Psychiatrische diagnostiek

Initiatief: NVvP Aantal modules: 14

Psychiatrische diagnostiek

Uitgangsvraag

 Wat houdt psychiatrische diagnostiek in?

Aanbeveling

Classificatie is een onderdeel van diagnostiek. Maak bij de psychiatrische diagnostiek expliciet onderscheid tussen classificatie en diagnostiek.


Gebruik de DSM-5 om te komen tot een classificatie van de psychiatrische stoornis.

 

Onderzoek systematisch de ernst, de fase van ontwikkeling, de complicaties en de uitbreiding in termen van functionele gevolgen van de stoornis (stagering).

 

Onderzoek systematisch de factoren die van belang zijn voor profilering: factoren die de etiologie en het beloop van het ziektebeeld kunnen verklaren (inclusief beschermende factoren) en factoren waarvan bekend is dat zij het behandeleffect kunnen voorspellen (van de beschikbare behandelvormen).

 

Betrek systematisch de kennis, ervaring, verwachtingen en culturele referentiekaders van de patiënt en diens naasten ten aanzien van de psychiatrische stoornis bij de diagnostiek en de indicatiestelling voor de behandeling.

 

Verricht periodieke evaluatie van het beloop van de behandeling. Verricht tevens onderzoek naar factoren die het effect van de behandeling beïnvloeden of, zo nodig, een herevaluatie van de eerder gestelde diagnose als onderdeel van het diagnostische proces.

Overwegingen

Doelen

Diagnostiek dient meerdere doelen:

  • overdracht van medische informatie (communicatief doel: intercollegiaal en in de arts-patiëntrelatie);
  • afbakening van het domein van de gezondheidszorg;
  • vaststellen van een samenhangende verzameling van klinische gegevens (beschrijvende, syndromale diagnostiek);
  • beschrijving van etiologie en pathogenese (etiologische diagnostiek);
  • voorspellen van het te verwachten natuurlijke beloop van de stoornis (prognostische diagnostiek);
  • voorspellen van te verwachten effecten van behandeling (indicatiestelling voor passende behandeling);
  • inventariseren van ervaringen, verklaringen en verwachtingen die de patiënt heeft van zijn ziekteverschijnselen;
  • verantwoording van het medische handelen.

 

Gegevensverzameling

Figuur 1 geeft de drie niveaus van gegevensverzameling weer die aan de behandeling voorafgaan: classificatie, diagnostiek en indicatiestelling. De richtlijn onderscheidt deze drie niveaus van gegevensverzameling omdat ze sterk verschillen in:

  • het type informatie dat noodzakelijk is;
  • de complexiteit;
  • de standaardiseerbaarheid;
  • de voorspelbaarheid;
  • de benodigde competenties.

 

Dit onderscheid in niveaus helpt om voor specifieke onderdelen van het onderzoek activiteiten die wel en niet door andere disciplines dan de psychiater uitgevoerd kunnen worden, te onderscheiden. In figuur 1 zijn de drie niveaus van gegevensverzameling schematisch samengevat. Van onder (classificatie) naar boven (indicatiestelling) nemen de benodigde specialistische expertise en competenties toe en neemt de standaardiseerbaarheid van het onderzoek af. Classificatie is in hoge mate expert-gestuurd. Hiermee wordt bedoeld dat de patiënt bij de classificatie object van onderzoek is en dat de gegevens die de arts verzamelt en de betekenis die deze hieraan verleent, worden ingepast in de bestaande psychiatrische classificatie. Bij de diagnostiek daarentegen zijn de context, de beleving en de betekenis van de symptomatologie belangrijker. De indicatiestelling tot slot staat in dienst van het voldoen aan de vragen en de wensen van de patiënt en is daarmee het meest patiënt-gestuurd.

