Stabiliteit van een categoriale diagnose
Uitgangsvraag
Verandert de categoriale diagnose van patiënten met een psychotische stoornis gedurende de tijd? Of verandert de categoriale diagnose van een patiënt met een affectieve psychose gedurende de tijd in een psychotische stoornis?
Aanbeveling
Wees terughoudend met de classificaties die horen bij een chronische psychotische aandoening.
Wees voortvarend in het zo nodig herzien van classificaties die horen bij een chronische psychotische aandoening.
Overwegingen
Kwaliteit van het bewijs
- Er is in de onderzoeken (meta-analyse Fusar-Poli et al) die in de richtlijn worden geciteerd gekeken naar de stabiliteit van DSM classificaties over de tijd. Daarbij wordt gevonden dat de in principe veranderlijke classificaties korte psychotische episode en schizofreniforme stoornis inderdaad veranderen bij ongeveer 70% van de patiënten. De als meer stabiel bedoelde classificaties veranderen over tijd bij 10-40% van de patiënten. Dit laatste percentage kan een onderschatting zijn omdat er sprake kan zijn van “self-fulfilling prophecy” waarbij de initiële classificatie in negatieve zin bijdraagt aan de prognose.
Balans tussen gewenste en ongewenste effecten
- Een classificatie kan duidelijkheid bieden aan patiënt en naastbetrokkenen, maar als de kans toch vrij groot is dat deze weer kan veranderen is het de vraag of het uiteindelijk niet tot meer onduidelijkheid leidt. Een voorzichtige benadering lijkt dan op zijn plaats, waarbij een classificatie pas wordt gesteld als de kans op wijziging nog maar klein is. Dit nog los van dat een classificatie op zichzelf ook tot (zelf-) stigmatisering en een minder goede prognose kan leiden
Patiëntenperspectief
- Vanuit het perspectief van de patiënt is het belangrijk dat de discussie over de classificatie zorgvuldig, transparant, en gemeenschappelijk gevoerd wordt.
Professioneel perspectief
- Aan de ene kant zijn de labels in het schizofreniespectrum feitelijk kwetsbaarheidsdiagnosen, en blijven mensen dit label in principe hun leven lang houden, ook wanneer zij al tijden zonder symptomen en zorgbehoeften hun leven leiden. Aan de andere kant is het zeer begrijpelijk dat als iemand al langere tijd geen symptomen meer heeft er een wens is om de classificatie te herzien of te verwijderen.
Middelenbeslag
- Het formeel classificeren kost relatief veel tijd, maar draagt niet altijd bij aan het samenstellen van een behandelplan. Dat is reden te meer om in het begin van de behandeling een classificatie te geven die zo weinig mogelijk nadelen kent. Als er eenmaal een chronische aandoening is geclassificeerd, kan het juist wel kosteneffectief zijn om deze te herzien als er aanwijzingen zijn dat de aandoening minder chronisch is dan eerder was geconcludeerd.
Organisatie van zorg
- De organisatie van zorg zal hierbij kunnen aansluiten door aan de ene kant maar beperkte prioriteit te geven aan voor categorale diagnostiek, maar wel prioriteit te geven aan de mogelijkheid tot herziening van een reeds gestelde categorale diagnose.
Maatschappelijk perspectief
- In de maatschappij is er sprake van stigmatisering en zelfs discriminatie van patiënten met terugkerende en chronische psychose. Het terughoudend en flexibel hanteren van de classificaties kan helpen dit verder terug te dringen.
Onderbouwing
Achtergrond
Een categoriale diagnose kan behulpzaam zijn voor patient en/of naasten omdat het een zekere houvast biedt over wat er aan de hand is. Een nadeel kan zijn dat de diagnose dan gezien wordt als iets wat voor altijd is, zeker als het over een beladen term als schizofrenie gaat. Het kan vervolgens leiden tot zelf-stigmatisering waarbij de patient zijn of haar eigen mogelijkheden onderschat. Behandelaren hebben van nature de neiging aan een diagnose vast te houden zolang er geen duidelijke reden is om deze te herzien.
