Psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken

Initiatief: NVvP Aantal modules: 26

Risicoanalyse en communicatie over het recidiverisico

Uitgangsvraag

Wat houdt risicoanalyse binnen de praktijk van psychiatrische rapportages pro Justitia in?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  • Wat is de plaats van de risicoanalyse in het psychiatrisch onderzoek pro Justitia?
  • Hoe komt een risicoanalyse tot stand?
  • Welke rol hebben risicotaxatie-instrumenten in de risicoanalyse?
  • Welke risicotaxatie-instrumenten zijn hiervoor bruikbaar en wat zijn hun specifieke mogelijkheden en beperkingen?
  • Wat is de plaats van de risicoanalyse bij het forensisch psychiatrisch onderzoek van jeugdigen?
  • Op welke wijze wordt het recidiverisico in beeld gebracht bij tbs- en PIJ-verlengingsonderzoeken?
  • Welke communicatiemogelijkheden en –beperkingen zijn er om de risicoanalyse over te brengen aan de opdrachtgever?

Aanbeveling

Aanbeveling-1

Gebruik bij de risicoanalyse één of meer gevalideerde instrumenten voor het inschatten van risicofactoren en / of beschermende factoren en houd daarbij rekening met het specifiek delictgedrag, de doelgroep en de doelstelling van de risicoanalyse.

 

Aanbeveling-2

Maak voor een zo betrouwbaar mogelijke inschatting van het recidiverisico gebruik van zoveel mogelijk bronnen, d.w.z. procesdiagnostiek en kennis over het beloop van psychische stoornissen, rekening houdende met de individuele kenmerken van de onderzochte, alsmede risico- en beschermende factoren waarvan wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat ze van invloed zijn op de kans op herhaling van delictgedrag.

 

Aanbeveling-3

Licht toe waarom gekozen is voor een bepaald risicotaxatie-instrument.

 

Aanbeveling-4

Ook bij ontkenning van het tenlastegelegde kan een risicoanalyse worden uitgevoerd, als hiervoor voldoende informatie, zoals een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis met gelijkaardige delicten als het ten laste gelegde, beschikbaar is. Het ontbreken van een delictanalyse vormt echter wel een belangrijk obstakel om te komen tot een gewogen risicoanalyse.

 

Aanbeveling-5

Weeg zorgvuldig of gebruik van risicotaxatie-instrumenten wenselijk is, wanneer het psychiatrisch onderzoek leidt tot de conclusie dat de onderzochte ten tijde van het ten laste gelegde niet leed aan een psychische stoornis.

 

Aanbeveling-6

Maak duidelijk wat de hoogte van het ingeschat recidiverisico op basis van een risicotaxatie-instrument concreet betekent voor de risicoprognose van de onderzochte. Besteed daarbij ook aandacht aan de a-priorikans op recidive van het specifieke delict en de consequenties voor duur en intensiteit van het voorgesteld risicomanagement.

 

Aanbeveling-7

Beschrijf uw risicoanalyse zodanig dat misinterpretatie voorkomen wordt.

Overwegingen

De inschatting van het individueel recidiverisico beredeneerd vanuit de stoornis

De vraag over toekomstig risico van recidive die in de standaardvraagstelling is opgenomen, gaat over de verwachting van de rapporterend psychiater dat een soortgelijk delict in de toekomst (weer) zal plaatsvinden, gelet op de beschreven stoornis.

In de beantwoording van de voorgaande vragen heeft de rapporterend psychiater uitgelegd of en hoe de stoornis, en de daaruit voortvloeiende beperkingen, in samenhang met de context rondom de tenlastegelegde feiten, heeft bijgedragen en doorgewerkt in het ten laste gelegde. Deze analyse van de relatie tussen stoornis en delictgedrag in retrospect, dient vervolgens vertaald te worden naar een analyse van de relatie tussen stoornis en delictgedrag in prospect, meer specifiek: een nauwkeurige analyse van de relatie tussen stoornis en soortgelijk delictgedrag zoals dat in de tenlastegelegde feiten heeft plaatsgevonden.

 

Risicoanalyse bij een vastgestelde stoornis met doorwerking in het tenlastegelegde

Bij een sterke relatie tussen de stoornis en de totstandkoming van de ten laste gelegde feiten, zal, als de bij de stoornis behorende forensisch relevante beperkingen die het risico op recidive verhogen voortduren, ook het risico van recidive groter zijn dan de a-priorikans op recidive. Zo kan bij een psychose die allesoverheersend en onontkoombaar heeft geleid tot een geweldsdelict, beredeneerd worden dat de psychotische symptomen zullen moeten verminderen om het risico van herhaling van een geweldsdelict te verlagen. De rapporterend psychiater kan daarbij op individueel niveau de relatie tussen psychose en gewelddadig gedrag preciseren alsmede uitspraken doen over de verwachte prognose van de psychotische stoornis bij deze specifieke onderzochte. Als de aanwezige psychische stoornis minder op de voorgrond stond in de totstandkoming van deze feiten, dan is er ook naar de toekomst beperkt te beredeneren dat risico van recidive voortvloeit uit die stoornis. Dat wil echter nog niet zeggen dat het recidiverisico laag is: andere (criminogene) factoren kunnen doorslaggevend zijn geweest bij de totstandkoming van het tenlastegelegde, en zijn van groot belang voor de inschatting van het recidiverisico, alsmede voor het nader vorm te geven risicomanagement.

De rapporterend psychiater dient dus, naast zijn procesdiagnostiek en prognostische inschatting, gebruik te maken van risicotaxatie-instrumenten waarbij risicofactoren, waarvan wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat ze invloed hebben op de kans op herhaling, worden meegewogen. De psychische stoornis, en de daaruit voortvloeiende functionele beperkingen, zijn bij individuele onderzochten vrijwel nooit volledig los te zien van de situationele context, noch van de (beschermende) vaardigheden van de persoon van de verdachte. Met andere woorden, belangrijke risicoverhogende factoren, zoals antisociaal gedrag, middelengebruik, problematische relaties en problemen met school of werk (Bonta, 2014), kunnen in individuele casuïstiek gerelateerd zijn aan psychische stoornissen; als onderdeel van die stoornis, als comorbiditeit of als gevolg van de stoornis (Casiano, 2020). In de beantwoording van vraag 5a t/m d maakt de rapporterend psychiater daarom gebruik van enerzijds een zo gestandaardiseerd en wetenschappelijk onderbouwd (betrouwbaar) mogelijke methode om het risicoprofiel van de onderzochte te schetsen en anderzijds van procesdiagnostiek en kennis over het beloop van psychische stoornissen, rekening houdende met de individuele kenmerken van de onderzochte.

 

Risicoanalyse in het geval de rapporterend psychiater geen psychische stoornis vaststelt

Er bestaat discussie over het beantwoorden van de vragen rondom risicoanalyse door de rapporterend psychiater als deze geen stoornis vaststelt. Daarbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen situaties waarbij de rapporterend psychiater onvoldoende betrouwbare informatie heeft verkregen om een stoornis vast te stellen, maar deze ook niet uit kan sluiten (bijvoorbeeld ten gevolge van beperkte medewerking), en situaties waarin de rapporterend psychiater voldoende betrouwbaar heeft kunnen vaststellen dat er geen stoornis was (en is).

In de eerste situatie, dus bij onvoldoende informatie, past terughoudendheid ten aanzien van risicoanalyse. Meestal is dan ook onvoldoende informatie aanwezig om de risicotaxatie-instrumenten met voldoende betrouwbaarheid te kunnen toepassen. Soms kan wel dossierinformatie worden gebruikt om een actuarieel instrument met uitsluitend statische, niet-klinische, factoren in te vullen.

Ook in de tweede situatie, dus bij het ontbreken van een psychische stoornis, past terughoudendheid maar zal de keuze om wel of niet risicotaxatie-instrumenten te gebruiken mede afhangen van het specifiek te gebruiken instrument.

De rapporterend psychiater dient, conform de Gedragscode van het NRGD, binnen de grenzen van zijn opdracht en zijn deskundigheid te blijven. De opdracht betreft het beantwoorden van de vragen over een psychische stoornis, en gelet op deze stoornis, de verwachting ten aanzien van het risico van recidive. De deskundigheid van de rapporterend psychiater behelst inzicht en vermogen om vanuit de psychiatrische diagnostiek de vertaalslag te maken naar de forensisch relevante vragen (waaronder risicoprognose en risicomanagement). Tegelijkertijd omvat de deskundigheid van de rapporterend psychiater ook kennis van de betrouwbaarheid en predictieve validiteit van risicotaxatie-instrumenten, alsmede van de mogelijkheden en beperkingen van die instrumenten voor het voorspellen van recidive op individueel niveau (NRGD, 2018). Zoals in de inleiding reeds benoemd zijn de meeste belangrijke risicofactoren voor recidive delictgedrag niet stoornis-gerelateerd. Ook zonder stoornis kan de rapporterend psychiater een (actuarieel) risicotaxatie-instrument gebruiken, als de psychiater tenminste getraind is in het gebruik van dat specifieke risicotaxatie-instrument, om relevante criminogene factoren na te gaan en daarmee de omvang van het recidiverisico in te schatten. Zoals in alle gevallen dat risicoanalyse wordt toegepast is het echter van belang dat de rapporterend psychiater zich rekenschap geeft van, en uitleg geeft over, de beperkingen van risicoanalyse rondom de voorspellende waarde en accuraatheid, zeker bij relatief zeldzame uitkomsten.

 

Risicoanalyse in het geval de rapporterend psychiater wel een psychische stoornis vaststelt, maar geen doorwerking van die stoornis in het tenlastegelegde:

Ook hierover bestaat discussie binnen het forensisch-psychiatrisch veld. Onderscheid dient gemaakt te worden tussen situaties waarin de rapporterend psychiater geen relatie tussen stoornis en tenlastegelegde kan vaststellen door onvoldoende zicht op de delictsituatie (bijvoorbeeld ten gevolge van ontkenning of beperkte medewerking), en situaties waarin de rapporterend psychiater wel voldoende informatie had, maar geen reden zag te adviseren tot verminderde (of on)toerekeningsvatbaarheid.

