Screenen op zwakbegaafdheid en verstandelijke beperking
Uitgangsvraag
Wat zijn de psychometrische kenmerken van bruikbare screeners op ZB/LVB?
Aanbeveling
Bij signalen van ZB/LVB verdient het aanbeveling om deze nader te verkennen. Evenzo bij het stagneren van de behandeling of als de patiënt gaat voldoen aan de EPA criteria wat betreft duur en ernst.
Dit kan met behulp van de screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking (SCIL), in combinatie met de screener op adaptief functioneren (SCAF).
Er kan tevens gekozen worden om direct na de SCIL nader diagnostisch onderzoek naar adaptieve vaardigheden te doen, zoals middels de Adaptieve Vragenlijst Verstandelijke Beperkingen (AVVB) of de Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) ) en het afnemen van een ontwikkelingsanamnese, hetero-anamnese en op indicatie een intelligentie test. Zie ook het stroomdiagram De SCIL uitslag en nu?
Overwegingen
Kwaliteit van het bewijs
- Op dit moment is de SCIL het enige instrument waarvan we de psychometrische kenmerken weten voor de GGZ-populatie (Seelen-de Lang et al., 2019; van Esch et al., 2020). Beide studies vergeleken de SCIL met de Wechsler adult intelligence scale (WAIS-IV). Bekende validatiestudies voor de AVVB en de SCAF zijn niet specifiek voor de GGZ-populatie.
Balans tussen gewenste en ongewenste effecten
- De SCIL is geschikt om bij volwassenen snel te screenen op een mogelijke LVB. Het gaat om een korte screeningslijst die in ongeveer acht van de tien gevallen een LVB correct voorspelt. Hoewel de SCIL geen diagnostisch instrument is en niet overal standaard gebruikt wordt in de GGZ, laat een aantal onderzoeken met dit instrument zien dat het percentage patiënten in de GGZ met vermoedelijk een verstandelijke beperking in ieder geval bij de groep patiënten met een ernstige psychische aandoening (epa) met 43,8-68% waarschijnlijk veel hoger is dan eerder gedacht (Neijmeijer e.a. 2010; Nieuwenhuis e.a. 2017; Nieuwenhuis et al 2021).
- De test kan alleen worden ingezet om een eerste indruk te ontwikkelen van de cognitieve vaardigheden van de patiënt en als eerste screening op mogelijke verstandelijke beperkingen. Bij bijzondere uitslagen is dus altijd vervolgonderzoek nodig. Als harde conclusies worden getrokken op basis van de uitslag en het diagnostisch proces daarop stagneert, dan ontstaat risico op verkeerde beeldvorming, verstoring van het zelfbeeld en stigmatisering.
Patiëntenperspectief
- De SCIL is een voor patiënten weinig belastend onderzoek. De screener bestaande uit 14 vragen en uit kleine taken. De duur is 15-20 minuten. Patiënten moeten zich wel goed kunnen concentreren gedurende deze tijd. Hierbij is het wel belangrijk te noemen dat terugkoppeling met respectvol en met zorg dient te gebeuren waarbij aandacht voor stigmatisering. Voor de patiënt is het van belang dat de aangeboden behandeling aansluit bij zijn of haar mogelijkheden om goed te kunnen profiteren.
Professioneel perspectief
- De test is geschikt voor mensen vanaf 14 jaar en voor mensen in verschillende instellingen voor sociale dienstverlening en gezondheidszorg, waaronder gevangenissen, politiebureaus en dak- en thuislozenopvang (Nijman e.a. 2016). Recent is dit instrument ook onderzocht bij FACT patiënten (Seelen-de Lang et al, 2019 ) en op de HIC aan het begin van opname en kort voor ontslag (Nieuwenhuis et al, 2021). Een voordeel van dit instrument is dat alle behandelaren, maar niet de eigen behandelaar, deze mogen afnemen, liefst wel na voldoende geoefend te hebben. Afnameduur is 15-20 minuten en de kosten zijn laag. Afhankelijk van de uitslag kan er voor gekozen worden om verdere diagnostiek in te zetten (zie stroomdiagram De SCIL uitslag en nu?) zoals het afnemen van een ontwikkelingsanamnese, hetero-anamnese en een intelligentie test en test voor adaptieve vaardigheden.
- Indien er mogelijk sprake is van een LVB is nader diagnostisch onderzoek nodig (Handreiking Landelijk Kenniscentrum LVB, Bronnenoverzicht LKC psychiatrie en volwassenen).
