Psychosespectrum

Initiatief: NVvP psychiatrie Aantal modules: 20

Leeftijd bij optreden eerste psychose als kenmerk in het individueel profiel

Uitgangsvraag

Hoe is leeftijd van de eerste episode psychose van invloed op de prognose?

Aanbeveling

Bij Early Onset Psychose en bij ernstige negatieve symptomen in de kindertijd dient de zorg goed voorbereid te zijn op de mogelijkheid van slechter functioneren op langere termijn, zoals relapse psychose, en beperkingen in symptomatisch, functioneel en persoonlijk herstel.

 

Bij (Very) Late Onset Psychose dient bij diagnostiek en tijdens beloop van behandeling rekening gehouden te worden met het verhoogd risico op het ontstaan van dementie en organische stoornissen.

 

De Onset Psychose wordt bepaald door de dynamiek van kwetsbaarheid en veerkracht en kan al ontstaan door de invloed van kleine gebeurtenissen, vaak in het sociale netwerk. Diagnostiek en voorlichting dient gericht te zijn op deze dynamiek.

 

Het is noodzakelijk om psychiatrische kwetsbaarheid in een vroeg stadium te onderkennen, om zo de schadelijke gevolgen af te wenden.

 

Bij Very Late Onset Psychose is vroege onderkenning van organische stoornissen van belang.

Overwegingen

Kwaliteit van het bewijs

  • Het meeste populatieonderzoek naar incidentie volgt een cohort subjecten in herhaalde metingen over de tijd op (bijvoorbeeld, 2-jaarlijkse metingen gedurende 10 jaar). Samples moeten groot zijn, omdat de jaarlijkse incidentie relatief klein is. Omdat een historische diagnose moeilijk is vast te stellen, wordt incidentie bepaald op de afwezigheid van psychose in voorgaande metingen. Dit geeft een overschatting van psychose-incidentie, omdat in voorafgaande jaren al een psychose kan zijn ontstaan. Als iemand bijvoorbeeld 2 of 3 psychoses heeft doorgemaakt toen hij/zij 20 jaar was en een nieuwe psychose ontwikkelt na 30 jaar hersteld geweest te zijn, dan is dit technisch gezien geen incidentie maar een exacerbatie bij aanwezige kwetsbaarheid. Stel dat in een cohortstudie bij 5 opeenvolgende metingen een 01111-, 00111- of 0001-patroon ontstaat. Je kunt dan aannemen dat het om een echte incidentie gaat, maar de voorwaarde is dat er geen lifetime psychose is geweest. De kans op ‘echte’ incidentie is groter bij de jongere strata (inclusie van 10-jarigen opgevolgd voor 10 jaar) dan bij de oudere strata (70+jarigen die 10 jaar worden opgevolgd). Vaak zien we echter patronen zoals 01010, 01001; die laten zien dat het ‘natuurlijk’ verloop episodisch. Dit is een indicatie dat deze studies geen echte incidentie meten. Deze patronen komen vaker voor bij de incidentie op een latere leeftijd, waar de kans groter is dat er vooraf aan de inclusie reeds een (niet-gedetecteerde) psychotische episode was.

Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

  • De verdeling van het begin van psychose over de leeftijd is een scheve verdeling met een piek rond de 20 jaar en een range die loopt tot op oudere leeftijd. Het onderverdelen van deze verdeling in leeftijdscategorieën kan helpen om mensen van alle leeftijden tijdig te diagnosticeren en passende behandeling te bieden, en dat is ook de reden dat we deze variabele in deze richtlijn hebben toegevoegd. Een nadeel kan zijn dat het een schijnwerkelijkheid creëert van categorieën die in de praktijk maar zeer beperkte validiteit hebben waar het gaat om de prognose. Het kan zelfs tot stigmatisering leiden als bijvoorbeeld een bepaalde prognose gekoppeld wordt aan een bepaalde categorie.

Patiëntenperspectief

  • Voor zowel patiënten als naasten is het van belang dat behandelaars bescheiden zijn in het uitspreken van de voorlichtingsboodschap betreffende verwachte prognose.

Professioneel perspectief

  • Onderzoekers en behandelaars zoeken vaak naar verklaringen voor de Onset van ernstige psychopathologie bij jongeren. Men denkt hierbij aan hormonale verandering, Pruning van de hersenen of neurodegeneratieve processen. Het kwetsbaarheid-stressmodel biedt een eenvoudige verklaring voor de snelle groei van de frequentie van symptomen. Daarbij is sprake van een stabiele kwetsbaarheid, die verschilt van persoon tot persoon, en een veranderende kwetsbaarheid door de invloed van kleine gebeurtenissen, aangeduid als Process of Hassles, die stress-accumulatie doen toenemen, en Uplifts, die als tegenpool fungeert voor stress. Dit model verbindt relevante verklaringsaspecten met elkaar, maar biedt geen causaal model.

Middelenbeslag 

  • Door de middelen voor diagnostiek en behandeling te concentreren in teams voor groepen patiënten met specifieke kwetsbaarheid, ontstaan mogelijkheden voor gerichte diagnostiek en doelgerichte behandeling.

Organisatie van zorg

  • De geestelijke gezondheidszorg is over het algemeen georganiseerd in kinder- en jeugdpsychiatrie, volwassenenpsychiatrie, en ouderenpsychiatrie. De leeftijdsverdeling van onset van psychose bestrijkt deze volledige breedte. De uitdaging is om de diagnostiek en behandeling zo te organiseren dat een individuele patiënt van welke leeftijd dan ook de zorg kan krijgen zoals beschreven in deze richtlijn. Het helpt daarbij als de individuele behandeling leidend kan zijn, en niet de organisatorische en financierings schotten.

Maatschappelijk perspectief

  • Stigmatisering en zelf discriminatie op leeftijd is iets wat in de maatschappij nog veel voorkomt. Een inclusieve benadering zoals hier beschreven kan helpen dit verder terug te dringen.

Onderbouwing

Ontstaan van symptomen op lagere leeftijd is geassocieerd met een slechtere prognose. Om schadelijke gevolgen van een psychose af te kunnen wenden is vroege onderkenning van psychiatrische kwetsbaarheid van groot belang. Daarnaast gaat ook Very Late Onset Psychose gepaard met slechter functioneren op termijn, vanwege de associatie met organische stoornissen. Vroege onderkenning van organiciteit is in dat geval van belang.

 

Wat is onset?

In principe is ‘age of onset’ de leeftijd waarop iemand de eerste psychotische (of een andere psychische) decompensatie ontwikkelt. De meeste psychotische episodes ontstaan in de late adolescentie en de vroege volwassenheid; Ppaangeduid als Adult Onset Psychose. Bij vrouwen ontstaan symptomen gemiddeld een paar jaar later dan bij mannen. Episodes die al ontstaan vooraf aan het 18e levensjaar worden aangeduid als Early Onset Psychose. Daarnaast is er een groep vrouwen die pas symptomen ontwikkelt boven 40e levensjaar, vaak gerelateerd aan de menopauze, aangeduid als Late Onset Psychose. We spreken van Very Late Onset Psychose als symptomen ontstaan boven 60e levensjaar – vaak als gevolg van organische processen.

