recidief: lage dosering vs. standaard dosering

159 per 1.000

 

 

229 per 1.000
(175 tot 298)

RR 1.44
(1.10 tot 1.87)

1920
(16 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,e,f

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat er grotere kans is op het optreden van een recidief wanneer een lage dosering antipsychoticum wordt vergeleken met de standaard dosering.

Recidief: zeer lage dosering vs. standaard dosering

165 per 1.000

 

 

284 per 1.000
(213 tot 378)

RR 1.72
(1.29 tot 2.29)

2058
(13 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,e,f

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat een standaard dosering van een antipsychoticum vergeleken met een zeer lage dosering van hetzelfde middel de kans op een recidief verkleint.

a. Aanwijzingen voor een verhoogde RoB bij een aantal van de geïncludeerde studies. b. Er is sprake van een klein effect. c. 95%BI doorkruist het gebied van geen verschil. d. 95%BI van geïncludeerde studies liggen aan verschillende kanten van punt van geen verschil. e. Er is statistische heterogeniteit tussen de studie uitkomsten. f. Studies includeren verschillende type medicatie die zowel oraal als intramusculair toegediend worden.

 

 

Kishimoto2021

Tabel 15. Antipsychotica injecties versus orale antipsychotica voor psychotische stoornissen

 

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met orale antipsychotica

Risico met antipsychotica injecties

Heropname/recidief (op laatst gemeten follow-up moment)

 

 

RR 0.88
(0.79 tot 0.99)

7833
(29 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG b,c,d

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat depot medicatie (in de vorm van injecties) ten opzichte van oraal toegediende antipsychotica de gecombineerde kans op het optreden van een heropname of een recidief verkleint.

Heropname (op laatst gemeten follow-up moment))

 

 

RR 0.83
(0.72 tot 0.95)

4310
(18 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG b,c,d

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat depot medicatie (in de vorm van injecties) ten opzichte van oraal toegediende antipsychotica de kans op het optreden van een heropname verkleint.

Recidief (op laatst gemeten follow-up moment))

 

 

RR 0.89
(0.77 tot 1.02)

7407
(27 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b,c

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat depot medicatie (in de vorm van injecties) ten opzichte van oraal toegediende antipsychotica de kans op het optreden van een recidief niet verkleint.

a. Klein effect en BI doorkruist het gebied van klinisch geen verschil. b. Geïncludeerde studies hadden op meerdere punten een verhoogde of onduidelijke RoB. c. 95%BI van de afzonderlijke studies liggen aan verschillende kanten van het gebied van geen verschil. d. Het gevonden effect is klein.

  

Ortiz-Orendain2017

Tabel 16. Poly-farmaca versus mono-farmaca bij schizofrenie

 

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met monofarmaca

Risico met polyfarmaca

Recidief korte termijn (12 weken) tot lange termijn (>26 weken) bij

klassiek antipsychotica + pimozide/perphenazine

298 per 1.000

 

 

 

161 per 1.000
(48 tot 540)

RR 0.54
(0.16 tot 1.81)

442
(2 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b,c

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat er geen verschil is in de kans van een recidief wanneer een klassiek antipsychoticum geven wordt in combinatie met pimozide/perphenazine in vergelijking met een klassiek antipsychoticum alleen.

Recidief op lange termijn (>26 weken) bij

Clozapine + Sulpiride

559 per 1.000

 

 

475 per 1.000
(302 tot 743)

RR 0.85
(0.54 tot 1.33)

70
(1 RCT)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG d,e

 

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat er geen verschil is in de kans van een recidief wanneer Clozapine in combinatie geven wordt met Sulpiride in vergelijking met Clozapine alleen.