 

Figuur 1. De drie niveaus van gegevensverzameling binnen de psychiatrische diagnostiek

Figuur 1. De drie niveaus van gegevensverzameling binnen de psychiatrische diagnostiek

 

Diagonale lijn: de competenties nemen toe bij een hoger niveau, de standaardiseerbaarheid neemt af bij een hoger niveau

 

Niveau 1: classificatie

Het eerste niveau van gegevensverzameling is de classificatie van psychiatrische symptomatologie volgens de Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM) en de International classification of diseases (ICD). In onze beroepsgroep wordt op 1 januari 2016 de DSM-5 ingevoerd als psychiatrisch classificatiesysteem. Op niveau 1 geeft men een overwegend etiologisch neutrale beschrijving van de symptomen zoals deze zich bij de patiënt voordoen. Dit eerste niveau van gegevensverzameling is goed te standaardiseren. De gegevens op zit niveau zijn volstrekt onvoldoende voor het vaststellen van de indicatie voor een specialistische behandeling. Wel zijn deze gegevens geschikt voor verwijzing voor verdere diagnostiek. Er zijn diverse gestandaardiseerde en sterk gestructureerde interviews beschikbaar waarmee men tot een betrouwbare classificatie van psychiatrische syndromen kan komen. Voorbeelden zijn de Mini International Neuropsychiatric Interview (MINI), de mini-SCAN (een verkorte uitvoering van de Schedules for Clinical Assessment in Neuropsychiatry), de SCAN, het Structured Clinical Interview for DSM-IV-TR (SCID-II) en de Composite International Diagnostic Interview (CIDI) (Beekman & De Beurs, 2004).

 

Niveau 2: diagnostiek

De psychiatrische diagnostiek (tweede niveau) gaat veel verder dan alleen classificatie en is daarom bij uitstek een specialistische aangelegenheid. Specialistische diagnostiek behelst, naast de genoemde beschrijving en classificatie van de symptomen:

  • inventarisatie van de betekenis en beleving van de symptomen voor en door de patiënt en diens naasten;
  • een omschrijving van de fase van ontwikkeling, complicaties en uitbreiding van het ziektebeeld (stagering);
  • comorbiditeit;
  • differentiële diagnostiek: het uitsluiten van andere aandoeningen
  • een dynamische beschrijving van etiologische en pathogenetische factoren die hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van de stoornis;
  • specifieke functies die door het ziektebeeld verstoord zijn alsmede de invloed die dat heeft op het functioneren op relevante levensgebieden;
  • factoren die van invloed kunnen zijn op het te verwachten beloop van de stoornis;
  • factoren die de te verwachten effecten van behandeling beïnvloeden en daarom van belang zijn bij indicatiestelling en verantwoording.

 

In tegenstelling tot de classificatie is de diagnostiek niet te standaardiseren. Het hangt sterk af van de vraagstelling, de context, de setting en de aard van de problematiek, hoe diep de psychiater zal ingaan op de verschillende onderdelen van de diagnostiek.

 

Niveau 3: indicatiestelling

De indicatiestelling voor behandeling (derde niveau) is een proces waarbij de psychiater als medisch expert de bij niveau 2 genoemde gegevens inbrengt (Concilium Psychiatricum, 2009). Het uiteindelijke besluit over de meest passende behandeling is een gedeelde activiteit van de patiënt en de psychiater. Hierbij integreert de arts de persoonlijke overwegingen van de patiënt met de medisch specialistische overwegingen, ook wel shared decision making genoemd (Elwyn e.a., 2014). Een goede indicatiestelling behelst het integreren van medische kennis met de ervaringskennis van de patiënt en diens naasten. Een inventarisatie van relevante kennis en ervaring van de patiënt en diens naasten is onderdeel van het diagnostische proces en behoort tot de kernvaardigheden van de psychiater. De indicatiestelling is het sluitstuk, het resultaat van de diagnostische fase.

 

Activiteiten en resultaten van de psychiatrische diagnostiek

Tabel 1 geeft de activiteiten en resultaten weer op de drie niveaus van gegevensverzameling bij de psychiatrische diagnostiek.

 

Tabel 1. Psychiatrische diagnostiek

Tabel 1. Psychiatrische diagnostiek

DSM-5: Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-5); ICD-10: International classification of diseases (10e revision).