 

Vroeger kon deze leeftijd eenvoudig worden vastgesteld omdat een decompensatie vaak een opname betekende en een opname als life-event in het geheugen opgeslagen wordt. Het wordt ingewikkelder wanneer mensen ook psychotisch kunnen zijn zonder te worden opgenomen; een psychose wordt daardoor niet meer beschouwd als een ‘dichotome’ gebeurtenis (als bij wel-of-niet opgenomen zijn) maar als een graduele. De tijdsgrenzen vervagen dan. Waar is het afkappunt waarop een psychose zo ernstig wordt dat het een ‘onset’ wordt?

 

Bijkomend probleem bij de vaststelling van age of onset is dat de eerste psychotische decompensatie vaak volgt op een periode van prodromale symptomen, ontregeling van de stemming, psychische klachten, gedragsproblemen of verschijnselen van intoxicatie. Deze symptoomdimensies staan met elkaar in verband. Je kunt bijvoorbeeld moeilijk psychose-ernst meten en de symptomen negeren waarvan je denkt dat die een gevolg zijn van een stoornis in het gebruik van middelen. De vraag is of het belangrijk is om het onderscheid te maken? Sommigen zullen stellen dat je best voor de onset psychose ook drug geïnduceerde psychosesymptomen betrekt. We weten immers dat deze symptomen vaker voorkomen bij iemand met een functioneel psychotische kwetsbaarheid. Je kunt het niet uit elkaar houden en misschien is dat ook geen probleem. Maar het moet wel duidelijk zijn wat je meetelt. Vaak wordt de age of onset bepaald voor de psychose die langer heeft geduurd dan een drug geïnduceerde of kortdurende psychose; kortdurende reactieve psychoses en verschijnselen van intoxicatie blijven daarbij buiten beschouwing. In de praktijk is het echter niet steeds duidelijk of deze regels gevolgd werden in het onderzoek.

 

In sommige studies wordt gekeken of patiënten antipsychotica-naïef zijn. Maar ook hier zien we dat antipsychotica worden voorgeschreven bij aspecifieke beelden. De meeste mensen die voor het eerst voor een psychose behandeld worden, zijn reeds enkele jaren bekend bij de GGZ en worden reeds enkele jaren (soms met niet-onderkende psychoses) behandeld voor andere ziektebeelden, zoals angst, depressie en persoonlijkheidsstoornissen.

 

De onset is duidelijk te bepalen wanneer het gaat om positieve symptomen (wanen en hallucinaties) die specifiek zijn voor een psychose, maar verwarrender wanneer de psychose zich kenmerkt door negatieve symptomen (en onduidelijk is wat een depressief beeld is en wat negatieve symptomen) of wanneer een andere diagnose gegeven werd, in het bijzonder autisme spectrum stoornissen, waar bizarre gedragingen en formele denkstoornissen ook, net als bij een psychose, voorkomen. Hoewel een psychose ook gediagnostiseerd kan worden zonder aanwezigheid van wanen en hallucinaties, is het dan moeilijk om deze comorbiditeit van psychotische kwetsbaarheid te onderscheiden.

 

Wat is incidentie in onderzoek?

Omstandigheden kunnen onderliggende kwetsbaarheid maskeren. Stabiele levensomstandigheden kunnen voor regelmaat zorgen die de stress beperken en dus de onderliggende kwetsbaarheid maskeren. Life-events kunnen dit evenwicht doorbreken. Dit patroon detecteren we begrijpelijkerwijze niet bij een onset in de late adolescentie/begin volwassenheid waar gewoonlijk geen stabiliteit in het leven gerealiseerd is, maar wel bij een ‘late onset’ (door werkeloosheid, meno-pauze, lege nest) of ‘very late onset’ (pensioen, beginnende dementie,etc). De kans dat life-events op een latere leeftijd een nog niet gedetecteerde onderliggende kwetsbaarheid triggert, is klein. Na verloop van tijd wordt de kans steeds groter dat een bijkomende kwetsbaarheid ontstaan is, denk hierbij aan een dementieel proces (al dan niet vasculair), of een carcinoom.

 

Het heuristisch kwetsbaarheid-stress model

Psychisch lijden ontstaat en wordt in stand gehouden door een combinatie van intrinsieke kwetsbaarheden van het individu en uitdagingen in de leefwereld. Mensen verschillen onderling in hun kwetsbaarheid, die mede door de genetische bagage wordt bepaald, maar ook door ieders persoonlijke leergeschiedenis. In die leergeschiedenis spelen leefomstandigheden (bijv. geboren en leven in een stedelijke of rurale omgeving) en specifieke gebeurtenissen (bijv. trauma’s) een rol. Het resultaat van deze mix bepaalt de kwetsbaarheid van iemand in een bepaalde periode van zijn/haar leven. De kwetsbaarheid is in dit model, relatief stabiel, maar tussen individuen verschillend. En zelfs binnen individuen als resultaat van een zich accumulerende leergeschiedenis, verschillend. Negatieve gebeurtenissen kunnen de kwetsbaarheid doen toenemen, positieve gebeurtenissen of gebeurtenissen die positief verwerkt worden, versterken de weerbaarheid.

Het model kan best beschouwd worden als een heuristiek (een referentie die relevante verklaringsaspecten met elkaar verbindt) maar biedt geen causaal model. Over de heuristiek bestaat een brede consensus, over de onderlinge verhouding van de elementen minder, en voor specifieke voorspellingen (wanneer je dit doet zal dat zodanig veel stress geven dat je psychotisch wordt) is het model niet echt bruikbaar.

 

Figuur 1: Kwetsbaarheid-stress model [tussen persoons variatie] waarbij de groene lijn de theoretische kwetsbaarheid van verschillende mensen weergeeft (onder = hoge kwetsbaarheid; boven lage kwetsbaarheid). De zwarte lijn geeft het variërend stressniveau weer (omgevingsstress + life events + hassles (micro-life events)). Wanneer de stress door de drempelwaarde voor een individu breekt ontstaat een symptomatische episode (rood lijnsegment).

 

Figuur 2: Kwetsbaarheid-stress model [binnen persoon variatie]. Doorheen de tijd kan een bepaald individu door grote gebeurtenissen (life-events) zoals het verlies van werk, overlijden ouder, of door hassles (ruzie met partner) groeiend kwetsbaarder worden. De consequentie is dat kleinere stressoren voldoende zijn om psychotisch te worden. Herstel is het proces van groeiende weerbaarheid die vertaald kan worden als een verhoging van de drempelwaarde voor een psychische decompensatie.

 

Onderzoekers zoeken vaak naar verklaringen voor de onset van ernstige psychopathologie bij jongeren. Men denkt hierbij aan hormonale verandering, pruning van de hersenen of neurodegeneratieve processen. Het stress-kwetsbaarheidsmodel biedt een eenvoudige en voldoende verklaring voor de snelle groei van de frequentie van psychose (en andere psychische beelden) tijdens de (enkel episodes die langer duren worden meegeteld) wanneer men uitgaat van een stabiele kwetsbaarheid (verschillend van persoon tot persoon) en een veranderende kwetsbaarheid als een proces van zorgen (die stress-accumulatie doen toenemen) en opklaringen die als tegenpool fungeert voor stress. Early onset is een artefact van dit proces en vraagt geen andere (bijv. biologische) verklaringen. Kortom: het stress-kwetsbaarheidsmodel zorgt automatisch voor early onset.