 

a. Studies hadden verhoogde RoB. b. De heterogeniteit tussen de studies was zeer hoog (> 85%) c. Het 95% BI doorkruist het gebied van geen verschil d. Studie liet verhoogde RoB zien op bijna alle criteria e. klein aantal events en 95% BI doorkruist gebied van geen verschil

 

Matsui2019

Tabel 17. Overstappen naar mono-farmaca vs. blijven bij poly-farmaca in schizofrenie

 

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Conclusie

Risico met blijven bij poly-farmaca

Risico met overstappen naar mono-farmaca

Recidief (bij afronding interventie)

54 per 1.000

 

 

77 per 1.000
(20 tot 285)

RR 1.43
(0.38 tot 5.32)

123
(4 RCT’s)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,b,c

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat de kans op een recidief niet verhoogd wanneer met van een poly-antipsychotica therapie overstapt naar een mono-antipsychotica regime.

Heropnames (bij afronding interventie)

89 per 1.000

 

 

121 per 1.000
(41 tot 358)

RR 1.35
(0.46 tot 4.01)

114
(1 RCT)

⨁◯◯◯
ZEER LAAG a,d

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat de kans op heropnames niet verhoogd wanneer met van een poly-antipsychotica therapie overstapt naar een mono-antipsychotica regime.

a. Studies hadden verhoogd RoB door missen van duidelijke random sequence generation en allocation concealment. b. Geen eenduidigheid tussen uitkomsten tussen de studies c .Gebaseerd op een klein aantal events en breed 95%BI. d .Gebaseerd op 1 RCT met een klein aantal events en effect doorkruist gebied van geen klinisch relevant verschil

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 15-11-2024

Laatst geautoriseerd  : 15-11-2024

Geplande herbeoordeling  : 15-11-2027

Het Nederlands Huisartsen Genootschap heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de richtlijn.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid
  • Vereniging Anoiksis
  • Ypsilon

Algemene gegevens

In opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) is er een multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum ontwikkeld. De ontwikkeling van de module werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut.

Doel en doelgroep

De multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum geeft aanbevelingen en handelingsinstructies voor de samenwerking, diagnostiek en behandeling met mensen met een psychose, inclusief mensen met een verhoogd risico op het ontwikkelen van een psychose. De voorliggende richtlijn geeft aanbevelingen voor mensen met terugkerende of chronische psychotische klachten. Deze richtlijn wordt bij uitgave digitaal samengevoegd met de eerder ontwikkelde EBRO module vroege psychose (2018). Samen bieden zij aanbevelingen voor het volledige spectrum van psychotische stoornissen.

 

De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van professionals in de GGZ, die betrokken zijn bij de zorgverlening aan deze groepen patiënten. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de richtlijn een overzicht van goed (‘optimaal’) handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van psychotische stoornissen.

 

De richtlijn beoogt een leidraad te geven voor diagnostiek en behandeling van een psychotische stoornis. Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende richtlijn, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar de lokale situatie in een instelling of behandelteam. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en andere vormen van werkkaders op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat dat voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is.

 

Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt met een psychose, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn, tenzij de wensen of behoeften van de patiënt naar de mening van de behandelaar hem/haar kunnen schaden dan wel geen toegevoegde waarde hebben.

 

Afbakening

Deze richtlijn betreft samenwerking, diagnostiek en behandeling van en met mensen met terugkerende of chronische psychose, waarbij in beginsel sprake is van een niet affectieve psychose (kortdurende psychotische stoornis, schizofreniforme stoornis, psychotische stoornis NAO, waanstoornis, schizofrenie). De diagnostiek en behandeling van mensen met een terugkerende of chronische psychose vindt primair plaats binnen de specialistische GGZ. In de SGGz kan de beschreven zorg ook geboden worden door vrijgevestigde professionals.

 

Studies over personen vanaf 12 jaar zijn meegenomen. In de richtlijn is gezocht naar oorspronkelijke onderzoeken zonder begindatum tot en met februari 2022. Nog niet gepubliceerde onderzoeken zijn niet meegenomen (wel onderzoeken 'in press'). Zie voor meer informatie over de afbakening van de richtlijn in de bijlagen. Per module is een bijlage opgenomen met toelichting over de gebruikte reviewstrategie (reviewprotocollen per uitgangsvraag).