Ontkenning van het tenlastegelegde staat op zichzelf het gebruik van risicotaxatie-instrumenten niet in de weg (Nationaal Rapporteur 2017). Wel dient nadrukkelijk overwogen en gecommuniceerd te worden dat de meeste instrumenten ontwikkeld en gevalideerd zijn om het risico van herhaling in te schatten; deze instrumenten zijn niet ontwikkeld om op basis hiervan in te schatten wat het risico is van het plegen van een bepaald feit, dat iemand tot nog toe niet heeft gepleegd. Het ontbreken van een delictanalyse, het begrijpen van de dynamiek van de totstandkoming van het delict – indien bewezen geacht – vormt een belangrijke beperking bij de analyse van het risico. Deze beperking kan gelden bij zowel bekennende als ontkennende verdachten.

Bovendien zal de rapporterend psychiater, bij volledige ontkenning van het ten laste gelegde en een blanco voorgeschiedenis voor soortgelijke delicten, in de regel ook niet slagen in het opstellen van een gedegen delictanalyse. Bij eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, kan een onderzoek naar de delictdynamiek die toentertijd speelde, wellicht enige klinische inschatting mogelijk maken ten aanzien van de toekomst, maar dan blijft de vraag of daarmee niet te zeer wordt voorbijgegaan aan de mogelijkheid dat de onderzochte nu terechtstaat voor een delict dat hij in het geheel niet heeft begaan. Hoezeer een gedragskundige rapportage niet bedoeld is of kan worden gebruikt in de bewijsbeslissingen, een psychiatrisch rapport waarin staat dat een onderzochte een hoog risico heeft op recidive (en daarmee een gevaar vormt voor de maatschappij) zal wellicht toch van invloed zijn op de uiteindelijke beslissing van de rechter (Van Es, 2020).

Bij enig zicht op de delictdynamiek (ook bij een gedeeltelijke ontkenning) of een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis kunnen, ondanks het ontbreken van een delictanalyse en advies over doorwerking, risicotaxatie-instrumenten betrouwbaar worden gebruikt, zeker de instrumenten die vooral gaan over historische (statische) informatie die op basis van dossiers kan worden verkregen. Ook dynamische risicofactoren uit risicotaxatie-instrumenten gaan niet specifiek over het gepleegde delict, dus zouden kunnen worden gescoord op basis van informatie van de onderzochte. Juist bij een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis kan een risicoprofiel geschetst worden, onafhankelijk van het al dan niet bewezen zijn van het actuele ten laste gelegde.

Bij een advies volledig toe te rekenen kan de rapporterend psychiater wellicht minder voortborduren op een gedegen delictanalyse van het verband tussen stoornis en delictgedrag. Daardoor wordt de klinische formulering over hoe deze relatie tussen stoornis en toekomstig te verwachten delictgedrag ook beperkt. Echter, ook in dit geval zal de inschatting van de hoogte van het risico van recidive meer betrouwbaar worden door gebruik te maken van informatie afkomstig uit de toepassing van risicotaxatie-instrumenten. Uiteraard is het juist dan van belang de betekenis van de uitkomst van risicotaxatie weer te geven, waaronder de toepasbaarheid op de individuele onderzochte. Toerekeningsvatbaarheid sluit een gedegen risicoanalyse niet per definitie uit. Net als bij beperkte doorwerking van stoornis in delict kan ten aanzien van de toekomst wel een rol van psychische problematiek in mogelijk toekomstig delictgedrag te verwachten zijn, zeker in samenhang met andere (contextuele) factoren. De rapporterend psychiater zal vooral goed moeten uitleggen welke aspecten van het psychisch (dys)functioneren van invloed zijn op het risico van recidive en hoe deze zich verhouden tot andere (criminogene en situationele) risico- en beschermende factoren.

 

De verschillende risicotaxatie-instrumenten

Zoals gezegd zijn de risicotaxatie-instrumenten grofweg te verdelen in actuariële instrumenten en instrumenten volgens de methode van het gestructureerd professioneel oordeel. Beide typen risicotaxatie-instrumenten bestaan uit risicofactoren waarvan wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat ze met delictgedrag samenhangen. Het verschil zit voornamelijk in de wijze van coderen en tot het eindoordeel over het risico komen. Actuariële instrumenten zijn specifiek bedoeld om te voorspellen. Deze instrumenten zijn relatief eenvoudig volgens de regels in de handleiding te scoren en de factoren worden volgens een vast algoritme opgeteld om tot een eindoordeel over het risico te komen. De methode van het gestructureerd professioneel oordeel is thans de meest gebruikte methode in Nederland. De essentie van deze methode is dat de beoordelaar een score geeft op de factoren van het instrument en vervolgens zijn of haar kennis en ervaring gebruikt om deze factoren te interpreteren, integreren en combineren, om tot een eindoordeel over het recidiverisico te komen. De risicofactoren worden niet bij elkaar opgeteld zoals bij actuariële instrumenten. De verschillen in methodiek leiden tevens tot een ander type verslaglegging.

Hieronder worden de meest gebruikte, in de Nederlandse taal beschikbare instrumenten besproken, waarbij tevens wordt ingegaan op de bruikbaarheid voor psychiatrische rapportage in strafzaken. Eerst wordt ingegaan op algemeen gebruikte risicotaxatie-instrumenten voor volwassenen, vervolgens op risicotaxatie-instrumenten voor specifieke groepen volwassenen en tot slot op het gebruik van risicotaxatie-instrumenten bij jeugdigen en adolescenten. Opgemerkt dient te worden dat de meeste instrumenten zich richten op het inschatten van risicos van ernstig delictgedrag (geweld, zeden, stalking), en niet op bijvoorbeeld vermogensdelicten zonder geweld. Brandstichting wordt doorgaans gezien als een vorm van geweld.

 

Risicotaxatie-instrumenten voor volwassenen

HKT-R

De Historisch Klinisch Toekomst-Revisie (HKT-R) is een instrument ter ondersteuning van het klinisch gewogen eindoordeel over het risico van (gewelddadige) recidive van mannelijke forensisch psychiatrische patiënten. De HKT-R is een in 2014 gepubliceerde revisie van de HKT-30 en werd ontwikkeld op basis van een retrospectief onderzoek naar een landelijk cohort van 347 patiënten die tussen 2004 en 2008 uit een tbs-kliniek zijn ontslagen. Het instrument, dat specifiek voor de Nederlandse situatie is ontworpen, is volgens de handleiding niet geschikt voor vrouwelijke patiënten en mannelijke zedendelinquenten met minderjarige slachtoffers. De HKT-R bevat zowel historische als dynamische risicofactoren, die op een vijf-puntschaal worden gescoord en waarbij de dynamische, veranderbare factoren in de meerderheid zijn. De statische risicofactoren (zoals een justitiële voorgeschiedenis, leeftijd eerste veroordeling) bieden vooral inzicht in de ernst van criminele gedragingen in het verleden van een persoon. Klinische risicofactoren (zoals disfunctioneren op opleiding of werk, delinquent sociaal netwerk, financieel wanbeleid, een beperkte vrijetijdsbesteding, een gebrekkige impulsbeheersing, disfunctionele oplossingsvaardigheden en psychotische symptomen) zijn in principe veranderbaar en lenen zich om behandeldoelen vast te stellen. Toekomstige risicofactoren (zoals overeenstemming over afspraken, steun van een sociaal netwerk en aanwezigheid van stresserende omstandigheden en leefomstandigheden) bieden met name zicht op toekomstige risicos. De onderzoeksresultaten tot nu toe laten een redelijk tot goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en voorspellende waarde zien (Bogaerts , 2018).

 

HCR-20V3

De Historical Clinical Risk management Version 3 (HCR-20V3) is een in 2013 gepubliceerde revisie van de HCR-20 voor de beoordeling van het risico van geweld. De definitie van geweld luidt: daadwerkelijk toegebracht lichamelijk letsel aan een andere persoon, een poging daartoe of dreiging daarmee. Het instrument is bedoeld voor gebruik bij mannen en vrouwen van 18 jaar of ouder en bestaat uit tien historische risicofactoren (bijvoorbeeld problemen op gebied van werk, relaties, eerdere delicten, psychische problemen) en tien dynamische, veranderbare risicofactoren voor herhaald geweld (bijvoorbeeld gebrek aan zelfinzicht, impulsiviteit, respons op behandeling). De voorloper, de HCR-20 was wereldwijd het meest gebruikte risicotaxatie-instrument voor het inschatten van het risico van toekomstig geweld met goede voorspellende waarde voor geweld in diverse populaties (zie http://hcr-20.com/research). De belangrijkste doelstelling van de revisie was om de waarde van het instrument voor de klinische praktijk verder te vergroten, onder andere door het leggen van een sterkere nadruk op dynamische, veranderbare risicofactoren en het bieden van meer richtlijnen voor risicomanagement. In de HCR-20V3 worden meer concrete richtlijnen voor scoring geboden en is er meer aandacht voor risicoformulering (de individuele risicotheorie van gewelddadig gedrag in het verleden), scenarioplanning (de route tot mogelijk toekomstig geweld) en slachtofferveiligheid. Met name de stappen van risicoformulering en scenarioplanning, waarin de verschillende risicofactoren in samenhang met elkaar worden beschreven en hoe deze vervolgens hebben geleid tot geweld of in de toekomst kunnen leiden tot geweld, kunnen waardevol zijn voor psychiatrisch onderzoek pro Justitia (Hopton , 2018). Om de klinische toepasbaarheid verder te vergroten, zijn verschillende risicofactoren opgesplitst in subitems en kan naast de aanwezigheid ook de relevantie van elke risicofactor voor toekomstig geweld worden beoordeeld. Onderzoek naar de revisie laat vergelijkbare resultaten voor de HCR-20V3 en HCR-20 zien wat betreft de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en voorspellende waarde (Douglas & Shaffer, 2021).