Prognose bij lagere leeftijd bij ontstaan van symptomen en bij Early Onset Psychose

Prognose bij Early Onset versus Adult Onset

⨁⨁◯◯

Er zijn aanwijzingen dat personen met Early Onset Psychose in ongeveer de helft van de gevallen een ongunstiger prognose hebben in termen van functioneren.

 

Clemmensen2012

 

Factoren geassocieerd met Early Onset

⨁◯◯◯

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat lagere leeftijd bij onset is geassocieerd met minder kans op remissie na twee jaar, slechter algemeen, sociaal en beroeps-/educatief functioneren en met meer beperkingen en/of afhankelijkheid.

 

Díaz-Caneja2015

 

De invloed van leeftijd van eerste symptomen op de prognose bij Early Onset

⨁⨁◯◯

Er zijn aanwijzingen dat leeftijd ten tijde van de eerste symptomen geen consistente predictor is voor prognose bij Early Onset psychose.

 

Díaz-Caneja2015, Stentebjerg-Olesen2016, Clemmensen2012

 

Factoren van invloed op therapietrouw en behandeling bij Early Onset

⨁◯◯◯

Daarnaast lijken een jongere leeftijd van onset een lagere kwaliteit van psychiatrische zorg te voorspellen bij vroege onset schizofrenie.

 

Díaz-Caneja 2015

 

Invloed van positieve en negatieve symptomen op prognose bij Early Onset

⨁◯◯◯

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat ernstiger positieve symptomen in de kindertijd een voorspeller zijn voor ernstiger positieve en negatieve symptomen later in het beloop.

Verder zijn er aanwijzingen dat ernstiger negatieve symptomen in de kindertijd eveneens ernstiger negatieve symptomen later in het beloop voorspellen, net als een geleidelijke onset, slechter premorbide- en sociaal functioneren.

 

Díaz-Caneja 2015

 

Prognose bij (Very) Late Onset

Prognose betreffende Dementie bij (Very) Late Onset Psychose versus algemene bevolking

⨁◯◯◯

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat patiënten met (Very) Late Onset Psychose drie keer zoveel risico lopen op een diagnose voor Alzheimers-, vasculaire- of ongespecificeerde dementie, vergeleken met patiënten met osteoartritis. ^#

 

Korner2009

^ downgrade voor imprecision, # downgrade voor beperkingen in de studie-opzet

 

Prognose betreffende algemeen functioneren bij (Very) Late Onset versus Adult Onset Psychose

⨁◯◯◯

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat (Very) Late Onset Psychose gerelateerd zijn aan een slechtere uitkomst in termen van algemeen functioneren, bij patiënten met parasietenwaan. (10 jaar follow-up) ~

Lepping2020

~ downgrade voor indirectheid,

 

Cognitief functioneren Very Late Onset versus adult onset

⨁◯◯◯

Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat een diagnose met Very Late Onset Psychose vergelijkbaar stabiel is met een Adult Onset Psychose. ^^

Mazeh2005

^ downgrade voor imprecision, # downgrade voor beperkingen in de studie-opzet

Resultaten vroege onset

Leeftijd ten tijde van de eerste psychotische episode is binnen de verschillende onderzoeken gerapporteerd op drie verschillende manieren. Leeftijd bij eerste opname, leeftijd bij eerste (positieve) psychotische symptomen en leeftijd bij eerste contact met een zorgprofessional. Binnen het meegenomen onderzoek werden eveneens verschillende termen gehanteerd voor de leeftijdsgroepen ten tijde van onset. Binnen deze wetenschappelijke onderbouwing valt groep met eerste episode tussen de 12 en 18 jaar onder vroege onset psychose (EOP), de eerste onset vanaf 40 jaar onder late onset (LOS) en vanaf 60 jaar onder zeer late onset (VLOSLP), conform de consensuspaper van Howard et al (Howard et al., 2000). Studies met leeftijdsgroepen die afweken naar boven werden in het geval van Lepping et al (Lepping et al., 2020) en Mazeh et al (Mazeh et al., 2005) na consensus geaccepteerd.

 

Clemmensen2012

In de review van Clemmensen2012 werden vijftig studies meegenomen, waarvan 21 studies werden meegenomen in de meta-analyse. De uitkomst algemeen functioneren werden geanalyseerd voor de groep personen met een vroege onset schizofrenie en een groep met vroege onset andere psychotische stoornissen. Vroege onset werd omschreven als onset op leeftijden onder 18 jaar. Algemeen functioneren (schaal: 0-100) was slecht bij scores onder de 50, bij scores tussen de 51 en 70 werd een uitkomst beoordeeld als gemiddeld, en een score van >70 werd als goed beoordeeld. Uit meta-analyse bleek dat 15,4% van de patiënten met EOS goed scoorde op algemeen functioneren, en 60,1% een slecht. Voor de groep met andere psychotische stoornissen scoorde 19,6% goed, en 46,8% slecht.

 

Díaz-Caneja2015

In de systematische review van Díaz-Caneja2015 werden 75 studies naar patiënten met vroege onset psychose (EOP) geïncludeerd. Uitkomsten zijn geclusterd volgens de indeling die beschreven staat in tabel 1. Voor een inhoudelijke weergave van de (narratief gerapporteerde) resultaten verwijzen we naar de  ‘conclusies’ verderop in deze module.

 

Tabel 1. Clustering uitkomstmaten Díaz-Caneja

Overkoepelende term voor de uitkomstmaat

In SR gebruikte termen

In geïncludeerd onderzoek gebruikte termen

Toe-/afname symptomen

Symptoomtype en ernst

Positieve symptomen, negatieve symptomen, PANSS, cognitieve symptomen, depressieve symptomen, ernst van de ziekte (CGI)

Remissie

Korte-termijn remissie (8-12 weken), remissie op de langere termijn (18 maand-42 jaar)

Terugval/heropname

Terugval/heropname

Suïcidaliteit

Poging tot suïcide

Cognitieve uitkomsten

Aandacht, werkgeheugen, leren en geheugen, executief functioneren, globale cognitie, IQ

Mortaliteit

Suïcidaliteit

Suïcide

Psycho(sociaal) functioneren

Ziekte-inzicht

Ziekte-inzicht

Sociaal functioneren

Sociaal functioneren

Beroeps-/educatief functioneren

Beroeps-/ educatief functioneren

Beperking/afhankelijkheid

Beperking/afhankelijkheid

Zorgconsumptie en

-kosten

Behandeling

Therapietrouw, medicijngebruik en kwaliteit van zorg

Kwaliteit van leven

Kwaliteit van leven

Kwaliteit van leven

Algemene uitkomsten

Globaal functioneren

Globaal functioneren

CGI-S, Clinical Global Impression – Severity score; PANSS, positieve en negatieve syndroomschaal

 

Stentebjerg-Olesen2016

In het systematische review van Stentebjerg-Olesen2016 werden 35 individuele cohortonderzoeken geïncludeerd, waarvan 22 met een prospectief design. Studies werden meegenomen wanneer de gemiddelde leeftijd van patiënten onder de 19 lag. Uitkomsten die gedestilleerd konden worden uit studies met een prospectief design betreffen:

  • De verandering van de psychopathologie en het functioneren over tijd (gemeten met PANSS, CGI en CGAS/GAF)
  • Predictoren voor uitkomsten na follow-up (1-4 jaar)
  • Onderlinge associaties tussen psychopathologie en functioneren

In deze studies werden onder andere de gemiddelde psychopathologie en functie-scores gemeten met PANSS, CGI en CGAS/GAF-scores over gemiddeld 2,2 jaar geanalyseerd. De totale gemiddelde PANSS-score nam toe met 84,5± 10,8 bij baseline tot 60,8 ±6,1 bij follow-up (n=7). Positieve en negatieve symptomen volgens PANSS verbeterden beiden van respectievelijk 19,4 ± 4,4 tot 12,4 ± 2,0 (n=10) en van 20,2 ±2,9 tot 16,6 ± 2,4 (n=10). Gemiddelde CGI-scores namen af van 5,5±0,1 tot 3,2±0,2 (n=4) en gemiddelde CGAS/GAF-scores namen toe van 38,4 ± 10,1 tot 63,8 ± 9,0 (n=6).

Uitkomsten die na follow-up (1-4 jaar) geanalyseerd werden voor verschillende baseline predictoren betroffen ernst van de ziekte (CGI-S score), negatieve symptomen, remissie, globaal functioneren (GAF, CGAS), kwaliteit van leven en sociaal functioneren (SCS, SASS).

Een grotere ernst van de ziekte (CGI-S score) werd voorspeld door meer positieve en negatieve symptomen bij baseline-metingen. Remissie en sociaal functioneren waren beiden negatief gecorreleerd met minder negatieve symptomen op T0, en een verhoogde kwaliteit van leven werd voorspeld door minder positieve symptomen. Verbeterd premorbide aanpassingsvermogen voorspelde remissie, en betere scores voor zowel globaal- en sociaal functioneren, als op kwaliteit van leven. Een slechter premorbide aanpassingsvermogen voorspelde meer negatieve symptomen en een grotere ernst van ziekte bij follow-up.

Meer verbetering van de PANSS-totaalscore (afname) is geassocieerd met zowel een hogere baseline PANSS totaalscore (ρ =-0,86, p=0,0137) als met een hogere score op de sub-schaal voor positieve symptomen (ρ =-0,86, p=0,0137) en met een grotere afname van positieve symptomen over tijd (ρ =0,96, p=0,0005). Een grotere verbetering op de sub-schaal voor positieve symptomen was eveneens geassocieerd met hogere totaal-scores bij aanvang (ρ = -0,93, p=0,0025) en met alle PANSS sub-schalen (positief, ρ = -0,93, p=< 0,0001; negatief, ρ=-0,69, p=0,0289 en algemeen, ρ = -0,83, p=0,0416). Een grotere vooruitgang op de sub-schaal voor negatieve symptomen was gecorreleerd met hogere scores op de negatieve sub-schaal bij aanvang (ρ=-0,72, p=0,0186) en met een grotere verbetering van de positieve sub-schaal (ρ=0,70, p=0,0251). Een diagnose van schizofrenie bij aanvang was geassocieerd met minder vooruitgang op de negatieve sub-schaal (ρ=0,94, p=0,0048). Een grotere verbetering op de CGI-S score was geassocieerd met een grotere baseline CGI-S score (ρ=-1, p=<0,0001). Een grotere vooruitgang in algemeen functioneren (CGAS/GAF) was geassocieerd met kortere duur van onbehandelde psychose (ρ=1,0, p=<0,0001) en een grotere verbetering van zowel de positieve (ρ=-1,0, p=<0,0001) als de negatieve (ρ=1,0, p=<0,0001) sub-schaal.

 

Resultaten late- en zeer late onset

 

Tabel 2. Kenmerken van prospectieve studies betreffende late- en zeer late onset

StudieID

LOS of VLOSLP

Periode van diagnose (criteria)

Baseline n LOS en VLOSLP

Follow-up n

Vrouw (%)

Follow-up (jaren)

Uitkomsten (instrument)

Korner2009

LOS en VLOSLP

1994-2001 (ICD-10)

1.206 (>40)

409 (>60)

1061 (>40)

299 (>60)

52

3,00- 4,58

Diagnose dementie

Lepping2020

LOS en VLOSLP

-

236

189

-

10

Ernst van de aandoening (CGI-S)

Mazeh2005

VLOSLP

DSM-IV

21

21

71

 

Cognitieve en functionele achteruitgang (CGI)

LOS, Late Onset Schizophrenia; MMSE, Mini-Mental State Examination; VLOSLP, Very Late Onset Schizophrenia Like Psychosis.

 

Korner2009

In de studie van Korner2009(Kørner et al., 2009) werden 1.615 patiënten met LOP en VLOSLP (diagnose vanaf januari 1994) getraceerd in het Deense psychiatrisch centraal register (DPCR) en gevolgd van 1 januari 1994 tot 31 december 2001. Het aantal diagnoses voor dementie na onset van psychose werd in kaart gebracht. Diagnoses van dementie werden voor zowel de groep met LOP als de groep met VLOSLP vergeleken met twee groepen osteoartritis-patiënten, met vergelijkbare afkappunten voor leeftijd bij onset, en met de algemene bevolking in dezelfde leeftijdsklasse. Een diagnose voor dementie kon zowel Alzheimer-, als vasculaire- of ongespecificeerde dementie betreffen. Relatieve risico’s (RRs) werden gerapporteerd voor de vergelijking met osteoartritis, en werden vergeleken met standardised mortality ratios (SMRs) voor de vergelijking met de algemene bevolking. Personen met LOS hadden een RR van 3,47 (95% BI: 2,19; 5,50) om een diagnose voor dementie te krijgen in vergelijking met personen met osteoartritis. Personen met VLOSLP hadden vergeleken met osteoartritispatiënten een RR van 3,15 (95% BI: 1,93; 5,14) op een diagnose dementie (gecorrigeerd voor leeftijd en kalendertijd). In vergelijking met de algemene bevolking betroffen de SMRs respectievelijk 2,36 (95% BI: 1,54; 3,62) en 2,21 (95% BI: 1,39; 3,50).

 

Lepping2020

In de studie van Lepping2020 werden 236 patiënten met parasietenwaan gevolgd van 2006 tot 2015. Deelnemers werden ingedeeld in groepen met onset onder de 55 jaar, tussen 56-75 jaar en ouder dan 75. Ernst van de aandoening werd gemeten door middel van de CGI-S. Een oudere leeftijdsgroep hield verband met een OR van 2,34 (95% BI: 1,66; 3,32).

 

Mazeh2005

Primaire verzorgenden van 21 patiënten met VLOSLP (onset boven 70 jaar) werden telefonisch geïnterviewd, en de uitkomsten werden vergeleken met die van een even grote controlegroep (gematcht op leeftijd en geslacht) met onset vóór 40 jarige leeftijd. Cognitieve achteruitgang werd beoordeeld aan de hand van de CGI-score. Een score van 4 (geen verandering) werd gevonden in 12 van de VLOSLP- deelnemers en 9 van de controlegroep. Een score van 3 (enige verbetering) werd gevonden bij 3 in de VLOSLP-groep en 1 in de controlegroep, en een score van 5 (enige achteruitgang) in 1 binnen de VLOSLP-groep, en 9 in de controlegroep.