Samenstelling werkgroep

De Multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum is ontwikkeld door de werkgroep Psychosespectrum, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De werkgroep bestond uit: psychiaters, psychologen, verpleegkundig specialisten, een vaktherapeut en (familie-) ervaringsdeskundigen, welke door de respectievelijke beroepsverenigingen en familie- en patiëntenverenigingen werden afgevaardigd. Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaat leden voor de werkgroep. Uit deze groep belangstellenden werden de huidige werkgroepleden geselecteerd. Naast de werkgroep waren enkele adviseurs betrokken, welke delen hebben meegeschreven en die werd gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op onderdelen van de concepttekst. Deze adviseurs konden tevens worden gevraagd om tijdens een werkgroepbijeenkomst mee te denken over een specifieke uitgangsvraag. De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, informatiespecialist, literatuur reviewers, een notulist en een projectassistente. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de werkgroep, de adviseurs en het ondersteunend technisch team. Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden. Een rapportage hiervan is in te zien via de Nederlandse vereniging voor psychiatrie (NVvP).

 

Leden Werkgroep

 

Naam

Organisatie

Beroepsvereniging

1.

Dr. Harm Gijsman (voorzitter)

Dimence

Psychiater, NVvP

2.

Mw. Carola van Alphen

Anoiksis

Vertegenwoordiger patiëntperspectief, Anoiksis

3.

Drs. Rob van Alphen

 

Inforsa

Vaktherapeut, FVB

4.

Prof Dr. Nynke Boonstra

NHL Stenden Hogeschool, Kien

Verpleegkundig specialist, V&VN

5.

Prof Dr. Wiepke Cahn

UMC Utrecht

Psychiater, NVvP

6.

Prof Dr. Philippe Delespaul

 

Universiteit Maastricht, Mondriaan

Psycholoog, NIP

7.

Drs. Frits Dorleijn

 

Ypsilon

Vertegenwoordiger familieperspectief, Ypsilon

8.

Dr. Frank van Es

 

UMC Groningen

Psychiater, NVvP

9.

Dr. Mariken de Koning      

Mentrum

Psychiater, NVvP

10.

Dr. Thijs van Oeffelt

Altrecht

Psychiater, NVvP

11.

Prof Dr. Marieke Pijnenborg

Universiteit van Groningen, GGZ Drenthe

Psycholoog, NIP

12.

Dr. Erin Wagenaar

 

Ypsilon

Vertegenwoordiger familieperspectief, Ypsilon

13.

Mw. Inge Wagter

 

Anoiksis

Vertegenwoordiger patiëntperspectief, Anoiksis

14.

MSc. Geeske van der Weerd

 

BuurtzorgT Groningen

 

Verpleegkundig specialist, V&VN

 

Adviseurs en co-auteurs

THEMA

Naam

Organisatie

Functie

Rol in richtlijn

Samenwerking

Drs. Bart Schut

UMC Utrecht

Lid patiënten-

adviesgroep

Adviseur

 

Drs. Ellen Beenen

UMC Utrecht

Lid patiënten-

adviesgroep

Adviseur

Diagnostiek

Dr. Jeanet Nieuwenhuis

GGNet

Psychiater

Adviseur en co-auteur

Psychosociale Interventies

Dr. Selene Veerman

GGZ-NHN

Psychiater

Adviseur

 

Methodologische ondersteuning

Naam

 

Ondersteuning

Danielle van Duin

Projectleider, Trimbos-instituut

Matthijs Oud

Reviewer, Trimbos-instituut

Egbert Hartstra

Reviewer, Trimbos-instituut

Elena Vos

Reviewer, Trimbos-instituut

Erika Papazoglou

Reviewer, Trimbos-instituut

Bram Zwanenburg

Reviewer, Trimbos-instituut

Lex Hulsbosch

Reviewer, Trimbos-instituut

Beatrix Vogelaar

Reviewer, Trimbos-instituut

Piet Post

Reviewer, Trimbos-instituut

Rikie Deurenberg

Informatiespecialist, namens Trimbos-instituut

Chris van der Grinten

Notulist, namens Trimbos-instituut

Freeke Perdok

Project assistent, Trimbos-instituut

Isa Reijgersberg

Project assistent, Trimbos-instituut

 