 

SAPROF

De SAPROF is een in Nederland ontwikkeld instrument bedoeld als aanvulling op een risicotaxatie-instrument zoals de HCR-20V3 of de HKT-R voor het inschatten van beschermende factoren voor het risico van herhaald geweld. De reden voor het ontwikkelen van de SAPROF was dat de kennis over risicofactoren voor geweld de laatste decennia sterk was toegenomen, maar dat er relatief weinig aandacht was voor factoren die kunnen compenseren voor risicofactoren. Wanneer beschermende factoren niet worden meegewogen, is de risicotaxatie feitelijk niet in balans en dit zou kunnen leiden tot pessimisme bij professionals, stigmatisering van cliënten en eventueel onterecht langdurige vrijheidsbeneming. De inschatting van beschermende factoren kunnen concrete behandeldoelen opleveren om het risico van (herhaald) delictgedrag te verlagen en een motiverende invloed hebben op zowel cliënten als hun begeleiders. De SAPROF bestaat uit 2 statische (intelligentie, hechte band in de kindertijd) en vijftien dynamische factoren (bijvoorbeeld coping, motivatie, werk, medicatie, levensdoelen, netwerk) die vanuit wetenschappelijk onderzoek als beschermend voor recidive zijn gevonden. Onderzoek toont aan dat het coderen van beschermende factoren toegevoegde waarde heeft ten opzichte van het enkel coderen van risicofactoren. Zo is uit meerdere onderzoeken gebleken dat de combinatie van een risicogericht instrument met de SAPROF een significant betere voorspelling oplevert. Tevens bleek dat met de HCR-20 en de SAPROF veranderingen konden worden gemeten op de dynamische factoren en dat verbeteringen op deze factoren tijdens de tbs-behandeling geassocieerd waren met minder recidive van geweld na de behandeling (de Vries Robbé, 2021). Deze onderzoeksresultaten en de aandacht voor positieve factoren om een meer genuanceerd beeld van een persoon te krijgen maken het instrument ook voor psychiatrisch onderzoek in strafzaken waardevol. De ervaring is echter wel dat het invullen van de SAPROF soms lastiger is bij gebruik in psychiatrische rapportages pro Justitia omdat de meeste factoren dynamisch en contextafhankelijk zijn en de rapporterend psychiater mogelijk te weinig betrouwbare informatie hierover voorhanden heeft.

 

FARE

De FARE is een risicotaxatie-instrument specifiek ontwikkeld voor het forensisch ambulante veld vanuit het programma Kwaliteit Forensische Zorg (KFZ). Het is bedoeld voor volwassen cliënten van 18 jaar en ouder, die vanwege (dreigend) delictgedrag, ambulante (forensische) behandeling ondergaan in een forensische polikliniek. De FARE is een generalistisch instrument waardoor het gescoord kan worden bij individuen die in het verleden een diversiteit aan delicten hebben gepleegd of antisociaal gedrag hebben vertoond. Het instrument bestaat uit 6 statische en 11 dynamische risicofactoren. De FARE risicofactoren worden beantwoord op een vijf-puntsschaal van 0 – 4. Er wordt een risicoclassificatie gegeven op basis van de statische risicofactoren en op basis van de dynamische risicofactoren. In 2020 is een herziene versie verschenen, de FARE Versie 2, waar momenteel onderzoek naar wordt verricht (zie voor de meest recente informatie: www.fare-ambulant.nl). In psychiatrisch onderzoek pro Justitia kan de FARE worden gebruikt bij andersoortige delicten dan verdenking geweld of zeden, of indien gedacht wordt aan een ambulante forensisch-psychiatrische behandeling.

 
Risicotaxatie bij specifieke groepen volwassenen
Instrumenten zoals de HKT-R, HCR-20V3, FARE en SAPROF zijn in principe bruikbaar voor de gehele volwassen forensische populatie (hoewel deels afhankelijk van de context). Uit onderzoek is echter gebleken dat gebruik van specifieke instrumenten sterkere voorspellende waarde voor recidive oplevert (Singh , 2011). Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen delicttype (bijvoorbeeld seksueel geweld, partnergeweld, stalking) of kenmerken van de persoon (bijvoorbeeld gender, leeftijd, verstandelijke beperkingen). Hieronder worden de meest gebruikte en in Nederland beschikbare instrumenten kort besproken.

 

Risicotaxatie bij seksueel delinquenten: SSA

De SSA is bedoeld voor het inschatten van het risico op seksuele recidive en is ontwikkeld op basis van grootschalige onderzoeken in Canada. Bij deze methode dienen zowel statische (Static-2000) als stabiel dynamische (STABLE-2007) en acuut dynamische (ACUTE-2007) risicofactoren te worden gescoord. De SSA is in principe actuarieel van aard en de handleidingen bevatten meerdere tabellen met recidivecijfers van verschillende groepen. Binnen de forensische zorg wordt de SSA echter ook als gestructureerd professioneel instrument gebruikt. Deze combinatietool wordt inmiddels in Nederland breed toegepast, zowel in psychiatrische (en psychologische) rapportages pro Justitia, als binnen de tbs en reclassering (Brankley , 2021; Hanson , 2015; Delforterie , 2019).

 

Risicotaxatie voor partnergeweld: B-Safer

De Brief Spousal Assault For Evaluation of Risk (B-SAFER) is momenteel het meest gebruikte instrument voor de inschatting van de kans op herhaling van relationeel geweld. Onder relationeel geweld wordt hierbij verstaan: Ieder daadwerkelijk fysiek geweld, poging daartoe, of bedreiging ermee door een man of een vrouw gericht tegen een huidige of ex-partner, waarmee de dader een (intieme) relatie heeft (gehad).” Met behulp van de B-SAFER kan een gestructureerd professioneel oordeel worden gegeven omtrent het onmiddellijke risico, het risico van de langere termijn en het risico van extreem geweld.
In Nederland bleek de B-SAFER een redelijk goede voorspeller te zijn van recidive met relationeel geweld op langere termijn (de Ruiter, 2011; Storey , 2014).

 

Risicotaxatie voor stalking: SRP

De Stalking Risk Profile (SRP) beoogt een inschatting te geven van het risico van herhaling van stalking (en volharding en terugval), het risico van gewelddadige escalatie tijdens de stalking en het risico van psychosociale schade voor de dader en het slachtoffer. Daarbij wordt gebruik gemaakt van vijf verschillende categorieën stalkers die in een Australisch onderzoek werden onderscheiden: afgewezen stalkers, rancuneuze stalkers, stalkers met intimiteitswanen, incompetente aanbidders en seksueel gemotiveerde stalkers. Vanuit onderzoek tot nu toe werd de voorspellende waarde van de SRP als matig beoordeeld. Geconcludeerd werd dat de SRP een veelbelovend instrument is, maar dat verdere validatie en aanpassing vereist is. In een Nederlands onderzoek naar stalkers die in behandeling waren geweest bij de Waag werd geen significante voorspellende waarde voor recidive gevonden (McEwan , 2020).

 

Risicotaxatie voor gewelddadig extremisme en terrorisme: VERA-2R

De VERA-2R is een empirisch onderbouwd risicotaxatie-instrument voor de inschatting van de kans op gewelddadig extremisme welke wereldwijd wordt toegepast. Het instrument werkt volgens het gestructureerd professioneel oordeel en bestaat uit 34 risico- en beschermende factoren verdeeld over vijf domeinen (Overtuiging, Opvattingen en Ideologie; Sociale Context en Intentie; Historie, Actie en Capaciteit; Toewijding en Motivatie; Protectieve indicatoren). Voor recent empirisch onderzoek met de VERA-2R wordt verwezen naar: https://www.vera-2r.nl/research.

 

Risicotaxatie bij vrouwen: FAM

De Female Additional Manual (FAM) is bedoeld als een aanvulling op de HCR-20V3 (of de HKT-R) voor vrouwen. Het doel van de FAM is om professionals die met vrouwen werken meer concrete handvatten te bieden voor risicotaxatie en risicomanagement, om herhaald gewelddadig gedrag door vrouwen te voorkomen. In de FAM zijn voor enkele historische items van de HCR-20V3 aanvullende richtlijnen voor vrouwen opgesteld en enkele specifieke risicofactoren voor vrouwen opgenomen, zoals (een verleden van) prostitutieen laag zelfbeeld. Verder is in de FAM de mogelijkheid toegevoegd om naast het risico van gewelddadig gedrag naar anderen het risico van zelfdestructief gedrag, victimisatie en niet-gewelddadig crimineel gedrag in te schatten. Recent onderzoek laat zien dat de FAM een betere voorspellende waarde heeft voor nieuwe veroordelingen bij vrouwen dan de HCR-20, maar geen toegevoegde waarde heeft op de HCR-20V3 (de Vogel , 2019). De klinisch toegevoegde waarde en bruikbaarheid, bijvoorbeeld het meer inzicht krijgen in specifieke risicofactoren voor vrouwen en daardoor beter afgestemde risicomanagement strategieën, wordt desondanks door professionals als positief beoordeeld.

 

Risicotaxatie bij personen met verstandelijke beperkingen

De Dynamic Risk Outcome Scales (DROS) is ontwikkeld in een instelling voor forensische patiënten met een lichte verstandelijke beperking (Hoeve Boschoord van stichting Trajectum). In principe is de DROS een ROM-instrument, maar het werd ook toegepast als risicotaxatie-instrument voor recidive (geweld, seksueel en algemeen) met redelijk goede resultaten. Recentelijk is DROS herzien met het oog op een brede inzetbaarheid als ROM instrument én als instrument voor risicotaxatie bij cliënten met een LVB en risicovol gedrag (Delforterie , 2020).