 

Zekerheid van het bewijs

De resultaten zijn gebaseerd op observationeel onderzoek. Zekerheid van het bewijs is per uitkomst beoordeeld met de GRADE-methodiek. Omdat in geen van de drie systematische review de kwaliteit van individuele studies is meegenomen, beginnen de GRADE-beoordelingen die afgeleid zijn van de reviews voor jonge onset op redelijk.

 

Clemmensen2012

De kwaliteit van het systematische review van Clemmensen2012 en collegae is beoordeeld als zeer laag. Dit komt onder andere door het ontbreken van een vooraf opgesteld review-protocol, en doordat zowel het selectieproces van studies als het extractieproces van resultaten niet nadrukkelijk door twee personen is uitgevoerd.

 

Díaz-Caneja2015

De kwaliteit van het systematische review van Díaz-Caneja en collegae is beoordeeld als zeer laag. Deze beoordeling kwam onder andere tot stand door het ontbreken van een vooraf opgesteld review-protocol, het uitvoeren van het studieselectieproces door één persoon, en het ontbreken van een lijst van niet meegenomen studies. Daarnaast ontbrak een bespreking over het risico op vertekening van de meegenomen studies. Ten slotte is in de systematische review van Díaz-Caneja2015 de verslaglegging van de resultaten narratief van aard. Alle uitkomsten zijn twee maal gedowngraded voor imprecision door de kleine sample-size per uitkomst. Uitzonderingen zijn aangegeven onder de betreffende conclusies.

 

Stentebjerg-Olesen2016

Ook de kwaliteit van de systematische review door Stentebjerg-Olesen en collegae is eveneens beoordeeld als zeer laag. Enkele criteria waarop deze studie laag scoorde, is het ontbreken van een vooraf opgesteld review-protocol, en beschrijving van kwaliteit en risico op bias voor individuele studies. Daarnaast is niet expliciet aangegeven dat het data extractieproces door minstens twee personen is uitgevoerd.

 

De kwaliteit van de individuele cohortstudies is beoordeeld aan de hand van de criteria van Quality in Prognostic Study (QUIPS)-tool.

Zoeken en selecteren PICO (zie bijlage Review protocol).

P

Personen van 12 of ouder met een niet-affectieve (eerste) psychose (exclusie van Ultra Hoog Risico)

I

Leeftijd van eerste psychotische episode (voorkeur voor standaard leeftijdsgroepen)

C

-

O

Toe-/ afname symptomen

Mortaliteit

(psycho)sociaal functioneren

zorgconsumptie

kwaliteit van leven

T

gedurende een bepaalde tijdsperiode (geen restricties)

 

Selectie van studies

Op 27 juli 2020 is er een search gedaan in Pubmed, PsycInfo en Cinahl. De bijbehorende search strings zijn zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase. De search leverde na ontdubbelen 39 systematische reviews op. Na de eerste selectie op titel en abstract bleven er zes full tekst systematische reviews over (Clemmensen et al., 2012; Díaz-Caneja et al., 2015; Immonen et al., 2017; Menezes & Milovan, 2000; Roy et al., 2001; Stentebjerg-Olesen et al., 2016). Na het beoordelen van de volledige artikelen bleken Clemmensen2012, Díaz-Caneja2015 en Stentebjerg-Olesen2016 aan de vraagstelling voor vroege onset tegemoet te komen. Bij gebrek aan systematische reviews over de invloed van een late of zeer late onset (respectievelijk LOP en VLOSLP), werd een aanvullende search werd verricht om cohortstudies te identificeren. In totaal werden uit 497 studies gevonden, en werden 152 full-teksten ingezien. Hiervan bleken 56 studies de variabele “leeftijd” als continue maat mee te nemen, en 88 artikelen werden om overige redenen niet meegenomen. Uiteindelijk voldeden 4 artikelen aan de inclusiecriteria zoals die gesteld waren door de werkgroep. Beide zoekstrategieën zijn opgenomen in bijlage Review protocol.

  1. Clemmensen, L., Vernal, D. L., & Steinhausen, H. C. (2012). A systematic review of the long-term outcome of early onset schizophrenia. BMC Psychiatry, 12. https://doi.org/10.1186/1471-244X-12-150
  2. Díaz-Caneja, C. M., Pina-Camacho, L., Rodríguez-Quiroga, A., Fraguas, D., Parellada, M., & Arango, C. (2015). Predictors of outcome in early-onset psychosis: A systematic review. Npj Schizophrenia, 1(1), 1-10. https://doi.org/10.1038/npjschz.2014.5.
  3. Immonen, J., Jääskeläinen, E., Korpela, H., & Miettunen, J. (2017). Age at onset and the outcomes of schizophrenia: A systematic review and meta-analysis. Early Intervention in Psychiatry, 11(6), 453-460.
  4. Kørner, A., Lopez, A. G., Lauritzen, L., Andersen, P. K., & Kessing, L. V. (2009). Late and very-late first-contact schizophrenia and the risk of dementia - A nationwide register based study. International Journal of Geriatric Psychiatry, 24(1), 61-67. https://doi.org/10.1002/gps.2075
  5. Lepping P, Aboalkaz S,,Bertel Squire S, Romanov DV, Anthony Bewley A, Markus Huber M, Noorthoorn, EO (2020). Later Age of Onset and Longer Duration of Untreated Psychosis are Associated with Poorer Outcome in Delusional Infestation. Acta Derm Venereol 100 (16): dv00261.
  6. Mazeh, D., Zemishlani, C., Aizenberg, D., & Barak, Y. (2005). Patiënts with very-late-onset schizophrenia-like psychosis: A follow-up study. American Journal of Geriatric Psychiatry, 13(5), 417-419. https://doi.org/10.1097/00019442-200505000-00011
  7. Menezes, N. M., & Milovan, E. (2000). First-Episode Psychosis: A Comparative Review of Diagnostic Evolution and Predictive Variables in Adolescents versus Adults. The Canadian Journal of Psychiatry, 45(8), 710-716.
  8. Roy, M. A., Merette, C., & Maziade, M. (2001). Subtyping schizophrenia according to outcome or severity: A search for homogeneous subgroups. Schizophrenia Bulletin, 27(1), 115-138.
  9. Stentebjerg-Olesen, M., Pagsberg, A. K., Fink-Jensen, A., Correll, C. U., & Jeppesen, P. (2016). Clinical characteristics and predictors of outcome of schizophrenia-spectrum psychosis in children and adolescents: A systematic review. Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 26(5), 410-427. https://doi.org/10.1089/cap.2015.0097

Beoordelingsdatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 15-11-2024

Het Nederlands Huisartsen Genootschap heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de richtlijn.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid
  • Vereniging Anoiksis
  • Ypsilon

Algemene gegevens

In opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) is er een multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum ontwikkeld. De ontwikkeling van de module werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut.