- Naast de SCIL kunnen ook de SCAF en de AVVB en Zelfredzaamheid ingezet worden voor de diagnostiek op ZB/LVB. De SCAF zal naar verwachting medio 2022 als auto-anamnestische screener op de markt verschijnen.
- De SCAF is een screenings instrument met 12 vragen dat screent op adaptieve vaardigheden. Dat zijn (dagelijkse) vaardigheden die nodig zijn om zelfstandig te kunnen functioneren. Beperkingen in deze vaardigheden kunnen duiden op een verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid. Deze lijst wordt door de persoon zelf ingevuld.
- De Adaptieve Vragenlijst Verstandelijke Beperkingen (AVVB) meet eveneens adaptieve vaardigheden. De lijst met 65 vragen wordt ingevuld door iemand die goed zicht heeft op het dagelijks functioneren van de cliënt, zoals een begeleider of een volwassen gezinslid. De lijst wordt dus niet ingevuld door de cliënt zelf. De lijst bestaat uit de volgende schalen:
- Schaal 1: Het vermogen tot zelfzorg en hygiëne
- Schaal 2: Het vermogen om een huishouden te runnen
- Schaal 3: Overig zelfstandig functioneren
- Schaal 4: Deelname sociaal verkeer
- Schaal 5: Executieve functies
- De SCIL en de SCAF kunnen als screeningsinstrumenten worden ingezet om een vermoeden van ZB/LVB op te sporen.
- Met de AVVB kan samen met de uitslag van een intelligentietest een inschatting gemaakt worden van de ernst van de verstandelijke beperking. De lijst kan ook gebruikt worden als evaluatie-instrument bij het aanleren van adaptieve vaardigheden en bij het inschatten van hoeveel en welk type begeleiding de patiënt daarbij nodig heeft.
- In de eerste helft van 2021 zal een hernieuwde versie van de AVVB uitgegeven gaan worden door Hogrefe Uitgevers BV. De AVVB krijgt dan de nieuwe naam: ADAPT. Ook verandert de schaalindeling (Handreiking risicomanagement LVB).
Middelenbeslag
- Screenen vraagt relatief weinig tijd en is niet voorbehouden aan een bepaalde beroepsgroep en vraagt geen voor opleiding.
Organisatie van zorg
- Afhankelijk van welke keuze een organisatie(eenheid) maakt kan er gekozen worden voor standaard screenen met de SCIL aan de voordeur of alleen bij indicatie zoals opmerken van signalen van LVB of bij stagneren van een de behandeling. Vrijwillige deelname, goede uitleg en communicatie zijn daarbij belangrijk. Doel is de behandeling goed laten aansluiten bij de kennis en vaardigheden van de patiënt
Maatschappelijk perspectief
- Er is steeds meer maatschappelijk besef dat vroegtijdige signalering van (comorbide) stoornissen zoals ZB/LVB schade kan voorkomen van onder andere verplichte en of niet passende behandeling binnen de GGZ. Daarin past vroegtijdige screening.
Onderbouwing
Achtergrond
In Nederland is het de laatste jaren makkelijker geworden om een eerste vermoeden van ZB/LVB te toetsen (Kaal e.a. 2015). Met behulp van de screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking (SCIL) kan een vermoeden ontstaan op verstandelijke beperking en ontstaat inzicht in de cognitieve vaardigheden van een patiënt. Andere screeninginstrumenten waarvoor wordt gekeken naar de bruikbaarheid, zijn screeningsinstrumenten voor het in kaart brengen van adaptieve vaardigheden (zoals de adaptive ability performance test (ADAPT) en de screener voor adaptieve vaardigheden (SCAF)) en instrumenten voor het screenen van de zelfredzaamheid (zoals de zelfredzaamheid-matrix).
Conclusies
De kwaliteit van bewijs is beoordeeld aan de hand van GRADE.