 

Risicotaxatie bij jongeren en jongvolwassenen

Bij jongeren en jongvolwassenen bij wie geadviseerd wordt een sanctie uit het jeugdstrafrechtstelsel op te leggen heeft de vraag naar het “in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige” net zo veel gewicht als de vraag naar de kans op recidive. Vanuit deze pedagogische opdracht van het jeugdstrafrecht is het voor de rapporterend psychiater meer voor de hand liggend om een advies te geven, ook bij juridisch complexere situaties, zoals bij ontkenning en of (gedeeltelijke) weigering door de jongere. Ook is in de praktijk bij jongeren het conceptueel denken over het juridisch stoornisbegrip soms minder concreet en specifiek dan bij volwassenen. Zo kan een ontwikkelingsachterstand worden vastgesteld, waarbij wordt geschetst hoe de jongere achter is in ontwikkelingstaken die een gemiddelde jeugdige van gelijke leeftijd wel behaald heeft. Het past dan ook om als rapporterend psychiater een algemeen (ortho)pedagogisch advies te geven.

 

Bij minderjarigen zijn over het algemeen weinig (strafrechtelijk) historische gegevens aanwezig. Het zijn vooral de dynamische, veranderbare factoren die van belang zijn omdat die in de kindertijd en adolescentie op relatief korte termijn kunnen veranderen en beïnvloedbaar zijn. Dat geldt niet alleen voor de individuele dynamische factoren, maar ook voor de omgevingsgerelateerde dynamische factoren. Het in kaart brengen van de verschillende milieus (thuis, school, op straat, en de digitale ruimte, internet en social media) waarin de minderjarige moet functioneren is ook voor de risicotaxatie van groot belang. Naast factoren die de kans op recidive verhogen worden ook factoren benoemd, die, mits aanwezig, de kans op recidive kunnen verkleinen, protectieve factoren. De dynamische risicofactoren en de protectieve factoren leveren aanknopingspunten voor risicomanagement en voor interventies. Herhaalde scoring kan de voortgang van behandeling en al dan niet bijdrage van een ondersteunende omgeving voor het kind of jongere monitoren.

 

Voor de psychiatrische rapportage in het jeugdstrafrecht zijn risicotaxatie-instrumenten geschikt die ontworpen zijn voor de leeftijd van 12 tot 18 jaar. Voor jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar is er discussie welke instrumenten het beste passen. Sommige (jeugd)psychiatrisch rapporteurs hebben een voorkeur om een risicotaxatie-instrument voor jongeren te gebruiken, vooral wanneer geadviseerd wordt een sanctie uit het jeugdstrafrecht op te leggen. Wanneer een jongvolwassenen volgens het volwassenstrafrecht wordt berecht, met een sanctie uit het volwassenenstrafrechtstelsel, zou dan wel een volwassen risicotaxatie-instrument worden gebruikt. Doorgaans zijn de instrumenten echter gevalideerd voor kalenderleeftijden, en is dus geen rekening gehouden met de ontwikkelingsleeftijd. Er is momenteel nog geen onderzoek die een voorkeur kan bevestigen of ontkrachten. Het is aan de rapporterend psychiater om in het individuele geval te bepalen en uit te leggen welk instrument het meest passend wordt geacht, inclusief de eventuele beperkingen daarbij.

 

SAVRY
De SAVRY (Structured Assessment of Violence Risk in Youth) is ontwikkeld om het risico van geweld bij adolescenten in te schatten. Deze is ontwikkeld in Amerika en in 2006 voor de Nederlandse context bewerkt. De SAVRY werkt volgens het gestructureerd klinisch oordeel. Eerst worden de items op de checklist gescoord volgens de instructie waarna een klinisch oordeel volgt toegesneden op het individu. De SAVRY bestaat uit 10 historische risicofactoren, 6 sociale/contextuele factoren, 8 individuele risicofactoren en 6 protectieve factoren. De SAVRY kan voor beide seksen gebruikt worden en is in principe voor de leeftijdscategorie van 12 tot 18 jaar. De SAVRY wordt in de psychiatrische rapportage pro Justitia gebruikt voor het inschatten van de kans op recidive van gewelddadig gedrag gericht tegen personen (Koh , 2022). Bedreiging en seksuele aanranding vallen daar ook onder. Vernieling, brandstichting en vermogensdelicten zonder geweld vallen daar echter niet onder.

 

J-SOAP D
In de psychiatrische rapportage voor jeugdstrafzaken rondom zedendelicten wordt de J-SOAP D gebruikt, de Nederlandse vertaling (2005) en bewerking van de J-SOAP II (Juvenile Sex Offender Assessment Protocol, Fanniff & Letourneau, 2012). De J-SOAP D bestaat uit 28 statische en dynamische factoren verdeeld over 4 schalen: I 8 items seksuele drang/preoccupatie; II 8 items impulsief/antisociaal gedrag; III 7 items interventie; en IV 5 items stabiliteit binnen de thuissituatie/leefgemeenschap. Een hoge score op subschaal I past meer bij een specifieke zedendelinquent, een hoge score op subschaal II bij algemeen antisociaal gedrag. De J-SOAP D is ontwikkeld en gevalideerd voor hands-on delicten maar wordt ook gebruikt voor hands-off delicten (vervaardigen en verspreiden kinderporno wat sexting onder jeugd kan zijn). De weging en interpretatie van de scores tot een eindoordeel gebeurt in 7 stappen (numerieke score en vergelijking met normgroepen; risicoprofiel; inschatten recidiverisico; behandelbeleid, inhoud en beveiliging) wat een stappenplan kan opleveren voor de behandeling en het risicomanagement. Deze 7 stappen zijn bij de psychiatrische rapportage pro Justitia (delict nog niet bewezen, onderzochte heeft andere versie(s) dan uit stukken lijkt af te leiden) lang niet altijd mogelijk.

 

SAPROF-YV
De hierboven genoemde gestructureerde risicotaxatie instrumenten worden in de jeugdstrafrechtelijke psychiatrische rapportage veelal gecombineerd met de SAPROF-YV (Structured Assessment of Protective Factors for Violence–Risk - Youth Version). De SAPROF-YV (Nederlandse vertaling 2014) is een richtlijn voor het beoordelen van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag en kan daarmee niet alleen aanwezige beschermende factoren in kaart brengen maar ook de nog te ontwikkelen beschermende factoren bij de jeugdige. Hoewel de SAPROF-YV is ontwikkeld voor gewelddadig gedrag wordt deze, zoals al aangegeven, ook gebruikt bij ander delictgedrag door jeugdigen, omdat deze behulpzaam is bij het advies naar interventiemogelijkheden. De SAPROF-YV bevat 4 veerkracht items, 6 motivationele items, 3 relationele items, en 3 externe items. Eventueel kunnen aanvullende beschermende factoren vermeld worden. SAPROF-YV en SAVRY kunnen geïntegreerd worden tot een eindoordeel bescherming en een eindoordeel risico in een 5 puntsschaal. Daarna kunnen risicoscenarios en risicomanagement geschetst worden. Deze laatste 2 stappen zijn bij sommige psychiatrische rapportages in strafzaken (delict nog niet bewezen, onderzochte heeft andere versie(s) dan uit stukken lijkt af te leiden) moeilijk en moeten dan meer algemeen blijven.

 

Risicocommunicatie
Risicocommunicatie gaat over de wijze van weergeven van het risico van recidive door de rapporterend psychiater. De ontvanger van deze risicocommunicatie is in dit geval de rechter die mede op basis van de uitkomsten van de risicoanalyse een besluit neemt. Het belang van risicocommunicatie wordt de laatste jaren steeds meer onderkend. Risicocommunicatie vormt in de basis de link tussen risicoanalyse en de besluitvorming en het daaropvolgende risicomanagement en bepaalt daarmee de waarde van de risicoanalyse. Een onjuist uitgevoerde of gecommuniceerde risicoanalyse kan dan ook grote gevolgen voor de beoordeelde en de maatschappij hebben. Een relevante vraag hierbij is hoe de rapportages over de resultaten van een risicoanalyse doorgaans worden ontvangen en begrepen en of de wijze van communiceren van invloed is op de besluitvorming.

 

Manieren van risicocommunicatie

Er zijn grofweg drie manieren waarop gecommuniceerd kan worden over risicos; 1) in woorden: categoriaal (laag, matig, hoog risico) of dichotoom (wel of geen risico); 2) in cijfers: probabilistisch (in percentages: 10% recidiveert) of in frequenties (1 op 10 recidiveert); 3) visueel: in grafieken of figuren. De categoriale manier wordt wereldwijd het meest gebruikt en wordt over het algemeen het meest gewaardeerd, zowel door beoordelaars als door ontvangers. Deze wijze van communiceren kent echter ook belangrijke nadelen. Zo heeft onderzoek laten zien dat de rapportages van deskundigen die werken met de methode van het gestructureerd professioneel oordeel en categoriaal communiceren veelal te vaag zijn geformuleerd en te weinig specifieke informatie bevatten over risicos (de Vogel , 2019). Bij risicocommunicatie in cijfers, zoals percentages of frequenties geldt dit beduidend minder. Nadelen van deze manier van communiceren zijn echter dat de nauwkeurigheid sterk afhangt van het onderliggende onderzoek en de validiteit van de gebruikte instrumenten. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat veel ontvangers moeite hebben om cijfers te begrijpen. Zonder een heldere uitleg bij de gepresenteerde numerieke resultaten van de risicotaxatie kan het leiden tot verwarring of pessimisme. Veel deskundigen en rechters geven aan weerstand tegen numerieke communicatie te hebben.