Doel en doelgroep

De multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum geeft aanbevelingen en handelingsinstructies voor de samenwerking, diagnostiek en behandeling met mensen met een psychose, inclusief mensen met een verhoogd risico op het ontwikkelen van een psychose. De voorliggende richtlijn geeft aanbevelingen voor mensen met terugkerende of chronische psychotische klachten. Deze richtlijn wordt bij uitgave digitaal samengevoegd met de eerder ontwikkelde EBRO module vroege psychose (2018). Samen bieden zij aanbevelingen voor het volledige spectrum van psychotische stoornissen.

 

De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van professionals in de GGZ, die betrokken zijn bij de zorgverlening aan deze groepen patiënten. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de richtlijn een overzicht van goed (‘optimaal’) handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van psychotische stoornissen.

 

De richtlijn beoogt een leidraad te geven voor diagnostiek en behandeling van een psychotische stoornis. Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende richtlijn, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar de lokale situatie in een instelling of behandelteam. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en andere vormen van werkkaders op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat dat voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is.

 

Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt met een psychose, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn, tenzij de wensen of behoeften van de patiënt naar de mening van de behandelaar hem/haar kunnen schaden dan wel geen toegevoegde waarde hebben.

 

Afbakening

Deze richtlijn betreft samenwerking, diagnostiek en behandeling van en met mensen met terugkerende of chronische psychose, waarbij in beginsel sprake is van een niet affectieve psychose (kortdurende psychotische stoornis, schizofreniforme stoornis, psychotische stoornis NAO, waanstoornis, schizofrenie). De diagnostiek en behandeling van mensen met een terugkerende of chronische psychose vindt primair plaats binnen de specialistische GGZ. In de SGGz kan de beschreven zorg ook geboden worden door vrijgevestigde professionals.

 

Studies over personen vanaf 12 jaar zijn meegenomen. In de richtlijn is gezocht naar oorspronkelijke onderzoeken zonder begindatum tot en met februari 2022. Nog niet gepubliceerde onderzoeken zijn niet meegenomen (wel onderzoeken 'in press'). Zie voor meer informatie over de afbakening van de richtlijn in de bijlagen. Per module is een bijlage opgenomen met toelichting over de gebruikte reviewstrategie (reviewprotocollen per uitgangsvraag).

Samenstelling werkgroep

De Multidisciplinaire richtlijn Psychosespectrum is ontwikkeld door de werkgroep Psychosespectrum, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De werkgroep bestond uit: psychiaters, psychologen, verpleegkundig specialisten, een vaktherapeut en (familie-) ervaringsdeskundigen, welke door de respectievelijke beroepsverenigingen en familie- en patiëntenverenigingen werden afgevaardigd. Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaat leden voor de werkgroep. Uit deze groep belangstellenden werden de huidige werkgroepleden geselecteerd. Naast de werkgroep waren enkele adviseurs betrokken, welke delen hebben meegeschreven en die werd gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op onderdelen van de concepttekst. Deze adviseurs konden tevens worden gevraagd om tijdens een werkgroepbijeenkomst mee te denken over een specifieke uitgangsvraag. De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, informatiespecialist, literatuur reviewers, een notulist en een projectassistente. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de werkgroep, de adviseurs en het ondersteunend technisch team. Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden. Een rapportage hiervan is in te zien via de Nederlandse vereniging voor psychiatrie (NVvP).

 

Leden Werkgroep

 

Naam

Organisatie

Beroepsvereniging

1.

Dr. Harm Gijsman (voorzitter)

Dimence

Psychiater, NVvP

2.

Mw. Carola van Alphen

Anoiksis

Vertegenwoordiger patiëntperspectief, Anoiksis

3.

Drs. Rob van Alphen

 

Inforsa

Vaktherapeut, FVB

4.

Prof Dr. Nynke Boonstra

NHL Stenden Hogeschool, Kien

Verpleegkundig specialist, V&VN

5.

Prof Dr. Wiepke Cahn

UMC Utrecht

Psychiater, NVvP

6.

Prof Dr. Philippe Delespaul

 

Universiteit Maastricht, Mondriaan

Psycholoog, NIP

7.

Drs. Frits Dorleijn

 

Ypsilon

Vertegenwoordiger familieperspectief, Ypsilon

8.

Dr. Frank van Es

 

UMC Groningen

Psychiater, NVvP

9.

Dr. Mariken de Koning      

Mentrum

Psychiater, NVvP

10.

Dr. Thijs van Oeffelt

Altrecht

Psychiater, NVvP

11.

Prof Dr. Marieke Pijnenborg

Universiteit van Groningen, GGZ Drenthe

Psycholoog, NIP

12.

Dr. Erin Wagenaar

 

Ypsilon

Vertegenwoordiger familieperspectief, Ypsilon

13.

Mw. Inge Wagter

 

Anoiksis

Vertegenwoordiger patiëntperspectief, Anoiksis

14.

MSc. Geeske van der Weerd

 

BuurtzorgT Groningen

 

Verpleegkundig specialist, V&VN

 

Adviseurs en co-auteurs

THEMA

Naam

Organisatie

Functie

Rol in richtlijn

Samenwerking

Drs. Bart Schut

UMC Utrecht

Lid patiënten-

adviesgroep

Adviseur

 

Drs. Ellen Beenen

UMC Utrecht

Lid patiënten-

adviesgroep

Adviseur

Diagnostiek

Dr. Jeanet Nieuwenhuis

GGNet

Psychiater

Adviseur en co-auteur

Psychosociale Interventies

Dr. Selene Veerman

GGZ-NHN

Psychiater

Adviseur

 

Methodologische ondersteuning

Naam

 

Ondersteuning

Danielle van Duin

Projectleider, Trimbos-instituut

Matthijs Oud

Reviewer, Trimbos-instituut

Egbert Hartstra

Reviewer, Trimbos-instituut

Elena Vos

Reviewer, Trimbos-instituut

Erika Papazoglou

Reviewer, Trimbos-instituut

Bram Zwanenburg

Reviewer, Trimbos-instituut

Lex Hulsbosch

Reviewer, Trimbos-instituut

Beatrix Vogelaar

Reviewer, Trimbos-instituut

Piet Post

Reviewer, Trimbos-instituut

Rikie Deurenberg

Informatiespecialist, namens Trimbos-instituut

Chris van der Grinten

Notulist, namens Trimbos-instituut

Freeke Perdok

Project assistent, Trimbos-instituut

Isa Reijgersberg

Project assistent, Trimbos-instituut

 

In totaal kwam de werkgroep Psychosespectrum voorafgaand aan de commentaarfase 11 keer bijeen in een periode van 21 maanden (juni 2020 – maart 2022). In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten een selectie in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de zoekstrategie en de selectiecriteria: het reviewprotocol). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze in evidence tabellen, forest plots, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies. Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (beschreven in de sectie “-Overwegingen”) en aanbevelingen. De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren zijn verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroepbijeenkomst is besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen is de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.

Belangenverklaringen

Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden. Een rapportage hiervan is in te zien via de Nederlandse vereniging voor psychiatrie (NVvP).

Werkwijze

Uitgangsvragen

De richtlijn is ontwikkeld op geleide van uitgangsvragen, die gebaseerd zijn op knelpunten die worden ervaren rondom samenwerking, diagnostiek en behandeling van en met volwassenen met terugkerende of chronische psychose.