In totaal kwam de werkgroep Psychosespectrum voorafgaand aan de commentaarfase 11 keer bijeen in een periode van 21 maanden (juni 2020 – maart 2022). In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten een selectie in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de zoekstrategie en de selectiecriteria: het reviewprotocol). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze in evidence tabellen, forest plots, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies. Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (beschreven in de sectie “-Overwegingen”) en aanbevelingen. De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren zijn verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroepbijeenkomst is besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen is de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.

Belangenverklaringen

Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden. Een rapportage hiervan is in te zien via de Nederlandse vereniging voor psychiatrie (NVvP).

Werkwijze

Uitgangsvragen

De richtlijn is ontwikkeld op geleide van uitgangsvragen, die gebaseerd zijn op knelpunten die worden ervaren rondom samenwerking, diagnostiek en behandeling van en met volwassenen met terugkerende of chronische psychose.

 

De richtlijn is geen leerboek waarin zoveel mogelijk beschikbare kennis over een onderwerp wordt opgenomen, maar een document met praktische aanbevelingen rondom knelpunten uit de praktijk. Dat betekent dat praktijkproblemen zoveel als mogelijk uitgangspunt zijn van de teksten in de richtlijn. Dat betekent ook dat méér aandacht gegeven wordt aan de wijze waarop die praktijkproblemen worden opgelost, dan aan degene door wie die problemen worden aangepakt of opgelost. De richtlijn is een document waarin staat hoe optimale samenwerking, diagnostiek en behandeling er inhoudelijk uitziet. Indien mogelijk wordt ook beschreven in welke vorm een interventie het beste aangeboden kan worden. Daarnaast worden aanbevelingen gedaan voor de organisatie van zorg. In deze richtlijn worden de hieronder beschreven ‘klinische uitgangsvragen’ behandeld in de verschillende modules.

 

Uitgangsvragen in de richtlijn Psychosespectrum zijn:

THEMA

Uitgangsvragen

Samenwerking

  • Hoe kunnen kennis gebaseerd op richtlijnen en ervaringskennis van de cliënt zelf en zijn naastbetrokkenen geïntegreerd worden?
  • Wat is de toegevoegde waarde van een netwerkgerichte aanpak?
  • Wat is de toegevoegde waarde van (verschillende vormen van) inzet van (familie-)ervaringsdeskundigheid (ED) in de behandeling

Diagnostiek

  • Op welke manier neem je een individueel profiel - zoals beschreven in de EBRO module vroege psychose - mee in de diagnostiek bij patiënten met een terugkerende of chronische psychose (stadium 3 en 4)?
    • Hoe is leeftijd van de eerste episode psychose van invloed op het beloop de prognose?
    • Bij welke signalen vermoeden we een Licht Verstandelijke Beperking (LVB) of zwakbegaafdheid (ZB) bij mensen met een psychose-spectrum stoornis?
    • Wat zijn de psychometrische kenmerken van bruikbare screeners op ZB/LVB?
    • Welk instrument kan ingezet worden om de diagnose LVB te stellen?
  • Hoe voer je categoriale en dimensionale diagnostiek van psychose uit (met welk classificatiesysteem en welke instrumenten) bij cliënten in stadium 3 en 4? Gelden de aanbevelingen bij cliënten in stadium 1 en 2 ook voor deze groep of zijn er aanpassingen nodig?
    • Verandert de categorale diagnose van patiënten met een psychotische stoornis gedurende de tijd? Of verandert de categorale diagnose van een patiënt met een affectieve psychose gedurende de tijd in een psychotische stoornis?
    • Op welke manier dient het diagnostisch proces voor het vaststellen van een categorale diagnose psychotische stoornis aangepast te worden voor mensen met LVB?