Bij het maken van de afweging of het stellen van een categoriale diagnose in het belang van de patient is, is het van belang om te weten hoe stabiel een diagnose in de tijd is.
Conclusies
⊕⊕⊕Ο* |
Het is aannemelijk dat een eerste categorale diagnose schizofrenie en affectieve spectrum psychose respectievelijk bij 90% en 84% van de patiënten niet wijzigt gedurende de tijd.
Het is aannemelijk dat een eerste categorale diagnose affectieve spectrum psychose bij 10% van de patiënten in de loop ter tijd wijzigt in een schizofrenie spectrum psychose .
Fusar-Poli2016 |
*heterogeniteit niet in te schatten
⊕⊕ΟΟ* |
Er zijn aanwijzingen dat een eerste categorale diagnose schizofreniforme stoornis, psychotische stoornis NAO, waanstoornis, psychotische stoornis door een middel en schizoaffectieve stoornis respectievelijk bij 29%, 36%, 59%, 66%, en 72% van de patiënten niet wijzigt gedurende de tijd.#
Er zijn aanwijzingen dat een eerste categorale diagnose korte psychotische episode bij 56% van de patiënten niet wijzigt gedurende de tijd.^
Fusar-Poli2016 |
*heterogeniteit niet in te schatten; #downgrade voor onnauwkeurigheid; ^downgrade voor beperkingen in de onderzoeksopzet
Samenvatting literatuur
Beschrijving Fusar-Poli2016
In de systematische review met meta-analyse onderzochten Fusar-Poli en collegae (Fusar-Poli et al., 2016) de stabiliteit van een DSM-IV(-TR) of ICD-10 diagnose die gesteld is naar aanleiding van een eerste psychose. Zij includeerde 42 studies met in totaal 14.484 patiënten. De gemiddelde follow-up duur na de eerste diagnose was 4,5 jaar (SD=4,3; range 1 maand tot 15 jaar). De gemiddelde leeftijd van de patiënten was 29 jaar (mediaan 27, range 16–75) en iets minder dan helft (49%) was vrouw. Hierna volgt een beschrijving van de voor de uitgangsvraag relevante resultaten.
Stabiliteit diagnose psychotische stoornissen
De stabiliteit van de diagnoses is in volgorde van meest naar minst stabiel (uitgedrukt in proportie baseline-patiënten dat in de loop van de tijd dezelfde psychotische diagnose behoudt) als volgt: schizofrenie 0,90 (95% BI 0,85–0,95; N=1603), affectieve spectrum psychose 0,84 (95% BI 0,79–0,89; N=1705), schizoaffectieve stoornis 0,72 (95% BI 0,61–0,83; N=317), psychotische stoornis door een middel 0,66 (95% BI 0,51–0,81; N=), waanstoornis 0,59 (95% BI 0,47–0,71; N=164), korte psychotische episode 0,56 (95% BI 0,62–0,60; N=9412), psychotische stoornis niet anderszins omschreven 0,36 (95% BI 0,27–0,45; N=457), en schizofreniforme stoornis 0,29 (95% BI 0,22–0,38; N=573). Overigens werd een diagnose als niet veranderd beschouwd als de patiënt volledig hersteld was. Verder bleek uit een meta-regressie dat er geen verschil is tussen de stabiliteit van de DSMIV en ICD10 diagnoses. Ook leverde de volgende kenmerken geen verschil op in stabiliteit van de diagnose: leeftijd waarop de eerste diagnose is gesteld, sekse, comorbide middelenmisbruik, algemeen functioneren (GAF-score) en lengte van follow-up.