 

De basis van de psychiatrische diagnostiek zijn de psychiatrische anamnese en het psychiatrische onderzoek (Hengeveld & Schudel, 2003). Deze basis wordt gebruikt voor zowel de classificatie als de diagnostiek en loopt geleidelijk over in het samen met de patiënt vaststellen van de indicatie voor behandeling.

Binnen de classificatie verricht men naast de psychiatrische anamnese en het psychiatrische onderzoek ook de somatische anamnese en het somatische onderzoek, wat resulteert in een classificatie volgens de DSM-5 of de ICD-10. Voor de diagnostiek zijn deze activiteiten net zo belangrijk, maar vragen deze een veel bredere en diepgaander analyse van de problematiek van de patiënt. Daarnaast is vaak somatisch onderzoek nodig om een diagnose te kunnen stellen en kan de reactie op behandeling van diagnostisch belang zijn. De diagnostiek resulteert in een stagering en een profilering van het ziektebeeld en in een geïntegreerd, samenhangend beeld van de psychiatrische stoornis.

 

Stagering

Stagering is een vanzelfsprekend onderdeel van de medische diagnostiek, maar dit onderdeel wordt momenteel niet systematisch gerapporteerd of geregistreerd. Met een stagering beoogt men de mate van ontwikkeling en uitbreiding van de stoornis vast te stellen (Beekman e.a., 2012). In de DSM-5 zijn inmiddels de volgende stoornissen en groepen stoornissen van een rudimentaire stagering voorzien: ADHD, de psychotische stoornissen, de stemmingsstoornissen, de stoornissen in het gebruik van een middel, en de verschillende vormen van dementie. In de literatuur noemt men verschillende mogelijke vormen van stagering van psychiatrische ziektebeelden (Cosci & Fava, 2013). De invloedrijkste en recentste stagering is uniform voor alle psychiatrische ziektebeelden en wordt daarom hier aanbevolen (McGorry, 2007), zie tabel 2. Voor aandoeningen met een minder episodisch beloop, zoals dementie, is het stageringsmodel uit tabel 2 minder relevant. Maar bij bijvoorbeeld de autismespectrumstoornis blijft het relevant om de uitbreiding en de ernst van de stoornis systematisch in kaart te brengen.

 

Tabel 2. Stagering van psychiatrische ziektebeelden (McGorry, 2007)

Tabel 2. Stagering van psychiatrische ziektebeelden (McGorry, 2007)

 

De stagering helpt om de diagnostiek te laten aansluiten bij een fasering in de behandeling, met bijpassende zorgarrangementen. Hoewel er nog weinig empirische evidentie bestaat over de betrouwbaarheid en de validiteit van dit stageringsmodel, sluit het zo goed aan bij het klinisch denken dat het hier toch wordt aanbevolen.

Afhankelijk van de context en de vraagstelling wordt de stagering meer of minder gedetailleerd aangevuld met een omschrijving van de complicaties, de comorbiditeit en de functionele gevolgen van de stoornis. Voor dit laatste heeft de DSM-5 de World Health Organization Disability Assessment Schedule 2.0 (whodas 2.0) opgenomen, een goed gevalideerd instrument dat uitgebreid kan worden met specifieke meetinstrumenten waar dat gewenst is. Zie hiervoor de stoornisspecifieke richtlijnen.

De factoren die relevant zijn voor de etiologie en pathogenese, evenals de factoren die het natuurlijke beloop en de reactie op specifieke behandelinterventies voorspellen, worden samen clinical profilers genoemd. Het gaat hierbij zowel om factoren die de kans op ziekte verhogen als om factoren die beschermen tegen ziekte. Hoewel de verschillende psychiatrische stoornissen veel van dit soort factoren delen (zoals vroegkinderlijke traumatisering), zijn er ook factoren die verschillen per ziektebeeld en per fase van de ontwikkeling van het ziektebeeld. Zie hiervoor de stoornisspecifieke literatuur en richtlijnen. De onderlinge samenhang en dynamiek volgens welke de verschillende factoren uiteindelijk tot het ontstaan van de stoornis hebben geleid, verschilt sterk per patiënt. Het zo goed mogelijk verklaren van het ontstaan en het beloop van het ziektebeeld en het daarmee zo veel mogelijk opstellen van een op de patiënt toegesneden behandelplan is bij uitstek een specialistische competentie.