Conclusies
⊕⚪⚪⚪
|
Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat bij het screenen op zwakbegaafdheid bij FACT-teams de SCIL een matige sensitiviteit (0,67; 95% BI: 0,58; 0,76) en goede specificiteit (0,81; 95%BI: 0,71; 0,89) heeft. ^#*
Seelen-de Lang2019
|
^ downgrade voor indirectheid; # downgrade voor onnauwkeurigheid; *downgrade voor beperkingen in de onderzoeksopzet
⊕⚪⚪⚪
|
Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat bij het screenen op zwakbegaafdheid bij een forensische populatie de SCIL een goede sensitiviteit (0,72; 95%CI 0,64-0,80) en specificiteit (0,76; 95%CI 0,66-0,85) heeft, wanneer de originele afkapwaarde van 19 wordt gebruikt. ^#*
Bij een afkapwaarde van 20 was de sensitiviteit van 0,77 (95%CI 0,68-0,84) en de specificiteit 0,73 (95%CI 0,62-0,82). ^#*
van Esch2020 |
^downgraden voor indirectheid; #downgrade voor onnauwkeurigheid; *downgrade voor beperkingen in de onderzoeksopzet
Samenvatting literatuur
Het onderzoek van Seelen-de Lang 2019 beschrijft de resultaten van een diagnostische accuratessestudie die is uitgevoerd bij 625 personen die onder begeleiding van een Flexible Assertive Community Treatment (FACT)-team stonden. Van deze 625 personen, hadden 226 een psychose-spectrum stoornis. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 45,6 jaar (SD=10,8), en 53% was vrouw. Scores voor de SCIL konden vergeleken worden met 201 scores op de WAIS-IV. Bij een afkappunt van 19 werd een sensitiviteit van 0,67 (95% BI: 0,58; 0,76), een specificiteit van 0,81 (95% BI: 0,71; 0,89) en een AUC van 0,81 (matig) gevonden. Hiermee had het instrument een positief voorspellende waarde (ppv) van 0,83 en een negatief voorspellende waarde (npv) van 0,64.
Het onderzoek van van Esch (2020) beschrijft de resultaten van een diagnostische studie die is uitgevoerd bij 492 gedetineerden waarvan 194 personen met een psychosespectrum stoornis. De gemiddelde leeftijd in deze studie was 33,2 jaar (SD= 9,0, range= 21.2-53.6) en 6,1% was vrouw. In deze studie kon voor 214 deelnemers de score van de SCIL vergeleken worden met de score op de WAIS-IV. Bij een afkappunt van 19 vonden van Esch en collega’s een Se 0,72 (95% BI: 0,64; 0,80), en de Sp 0,76 (95% BI: 0,66; 0,85). De ppv was hiermee 0,82 en de npv 0,64. Wanneer dit afkappunt werd verlegd naar 20, werd een sensitiviteit van 0,77 (95% BI: 0,68; 0,84) en specificiteit van 0,73 (95%BI: 0,62; 0,82) gevonden. De ppv veranderde naar 0,81 en de npv naar 0,67 (van Esch et al., 2020).
Zoeken en selecteren
Zoeken en selecteren PICO (zie bijlage Review protocol).
P |
Personen met een psychosespectrum stoornis waarbij een vermoeden van ZB of LVB bestaat |
I |
LVB / ZB screeningsinstrumenten |
C |
Diagnostiek volgens de DSM-5(LVB) of DSM-IV-TR (ZB) |
O |
Cruciaal: Sensitiviteit, specificiteit Belangrijk: Area under the curve, Positief voorspellende waarde, negatief voorspellende waarde |
T |
Geen restricties |
Bij het beantwoorden van de uitgangsvraag is rekening gehouden met bovenstaande PICO. De screeningsinstrumenten moeten zijn vergeleken met een diagnostisch instrument. Eén van de volgende uitkomstmaten moet minimaal zijn gerapporteerd: Sensitiviteit (Se) en Specificiteit (Sp) of Positieve Voorspellende Waarde (PVW). De Se en Sp zijn uitkomstmaten die aangeven of een instrument bij een bepaald afkappunt een goede voorspeller is. De uitkomstmaat PVW is van belang voor een clinicus om de uitslag van de test te verduidelijken richting de patiënt. Alle drie de uitkomsten hebben een uitslag tussen de 0 en 1. Hoe dichter bij 1, des te beter.
Een Se of Sp waarde van rond de 0,5 betekent dat de test vergelijkbaar is met het opgooien van een munt en dus niet bruikbaar is. De Se en de Sp gaan over alle personen die de aandoening respectievelijk wel of niet hebben. De Se geeft aan wat de kans is dat het instrument een positieve uitslag geeft bij mensen die de stoornis hebben (correct geïdentificeerde positieven). De Sp van het instrument is een maat voor de kans dat bij mensen die deze stoornis niet hebben, het resultaat van de test negatief is (correct geïdentificeerde negatieven). Als er een redelijke balans is tussen de Se en de Sp en beide bevredigend hoog zijn, dan is er sprake van een goede test. De PVW gaat over alle personen met een positieve uitslag op het onderzochte (screenings)instrument. Als de stoornis veel voorkomt in de onderzochte populatie dan zal de PVW vaak hoger liggen. Clinici kunnen met behulp van de PVW aan hun patiënt uitleggen wat de kans is dat een positieve uitslag daadwerkelijk betekent dat hij/zij de aandoening (in dit geval een Ultrahoog Risico op het ontwikkelen van een psychose) heeft.