Verandering affectieve psychose naar een psychotische stoornis
Het proportie patiënten waarbij een categorale eerste diagnose affectieve spectrum psychose in de loop der tijd veranderde in een diagnose schizofrenie spectrum psychose is 0,10 (95% BI 0,05–0,15; N=2493)
Kwaliteit van het bewijs (technisch)
De kwaliteit van de studies zijn beoordeeld met de Newcastle Ottawa Scale (NOS) for the evaluation of nonrandomized studies (link). Vanuit de meta-regressie analyse blijkt dat studies van lage kwaliteit geen significant effect hadden op de uitkomsten, behalve voor de diagnose acute and transient psychotic episode/brief psychotic disorder. Voor de meeste uitkomsten wordt daarom het risico op vertekening gering geschat. De consistentie van de resultaten kon niet worden ingeschat omdat Fusar-Poli2016 niet de heterogeniteit van hun uitkomsten presenteerde, omdat dit onzekerheid met zich meebrengt is hiervoor gedowngrade. De nauwkeurigheid van de effectschatting wordt door sommige uitkomsten negatief beïnvloed door het klein aantal patiënten. En verder is er zeer waarschijnlijk geen sprake van publicatie bias.
Zoeken en selecteren
Zoeken en selecteren PICO (zie bijlage review protocol).
P |
Personen van 12 of ouder met een niet-affectieve (eerste) psychose (exclusie van Ultra Hoog Risico) |
I |
Categorale diagnose psychotische stoornis of affectieve psychose |
C |
- |
O |
Cruciaal: % veranderde diagnose (absolute getallen), OR of RR Belangrijk: geen |
T |
gedurende een bepaalde tijdsperiode (geen restricties) |
Selectie van studies
Op 27 juli 2020 is er een search gedaan in Pubmed, PsycInfo en Cinahl, in de Search strings de search vraag 1b staan de search strings. De Search strings zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase. De search leverde na ontdubbelen 28 systematische reviews op. Na de eerste selectie bleven er acht full tekst systematische reviews over (Cano-Ruiz et al., 2020; W. Chang et al., 2009a; W. C. Chang et al., 2009b; Fusar-Poli et al., 2016; López et al., 2008; Palomar-Ciria et al., 2019; Santelmann et al., 2016; Voce et al., 2019). Na het beoordelen van de full tekst bleef er één review over. De review van Fusar-Poli2016 (Fusar-Poli et al., 2016) includeerde het merendeel van de studies die in de andere reviews zijn opgenomen of excludeerde een gedeelte op basis van hun criteria. Bovendien includeerde zij veel meer studies dan de andere reviews. De reviews die gepubliceerd zijn na Fusar-Poli2016 includeerde geen relevant onderzoek na de datum van de eind search van Fusar-Poli2016 (die de resultaten zouden veranderen).
Referenties
- Cano-Ruiz, P., Sanmartin-Salinas, P., Gómez-Peinado, A., Calero-Mora, C., & Gutiérrez-Rojas, L. (2020). Diagnostic stability in bipolar disorder: a systematic review. Actas Espanolas de Psiquiatria, 48(1), 28-
- Chang, W. C., Pang, S. L., Chung, D. W., & Chan, S. S. (2009a). Five-year stability of ICD-10 diagnoses among Chinese patiënts presented with first-episode psychosis in Hong Kong. Schizophr Res 115(2-3), 351-357.
- Chang, W., Chan, S., & Chung, D. (2009b). Diagnostic stability of functional psychosis: a systematic review. Hong Kong Journal of Psychiatry, 19(1), 3041. Clemmensen, L., Vernal, D. L., & Steinhausen, H. C. (2012). A systematic review of the long-term outcome of early onset schizophrenia. BMC Psychiatry, 12.
- Fusar-Poli, P., Cappucciati, M., Rutigliano, G., Heslin, M., Stahl, D., Brittenden, Z., Caverzasi, E., McGuire, P., & Carpenter, W. T. (2016). Diagnostic Stability of ICD/DSM First Episode Psychosis Diagnoses: Meta-analysis. Schizophrenia Bulletin, 42(6), 1395-1406.