Kader 1 geeft een opsomming van profileringsfactoren voor de depressieve stoornis, gebaseerd op nog niet gepubliceerd literatuuronderzoek. Dit kader is toegevoegd omdat het illustreert dat complete psychiatrische diagnostiek zeer uitgebreid kan zijn. Het hangt van de context en vraagstelling af hoe diepgaand de diagnostiek moet zijn en het is bij uitstek de competentie van de psychiater om hierin keuzes te maken.

 


Kader 1. Mogelijke profileringsfactoren bij de depressieve stoornis

Traumatisering

– Recente levensgebeurtenissen

– Verhoogd neuroticisme

– Onvoldoende sociale steun

– Onvoldoende betekenisvolle activiteiten

– Comorbide angst

– Comorbide verslaving

– Stoornis in de impulsbeheersing

– Stoornis van het circadiane ritme

– Slaapstoornissen

– Stoornis in de agressieregulatie

– Suïcidaliteit

– Bipolariteit

– Positieve familieanamnese

– Pijn

– Stoornissen van de hypothalamus-hypofyse-bijnieras (HPA-as)

– Seizoensgebonden stemmingswisseling 

– Inflammatie en inflammatoire aandoeningen

– Obesitas en diabetes mellitus

– Vasculaire aandoeningen en hart- en vaatziekten

– (Neuro-) endocriene aandoeningen

– Neurodegeneratieve aandoeningen

– Zwangerschap

– Stemmingsstoornis gebonden aan cyclus

– Gering vermogen tot reflectie en introspectie

– Beperkte intelligentie


 

Binnen de indicatiestelling wordt op basis van shared decision making en risicotaxatie een behandelplan opgesteld en uitgevoerd (Legaré e.a., 2010). Dit behandelplan wordt vervolgens periodiek geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. De hulpvraag van de patiënt en diens verwijzer is essentieel bij de indicatiestelling. De wijze waarop de hulpvraag en de eventuele specifieke wensen van de patiënt voor te indiceren hulp worden geïnventariseerd, hangt sterk af van de context en de setting. Dit kan variëren van een eenvoudig gesprek tot een uitgebreider onderzoek waarbij familie en andere naasten worden betrokken of waarbij gestandaardiseerde instrumenten worden gebruikt. Deze richtlijn behandelt de stappen die voorafgaan aan de indicatiestelling: classificatie en diagnostiek.

Onderbouwing

Diagnostiek behelst het systematisch verzamelen van medische informatie om deze vervolgens op een zinvolle manier te ordenen en te communiceren. De diagnostiek van patiënten met psychiatrische stoornissen omvat alle onderdelen van diagnostiek die gebruikelijk zijn in de geneeskunde. Mede door de grote invloed van de Amerikaanse psychiatrie is er verwarring ontstaan over het verschil tussen het aan de hand van symptomen van patiënten classificeren van psychiatrische syndromen en de eigenlijke diagnostiek van psychiatrische stoornissen. In deze module beschrijven we daarom het onderscheid tussen classificatie en diagnostiek. Psychiatrische problematiek komt veel voor en er wordt ook buiten de psychiatrie, door andere disciplines dan de psychiatrie, aan diagnostiek gedaan. Deze richtlijn daarentegen behelst de onderdelen van de medisch specialistische diagnostiek van patiënten met psychiatrische stoornissen zoals die door de psychiater wordt uitgevoerd. Deze module vormt de basis voor de rest van deze richtlijn.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden, is kennisgenomen van bestaande richtlijnen, leerboeken en relevante artikelen die bekend waren bij de richtlijncommissie (zie de literatuurlijst onder het kopje 'Referenties' bij deze module). Voor deze uitgangsvraag is geen systematische literatuuranalyse verricht, omdat het karakter van deze vraag zich niet leent voor beantwoording door middel van primair wetenschappelijk onderzoek.