Meer recent is er aandacht gekomen voor risicocommunicatie in de vorm van visualisatie van de numerieke resultaten van een risicoanalyse, bijvoorbeeld in een taartdiagram, grafiek of een zogenoemde icon array. Mogelijk kunnen deze visualisaties de ontvanger helpen de cijfers van de risicoanalyse beter te begrijpen. Deze methodiek wordt in de medische wetenschap al langer toegepast, waarbij de eerste onderzoeksresultaten positief zijn. Er is tot op heden echter nog weinig onderzoek gedaan naar deze vorm van communiceren in forensische rapportages. In een eerste, kleinschalig onderzoek in Noord-Amerika onderzochten Hilton en collegas het gebruik van grafieken bij 54 forensische professionals. Bij de meer ervaren deskundigen had het toevoegen van de grafiek een positief effect op hun begrip van risicos en de besluitvorming. Dit hield in dat wanneer zij een grafiek zagen, ze vaker een delinquent met een hoog risico zoals gemeten met een actuarieel instrument een passende (hogere) beveiliging gaven dan wanneer ze enkel de cijfers kregen. Voor de minder ervaren deskundigen gold dit echter niet (Hilton & Helmus, 2021).

In het algemeen kan geconcludeerd worden dat de gebruikte vormen van risicocommunicatie–voor - en nadelen kennen. Voor categoriale communicatie is het van belang dat de eindoordelen beter onderbouwd en gespecificeerd worden en voor de numerieke communicatie dat er meer beschrijvende uitleg en / of visualisatie aan wordt toegevoegd.

 

Invloed van wijze van risicocommunicatie op besluitvorming

Onderzoek, met name in Noord-Amerika, heeft laten zien dat de wijze van communiceren over recidiverisicos van invloed kan zijn op de besluitvorming door rechters. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat rapporteren in cijfers (een op vijf recidiveert) tot negatievere interpretatie leidt en meer aarzeling bij besluitvormers dan rapporteren in percentages (20% recidiveert). Een verklaring hiervoor is dat het bij cijfers waarschijnlijk gemakkelijker is om een eventueel delict en slachtoffer te visualiseren. Verder is gevonden dat wanneer wordt gerapporteerd over het risico in de zin van dat iets zal gebeuren (negatieve framing, bijvoorbeeld 20% kans op recidive) versus het risico dat iets niet zal gebeuren (positieve framing, bijvoorbeeld 80% kans dat er geen recidive plaatsvindt) dit de perceptie van het recidiverisico vergroot en leidt tot meer aarzeling bij besluitvormers. Noord-Amerikaans onderzoek naar seksueel delinquenten heeft verder aangetoond dat rechters de risicoanalyse resultaten wel meenemen in hun overwegingen voor de besluitvorming, maar dat ze andere (niet-criminogene) factoren, zoals gebrek aan spijt of ontkenning van het delict toch meer doorslaggevend vinden. Uit een Nederlands onderzoek onder 151 Pro Justitia rapporteurs bleek dat hun oordeel over het risico van seksuele recidive slechts een matige samenhang toonde met huidige wetenschappelijke inzichten over risicofactoren, maar een sterke samenhang met het morele oordeel (Huls , 2018).

Onderbouwing

Risicoanalyse in de psychiatrische rapportage pro Justitia dient twee doeleinden, namelijk 1) informatievoorziening aan de rechter, de officier van justitie en de verdediging over de hoogte en de aard van het ingeschatte risico van recidive (waarmee de rechter kan beoordelen of wordt voldaan aan één van de gevaarscriteria zoals vermeld in het Wetboek van Strafrecht) en 2) het vinden van potentiële aangrijpingspunten voor forensische zorg, die qua duur en intensiteit wordt vormgegeven passend bij de hoogte van het recidiverisico (risicomanagement). Een antwoord op de vraag naar het risico van recidive vormt een essentieel maar ook complex onderdeel van de psychiatrische rapportage pro Justitia. Essentieel, omdat de oplegging van een ingrijpende strafrechtelijke maatregel (tbs of PIJ) maar ook oplegging van behandeling binnen een ander strafrechtelijk kader primair dient ter bescherming van de maatschappij en vermindering van het recidiverisico (Wfz art 2.1, lid 1, Stb 2018, 38). Complex, vanwege de aard van de vraag: de wetboeken kennen verschillende gevaarscriteria, die qua terminologie, inhoud en vereiste rapportage van elkaar verschillen en tevens inconsistent zijn in relatie tot de ingrijpendheid van de beslissing (Struijk & van der Wolf, 2018). Waar de rechter bevoegd en doorgaans ook in staat is om eigenstandig deze (juridische) gevaarscriteria vast te stellen, vraagt de rechter, als er onderzoek wordt gedaan door een gedragsdeskundige, om een nadere diagnostische en prognostische onderbouwing van het gevaar dat uitgaat van de onderzochte, rekening houdende met de (eventuele) psychische stoornis, maar ook met de (toekomstige) contextuele risicoverhogende of juist beschermende factoren. Juist die contextuele factoren blijken op groepsniveau vaak meer voorspellende waarde te hebben ten aanzien van het recidivegevaar dan de stoornis alleen en lijken ook niet te verschillen tussen mensen met en zonder psychische stoornis (Singh & Fazel, 2010; Bonta , 2014). Dat is ook in zekere zin logisch, de meeste mensen met een psychische stoornis vormen geen (groot) gevaar voor anderen, al is op populatieniveau het risico van daderschap, maar ook op slachtofferschap, groter onder mensen met (ernstige) psychiatrische aandoeningen (Casiano , 2020). Het is van belang te beseffen dat de meeste delictplegers die voor de rechter komen geen psychische stoornis hebben, of in ieder geval niet door een psychiater of psycholoog zijn onderzocht. Hoewel ook de reclassering steeds vaker een vorm van risicotaxatie toepast, zou dat kunnen betekenen dat voor mensen zonder gedragskundige rapportage een algemene inschatting van de rechter volstaat ten aanzien van het gevaarscriterium, terwijl voor mensen bij wie een rapportage door psychiater en/of psycholoog is opgemaakt, (veel) meer informatie beschikbaar komt voor de rechter om hier over te oordelen. Of dit ook betekent dat juist mensen met een psychische stoornis vaker als ‘gevaarlijk’ worden beoordeeld en dientengevolge langere of zwaardere sancties krijgen, is echter op dit moment niet bekend.

 

De expertise van de rapporterend psychiater die antwoord geeft op vragen over het risico van recidive behelst niet alleen de toepassing van goede diagnostische en prognostische kennis over psychische stoornissen en hun beloop, maar ook de toepassing van wetenschappelijke kennis rondom criminogene factoren in het algemeen, en de (eventuele) invloed van de vastgestelde psychische stoornis(sen) op deze criminogene factoren. Extra ingewikkeld is dat, juist in de opleggingsfase, dus voorafgaand aan de veroordeling en sanctietoemeting, lang niet alle aspecten, geassocieerd met een verhoogd risico van recidive, helder zijn, waaronder de vaststelling dat het delict, waarover een inschatting op herhalingsrisico wordt gevraagd, daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Om de (inter- en intrabeoordelaars)betrouwbaarheid en de (predictieve) validiteit van de inschatting van recidivegevaar te verhogen, is in de afgelopen decennia veel wetenschappelijk onderzoek verricht op grote databestanden met kenmerken van recidivisten en niet-recidivisten (leidend tot actuariële instrumenten) maar ook in de (klinische) forensisch psychiatrische behandelpraktijk, waarbij meer rekening wordt gehouden met zwaarwegende kenmerken van de individuele patiënt (leidend tot instrumenten volgens het Gestructureerde Professionele Oordeel (GPO)-/ Structured Professional Judgment (SPJ)). Bij de meeste valideringsonderzoeken van risicotaxatie-instrumenten is het effect van de straf of behandeling reeds verdisconteerd. Juist omdat de rapporterend psychiater tijdens de opleggingsfase nog niet weet of, en zo ja hoe lang, de onderzochte een gevangenisstraf of maatregel opgelegd zal krijgen, kan de risicoanalyse in de behandelpraktijk, aan de hand van een uitgewerkte methodiek waaronder het gebruik van risicotaxatie-instrumenten, niet één op één vergeleken worden met de risicoanalyse binnen het kader van een opleggingsrapportage (Blaauw & de Vogel, 2022).

 

In het forensisch psychiatrisch onderzoek dat wordt uitgevoerd ten behoeve van een strafzaak, staat de risicoanalyse niet op zichzelf. Het diagnostisch beeld van de onderzochte, de rol van diens beperkingen in de ten laste gelegde feiten – samenhangend met de geconstateerde psychische stoornis – en de contextuele factoren (sociaal-maatschappelijk, relationeel, etc.) die bijdroegen aan de totstandkoming van deze feiten, worden al uitgebreid in beeld gebracht bij de beantwoording van de voorgaande vragen, als hier voldoende psychiatrische basis voor is (Den Boer & Prinsen, 2021). Het antwoord op de vraag naar het risico van recidive vormt dan ook een integraal onderdeel van de forensisch psychiatrische analyse en houdt verband met het gedragskundig zicht op de onderzochte, waaronder diens mogelijkheden en beperkingen, het begrijpen van de dynamiek van het ten laste gelegde en zicht op factoren die bijdroegen aan het ten laste gelegde. Deze forensisch psychiatrische analyse, met oog voor de delictdynamiek maar ook voor de omstandigheden waarin de onderzochte zich mogelijk in de toekomst zal bevinden, wordt vervolgens geïntegreerd met wetenschappelijke kennis over factoren die bijdragen aan een verhoogde kans op herhaling.