- López, J., Baca, E., Botillo, C., Quintero, J., Navarro, R., Negueruela, M., Pérez, M., Basurte, I., Fernández, A., Jiménez, M., & González, J. (2008). [Diagnostic errors and temporal stability in bipolar disorder]. Actas espanolas de psiquiatria, 36(4), 205-209.
- Palomar-Ciria, N., Cegla-Schvartzman, F., Lopez-Morinigo, J.-D., Bello, H. J., Ovejero, S., & Baca-García, E. (2019). Diagnostic stability of schizophrenia: A systematic review. Psychiatry Research, 279, 306-314.
- Voce, A., Calabria, B., Burns, R., Castle, D., & McKetin, R. (2019). A Systematic Review of the Symptom Profile and Course of Methamphetamine-Associated Psychosis(Substance Use and Misuse). Substance Use & Misuse, 54(4), 549-559.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 15-11-2024
Laatst geautoriseerd : 15-11-2024
Geplande herbeoordeling : 15-11-2027
Het Nederlands Huisartsen Genootschap heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de richtlijn.
Algemene gegevens
In opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) is er een multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum ontwikkeld. De ontwikkeling van de module werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut.
Doel en doelgroep
De multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum geeft aanbevelingen en handelingsinstructies voor de samenwerking, diagnostiek en behandeling met mensen met een psychose, inclusief mensen met een verhoogd risico op het ontwikkelen van een psychose. De voorliggende richtlijn geeft aanbevelingen voor mensen met terugkerende of chronische psychotische klachten. Deze richtlijn wordt bij uitgave digitaal samengevoegd met de eerder ontwikkelde EBRO module vroege psychose (2018). Samen bieden zij aanbevelingen voor het volledige spectrum van psychotische stoornissen.
De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van professionals in de GGZ, die betrokken zijn bij de zorgverlening aan deze groepen patiënten. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de richtlijn een overzicht van goed (‘optimaal’) handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van psychotische stoornissen.
De richtlijn beoogt een leidraad te geven voor diagnostiek en behandeling van een psychotische stoornis. Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende richtlijn, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar de lokale situatie in een instelling of behandelteam. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en andere vormen van werkkaders op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat dat voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is.
Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt met een psychose, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn, tenzij de wensen of behoeften van de patiënt naar de mening van de behandelaar hem/haar kunnen schaden dan wel geen toegevoegde waarde hebben.
Afbakening
Deze richtlijn betreft samenwerking, diagnostiek en behandeling van en met mensen met terugkerende of chronische psychose, waarbij in beginsel sprake is van een niet affectieve psychose (kortdurende psychotische stoornis, schizofreniforme stoornis, psychotische stoornis NAO, waanstoornis, schizofrenie). De diagnostiek en behandeling van mensen met een terugkerende of chronische psychose vindt primair plaats binnen de specialistische GGZ. In de SGGz kan de beschreven zorg ook geboden worden door vrijgevestigde professionals.
Studies over personen vanaf 12 jaar zijn meegenomen. In de richtlijn is gezocht naar oorspronkelijke onderzoeken zonder begindatum tot en met februari 2022. Nog niet gepubliceerde onderzoeken zijn niet meegenomen (wel onderzoeken 'in press'). Zie voor meer informatie over de afbakening van de richtlijn in de bijlagen. Per module is een bijlage opgenomen met toelichting over de gebruikte reviewstrategie (reviewprotocollen per uitgangsvraag).
Samenstelling werkgroep
De Multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum is ontwikkeld door de werkgroep Psychosespectrum, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
De werkgroep bestond uit: psychiaters, psychologen, verpleegkundig specialisten, een vaktherapeut en (familie-) ervaringsdeskundigen, welke door de respectievelijke beroepsverenigingen en familie- en patiëntenverenigingen werden afgevaardigd. Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaat leden voor de werkgroep. Uit deze groep belangstellenden werden de huidige werkgroepleden geselecteerd. Naast de werkgroep waren enkele adviseurs betrokken, welke delen hebben meegeschreven en die werd gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op onderdelen van de concepttekst. Deze adviseurs konden tevens worden gevraagd om tijdens een werkgroepbijeenkomst mee te denken over een specifieke uitgangsvraag. De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, informatiespecialist, literatuur reviewers, een notulist en een projectassistente. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de werkgroep, de adviseurs en het ondersteunend technisch team. Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden. Een rapportage hiervan is in te zien via de Nederlandse vereniging voor psychiatrie (NVvP).