  1. Beekman, A.T.F., & Beurs, E de. (2004). Meetinstrumenten bij aanmelding in de psychiatrie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 46, 653-658.
  2. Beekman, A.T.F., Os, J. van, Marle, H.J.C. van, & Harten, P.N. van. (2012). Themanummer stagering en profilering: hervorming van diagnostiek. Tijdschrift voor Psychiatrie, 54, 913-914. Concilium Psychiatricum, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. (2009). HOOP: Herziening Opleiding en Onderwijs Psychiatrie. Utrecht: De Tijdstroom. Raadpleegbaar via: www.lumc.nl/sub/3010/att/1210080440452027. pdf.
  3. Cosci, F., & Fava, G.A. (2013). Staging of mental disorders: systematic review. Psychotherapy and Psychosomatics, 82, 20-34.
  4. Elwyn, G., Dehlendorf, C., Epstein, R.M., Marrin, K., White, J., & Frosch, D.L. (2014). Shared decision making and motivational interviewing: achieving patient-centered care across the spectrum of health care problems. Annals of Family Medicine, 12, 270-275.
  5. Hengeveld, M.W., & Schudel, W.J. (2003). Het psychiatrisch onderzoek (3e dr.). Utrecht: De Tijdstroom.
  6. Légaré, F., Ratté, S., Stacey, D., Kryworuchko, J., Gravel, K., Graham, I.D., & Turcotte S. (2010). Interventions for improving the adoption of shared decision making by healthcare professionals. Cochrane Database of Systematic Reviews 2010(5), Article CD006732. The Cochrane Library Database.
  7. McGorry, P.D. (2007). Issues for DSM-V: clinical staging: a heuristic pathway to valid nosology and safer, more effective treatment in psychiatry. American Journal of Psychiatry, 164, 859-860.
  8. Os, J. van, Lataster, T., Delespaul, P., Wichers, M., & Myin-Germeys, I. (2014). Evidence that a psychopathology interactome has diagnostic value, predicting clinical needs: an experience sampling study. PLoS One, 9, e86652.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2015

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2015

Geplande herbeoordeling  :

Uiterlijk in 2020 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) of de modules in deze richtlijn nog actueel zijn. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn om een herzieningstraject te starten. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

  • Met ondersteuning van: Kennisinstituut van Medisch Specialisten 
  • Financiering: de ontwikkeling van deze richtlijn is gefinancierd door de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS)

Doel en doelgroep

Doel

Psychiatrische diagnostiek is de kerncompetentie van de psychiater. Dat betekent dat alle psychiaters deze diagnostiek volgens de hoogste kwaliteitseisen moeten verrichten. De richtlijn heeft daarom als doel het bevorderen van het optimaal en systematisch uitvoeren van de psychiatrische diagnostiek door de psychiater. Het valt te verwachten dat systematisering leidt tot een accurater, een betrouwbaarder en een meer valide psychiatrische diagnostiek. Op haar beurt bevordert een betere psychiatrische diagnostiek de kwaliteit van zorg en het inzetten van passende behandelingen. De richtlijn kan ook een bijdrage leveren aan verbetering van de intercollegiale communicatie en van de mogelijkheden tot intercollegiale toetsing.

Daarnaast bevordert de richtlijn de betrouwbaarheid van gegevens bij wetenschappelijk onderzoek en kan de richtlijn gebruikt worden in het onderwijs aan medische studenten en artsen in opleiding tot psychiater. Diagnostiek is de basis van de afbakening van de gezondheidszorg en een lege artis gestelde diagnose is een noodzakelijke voorwaarde voor een patiënt om aanspraak te kunnen maken op passende voorzieningen. Dit betreft zowel de aanspraak op geneeskundige zorg als toegang tot allerlei andere maatschappelijke voorzieningen. Voor patiënten betekent een diagnose echter veel meer dan de genoemde aanspraken. Psychiatrische diagnostiek is een essentiële interventie die grote gevolgen heeft in het leven en de beleving van patiënten. Het allerbelangrijkste doel van de richtlijn is te zorgen dat er een heldere professionele standaard is voor de manier waarop de diagnostiek dient te worden uitgevoerd.