Voor de praktijk is het over het algemeen belangrijk dat patiënten met de stoornis worden gevonden bij de screening. Daarom is het belangrijk dat de Se van een instrument erg hoog is. Er kan dan mogelijk genoegen worden genomen met een lagere Sp omdat er nog een diagnostisch proces na de screening komt die verkeerd gescreende patiënten aanwijst. Een nadeel van een hoge Se en een wat lagere Sp is een groter aantal vals-positieven, en dat deze voor hogere kosten zorgt door onnodige diagnostiek.
Selectie van studies
Op 22 oktober 2021 is een search gedaan in Pubmed, PsycInfo en Cinahl. De gebruikte zoekstrategie is opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase. In deze search is specifiek gezocht op vier mogelijke screeningsinstrumenten voor intelligentie of adaptief functioneren. Na ontdubbelen leverde deze search acht studies op. Twee studies evalueerden een Nederlands instrument wat zowel op LVB als ZB screent, in een populatie met ernstig psychische aandoening (EPA). Hiervoor werd de SCreener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking (SCIL) gebruikt. De SCIL is ontworpen om personen met een IQ onder de 85 te identificeren(Nijman et al., 2018). Eén studie onderzocht de SCIL in een populatie met EPA (Seelen-de Lang et al., 2019). Eén studie onderzocht ditzelfde screeningsinstrument in een forensisch-psychiatrische populatie (van Esch et al., 2020). Beide studies vergeleken de SCIL met de Wechsler adult intelligence scale (WAIS-IV).
Referenties
- Kaal H.L., Nijman H.L.I., Moonen X.M.H. SCIL. Voor volwassenen (SCIL 18+) en jongeren van 14 tot en met 17 jaar (SCIL14-17). Handleiding. Amsterdam: Hogrefe; 2015.Nieuwenhuis, J.G., Noorthoorn, E.O., Nijman H.L.I., Naarding, P., Mulder, C.L. (2017). A blind spot? Screening for mild intellectual disability and borderline intellectual functioning in admitted psychiatric patiënts: prevalence and associations with coercive measures. PLOS One; 12 (February (2))e0168847,
- Neijmeijer L., Moerdijk L., Veneberg G., Muusse C. Licht verstandelijk gehandicapten in de GGZ. Een verkennend onderzoek. Utrecht: Trimbos-instituut; 2010.Nieuwenhuis, J.G., Nijman, H.L.I., Mulder, C.L., Lepping, P., Noorthoorn, E.O.(2021). Increased prevalence of Intellectual Disabilities in higher intensity mental health settings. BJP Open 7:e83.
- Nijman H, Kaal H, van Scheppingen L, Moonen X. Development and Testing of a Screener for Intelligence and Learning Disabilities (SCIL). J Appl Res Intellect Disabil. 2018 Jan;31(1):e59-e67. doi: 10.1111/jar.12310. Epub 2016 Dec 7. PMID: 27925356.
- Seelen-de Lang, B. L., Smits, H. J. H., Penterman, B. J. M., Noorthoorn, E. O., Nieuwenhuis, J. G., & Nijman, H. L. I. (2019). Screening for intellectual disabilities and borderline intelligence in Dutch outpatiënts with severe mental illness. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 32(5), 1096-1102.
- van Esch, A. Y. M., de Vries, J., & Masthoff, E. D. M. (2020). Screening for intellectual disability in Dutch psychiatrically disturbed detainees: Assessing the psychometric properties of the Screener for Intelligence and Learning Disability (SCIL). Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, July 2019, 1-10.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 15-11-2024
Laatst geautoriseerd : 15-11-2024
Geplande herbeoordeling : 15-11-2027
Het Nederlands Huisartsen Genootschap heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de richtlijn.
Algemene gegevens
In opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) is er een multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum ontwikkeld. De ontwikkeling van de module werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut.
Doel en doelgroep
De multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum geeft aanbevelingen en handelingsinstructies voor de samenwerking, diagnostiek en behandeling met mensen met een psychose, inclusief mensen met een verhoogd risico op het ontwikkelen van een psychose. De voorliggende richtlijn geeft aanbevelingen voor mensen met terugkerende of chronische psychotische klachten. Deze richtlijn wordt bij uitgave digitaal samengevoegd met de eerder ontwikkelde EBRO module vroege psychose (2018). Samen bieden zij aanbevelingen voor het volledige spectrum van psychotische stoornissen.