Psychosociale interventies

  • Welke niet-medicamenteuze behandelingen zijn effectief bij chronische positieve, negatieve en cognitieve symptomen? 
  • Welke methoden en interventies zijn effectief in het versterken van de sociale relaties, het bevorderen van intimiteit en het verminderen van eenzaamheid van mensen met terugkerende/chronische psychose?

Preventie van terugval

  • Wat is de kans dat iemand een terugval krijgt en van welke factoren (demografisch, klinisch, sociaal) is bekend dat ze het risico op een recidief vergroten of verkleinen? 
  • Hoe kunnen de voor en nadelen van een recidief tegen elkaar worden afgewogen? 
  • Welke (combinaties van) interventies zijn effectief bij het voorkomen van een recidief bij personen met een episodische of aanhoudend psychotische stoornis? 

Organisatie van zorg

  • Welke organisatie van zorg is nodig om de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) goed te laten aansluiten op de medische zorg/ het medisch domein? 
    • Hoe kan de integratie van zorg tussen GGZ en medische zorg het beste worden vormgegeven?
    • Welke somatische co-morbiteit komt vooral voor bij de doelgroep (ook zoeken naar degenen die wat minder bekend) en in welke mate?
    • Wat zijn kritische beslispunten voor somatische screening, preventie van somatische co-morbiditeit en behandeling van somatische co-morbiditeit? (Stroomdiagram)
  • Welke organisatie van zorg is nodig om de GGZ goed te laten aansluiten op het sociaal domein? 

 

De richtlijn Psychosespectrum is ontwikkeld volgens de methodiek van de evidence based richtlijn­ontwikkeling (EBRO).

 

Zoekstrategie

Om de klinische uitgangsvragen te beantwoorden is door de informatiespecialist, in overleg met de werkgroepleden, op systematische wijze literatuuronderzoek verricht en is een selectie gemaakt binnen de gevonden onderzoeken volgens vooraf vastgestelde selectiecriteria. Er is gezocht naar bestaande (buitenlandse) evidence-based richtlijnen voor de zorg aan mensen met een vroege psychose, systematische reviews en oorspronkelijke onderzoeken. In de literatuursearches is gezocht naar literatuur in de Engelse, Nederlandse, Franse, en Duitse taalgebieden. Voor het zoeken naar publicaties is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:

  • Cochrane Database of Systematic Reviews (CDSR)
  • Psychological Information Database (PsycINFO)
  • PubMed
  • Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature (CINAHL)
  • Excerpta Medica database (Embase)

Selectiestrategie

Bij de selectie van artikelen zijn de volgende criteria gehanteerd:

  • Geeft het onderwerp van het gevonden onderzoek voldoende antwoord op de uitgangsvraag: worden de binnen GRADE vastgestelde kritische en belangrijke uitkomstmaten in het onderzoek geëvalueerd? (Zie voor meer informatie over GRADE verderop in deze paragraaf);
  • Sluit de doelgroep van het gevonden onderzoek voldoende aan bij de doelgroep van de richtlijn;
  • Is er sprake van een meta-analyse, systematic-review, randomised controlled trial (RCT), cohortonderzoek, cross-sectioneel onderzoek, patiëntcontrole onderzoek of wetenschappelijke verantwoord kwalitatief onderzoek? Bij een longitudinaal onderzoek: Is er sprake van een voldoende lange follow-up periode?;
  • Zie voor meer informatie over de zoekstrategie de bijlagen per module en voor meer informatie over de selectiecriteria per uitgangsvraag de reviewprotocollen in de bijlagen per module.

Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs

Studies werden indien mogelijk door twee personen beoordeeld op het risico op bias met behulp van de Cochrane Collaboration Risico van Bias Assessment Tool (Higgins 2008). Elke studie werd gewaardeerd op de wijze van randomisatie en toewijzing; blindering van de deelnemers, beoordelaars, en therapeuten; gehanteerde methode om met uitval van deelnemers om te gaan; en of alle uitkomsten zijn gerapporteerd. Risico op bias kon als hoog (serieuze kans op beïnvloeding van het resultaat), laag (waarschijnlijk geen invloed op het resultaat), of onduidelijk worden beoordeeld.