 

Doelgroep

De primaire doelgroep van deze richtlijn wordt gevormd door alle psychiaters. De richtlijn is bedoeld als een kwaliteitsinstrument voor de psychiatrische diagnostiek door de psychiater en de arts in opleiding tot dit medische specialisme. De richtlijn beoogt niet om aanbevelingen te doen voor de diagnostiek van psychiatrische stoornissen door andere disciplines dan de psychiater. Andere beroepsgroepen kunnen natuurlijk wel aanbevelingen uit de richtlijn halen die deels of geheel van toepassing zijn op de diagnostiek van psychiatrische stoornissen binnen hun specifieke context en indien dat valt onder hun specifieke bekwaamheden. Wij denken daarbij in het bijzonder aan huisartsen, sociaal geneeskundigen, specialisten ouderengeneeskunde, artsen voor verstandelijk gehandicapten, klinisch geriaters, neurologen, revalidatiegeneeskundigen, artsen voor spoedeisende psychiatrie, gezondheidszorgpsychologen, klinisch psychologen, klinisch neuropsychologen, psychotherapeuten en verpleegkundig specialisten ggz.

Samenstelling werkgroep

Werkgroep

  • Prof.dr. M.W. Hengeveld (voorzitter), zelfstandig gevestigd psychiater, Leiden.
  • Prof.dr. A.T.F. Beekman, hoogleraar Psychiatrie VUmc, raad van bestuur GGZ in Geest en voorzitter Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), Utrecht.
  • R.J. Beerthuis, psychiater en opleider psychiatrie, GGZ in Geest, Amsterdam.
  • L. Hoekstra, kinder- en jeugdpsychiater, Karakter (centrum voor kinderen jeugdpsychiatrie met locaties in Gelderland en Overijssel), locatie Nijmegen.
  • Prof.dr. H.J.C. van Marle, hoogleraar forensische psychiatrie, Erasmus MC en Erasmus School of Law, Rotterdam.
  • Dr. P. Naarding, psychiater en opleider psychiatrie, GGNet, Apeldoorn.
  • T. van Oeffelt, arts in opleiding tot psychiater, Reinier van Arkel Groep, Den Bosch.

 

Ondersteuning

  • J.W. Hagemeijer, senior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten, Utrecht.
  • K. Venhorst, junior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten, Utrecht.

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (al dan niet financieel ondersteunde) betrekking hebben onderhouden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Een overzicht wordt hieronder weergeven. 

 

Overzicht belangenverklaringen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een bijeenkomst met de focusgroep te organiseren. Het verslag van de focusgroep is besproken in de werkgroep en op basis hiervan is besloten om in de richtlijn de volgende uitgangsvraag op te nemen en uit te werken: ‘Welke aspecten zijn belangrijk bij de omgang met de patiënt en diens naasten tijdens de psychiatrische diagnostiek?’ De beantwoording van deze uitgangsvraag is grotendeels gebaseerd op de inbreng uit het focusgroepoverleg. Het verslag van het focusgroepoverleg is te vinden bij de aanverwanten. Daarnaast heeft de werkgroep de conceptrichtlijn voor commentaar voorgelegd aan de deelnemers aan de focusgroep.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt digitaal verspreid onder alle leden van de NVvP. Daarnaast zal de richtlijn onder de aandacht worden gebracht door publicatie in tijdschriften zoals Tijdschrift voor Psychiatrie, De Psychiater, Medisch Contact en Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.