De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van professionals in de GGZ, die betrokken zijn bij de zorgverlening aan deze groepen patiënten. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de richtlijn een overzicht van goed (‘optimaal’) handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van psychotische stoornissen.
De richtlijn beoogt een leidraad te geven voor diagnostiek en behandeling van een psychotische stoornis. Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende richtlijn, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar de lokale situatie in een instelling of behandelteam. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en andere vormen van werkkaders op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat dat voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is.
Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt met een psychose, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn, tenzij de wensen of behoeften van de patiënt naar de mening van de behandelaar hem/haar kunnen schaden dan wel geen toegevoegde waarde hebben.
Afbakening
Deze richtlijn betreft samenwerking, diagnostiek en behandeling van en met mensen met terugkerende of chronische psychose, waarbij in beginsel sprake is van een niet affectieve psychose (kortdurende psychotische stoornis, schizofreniforme stoornis, psychotische stoornis NAO, waanstoornis, schizofrenie). De diagnostiek en behandeling van mensen met een terugkerende of chronische psychose vindt primair plaats binnen de specialistische GGZ. In de SGGz kan de beschreven zorg ook geboden worden door vrijgevestigde professionals.
Studies over personen vanaf 12 jaar zijn meegenomen. In de richtlijn is gezocht naar oorspronkelijke onderzoeken zonder begindatum tot en met februari 2022. Nog niet gepubliceerde onderzoeken zijn niet meegenomen (wel onderzoeken 'in press'). Zie voor meer informatie over de afbakening van de richtlijn in de bijlagen. Per module is een bijlage opgenomen met toelichting over de gebruikte reviewstrategie (reviewprotocollen per uitgangsvraag).
Samenstelling werkgroep
De Multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum is ontwikkeld door de werkgroep Psychosespectrum, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
De werkgroep bestond uit: psychiaters, psychologen, verpleegkundig specialisten, een vaktherapeut en (familie-) ervaringsdeskundigen, welke door de respectievelijke beroepsverenigingen en familie- en patiëntenverenigingen werden afgevaardigd. Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaat leden voor de werkgroep. Uit deze groep belangstellenden werden de huidige werkgroepleden geselecteerd. Naast de werkgroep waren enkele adviseurs betrokken, welke delen hebben meegeschreven en die werd gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op onderdelen van de concepttekst. Deze adviseurs konden tevens worden gevraagd om tijdens een werkgroepbijeenkomst mee te denken over een specifieke uitgangsvraag. De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, informatiespecialist, literatuur reviewers, een notulist en een projectassistente. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de werkgroep, de adviseurs en het ondersteunend technisch team. Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden. Een rapportage hiervan is in te zien via de Nederlandse vereniging voor psychiatrie (NVvP).
Leden Werkgroep
|
Naam |
Organisatie |
Beroepsvereniging |
1. |
Dr. Harm Gijsman (voorzitter) |
Dimence |
Psychiater, NVvP |
2. |
Mw. Carola van Alphen |
Anoiksis |
Vertegenwoordiger patiëntperspectief, Anoiksis |
3. |
Drs. Rob van Alphen
|
Inforsa |
Vaktherapeut, FVB |
4. |
Prof Dr. Nynke Boonstra |
NHL Stenden Hogeschool, Kien |
Verpleegkundig specialist, V&VN |
5. |
Prof Dr. Wiepke Cahn |
UMC Utrecht |
Psychiater, NVvP |
6. |
Prof Dr. Philippe Delespaul
|
Universiteit Maastricht, Mondriaan |
Psycholoog, NIP |
7. |
Drs. Frits Dorleijn
|
Ypsilon |
Vertegenwoordiger familieperspectief, Ypsilon |
8. |
Dr. Frank van Es
|
UMC Groningen |
Psychiater, NVvP |
9. |
Dr. Mariken de Koning |
Mentrum |
Psychiater, NVvP |
10. |
Dr. Thijs van Oeffelt |
Altrecht |
Psychiater, NVvP |
11. |
Prof Dr. Marieke Pijnenborg |
Universiteit van Groningen, GGZ Drenthe |
Psycholoog, NIP |
12. |
Dr. Erin Wagenaar
|
Ypsilon |
Vertegenwoordiger familieperspectief, Ypsilon |
13. |
Mw. Inge Wagter
|
Anoiksis |
Vertegenwoordiger patiëntperspectief, Anoiksis |
14. |
MSc. Geeske van der Weerd
|
BuurtzorgT Groningen
|
Verpleegkundig specialist, V&VN |
Adviseurs en co-auteurs
THEMA |
Naam |
Organisatie |
Functie |
Rol in richtlijn |
Samenwerking |
Drs. Bart Schut |
UMC Utrecht |
Lid patiënten- adviesgroep |
Adviseur |
|
Drs. Ellen Beenen |
UMC Utrecht |
Lid patiënten- adviesgroep |
Adviseur |
Diagnostiek |
Dr. Jeanet Nieuwenhuis |
GGNet |
Psychiater |
Adviseur en co-auteur |
Psychosociale Interventies |
Dr. Selene Veerman |
GGZ-NHN |
Psychiater |
Adviseur |
Methodologische ondersteuning
Naam
|
Ondersteuning |
Danielle van Duin |
Projectleider, Trimbos-instituut |