 

De richtlijn is geen leerboek waarin zoveel mogelijk beschikbare kennis over een onderwerp wordt opgenomen, maar een document met praktische aanbevelingen rondom knelpunten uit de praktijk. Dat betekent dat praktijkproblemen zoveel als mogelijk uitgangspunt zijn van de teksten in de richtlijn. Dat betekent ook dat méér aandacht gegeven wordt aan de wijze waarop die praktijkproblemen worden opgelost, dan aan degene door wie die problemen worden aangepakt of opgelost. De richtlijn is een document waarin staat hoe optimale samenwerking, diagnostiek en behandeling er inhoudelijk uitziet. Indien mogelijk wordt ook beschreven in welke vorm een interventie het beste aangeboden kan worden. Daarnaast worden aanbevelingen gedaan voor de organisatie van zorg. In deze richtlijn worden de hieronder beschreven ‘klinische uitgangsvragen’ behandeld in de verschillende modules.

 

Uitgangsvragen in de richtlijn Psychosespectrum zijn:

THEMA

Uitgangsvragen

Samenwerking

  • Hoe kunnen kennis gebaseerd op richtlijnen en ervaringskennis van de cliënt zelf en zijn naastbetrokkenen geïntegreerd worden?
  • Wat is de toegevoegde waarde van een netwerkgerichte aanpak?
  • Wat is de toegevoegde waarde van (verschillende vormen van) inzet van (familie-)ervaringsdeskundigheid (ED) in de behandeling

Diagnostiek

  • Op welke manier neem je een individueel profiel - zoals beschreven in de EBRO module vroege psychose - mee in de diagnostiek bij patiënten met een terugkerende of chronische psychose (stadium 3 en 4)?
    • Hoe is leeftijd van de eerste episode psychose van invloed op het beloop de prognose?
    • Bij welke signalen vermoeden we een Licht Verstandelijke Beperking (LVB) of zwakbegaafdheid (ZB) bij mensen met een psychose-spectrum stoornis?
    • Wat zijn de psychometrische kenmerken van bruikbare screeners op ZB/LVB?
    • Welk instrument kan ingezet worden om de diagnose LVB te stellen?
  • Hoe voer je categoriale en dimensionale diagnostiek van psychose uit (met welk classificatiesysteem en welke instrumenten) bij cliënten in stadium 3 en 4? Gelden de aanbevelingen bij cliënten in stadium 1 en 2 ook voor deze groep of zijn er aanpassingen nodig?
    • Verandert de categorale diagnose van patiënten met een psychotische stoornis gedurende de tijd? Of verandert de categorale diagnose van een patiënt met een affectieve psychose gedurende de tijd in een psychotische stoornis?
    • Op welke manier dient het diagnostisch proces voor het vaststellen van een categorale diagnose psychotische stoornis aangepast te worden voor mensen met LVB?

Psychosociale interventies

  • Welke niet-medicamenteuze behandelingen zijn effectief bij chronische positieve, negatieve en cognitieve symptomen? 
  • Welke methoden en interventies zijn effectief in het versterken van de sociale relaties, het bevorderen van intimiteit en het verminderen van eenzaamheid van mensen met terugkerende/chronische psychose?

Preventie van terugval

  • Wat is de kans dat iemand een terugval krijgt en van welke factoren (demografisch, klinisch, sociaal) is bekend dat ze het risico op een recidief vergroten of verkleinen? 
  • Hoe kunnen de voor en nadelen van een recidief tegen elkaar worden afgewogen? 
  • Welke (combinaties van) interventies zijn effectief bij het voorkomen van een recidief bij personen met een episodische of aanhoudend psychotische stoornis? 

Organisatie van zorg

  • Welke organisatie van zorg is nodig om de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) goed te laten aansluiten op de medische zorg/ het medisch domein? 
    • Hoe kan de integratie van zorg tussen GGZ en medische zorg het beste worden vormgegeven?
    • Welke somatische co-morbiteit komt vooral voor bij de doelgroep (ook zoeken naar degenen die wat minder bekend) en in welke mate?
    • Wat zijn kritische beslispunten voor somatische screening, preventie van somatische co-morbiditeit en behandeling van somatische co-morbiditeit? (Stroomdiagram)
  • Welke organisatie van zorg is nodig om de GGZ goed te laten aansluiten op het sociaal domein? 

 

De richtlijn Psychosespectrum is ontwikkeld volgens de methodiek van de evidence based richtlijn­ontwikkeling (EBRO).

 

Zoekstrategie

Om de klinische uitgangsvragen te beantwoorden is door de informatiespecialist, in overleg met de werkgroepleden, op systematische wijze literatuuronderzoek verricht en is een selectie gemaakt binnen de gevonden onderzoeken volgens vooraf vastgestelde selectiecriteria. Er is gezocht naar bestaande (buitenlandse) evidence-based richtlijnen voor de zorg aan mensen met een vroege psychose, systematische reviews en oorspronkelijke onderzoeken. In de literatuursearches is gezocht naar literatuur in de Engelse, Nederlandse, Franse, en Duitse taalgebieden. Voor het zoeken naar publicaties is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:

  • Cochrane Database of Systematic Reviews (CDSR)
  • Psychological Information Database (PsycINFO)
  • PubMed
  • Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature (CINAHL)
  • Excerpta Medica database (Embase)

Selectiestrategie

Bij de selectie van artikelen zijn de volgende criteria gehanteerd:

  • Geeft het onderwerp van het gevonden onderzoek voldoende antwoord op de uitgangsvraag: worden de binnen GRADE vastgestelde kritische en belangrijke uitkomstmaten in het onderzoek geëvalueerd? (Zie voor meer informatie over GRADE verderop in deze paragraaf);
  • Sluit de doelgroep van het gevonden onderzoek voldoende aan bij de doelgroep van de richtlijn;
  • Is er sprake van een meta-analyse, systematic-review, randomised controlled trial (RCT), cohortonderzoek, cross-sectioneel onderzoek, patiëntcontrole onderzoek of wetenschappelijke verantwoord kwalitatief onderzoek? Bij een longitudinaal onderzoek: Is er sprake van een voldoende lange follow-up periode?;
  • Zie voor meer informatie over de zoekstrategie de bijlagen per module en voor meer informatie over de selectiecriteria per uitgangsvraag de reviewprotocollen in de bijlagen per module.

Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs

Studies werden indien mogelijk door twee personen beoordeeld op het risico op bias met behulp van de Cochrane Collaboration Risico van Bias Assessment Tool (Higgins 2008). Elke studie werd gewaardeerd op de wijze van randomisatie en toewijzing; blindering van de deelnemers, beoordelaars, en therapeuten; gehanteerde methode om met uitval van deelnemers om te gaan; en of alle uitkomsten zijn gerapporteerd. Risico op bias kon als hoog (serieuze kans op beïnvloeding van het resultaat), laag (waarschijnlijk geen invloed op het resultaat), of onduidelijk worden beoordeeld.