Sinds de eeuwwisseling hebben ook in de Nederlandse forensisch psychiatrische praktijk gestructureerde risicotaxatie-instrumenten een duidelijke plaats gekregen in de beoordeling van het risico van recidive (De Vogel , 2019). Ernstige incidenten binnen de tbs-sector leidden tot grote politieke druk en de roep tot verandering. Daar kwam bij dat (m.n. Noord-Amerikaans onderzoek) aantoonde dat het ongestructureerd klinisch oordeel op basis van eigen expertise en klinische indrukken weinig betrouwbaar en valide was (Skeem & Monahan, 2011). Een meer gestructureerde, statistische methode van risicotaxatie leidt in ieder geval tot minder variatie tussen beoordelaars (hogere interbeoordelaarsbetrouwbaarheid) en kent een hogere mate van transparantie en repliceerbaarheid dan het ongestructureerde klinische oordeel. Een kritisch rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017) benadrukte de noodzaak van het gebruik van (vooral actuariële) risicotaxatie-instrumenten bij zedendelinquenten. Dit rapport en de daaropvolgende reacties leverde in Nederland veel discussie op. Al eerder, bijvoorbeeld in de voorgaande versie van deze richtlijn, was de toepassing van geëigende risicotaxatie-instrumenten in de vorming van een oordeel over het recidiverisico bij alle vormen van delictgedrag benadrukt, maar het rapport van de Nationaal Rapporteur bekritiseerde ook de toepassing van instrumenten waarin een gestructureerd professioneel oordeel is verwerkt (GPO of SPJ) of het integreren van het (geïndividualiseerd) klinisch oordeel met een actuarieel risicotaxatie-instrument.

 

Los van de reeds genoemde beperkingen van risicoanalyse in de opleggingsfase, is het belangrijk zich te realiseren dat de voorspellende waarde van risicotaxatie, ook wanneer deze met het meest betrouwbare instrument in kaart is gebracht, nog steeds niet optimaal is (Broeders, 2019; Fazel 2012; Harte & Breukink 2010; Hummelen, 2019). De kwaliteit van risico-inschattingen is over de afgelopen decennia duidelijk toegenomen, maar 100% veiligheidsgarantie zal nooit worden behaald, althans niet zonder dat er dan ook (veel) mensen onterecht lange vrijheidsbeneming of – beperking wordt opgelegd. Bovendien, zelfs een instrument met een relatief hoge sensitiviteit en specificiteit (beperkt percentage fout-negatieve en fout-positieve uitslagen) levert bij een lage a-priorikans in absolute zin meer fout-positieve dan juist-positieve uitslagen op. Met andere woorden, juist ten aanzien van relatief zeldzame uitkomsten (zoals het risico van recidive van een levensdelict of een ernstig zedendelict), is de kans dat veel mensen ten onrechte een lange vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd groot. Over deze onzekerheid rondom de voorspellende waarde en de accuraatheid van de risicotaxatie moet goed gecommuniceerd blijven worden.

 

In deze richtlijn wordt ingegaan op de aard en methodologische achtergrond van risicotaxatie-instrumenten, die zowel actuarieel als klinisch structurerend van aard kunnen zijn. Deze instrumenten werden in eerste instantie vertaald (HCR-20, SVR-20; 2001, beide uit Noord-Amerika) of ontwikkeld (HKT-30; 2002, ontwikkeld vanuit diverse FPCs in Nederland) voor de praktijk binnen forensisch psychiatrische behandelcentra. Zowel de actuariële als de klinisch gestructureerde instrumenten werden ontwikkeld op basis van grote databestanden met kenmerken van recidivisten en niet-recidivisten. Het verschil is dat een actuarieel instrument geen nadere interpretatie van de onderzoeker toelaat ten aanzien van het recidiverisico: een vaststaand algoritme bepaalt de hoogte van het recidiverisico. De gestructureerde professionele oordeel-instrumenten omvatten zowel historische, actueel klinische als toekomstige factoren, waarbij de gedragskundige gestructureerd de verschillende factoren scoort. De factoren van GPO-instrumenten vragen meer professionele inschatting ten aanzien van afzonderlijke risicofactoren (bijvoorbeeld over de ernst van de problematiek in het verleden, de mate van impulsiviteit of vijandigheid) dan actuariële instrumenten, en meer professionele inschatting ten aanzien van de uiteindelijke weging tot een eindoordeel over de hoogte van het recidiverisico. Bovendien kan in de GPO-werkwijze worden meegewogen welke individuele eigenschappen of omstandigheden die niet zijn gemeten in het instrument, nog van invloed zijn. Daarmee is de GPO-risicotaxatie een combinatie van de ongestructureerde klinische en de algoritmische statistische werkwijze. Er bestaat nog altijd wetenschappelijke discussie over het verschil in voorspellende waarde tussen actuariële instrumenten en GPO-oordelen; sommige meta-analyses toonden geen verschillen aan (Fazel , 2012), terwijl andere aantoonden dat vooral voor zedendelinquenten een actuarieel instrument (zoals de Static-99R/Stable-2007) een betere voorspelling oplevert dan een GPO-oordeel (SVR-20) (Hanson & Morton-Bourgon, 2009). Ook bleek dat instrumenten voor specifieke dadergroepen doorgaans betere voorspellingen opleveren dan meer algemene instrumenten; het is dus belangrijk om waar mogelijk het juiste instrument bij de juiste dadergroep te kiezen (Singh , 2011).

 

Binnen de tbs-sector werd in 2005 het gebruik van risicotaxatie-instrumenten als onderdeel van de verloftoetsing verplicht gesteld. Binnen klinieken wordt het gebruik van deze instrumenten vooral gewaardeerd als middel om het risicomanagement gestructureerd vorm te geven en tevens om de voortgang in de behandeling te monitoren aan de hand van de dynamische factoren. Naast risicotaxatie-instrumenten werden ook instrumenten ontwikkeld om beschermende factoren in kaart te brengen. Tevens werden risicotaxatie-instrumenten ontwikkeld of vertaald voor subgroepen forensische patiënten (o.a. seksueel delinquenten, vrouwen, patiënten met licht verstandelijke beperkingen) om nog verfijnder risicos in kaart te kunnen brengen.

 

In deze richtlijn wordt getracht duidelijke handvatten te bieden voor het beantwoorden van de vraag naar het risico van recidive. Hierbij worden de strafrechtelijke context alsook de (vaak beperkende) omstandigheden van de opleggingsrapportage in ogenschouw genomen. Vervolgens worden de thans gebruikte risicotaxatie-instrumenten besproken, met aandacht voor de methodologie en bruikbaarheid hiervan binnen de opleggingsfase. Vervolgens wordt in deze module aandacht besteed aan de communicatie over het risico, om met behulp van een zekere standaardisering de ontwikkeling van een gemeenschappelijk referentiekader tussen gedragsdeskundigen onderling en tussen gedragsdeskundigen en juridische beslissers te bevorderen. Tot slot wordt ingegaan op een aantal bijzondere situaties, zoals de risicoanalyse bij jongeren, bij jongvolwassenen, en in verlengingsrapportages.

Om de uitgangsvraag te beantwoorden is geen systematische literatuuranalyse verricht. De werkgroep heeft zich gebaseerd op ontwikkelingen in de praktijk en beschikbare literatuur die reeds bekend was bij leden van de werkgroep en geraadpleegde experts.