Leden Werkgroep
|
Naam |
Organisatie |
Beroepsvereniging |
1. |
Dr. Harm Gijsman (voorzitter) |
Dimence |
Psychiater, NVvP |
2. |
Mw. Carola van Alphen |
Anoiksis |
Vertegenwoordiger patiëntperspectief, Anoiksis |
3. |
Drs. Rob van Alphen
|
Inforsa |
Vaktherapeut, FVB |
4. |
Prof Dr. Nynke Boonstra |
NHL Stenden Hogeschool, Kien |
Verpleegkundig specialist, V&VN |
5. |
Prof Dr. Wiepke Cahn |
UMC Utrecht |
Psychiater, NVvP |
6. |
Prof Dr. Philippe Delespaul
|
Universiteit Maastricht, Mondriaan |
Psycholoog, NIP |
7. |
Drs. Frits Dorleijn
|
Ypsilon |
Vertegenwoordiger familieperspectief, Ypsilon |
8. |
Dr. Frank van Es
|
UMC Groningen |
Psychiater, NVvP |
9. |
Dr. Mariken de Koning |
Mentrum |
Psychiater, NVvP |
10. |
Dr. Thijs van Oeffelt |
Altrecht |
Psychiater, NVvP |
11. |
Prof Dr. Marieke Pijnenborg |
Universiteit van Groningen, GGZ Drenthe |
Psycholoog, NIP |
12. |
Dr. Erin Wagenaar
|
Ypsilon |
Vertegenwoordiger familieperspectief, Ypsilon |
13. |
Mw. Inge Wagter
|
Anoiksis |
Vertegenwoordiger patiëntperspectief, Anoiksis |
14. |
MSc. Geeske van der Weerd
|
BuurtzorgT Groningen
|
Verpleegkundig specialist, V&VN |
Adviseurs en co-auteurs
THEMA |
Naam |
Organisatie |
Functie |
Rol in richtlijn |
Samenwerking |
Drs. Bart Schut |
UMC Utrecht |
Lid patiënten- adviesgroep |
Adviseur |
|
Drs. Ellen Beenen |
UMC Utrecht |
Lid patiënten- adviesgroep |
Adviseur |
Diagnostiek |
Dr. Jeanet Nieuwenhuis |
GGNet |
Psychiater |
Adviseur en co-auteur |
Psychosociale Interventies |
Dr. Selene Veerman |
GGZ-NHN |
Psychiater |
Adviseur |
Methodologische ondersteuning
Naam
|
Ondersteuning |
Danielle van Duin |
Projectleider, Trimbos-instituut |
Matthijs Oud |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Egbert Hartstra |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Elena Vos |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Erika Papazoglou |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Bram Zwanenburg |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Lex Hulsbosch |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Beatrix Vogelaar |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Piet Post |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Rikie Deurenberg |
Informatiespecialist, namens Trimbos-instituut |
Chris van der Grinten |
Notulist, namens Trimbos-instituut |
Freeke Perdok |
Project assistent, Trimbos-instituut |
Isa Reijgersberg |
Project assistent, Trimbos-instituut |
In totaal kwam de werkgroep Psychosespectrum voorafgaand aan de commentaarfase 11 keer bijeen in een periode van 21 maanden (juni 2020 – maart 2022). In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten een selectie in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de zoekstrategie en de selectiecriteria: het reviewprotocol). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze in evidence tabellen, forest plots, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies. Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (beschreven in de sectie “-Overwegingen”) en aanbevelingen. De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren zijn verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroepbijeenkomst is besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen is de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.