Werkwijze

Eisen WOK en AGREE II

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen in het rapport Medisch-specialistische richtlijnen 2.0 (Orde, 2012) van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad voor Wetenschap, Opleiding en Kwaliteit (WOK) van de Orde van Medisch Specialisten (tegenwoordig Federatie Medisch Specialisten). Dit Nederlandse rapport is opgesteld volgens het internationale beoordelingsinstrument voor richtlijnen AGREE II (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreetrust.org). AGREE II (AGREE Next Steps Consortium, 2013) is een internationaal breed geaccepteerd instrument om de kwaliteit van richtlijnen te beoordelen.

 

Werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2013 een werkgroep ingesteld van psychiaters en artsen in opleiding tot psychiater (zie het 'Samenstelling van de werkgroep'). De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) heeft de werkgroepleden gemandateerd voor deelname. De werkgroep heeft gedurende twee jaar gewerkt aan de totstandkoming van de richtlijn. De richtlijnwerkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn. 

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen in het rapport Medisch-specialistische richtlijnen 2.0 (Orde, 2012) van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad voor Wetenschap, Opleiding en Kwaliteit (WOK) van de Orde van Medisch Specialisten (tegenwoordig Federatie Medisch Specialisten). Dit Nederlandse rapport is opgesteld volgens het internationale beoordelingsinstrument voor richtlijnen AGREE II (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreetrust.org). AGREE II (AGREE Next Steps Consortium, 2013) is een internationaal breed geaccepteerd instrument om de kwaliteit van richtlijnen te beoordelen. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse hebben de voorzitter en de adviseur conceptuitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken, waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld.

 

Zoeken naar wetenschappelijke literatuur

Eerst heeft de werkgroep oriënterend met algemene zoektermen gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen in www.guideline.gov, en naar systematische reviews vanaf 2010 in Medline (zie voor de zoekstrategie voor deze oriënterende search bij aanverwanten). De werkgroep vond geen systematische reviews die relevant waren voor beantwoording van de uitgangsvragen. De werkgroep vond één mogelijk relevante buitenlandse richtlijn, namelijk de Practice guideline for the psychiatric evaluation of adults, second edition van de American Psychiatric Association (APA, 2006). Voor deze richtlijn heeft APA een uitgebreid literatuuronderzoek uitgevoerd. Bij nadere bestudering van deze bronnen bleek de gebruikte literatuur veelal van beperkte kwaliteit. Daarnaast bleek de APA-richtlijn niet direct bruikbaar voor de beantwoording van de uitgangsvragen. Voor iedere afzonderlijke uitgangsvraag is de werkgroep nagegaan of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan de beantwoording van de vraag. Bij geen van de uitgangsvragen bleek dit het geval. Dit kan worden verklaard door het karakter van de uitgangsvragen die zijn opgenomen in deze richtlijn en de beperkte beschikbaarheid van relevante literatuur met een hoge mate van bewijskracht (zie de betreffende modules voor een specifieke toelichting, in de (sub)modules: ‘Zoeken en selecteren’ onder het kopje ‘Onderbouwing’).

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten zijn in de modules uitgewerkt onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen in deze richtlijn geven antwoorden op de uitgangsvragen en worden onderbouwd in de overwegingen.

 

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met de conceptrichtlijn ontwikkelde de richtlijnwerkgroep interne kwaliteitsindicatoren die ggz-organisaties kunnen gebruiken om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Deze kwaliteitsindicatoren zijn opgenomen in de laatste module. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (KIMS) (www.kennisinstituut.nl).

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is voor iedere uitgangsvraag nagedacht of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan het beantwoorden van de uitgangsvraag. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Aanbevelingen voor nader onderzoek en/of vervolgonderzoek worden als aanverwant toegevoegd bij de betreffende module.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is voorgelegd aan de leden van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en aan alle relevante partijen die ook waren uitgenodigd voor de invitational conference tijdens de knelpuntenanalyse. Ook is de conceptrichtlijn voorgelegd aan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). De commentaren zijn verzameld en zijn besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrische (NVvP) worden voorgelegd voor autorisatie en is uiteindelijk door de NVvP geautoriseerd.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Behandelcontext psychiatrische diagnostiek