  1. Blaauw E & de Vogel V. Risicotaxatie in het strafrecht. In: van Marle HJC, Mevis PAM, Roza SJ, Van der Wolf MJF (red.) Gedragskundige rapportage in het strafrecht. Derde herziene druk. Wolters-Kluwer.2022
  2. Den Boer T & Prinsen MM. De conclusie en het advies. In: Den Boer T, Beekman JE, Koenraadt F (red.). De persoon van de verdachte. Rapportage pro Justitia vanuit het Pieter Baan Centrum. Amsterdam, p. 175-199. 2021
  3. Bogaerts S, Spreen M, Ter Horst P, Gerlsma C. Predictive validity of the HKT-R risk assessment tool. Two and 5-year violent recidivism in a nationwide sample of Dutch forensic psychiatric patients. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 62(8): 2259-2270. 2018
  4. Bonta J, Blais J, Wilson HA. A theoretically informed meta-analysis of the risk for general and violent recidivism for mentally disordered offenders. Aggression and Violent Behavior 19(3): 278-287. Doi:10.1016/j.avb.2014.04.014. 2014
  5. Brankley AE, Babchishin KM, Hanson RK. STABLE-2007 demonstrates predictive and incremental validity in assessing risk-relevant propensities for sexual offending: a meta- analysis. Sexual Abuse 33(1): 34-62. 2021
  6. Broeders APA. Rekenen met de psychiater - over de diagnostische waarde van de risicotaxatie. Expertise en Recht, 5: 172-180. 2019
  7. Casiano H, Hensel JM, Chartier MJ, Ekuma O, MacWilliam L, Mota N, McDougall C, Bolton JM. The Intersection between Criminal Accusations, Victimization, and Mental Disorders: A Canadian Population-Based Study. Can J Psychiatry 65(7):492-501. doi:10.1177/0706743720919660. 2020
  8. Delforterie M, van den Berg JW, Bolt B, van den Hazel T, Craig L, Didden R. Comparing STATIC-99R and STABLE-2007 between persons with and without intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disabilities and Offending Behaviour 10: 58-68. 2019
  9. Delforterie MJ, Hesper BL, Nijman HLI, Korzilius HPLM, Turhan A, Didden R. De voorspellende waarde van de Dynamic Risk Outcomes Scales (DROS) voor recidive bij (forensische) patiënten met een lichte verstandelijke beperking. Tijdschrift voor Psychiatrie 62(12): 1040-1048. 2020
  10. Douglas KS & Shaffer CS. The science of and practice with the HCR-20 V3 (Historical-Clinical-Risk Management - 20, Version 3). In: Douglas KS & Otto RK (eds). Handbook of violence risk assessment. Second edition. Routledge, pp 253-293. 2021
  11. Van Es RMS, Kunst MJJ, De Keijser JW. Forensic mental health expert testimony and judicial decision-making: a systematic literature review. Aggression and Violent Behavior, 51: 101387. 2020
  12. Fanniff AM, Letourneau EJ. Another piece of the puzzle: psychometric properties of the J-SOAP-II. Sex Abuse 24(4):378-408. doi: 10.1177/1079063211431842.2012
  13. Fazel S, Singh JP, Doll H, Grann M. Use of risk assessment instruments to predict violence and antisocial behavior in 73 samples involving 24,827 people: Systematic review and meta-analysis, British Medical Journal, 345: e4692.2012
  14. Hanson RK, Helmus LM, Harris AJ. Assessing the risk and needs of supervised sexual offenders: a prospective study using STABLE-2007, Static-99R, and Static-2002R. Criminal Justice and Behavior 42(12): 1205-1224. 2015
  15. Hanson RK & Morton-Bourgon KE. The accuracy of recidivism risk assessments for sexual offenders: a meta-analysis. Psychological Assessment, 21: 1-21. 2009
  16. Harte JM & Breukink MD. Objectiviteit of schijnzekerheid? Kwaliteit, mogelijkheden en beperkingen van instrumenten voor risicotaxatie, Tijdschrift voor Criminologie 52 (1), 52-72. 2010
  17. Hilton NZ & Helmus LM. Using Graphs in Sexual Violence Risk Communication: Benefits May Depend on the Risk Metric. Sex Abuse 33(6):698-724. doi: 10.1177/1079063220951191. 2021
  18. Hopton J, Cree A, Thompson S, Jones R, Jones R. An evaluation of the quality of HCR-20 risk formulations: a comparison between HCR-20 version 2 and HCR-20 version 3. International Journal of Forensic Mental Health, 17 (2): 195-201.2018
  19. Huls L, Nentjes L, Rinne T, Verschuere B. Gebruikte versus werkelijke voorspellers van seksuele recidive: invloed van morele verwerpelijkheid op oordeel pro Justitia-rapporteurs. Tijdschrift voor Psychiatrie 60: 78-86. 2018
  20. Hummelen JW Geen risicotaxatie zonder risicobewustzijn’, Expertise en Recht, 4, 129-131. 2019
  21. Koh LL, Day A, Klettke B, Daffern M, Chu CM. The Predictive Validity of Three Youth Violence Assessment Instruments: The SAVRY, VRS-YV, and SAPROF-YV. Int J Offender Ther Comp Criminol. 66(2-3):168-185. doi: 10.1177/0306624X20970887. 2022
  22. McEwan TE, Harder L, Brandt C, de Vogel V (2020). Risk factors for stalking recidivism in a Dutch community forensic mental health sample. International Journal of Forensic Mental Health 19(2): 127-141. Doi: 10.1080/14999013.2019.1661885. 2020
  23. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Gewogen risico. Deel 2: Behandeling opleggen aan zedendelinquenten. Den Haag: Nationaal Rapporteur. 2017
  24. NRGD. FPPO Beoordelingskader NRGD versie 5.0. 2018
  25. De Ruiter C. Risicotaxatie bij relationeel geweldplegers in de praktijk: de B-SAFER. GZ-Psychologie 7: 24-33. 2011
  26. Singh JP & Fazel. Forensic risk assessment: a metareview. Criminal Justice and Behavior 37(9): 965-988. 2010
  27. Singh JP, Grann M, Fazel S. A comparative study of risk assessment tools: a systematic review and metaregression analysis of 68 studies involving 25,980 participants. Clinical Psychology Review, 31: 499-513.2011
  28. Skeem JL & Monahan J. Current directions in violence risk assessment. Current Directions in Psychological Science 20(1) 38-42. 2011
  29. Storey JE, Kropp PR, Hart SD, Belfrage H, Strand S. Assessment and management of risk for intimate partner violence by police officers using the brief spousal assault form for the evaluation of risk. Criminal Justice and Behavior 41(2): 256-271. 2014
  30. Struijk S & van der Wolf M. Gevaarscriteria in het strafrechtelijk sanctierecht: een risicovol ratjetoe. Ars Aequi, 67 (11): 938-947. 2018
  31. De Vogel V, Bosker J, van den Broek E. Helder communiceren over risico’s. Proces 98(6). Doi: PROCES_0165-0076_2019_098_006_005. 2019
  32. De Vogel V, Bruggeman M, Lancel M. Gender-sensitive violence risk assessment. Predictive validity of six tools in female forensic psychiatric patients. Criminal Justice & Behavior 46: 528-549. Doi:10.1177/0093854818824135. 2019
  33. De Vogel V, de Vries Robbé M, van den Broek E. Risicotaxatie in de forensische psychiatrie: fundamenten en praktijk. In: Goethals K, Meynen G, Popma A (red.). Leerboek forensische psychiatrie. Utrecht: De Tijdstroom. 2019
  34. De Vries Robbé M, de Vogel V, Veldhuizen A. The Structured Assessment of Protective Factors for Violence Risk (SAPROF). In: Douglas KS & Otto RK (eds.) Handbook of violence risk assessment. Second edition. New York: Routledge, pp. 410-437. 2019

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 31-01-2024

Laatst geautoriseerd  : 30-01-2024

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid
  • Nederlandse Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
  • Vereniging van Pro Justitia rapporteurs

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de relevante specialismen die betrokken zijn bij de psychiatrische Pro Justitia rapportages.

 

Werkgroep

  • dr. S.J. Roza, Universitair hoofddocent Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (voorzitter)
  • prof. dr. G. Meynen, hoogleraar Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (vicevoorzitter)
  • drs. Th.J.G. Bakkum, (kinder- en jeugd)psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. M. van Berkel, psychiater en hoofd vakgroep Psychiatrie Pieter Baan Centrum. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. T. den Boer, psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. C. van Gestel, psychiater en geneesheer-directeur. Vereniging van Pro Justitia Rapporteurs
  • Prof. Dr. M. Jelicic, Hoogleraar Neuropsychologie en Recht
  • dr. F.A. Jonker, klinisch neuropsycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • M.J. Markx, patiëntvertegenwoordiger. Ypsilon - MIND
  • dr. J. Meijers, Universitair docent en gezondheidszorgpsycholoog. Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie (tot juni 2021)
  • dr. U.W. Nabitz, GZ psycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • mr. dr. M.M. Prinsen, jurist en senior wetenschappelijk onderzoeker. Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
  • prof. dr. R.J. Verkes, hoogleraar Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • prof. dr. V. de Vogel, hoogleraar Forensische Zorg en lector Werken in Justitieel Kader

Adviesgroep

  • drs. N.J.M. Arts, neuroloog. Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • mr. drs. F.A.M. Bakker, senior raadsheer. Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen
  • drs. E.W.M. van den Broek, klinisch psycholoog & onderzoeker.
  • mr. W.A.F. Damen, senior strafrechter. Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
  • dr. N. Duits, (kinder- en jeugd)psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. J. van Hoey Smith, neuroloog. Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • drs. E. van Laarhoven-Aarts, klinisch psycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • T. Visser, verpleegkundig specialist GGZ. Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland
  • drs. M.F. de Vries, psychiater en directeur inhoud. Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie

Met ondersteuning van

  • drs. I. van Dusseldorp, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. F. Ham, adviseur. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. T. Lamberts, senior adviseur. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

dr. S.J. Roza

* Universitair Hoofddocent Forensische Psychiatrie, Erasmus MC Rotterdam
* Psychiater/ opleider Psychiatrie/ Directeur Zorg & Behandeling PI Haaglanden, Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie & Psychologie,

* Lid kernredactie Tijdschrift voor Psychiatrie, onbetaald
* Freelance Pro Justitia rapporteur voor Jeugd en Volwassenen, betaald (zzp)

Geen

Geen actie

prof. dr. G. Meynen

* Psychiater GGZ inGeest Amsterdam
* Hoogleraar Forensische psychiatrie, Willem Pompe Instituut voor strafrechtswetenschappen, Universiteit Utrecht
* Bijzonder hoogleraar Ethiek en psychiatrie, Faculteit Geesteswetenschappen, Vrije Universiteit

* Lid Programmacommissie Kwaliteit Forensische Zorg: met name beoordelen projectvoorstellen, resultaten en opstellen calls voor onderzoek (vacatiegeld)
* Voorzitter Wetenschappelijke Adviesraad Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie: advies over wetenschappelijke koers NIFP
* Voorzitter Psychiatrisch Juridisch Gezelschap. Organiseren bijeenkomsten op grensvlak psychiatrie en recht
* Redactieraadslid Tijdschrift voor psychiatrie
* Redactielid Tijdschrift Sancties
* Associate Editor Frontiers in Psychiatry - section forensic psychiatry (tot recent) gerapporteerd pro Justitia via NIFP Noord-Holland
* Lid task force NWA route NeurolabNL - thema safety and security

Eigen wetenschappelijke ideeën en inzichten ten aanzien van forensische psychiatrie.