Belangenverklaringen
Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden. Een rapportage hiervan is in te zien via de Nederlandse vereniging voor psychiatrie (NVvP).
Werkwijze
Uitgangsvragen
De richtlijn is ontwikkeld op geleide van uitgangsvragen, die gebaseerd zijn op knelpunten die worden ervaren rondom samenwerking, diagnostiek en behandeling van en met volwassenen met terugkerende of chronische psychose.
De richtlijn is geen leerboek waarin zoveel mogelijk beschikbare kennis over een onderwerp wordt opgenomen, maar een document met praktische aanbevelingen rondom knelpunten uit de praktijk. Dat betekent dat praktijkproblemen zoveel als mogelijk uitgangspunt zijn van de teksten in de richtlijn. Dat betekent ook dat méér aandacht gegeven wordt aan de wijze waarop die praktijkproblemen worden opgelost, dan aan degene door wie die problemen worden aangepakt of opgelost. De richtlijn is een document waarin staat hoe optimale samenwerking, diagnostiek en behandeling er inhoudelijk uitziet. Indien mogelijk wordt ook beschreven in welke vorm een interventie het beste aangeboden kan worden. Daarnaast worden aanbevelingen gedaan voor de organisatie van zorg. In deze richtlijn worden de hieronder beschreven ‘klinische uitgangsvragen’ behandeld in de verschillende modules.
Uitgangsvragen in de richtlijn Psychosespectrum zijn:
THEMA |
Uitgangsvragen |
Samenwerking |
|
Diagnostiek |
|
Psychosociale interventies |
|
Preventie van terugval |
|
Organisatie van zorg |
|
De richtlijn Psychosespectrum is ontwikkeld volgens de methodiek van de evidence based richtlijnontwikkeling (EBRO).
Zoekstrategie
Om de klinische uitgangsvragen te beantwoorden is door de informatiespecialist, in overleg met de werkgroepleden, op systematische wijze literatuuronderzoek verricht en is een selectie gemaakt binnen de gevonden onderzoeken volgens vooraf vastgestelde selectiecriteria. Er is gezocht naar bestaande (buitenlandse) evidence-based richtlijnen voor de zorg aan mensen met een vroege psychose, systematische reviews en oorspronkelijke onderzoeken. In de literatuursearches is gezocht naar literatuur in de Engelse, Nederlandse, Franse, en Duitse taalgebieden. Voor het zoeken naar publicaties is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:
- Cochrane Database of Systematic Reviews (CDSR)
- Psychological Information Database (PsycINFO)
- PubMed
- Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature (CINAHL)
- Excerpta Medica database (Embase)
Selectiestrategie
Bij de selectie van artikelen zijn de volgende criteria gehanteerd:
- Geeft het onderwerp van het gevonden onderzoek voldoende antwoord op de uitgangsvraag: worden de binnen GRADE vastgestelde kritische en belangrijke uitkomstmaten in het onderzoek geëvalueerd? (Zie voor meer informatie over GRADE verderop in deze paragraaf);
- Sluit de doelgroep van het gevonden onderzoek voldoende aan bij de doelgroep van de richtlijn;
- Is er sprake van een meta-analyse, systematic-review, randomised controlled trial (RCT), cohortonderzoek, cross-sectioneel onderzoek, patiëntcontrole onderzoek of wetenschappelijke verantwoord kwalitatief onderzoek? Bij een longitudinaal onderzoek: Is er sprake van een voldoende lange follow-up periode?;
- Zie voor meer informatie over de zoekstrategie de bijlagen per module en voor meer informatie over de selectiecriteria per uitgangsvraag de reviewprotocollen in de bijlagen per module.
Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs
Studies werden indien mogelijk door twee personen beoordeeld op het risico op bias met behulp van de Cochrane Collaboration Risico van Bias Assessment Tool (Higgins 2008). Elke studie werd gewaardeerd op de wijze van randomisatie en toewijzing; blindering van de deelnemers, beoordelaars, en therapeuten; gehanteerde methode om met uitval van deelnemers om te gaan; en of alle uitkomsten zijn gerapporteerd. Risico op bias kon als hoog (serieuze kans op beïnvloeding van het resultaat), laag (waarschijnlijk geen invloed op het resultaat), of onduidelijk worden beoordeeld.