 

Voor het bewijs rondom interventies is daarna het bewijs van de onderzoeken per uitkomstmaat gegradeerd met behulp van GRADE[1]. De kwaliteit van het bewijs kent daarbij vier niveaus, te weten; zeer laag, laag, matig en hoog. In deze richtlijn is gekozen om de GRADE niveaus weer te geven met behulp van de volgende neutrale en internationaal toepasbare weergave:

Hoog

⊕⊕⊕⊕

Matig

⊕⊕⊕

Laag

⊕⊕⚪⚪

Zeer laag

⊕⚪⚪⚪

 

[1] GRADE: Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation

 

Het studiedesign bepaalt de uitgangspositie van de kwaliteit van bewijs. Gerandomiseerde, gecontroleerde studies (RCT's) hebben over het algemeen meer bewijskracht dan observationele studies. Daarom is hun uitgangspositie hoog, terwijl de uitgangspositie van observationele studies laag is. De kwaliteit van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 2.1). GRADE is niet toegepast bij vragen rondom screening en diagnostiek. De reden hiervoor is dat GRADE momenteel nog vooral geschikt is voor onderzoeken rond diagnostische accuratesse. Voor deze onderwerpen is de kwaliteit van de studies beoordeeld met behulp van het QUADAS-2 instrument.

 

Tabel 2.1: GRADE: Factoren voor downgraden en upgraden

Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.

[2] Het blinderen van deelnemers en therapeuten is in deze richtlijn niet meegenomen in de beoordeling van studies rond psychosociale niterventies, omdat blinderen van de deelnemers en therapeuten niet goed mogelijk is bij deze interventies.

 

Samenvatten van resultaten in ‘evidence tabel’ en ‘forest plot’

Van elk artikel is een samenvatting gemaakt in een zogenaamde 'evidence tabel', waarin de belangrijkste kenmerken van individuele onderzoeken zijn opgenomen (bij een RCT zijn dat bijvoorbeeld het doel van het onderzoek, het onderzoeksdesign, patiëntkenmerken, interventies, uitkomstmaten en de resultaten). Bij de uitgangsvragen over interventies is voor elke kritische uitkomstmaat een meta-analyse uitgevoerd, om de omvang van het klinisch effect van de interventie samen te vatten. De data uit oorspronkelijke onderzoeken worden hiervoor verwerkt in een forest plot, welke een grafische weergave van de meta-analyse geeft (zie tabel 2.2 voor een voorbeeld van een forest plot).


Tabel 2.2: Voorbeeld van een forest plot met toelichting

 

Wanneer er onvoldoende data beschikbaar waren om een meta-analyse uit te voeren, stelden de reviewers in enkele gevallen een narratieve (beschrijvende) review van het beschikbare bewijs op (zonder ‘gepoolde’ resultaten en berekening van mate van heterogeniteit, maar met een beschrijving van de kwaliteit). De kwaliteitsbeoordeling en een samenvattende beschrijving van de verschillende onderzoeken welke zijn geselecteerd vanuit de systematische literatuur search worden voor elke uitgangsvraag beschreven onder het kopje ‘wetenschappelijke onderbouwing’.

 

Conclusies

De formulering van de conclusies, gebaseerd op de studies uit de systematische literatuur search, is afgestemd op het GRADE niveau (zie tabel 2.3). Deze formulering sluit ook aan bij de ‘levels of evidence’ welke indeling (niveau 1 t/m 4) voorheen werd gebruikt in onder andere de multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie.

 

Tabel 2.3 Formulering conclusies n.a.v. GRADE niveau

GRADE

Levels of evidence

Formulering conclusies

⊕⊕⊕⊕

Niveau 1

“Het is aangetoond dat…”

⊕⊕⊕

Niveau 2

“Het is aannemelijk dat…”

⊕⊕⚪⚪

Niveau 3

“Er zijn aanwijzingen dat…”

⊕⚪⚪⚪

Niveau 4

“Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat…”

 

Overwegingen

Naast de wetenschappelijke onderbouwing, waarin vanuit de systematische literatuursearch de conclusies zijn getrokken op basis van het best beschikbare bewijs, is voor elke uitgangsvraag expert kennis verzameld. Hiervoor hebben de leden van de werkgroep gebruik gemaakt van een GRADE checklist ‘Van bewijs naar aanbeveling’, waarmee systematisch wordt nagegaan of er relevante overwegingen zijn voor een aantal vooraf bepaalde factoren, waaronder: balans tussen gewenste en ongewenste effecten, patiëntenperspectief, middelenbeslag en maatschappelijk perspectief. De vertegenwoordigers vanuit patiëntenperspectief en naastenperspectief hebben zoveel mogelijk geprobeerd hun overwegingen vanuit een gezamenlijk perspectief te formuleren, welke is beschreven onder het vaste kopje patiëntenperspectief. Wanneer deze perspectieven uit elkaar liepen is er een apart kopje naastbetrokkenenperspectief toegevoegd in het format van de richtlijntekst. De overwegingen werden onderbouwd vanuit ‘grijze literatuur’ (studies, rapporten en andere teksten die niet vanuit de systematische literatuursearch en -selectie zijn verwerkt in de wetenschappelijke conclusies). De aanbevelingen werden gebaseerd op de combinatie van de wetenschappelijke conclusies en de overwegingen.

 

Aanbevelingen

Aanbevelingen kunnen gegradeerd worden als ‘sterk’ (onvoorwaardelijk) of ‘zwak’ (voorwaardelijk). Wanneer de kwaliteit van het bewijs voor de positieve en negatieve effecten van een interventie hoog is, kan dit leiden tot een sterke aanbeveling, en omgekeerd, wanneer de bewijskracht laag tot zeer laag is, kan dit een zwakke aanbeveling opleveren (zie tabel 2.4 voor de indeling van sterke en zwakke aanbevelingen). Een zwakke aanbeveling geeft meer ruimte om af te wijken en aandacht te schenken aan alternatieven die passen bij de behoeften van de patiënt, terwijl bij een sterke aanbeveling die ruimte beperkt is. Echter, de kracht van het wetenschappelijke bewijs is niet de enige factor die de sterkte van de aanbevelingen bepaalt. De aanbevelingen zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewijs enerzijds, en overige overwegingen, zoals praktijkervaringen van de werkgroepleden, ervaringen en voorkeuren van patiënten met een vroege psychose en familie, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten, anderzijds. Deze laatste zijn opgenomen onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is zoveel mogelijk de volgende indeling aangehouden (zie tabel 2.4):

 

Tabel 2.4 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen

Sterkte van aanbeveling

 

Positieve aanbeveling

Negatieve aanbeveling

Sterk (1)

 

“Dienen, horen, is eerste keuze, is aanbevolen, heeft de voorkeur, is standaard, is vereist”

“Dient niet, niet aan te bevelen, wordt ontraden, verdient geen aanbeveling”

Zwak (2)

 

“Te overwegen, is een optie, kan, kan zinvol zijn, er is mogelijk plaats, de werkgroep adviseert”

“Is wellicht geen plaats voor, lijkt niet zinvol, is terughoudendheid geboden, de werkgroep adviseert geen”

 
Referenties

Gevers, J.K.M., & Aalst, A. van (1998). De rechter en het medisch handelen (3e druk). Deventer: Kluwer.

 

Higgins, J.P.T., Green, S., & Cochrane Collaboration (2008). Cochrane handbook for systematic Reviews of interventions. Chichester, England/Hoboken, NJ: Wiley-Blackwell.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Psychosociale interventies voor chronische symptomen