Geen actie

drs. Th.J.G. Bakkum

* Forensisch psychiater NIFP
* Manager zorg & rapportage NIFP Zuid Nederland/Zuid-Holland
Beleidsverantwoordelijke portefeuille rapportage NIFP
* Kinder- en jeugdpsychiater Youz Den Haag

NIFP = Nederlands Instituut voor forensische psychiatrie en psychologie. Youz is onderdeel van Parnassia groep

* Pro Justitia rapporteur, ingeschreven in het NRGD voor de deskundigheidsgebieden psychiatrie strafrecht volwassen en psychiatrie strafrecht jeugd - betaald per opdracht
* Toetser in een toetsingsadviescommissie van het NRGD - betaald per toetsing
* Docent en examinator in de opleiding tot PJ rapporteur - betaald
* Gastcollege aan de Universiteit van Amsterdam, orthopedagogiek - onbetaald
* Gastcollege aan de Universiteit van Utrecht, forensische psycahtrie - onbetaald
* Redactielid en auteur bij 'Stoornis en Delict" - onbetaald

NRGD = Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen

Deelname aan de commissie is gezien mijn werkzaamheden bijna niet te vermijden en kan mijn reputatie bevestigen, misschien nog vergroten. Dat levert echter geen mogelijkheden op tot vermarkting, financieel voordeel dan wel een functie bij een andere organisatie

Geen actie

prof. dr. R.J. Verkes

* Lid Adviescommissie Verloftoetsing Terbeschikkinggestelden (AVT), betaald

* Lid Commissie Ethiek, Expertisecentrum Forensische Psychiatrie, onbetaald

Geen

Een bijdrage aan de totstandkoming van de nieuwe richtlijn kan niet los gezien worden van mijn overige professionele activiteiten, met name als forensisch gedragskundige. In die zin is er dus een verwevenheid tussen deze bijdrage en het werk in het Pieter Baan centrum. Deze is niet van financiële aard

Geen actie

prof. dr. R.J. Verkes

Psychiater, hoogleraar forensische psychiatrie, Afd. Psychiatrie, Radboudumc/ Sectie Strafrecht en criminologie Radboud Universiteit

* Psychiater, programmaleider, Kairos, forensisch psychiatrische polikliniek Pompestichting (betaald)
* Voorzitter Adviescommissie. Gegevensverstrekking Weigerende Observandi (betaald)
* Bestuurslid Stichting Interdisciplinair Gedragswetensappelijk Onderzoek (onbetaald)
* Bestuurslid Afdeling Forensische Psychiatrie - NVVP

Geen

Geen actie

drs. T. den Boer

Psychiater Pieter Baan Centrum

 

Geen

Geen actie

drs. M. van Berkel

Psychiater/ Manager Zorg en rapportage NIFP

Pro Justitia rapporteur (betaald)

Geen

Geen actie

drs. C. van Gestel

De Forensische Zorgspecialisten, geneesheer-directeur en behandelend psychiater de Waag Flevoland

* GgZ Centraal: achterwacht buiten kantoortijden voor kliniek en crisisdienst, 1 uur per week (bezoldigd)
* Als zzp’er ben ik werkzaam als rapporteur pro Jusititia, ongeveer 10 uur per week (bezoldigd)
* Tevens ben ik plaatsvervangend raad bij de Penkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gemiddeld 2 uur per week (bezoldigd)
* Sinds november maak ik deel uit van het bestuur van de afdeling Geneesheren-directeur van de NVvP (onbezoldigd)

Op deze manier is er geen financieel belang. Het is uiteraard zo dat taken die voortvloeien uit de richtlijn kunnen leiden tot een hoger of lager uurtarief, omdat de tarifering van onderzoek pro Justitia niet direct aan de richtlijn vasthangt.

 

Geen direct belang meer, mijn deelname vindt wel plaats in overleg met het nieuwe bestuur van de Vereniging voor Rapporteurs pro Justitia.

Geen actie

mr. dr. M.M. Prinsen

* Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Senior juridisch onderzoeker
* Adviescollege Levenslanggestraffen, Secretaris

* Nederlands Register voor Gerechtelijk Deskundigen, toetser FPPO, DNA, Rechtspsychologie (vergoeding)
* Rechtbank Amsterdam, Rechter-plaatsvervanger (vergoeding)

Het NIFP bemiddelt de opdrachten tot gedragskundige rapportage in strafzaken aan deskundigen die zijn geregistreerd in het NRGD. Het NIFP heeft een belang bij heldere en goede richtlijnen, omdat dat het werk van de gedragskundig rapporteurs ten goede komt en hun positie verduidelijkt. Dit levert geen financiële voordelen op.

 

Het NRGD beschikt over een register waarin deskundigen zijn opgenomen. Toetsers beoordelen geanonimiseerde rapportages aan de hand van bestaande richtlijnen. Het is van belang dat die helder en eenduidig zijn. Dit levert geen financiële voordelen op.

Geen actie.

dr. V. de Vogel

* Lector Werken in Justitieel Kader, Kenniscentrum Sociale Innovatie, Hogeschool Utrecht
* Onderzoeker Van der Hoeven Kliniek, De Forensische Zorgspecialisten te Utrecht

* Wetenschappelijk adviseur Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVT), betaald
* Lid ZonMw commissie onderzoeksprogramma Geweld hoort nergens thuis, betaald
* Lid bestuur Stichting Vrienden van Oldenkotte, onbetaald
* Lid programmacommissie Kwaliteit Forensische Zorg (KFZ), onbetaald
* Lid stuurgroep Reclasseringsacademie 3RO, onbetaald
* Lid programmaraad Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP), onbetaald

Niet van toepassing voor zover ik nu kan overzien. Ik ben wel betrokken in onderzoek naar - en ontwikkeling van risicotaxatie-instrumenten, maar heb daar geen persoonlijk gewin bij

Geen actie

M.J. Markx

Vereniging Ypsilon, Medewerker adviesdienst, vrijwilligersondersteuning en projecten

* Bestuurslid Bewonersvereniging Bachplein Schiedam, onbetaald
* Bestuurslid NAKC, onbetaald

Geen

Geen actie

dr. U.W. Nabitz

* GZ psycholoog niet praktiserend

*Senior onderzoeker en kwaliteitsadviseur bij Inforsa van Arkin

* Voorzitter NIP sectie Forensische Psychologie

*Bestuursfuncties bij het NIP

*Onbetaalde adviesfuncties bij het EFP voor de ontwikkeling van richtlijnen en prestatie indicatoren

* Op honoraarbasis wetenschappelijk onderzoeker en kwaliteitsadviseur

Geen

Geen actie

dr. F.A. Jonker

Klinisch Neuropsycholoog, Leadexpert Neuropsychiatrie, Altrecht.

Klinisch neuropsycholoog werkzaam bij het NIFP/ Neuropoli

 

Docent/onderzoeker Vrije Universiteit (detachering

* PJ rapporteur (niet NRG geregistreerd) voor deelrapportages met betrekking op de neuropsychologie (vergoeding)

* Voorzitter sectie GGZ (NIP), betaald.

Geen.

Geen actie

Prof. Dr. M. Jelicic

Hoogleraar Neuropsychologie en Recht, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Maastricht; universitair hoofdocent, Faculteit Psychologie en Neurowetenschappen, Universiteit Maastricht.

Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS), Hoge Raad der Nederlanden, betaald. Getuige-deskundige in strafzaken (circa 2 keer per jaar); de Universiteit Maastricht ontvangt hier een vergoeding voor.

* Betrokken bij extern gefinancierd onderzoek naar bias in risicotaxatie (financier Europese Commissie); geen rol als projectleider.

* Erkenning van expertise op gebied van amnesie bij verdachten.

Geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het perspectief vanuit onderzochten door het uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland en MIND voor de invitational conference. Het verslag van de invitational conference is besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. Patiëntvertegenwoordiging in de werkgroep is gelopen via een werkgroeplid gemandateerd namens Ypsilon. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland, MIND en Ypsilon en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Risicoanalyse

Geen financiële gevolgen

Uitkomst 1. Omvang van de populatie (aantal onderzochten per jaar) is minder dan 5000.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten rondom het uitvoeren van psychiatrische rapportages pro Justitia. De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijnmodules op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen via de invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep conceptuitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.

 

Voor vraagstukken met een medische basis

Zoeken naar wetenschappelijke literatuur

Eerst heeft de werkgroep oriënterend met algemene zoektermen gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen in www.guideline.gov, en naar systematische reviews vanaf 2010 in Medline (zie voor de zoekstrategie voor deze oriënterende search bij aanverwanten). De werkgroep vond geen systematische reviews die relevant waren voor beantwoording van de uitgangsvragen. De werkgroep vond een aantal buitenlandse richtlijnen, doch stelde vast dat deze richtlijnen, door de specifieke Nederlandse context (zowel in wettelijke bepalingen als in het (forensisch) zorglandschap) beperkt bruikbaar zijn voor de huidige richtlijn.

Voor iedere afzonderlijke uitgangsvraag is de werkgroep nagegaan of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan de beantwoording van de vraag.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de opdrachtgever(s) en de onderzochte relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

De GRADE-systematiek dient niet alleen ter beoordeling van het effect van een interventie, maar ook ter beoordeling van diagnostische vragen of vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose.

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID).

 

Voor andersoortige vraagstukken

Voor een aantal andere uitgangsvragen leende beantwoording door middel van een systematische review van origineel wetenschappelijk onderzoek zich niet goed. Dit hangt samen met de specifieke en met andere landen onvergelijkbare Nederlandse wet- en regelgeving, of het ontbreken van peer reviewed onderzoek in de internationale literatuur. In deze gevallen is ervoor gekozen om beschrijvend te werk te gaan. De richtlijncommissie heeft kennisgenomen van bestaande richtlijnen, wetsteksten, leerboeken, relevante artikelen en beschikbare jurisprudentie (zie de literatuurlijst bij de betreffende module). De werkgroep heeft zich daarnaast gebaseerd op expert-opinion, door (onder andere) gebruik te maken van de eigen – uitgebreide - ervaringen met het onderhavige onderzoek en rapportage in strafzaken, of door het inroepen van specifieke (juridisch-wetenschappelijke) expertise.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals aanvullende argumenten vanuit de expertise van de werkgroepleden en adviesgroepleden, waarden en voorkeuren van onderzochten en/of hun naasten, kosten (middelenbeslag), beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is waar mogelijk gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare (wetenschappelijke) bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten. De kracht van het (wetenschappelijk) bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van onderzochten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor onderzochten, behandelaars en beleidsmakers. Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele onderzochte.

 

Organisatie van de rapportagepraktijk

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het uitbrengen van een rapportage (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie en samenwerking.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is voor iedere uitgangsvraag nagedacht of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan het beantwoorden van de uitgangsvraag. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Aanbevelingen voor nader onderzoek en/of vervolgonderzoek worden als aanverwant toegevoegd bij de betreffende module.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID:PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun x0;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in healthcare. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review.PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

 

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

 

Schünemann A, Holger J [corrected to Schünemann, Holger J]. PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

 

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc.2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Volgende:
Wettelijke vertegenwoordiging