Voor het bewijs rondom interventies is daarna het bewijs van de onderzoeken per uitkomstmaat gegradeerd met behulp van GRADE[1]. De kwaliteit van het bewijs kent daarbij vier niveaus, te weten; zeer laag, laag, matig en hoog. In deze richtlijn is gekozen om de GRADE niveaus weer te geven met behulp van de volgende neutrale en internationaal toepasbare weergave:
Hoog |
⊕⊕⊕⊕ |
Matig |
⊕⊕⊕⚪ |
Laag |
⊕⊕⚪⚪ |
Zeer laag |
⊕⚪⚪⚪ |
[1] GRADE: Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation
Het studiedesign bepaalt de uitgangspositie van de kwaliteit van bewijs. Gerandomiseerde, gecontroleerde studies (RCT's) hebben over het algemeen meer bewijskracht dan observationele studies. Daarom is hun uitgangspositie hoog, terwijl de uitgangspositie van observationele studies laag is. De kwaliteit van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 2.1). GRADE is niet toegepast bij vragen rondom screening en diagnostiek. De reden hiervoor is dat GRADE momenteel nog vooral geschikt is voor onderzoeken rond diagnostische accuratesse. Voor deze onderwerpen is de kwaliteit van de studies beoordeeld met behulp van het QUADAS-2 instrument.
Tabel 2.1: GRADE: Factoren voor downgraden en upgraden
Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.
[2] Het blinderen van deelnemers en therapeuten is in deze richtlijn niet meegenomen in de beoordeling van studies rond psychosociale niterventies, omdat blinderen van de deelnemers en therapeuten niet goed mogelijk is bij deze interventies.
Samenvatten van resultaten in ‘evidence tabel’ en ‘forest plot’
Van elk artikel is een samenvatting gemaakt in een zogenaamde 'evidence tabel', waarin de belangrijkste kenmerken van individuele onderzoeken zijn opgenomen (bij een RCT zijn dat bijvoorbeeld het doel van het onderzoek, het onderzoeksdesign, patiëntkenmerken, interventies, uitkomstmaten en de resultaten). Bij de uitgangsvragen over interventies is voor elke kritische uitkomstmaat een meta-analyse uitgevoerd, om de omvang van het klinisch effect van de interventie samen te vatten. De data uit oorspronkelijke onderzoeken worden hiervoor verwerkt in een forest plot, welke een grafische weergave van de meta-analyse geeft (zie tabel 2.2 voor een voorbeeld van een forest plot).
Tabel 2.2: Voorbeeld van een forest plot met toelichting
Wanneer er onvoldoende data beschikbaar waren om een meta-analyse uit te voeren, stelden de reviewers in enkele gevallen een narratieve (beschrijvende) review van het beschikbare bewijs op (zonder ‘gepoolde’ resultaten en berekening van mate van heterogeniteit, maar met een beschrijving van de kwaliteit). De kwaliteitsbeoordeling en een samenvattende beschrijving van de verschillende onderzoeken welke zijn geselecteerd vanuit de systematische literatuur search worden voor elke uitgangsvraag beschreven onder het kopje ‘wetenschappelijke onderbouwing’.
Conclusies
De formulering van de conclusies, gebaseerd op de studies uit de systematische literatuur search, is afgestemd op het GRADE niveau (zie tabel 2.3). Deze formulering sluit ook aan bij de ‘levels of evidence’ welke indeling (niveau 1 t/m 4) voorheen werd gebruikt in onder andere de multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie.