 

Voor het bewijs rondom interventies is daarna het bewijs van de onderzoeken per uitkomstmaat gegradeerd met behulp van GRADE[1]. De kwaliteit van het bewijs kent daarbij vier niveaus, te weten; zeer laag, laag, matig en hoog. In deze richtlijn is gekozen om de GRADE niveaus weer te geven met behulp van de volgende neutrale en internationaal toepasbare weergave:

Hoog

⊕⊕⊕⊕

Matig

⊕⊕⊕

Laag

⊕⊕⚪⚪

Zeer laag

⊕⚪⚪⚪

 

[1] GRADE: Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation

 

Het studiedesign bepaalt de uitgangspositie van de kwaliteit van bewijs. Gerandomiseerde, gecontroleerde studies (RCT's) hebben over het algemeen meer bewijskracht dan observationele studies. Daarom is hun uitgangspositie hoog, terwijl de uitgangspositie van observationele studies laag is. De kwaliteit van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 2.1). GRADE is niet toegepast bij vragen rondom screening en diagnostiek. De reden hiervoor is dat GRADE momenteel nog vooral geschikt is voor onderzoeken rond diagnostische accuratesse. Voor deze onderwerpen is de kwaliteit van de studies beoordeeld met behulp van het QUADAS-2 instrument.

 

Tabel 2.1: GRADE: Factoren voor downgraden en upgraden

Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.

[2] Het blinderen van deelnemers en therapeuten is in deze richtlijn niet meegenomen in de beoordeling van studies rond psychosociale niterventies, omdat blinderen van de deelnemers en therapeuten niet goed mogelijk is bij deze interventies.

 

Samenvatten van resultaten in ‘evidence tabel’ en ‘forest plot’

Van elk artikel is een samenvatting gemaakt in een zogenaamde 'evidence tabel', waarin de belangrijkste kenmerken van individuele onderzoeken zijn opgenomen (bij een RCT zijn dat bijvoorbeeld het doel van het onderzoek, het onderzoeksdesign, patiëntkenmerken, interventies, uitkomstmaten en de resultaten). Bij de uitgangsvragen over interventies is voor elke kritische uitkomstmaat een meta-analyse uitgevoerd, om de omvang van het klinisch effect van de interventie samen te vatten. De data uit oorspronkelijke onderzoeken worden hiervoor verwerkt in een forest plot, welke een grafische weergave van de meta-analyse geeft (zie tabel 2.2 voor een voorbeeld van een forest plot).


Tabel 2.2: Voorbeeld van een forest plot met toelichting

 

Wanneer er onvoldoende data beschikbaar waren om een meta-analyse uit te voeren, stelden de reviewers in enkele gevallen een narratieve (beschrijvende) review van het beschikbare bewijs op (zonder ‘gepoolde’ resultaten en berekening van mate van heterogeniteit, maar met een beschrijving van de kwaliteit). De kwaliteitsbeoordeling en een samenvattende beschrijving van de verschillende onderzoeken welke zijn geselecteerd vanuit de systematische literatuur search worden voor elke uitgangsvraag beschreven onder het kopje ‘wetenschappelijke onderbouwing’.

 

Conclusies

De formulering van de conclusies, gebaseerd op de studies uit de systematische literatuur search, is afgestemd op het GRADE niveau (zie tabel 2.3). Deze formulering sluit ook aan bij de ‘levels of evidence’ welke indeling (niveau 1 t/m 4) voorheen werd gebruikt in onder andere de multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie.