Matthijs Oud |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Egbert Hartstra |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Elena Vos |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Erika Papazoglou |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Bram Zwanenburg |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Lex Hulsbosch |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Beatrix Vogelaar |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Piet Post |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Rikie Deurenberg |
Informatiespecialist, namens Trimbos-instituut |
Chris van der Grinten |
Notulist, namens Trimbos-instituut |
Freeke Perdok |
Project assistent, Trimbos-instituut |
Isa Reijgersberg |
Project assistent, Trimbos-instituut |
In totaal kwam de werkgroep Psychosespectrum voorafgaand aan de commentaarfase 11 keer bijeen in een periode van 21 maanden (juni 2020 – maart 2022). In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten een selectie in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de zoekstrategie en de selectiecriteria: het reviewprotocol). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze in evidence tabellen, forest plots, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies. Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (beschreven in de sectie “-Overwegingen”) en aanbevelingen. De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren zijn verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroepbijeenkomst is besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen is de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.
Belangenverklaringen
Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden. Een rapportage hiervan is in te zien via de Nederlandse vereniging voor psychiatrie (NVvP).
Werkwijze
Uitgangsvragen
De richtlijn is ontwikkeld op geleide van uitgangsvragen, die gebaseerd zijn op knelpunten die worden ervaren rondom samenwerking, diagnostiek en behandeling van en met volwassenen met terugkerende of chronische psychose.
De richtlijn is geen leerboek waarin zoveel mogelijk beschikbare kennis over een onderwerp wordt opgenomen, maar een document met praktische aanbevelingen rondom knelpunten uit de praktijk. Dat betekent dat praktijkproblemen zoveel als mogelijk uitgangspunt zijn van de teksten in de richtlijn. Dat betekent ook dat méér aandacht gegeven wordt aan de wijze waarop die praktijkproblemen worden opgelost, dan aan degene door wie die problemen worden aangepakt of opgelost. De richtlijn is een document waarin staat hoe optimale samenwerking, diagnostiek en behandeling er inhoudelijk uitziet. Indien mogelijk wordt ook beschreven in welke vorm een interventie het beste aangeboden kan worden. Daarnaast worden aanbevelingen gedaan voor de organisatie van zorg. In deze richtlijn worden de hieronder beschreven ‘klinische uitgangsvragen’ behandeld in de verschillende modules.
Uitgangsvragen in de richtlijn Psychosespectrum zijn:
THEMA |
Uitgangsvragen |
Samenwerking |
|
Diagnostiek |
|
Psychosociale interventies |
|
Preventie van terugval |
|
Organisatie van zorg |
|
De richtlijn Psychosespectrum is ontwikkeld volgens de methodiek van de evidence based richtlijnontwikkeling (EBRO).
Zoekstrategie
Om de klinische uitgangsvragen te beantwoorden is door de informatiespecialist, in overleg met de werkgroepleden, op systematische wijze literatuuronderzoek verricht en is een selectie gemaakt binnen de gevonden onderzoeken volgens vooraf vastgestelde selectiecriteria. Er is gezocht naar bestaande (buitenlandse) evidence-based richtlijnen voor de zorg aan mensen met een vroege psychose, systematische reviews en oorspronkelijke onderzoeken. In de literatuursearches is gezocht naar literatuur in de Engelse, Nederlandse, Franse, en Duitse taalgebieden. Voor het zoeken naar publicaties is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:
- Cochrane Database of Systematic Reviews (CDSR)
- Psychological Information Database (PsycINFO)
- PubMed
- Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature (CINAHL)
- Excerpta Medica database (Embase)
Selectiestrategie
Bij de selectie van artikelen zijn de volgende criteria gehanteerd:
- Geeft het onderwerp van het gevonden onderzoek voldoende antwoord op de uitgangsvraag: worden de binnen GRADE vastgestelde kritische en belangrijke uitkomstmaten in het onderzoek geëvalueerd? (Zie voor meer informatie over GRADE verderop in deze paragraaf);
- Sluit de doelgroep van het gevonden onderzoek voldoende aan bij de doelgroep van de richtlijn;
- Is er sprake van een meta-analyse, systematic-review, randomised controlled trial (RCT), cohortonderzoek, cross-sectioneel onderzoek, patiëntcontrole onderzoek of wetenschappelijke verantwoord kwalitatief onderzoek? Bij een longitudinaal onderzoek: Is er sprake van een voldoende lange follow-up periode?;
- Zie voor meer informatie over de zoekstrategie de bijlagen per module en voor meer informatie over de selectiecriteria per uitgangsvraag de reviewprotocollen in de bijlagen per module.
Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs
Studies werden indien mogelijk door twee personen beoordeeld op het risico op bias met behulp van de Cochrane Collaboration Risico van Bias Assessment Tool (Higgins 2008). Elke studie werd gewaardeerd op de wijze van randomisatie en toewijzing; blindering van de deelnemers, beoordelaars, en therapeuten; gehanteerde methode om met uitval van deelnemers om te gaan; en of alle uitkomsten zijn gerapporteerd. Risico op bias kon als hoog (serieuze kans op beïnvloeding van het resultaat), laag (waarschijnlijk geen invloed op het resultaat), of onduidelijk worden beoordeeld.
Voor het bewijs rondom interventies is daarna het bewijs van de onderzoeken per uitkomstmaat gegradeerd met behulp van GRADE[1]. De kwaliteit van het bewijs kent daarbij vier niveaus, te weten; zeer laag, laag, matig en hoog. In deze richtlijn is gekozen om de GRADE niveaus weer te geven met behulp van de volgende neutrale en internationaal toepasbare weergave:
Hoog |
⊕⊕⊕⊕ |
Matig |
⊕⊕⊕⚪ |
Laag |
⊕⊕⚪⚪ |
Zeer laag |
⊕⚪⚪⚪ |
[1] GRADE: Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation
Het studiedesign bepaalt de uitgangspositie van de kwaliteit van bewijs. Gerandomiseerde, gecontroleerde studies (RCT's) hebben over het algemeen meer bewijskracht dan observationele studies. Daarom is hun uitgangspositie hoog, terwijl de uitgangspositie van observationele studies laag is. De kwaliteit van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 2.1). GRADE is niet toegepast bij vragen rondom screening en diagnostiek. De reden hiervoor is dat GRADE momenteel nog vooral geschikt is voor onderzoeken rond diagnostische accuratesse. Voor deze onderwerpen is de kwaliteit van de studies beoordeeld met behulp van het QUADAS-2 instrument.
Tabel 2.1: GRADE: Factoren voor downgraden en upgraden
Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.
[2] Het blinderen van deelnemers en therapeuten is in deze richtlijn niet meegenomen in de beoordeling van studies rond psychosociale niterventies, omdat blinderen van de deelnemers en therapeuten niet goed mogelijk is bij deze interventies.
Samenvatten van resultaten in ‘evidence tabel’ en ‘forest plot’
Van elk artikel is een samenvatting gemaakt in een zogenaamde 'evidence tabel', waarin de belangrijkste kenmerken van individuele onderzoeken zijn opgenomen (bij een RCT zijn dat bijvoorbeeld het doel van het onderzoek, het onderzoeksdesign, patiëntkenmerken, interventies, uitkomstmaten en de resultaten). Bij de uitgangsvragen over interventies is voor elke kritische uitkomstmaat een meta-analyse uitgevoerd, om de omvang van het klinisch effect van de interventie samen te vatten. De data uit oorspronkelijke onderzoeken worden hiervoor verwerkt in een forest plot, welke een grafische weergave van de meta-analyse geeft (zie tabel 2.2 voor een voorbeeld van een forest plot).
Tabel 2.2: Voorbeeld van een forest plot met toelichting
Wanneer er onvoldoende data beschikbaar waren om een meta-analyse uit te voeren, stelden de reviewers in enkele gevallen een narratieve (beschrijvende) review van het beschikbare bewijs op (zonder ‘gepoolde’ resultaten en berekening van mate van heterogeniteit, maar met een beschrijving van de kwaliteit). De kwaliteitsbeoordeling en een samenvattende beschrijving van de verschillende onderzoeken welke zijn geselecteerd vanuit de systematische literatuur search worden voor elke uitgangsvraag beschreven onder het kopje ‘wetenschappelijke onderbouwing’.