Tabel 2.3 Formulering conclusies n.a.v. GRADE niveau
GRADE |
Levels of evidence |
Formulering conclusies |
⊕⊕⊕⊕ |
Niveau 1 |
“Het is aangetoond dat…” |
⊕⊕⊕⚪ |
Niveau 2 |
“Het is aannemelijk dat…” |
⊕⊕⚪⚪ |
Niveau 3 |
“Er zijn aanwijzingen dat…” |
⊕⚪⚪⚪ |
Niveau 4 |
“Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat…” |
Overwegingen
Naast de wetenschappelijke onderbouwing, waarin vanuit de systematische literatuursearch de conclusies zijn getrokken op basis van het best beschikbare bewijs, is voor elke uitgangsvraag expert kennis verzameld. Hiervoor hebben de leden van de werkgroep gebruik gemaakt van een GRADE checklist ‘Van bewijs naar aanbeveling’, waarmee systematisch wordt nagegaan of er relevante overwegingen zijn voor een aantal vooraf bepaalde factoren, waaronder: balans tussen gewenste en ongewenste effecten, patiëntenperspectief, middelenbeslag en maatschappelijk perspectief. De vertegenwoordigers vanuit patiëntenperspectief en naastenperspectief hebben zoveel mogelijk geprobeerd hun overwegingen vanuit een gezamenlijk perspectief te formuleren, welke is beschreven onder het vaste kopje patiëntenperspectief. Wanneer deze perspectieven uit elkaar liepen is er een apart kopje naastbetrokkenenperspectief toegevoegd in het format van de richtlijntekst. De overwegingen werden onderbouwd vanuit ‘grijze literatuur’ (studies, rapporten en andere teksten die niet vanuit de systematische literatuursearch en -selectie zijn verwerkt in de wetenschappelijke conclusies). De aanbevelingen werden gebaseerd op de combinatie van de wetenschappelijke conclusies en de overwegingen.
Aanbevelingen
Aanbevelingen kunnen gegradeerd worden als ‘sterk’ (onvoorwaardelijk) of ‘zwak’ (voorwaardelijk). Wanneer de kwaliteit van het bewijs voor de positieve en negatieve effecten van een interventie hoog is, kan dit leiden tot een sterke aanbeveling, en omgekeerd, wanneer de bewijskracht laag tot zeer laag is, kan dit een zwakke aanbeveling opleveren (zie tabel 2.4 voor de indeling van sterke en zwakke aanbevelingen). Een zwakke aanbeveling geeft meer ruimte om af te wijken en aandacht te schenken aan alternatieven die passen bij de behoeften van de patiënt, terwijl bij een sterke aanbeveling die ruimte beperkt is. Echter, de kracht van het wetenschappelijke bewijs is niet de enige factor die de sterkte van de aanbevelingen bepaalt. De aanbevelingen zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewijs enerzijds, en overige overwegingen, zoals praktijkervaringen van de werkgroepleden, ervaringen en voorkeuren van patiënten met een vroege psychose en familie, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten, anderzijds. Deze laatste zijn opgenomen onder het kopje ‘Overwegingen’.
Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is zoveel mogelijk de volgende indeling aangehouden (zie tabel 2.4):
Tabel 2.4 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen
Sterkte van aanbeveling
|
Positieve aanbeveling |
Negatieve aanbeveling |
Sterk (1)
|
“Dienen, horen, is eerste keuze, is aanbevolen, heeft de voorkeur, is standaard, is vereist” |
“Dient niet, niet aan te bevelen, wordt ontraden, verdient geen aanbeveling” |
Zwak (2)
|
“Te overwegen, is een optie, kan, kan zinvol zijn, er is mogelijk plaats, de werkgroep adviseert” |
“Is wellicht geen plaats voor, lijkt niet zinvol, is terughoudendheid geboden, de werkgroep adviseert geen” |
Gevers, J.K.M., & Aalst, A. van (1998). De rechter en het medisch handelen (3e druk). Deventer: Kluwer.
Higgins, J.P.T., Green, S., & Cochrane Collaboration (2008). Cochrane handbook for systematic Reviews of interventions. Chichester, England/Hoboken, NJ: Wiley-Blackwell.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.