 

Tabel 2.3 Formulering conclusies n.a.v. GRADE niveau

GRADE

Levels of evidence

Formulering conclusies

⊕⊕⊕⊕

Niveau 1

“Het is aangetoond dat…”

⊕⊕⊕

Niveau 2

“Het is aannemelijk dat…”

⊕⊕⚪⚪

Niveau 3

“Er zijn aanwijzingen dat…”

⊕⚪⚪⚪

Niveau 4

“Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat…”

 

Overwegingen

Naast de wetenschappelijke onderbouwing, waarin vanuit de systematische literatuursearch de conclusies zijn getrokken op basis van het best beschikbare bewijs, is voor elke uitgangsvraag expert kennis verzameld. Hiervoor hebben de leden van de werkgroep gebruik gemaakt van een GRADE checklist ‘Van bewijs naar aanbeveling’, waarmee systematisch wordt nagegaan of er relevante overwegingen zijn voor een aantal vooraf bepaalde factoren, waaronder: balans tussen gewenste en ongewenste effecten, patiëntenperspectief, middelenbeslag en maatschappelijk perspectief. De vertegenwoordigers vanuit patiëntenperspectief en naastenperspectief hebben zoveel mogelijk geprobeerd hun overwegingen vanuit een gezamenlijk perspectief te formuleren, welke is beschreven onder het vaste kopje patiëntenperspectief. Wanneer deze perspectieven uit elkaar liepen is er een apart kopje naastbetrokkenenperspectief toegevoegd in het format van de richtlijntekst. De overwegingen werden onderbouwd vanuit ‘grijze literatuur’ (studies, rapporten en andere teksten die niet vanuit de systematische literatuursearch en -selectie zijn verwerkt in de wetenschappelijke conclusies). De aanbevelingen werden gebaseerd op de combinatie van de wetenschappelijke conclusies en de overwegingen.

 

Aanbevelingen

Aanbevelingen kunnen gegradeerd worden als ‘sterk’ (onvoorwaardelijk) of ‘zwak’ (voorwaardelijk). Wanneer de kwaliteit van het bewijs voor de positieve en negatieve effecten van een interventie hoog is, kan dit leiden tot een sterke aanbeveling, en omgekeerd, wanneer de bewijskracht laag tot zeer laag is, kan dit een zwakke aanbeveling opleveren (zie tabel 2.4 voor de indeling van sterke en zwakke aanbevelingen). Een zwakke aanbeveling geeft meer ruimte om af te wijken en aandacht te schenken aan alternatieven die passen bij de behoeften van de patiënt, terwijl bij een sterke aanbeveling die ruimte beperkt is. Echter, de kracht van het wetenschappelijke bewijs is niet de enige factor die de sterkte van de aanbevelingen bepaalt. De aanbevelingen zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewijs enerzijds, en overige overwegingen, zoals praktijkervaringen van de werkgroepleden, ervaringen en voorkeuren van patiënten met een vroege psychose en familie, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten, anderzijds. Deze laatste zijn opgenomen onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is zoveel mogelijk de volgende indeling aangehouden (zie tabel 2.4):

 

Tabel 2.4 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen

Sterkte van aanbeveling

 

Positieve aanbeveling

Negatieve aanbeveling

Sterk (1)

 

“Dienen, horen, is eerste keuze, is aanbevolen, heeft de voorkeur, is standaard, is vereist”

“Dient niet, niet aan te bevelen, wordt ontraden, verdient geen aanbeveling”

Zwak (2)

 

“Te overwegen, is een optie, kan, kan zinvol zijn, er is mogelijk plaats, de werkgroep adviseert”

“Is wellicht geen plaats voor, lijkt niet zinvol, is terughoudendheid geboden, de werkgroep adviseert geen”

 
Referenties

Gevers, J.K.M., & Aalst, A. van (1998). De rechter en het medisch handelen (3e druk). Deventer: Kluwer.

 

Higgins, J.P.T., Green, S., & Cochrane Collaboration (2008). Cochrane handbook for systematic Reviews of interventions. Chichester, England/Hoboken, NJ: Wiley-Blackwell.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Preventie van terugval: afweging en interventies