Conclusies
De formulering van de conclusies, gebaseerd op de studies uit de systematische literatuur search, is afgestemd op het GRADE niveau (zie tabel 2.3). Deze formulering sluit ook aan bij de ‘levels of evidence’ welke indeling (niveau 1 t/m 4) voorheen werd gebruikt in onder andere de multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie.
Tabel 2.3 Formulering conclusies n.a.v. GRADE niveau
GRADE |
Levels of evidence |
Formulering conclusies |
⊕⊕⊕⊕ |
Niveau 1 |
“Het is aangetoond dat…” |
⊕⊕⊕⚪ |
Niveau 2 |
“Het is aannemelijk dat…” |
⊕⊕⚪⚪ |
Niveau 3 |
“Er zijn aanwijzingen dat…” |
⊕⚪⚪⚪ |
Niveau 4 |
“Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat…” |
Overwegingen
Naast de wetenschappelijke onderbouwing, waarin vanuit de systematische literatuursearch de conclusies zijn getrokken op basis van het best beschikbare bewijs, is voor elke uitgangsvraag expert kennis verzameld. Hiervoor hebben de leden van de werkgroep gebruik gemaakt van een GRADE checklist ‘Van bewijs naar aanbeveling’, waarmee systematisch wordt nagegaan of er relevante overwegingen zijn voor een aantal vooraf bepaalde factoren, waaronder: balans tussen gewenste en ongewenste effecten, patiëntenperspectief, middelenbeslag en maatschappelijk perspectief. De vertegenwoordigers vanuit patiëntenperspectief en naastenperspectief hebben zoveel mogelijk geprobeerd hun overwegingen vanuit een gezamenlijk perspectief te formuleren, welke is beschreven onder het vaste kopje patiëntenperspectief. Wanneer deze perspectieven uit elkaar liepen is er een apart kopje naastbetrokkenenperspectief toegevoegd in het format van de richtlijntekst. De overwegingen werden onderbouwd vanuit ‘grijze literatuur’ (studies, rapporten en andere teksten die niet vanuit de systematische literatuursearch en -selectie zijn verwerkt in de wetenschappelijke conclusies). De aanbevelingen werden gebaseerd op de combinatie van de wetenschappelijke conclusies en de overwegingen.
Aanbevelingen
Aanbevelingen kunnen gegradeerd worden als ‘sterk’ (onvoorwaardelijk) of ‘zwak’ (voorwaardelijk). Wanneer de kwaliteit van het bewijs voor de positieve en negatieve effecten van een interventie hoog is, kan dit leiden tot een sterke aanbeveling, en omgekeerd, wanneer de bewijskracht laag tot zeer laag is, kan dit een zwakke aanbeveling opleveren (zie tabel 2.4 voor de indeling van sterke en zwakke aanbevelingen). Een zwakke aanbeveling geeft meer ruimte om af te wijken en aandacht te schenken aan alternatieven die passen bij de behoeften van de patiënt, terwijl bij een sterke aanbeveling die ruimte beperkt is. Echter, de kracht van het wetenschappelijke bewijs is niet de enige factor die de sterkte van de aanbevelingen bepaalt. De aanbevelingen zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewijs enerzijds, en overige overwegingen, zoals praktijkervaringen van de werkgroepleden, ervaringen en voorkeuren van patiënten met een vroege psychose en familie, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten, anderzijds. Deze laatste zijn opgenomen onder het kopje ‘Overwegingen’.
Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is zoveel mogelijk de volgende indeling aangehouden (zie tabel 2.4):
Tabel 2.4 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen
Sterkte van aanbeveling
|
Positieve aanbeveling |
Negatieve aanbeveling |
Sterk (1)
|
“Dienen, horen, is eerste keuze, is aanbevolen, heeft de voorkeur, is standaard, is vereist” |
“Dient niet, niet aan te bevelen, wordt ontraden, verdient geen aanbeveling” |
Zwak (2)
|
“Te overwegen, is een optie, kan, kan zinvol zijn, er is mogelijk plaats, de werkgroep adviseert” |
“Is wellicht geen plaats voor, lijkt niet zinvol, is terughoudendheid geboden, de werkgroep adviseert geen” |
Gevers, J.K.M., & Aalst, A. van (1998). De rechter en het medisch handelen (3e druk). Deventer: Kluwer.
Higgins, J.P.T., Green, S., & Cochrane Collaboration (2008). Cochrane handbook for systematic Reviews of interventions. Chichester, England/Hoboken, NJ: Wiley-Blackwell.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.