Psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken

Initiatief: NVvP Aantal modules: 26

Organisatie en samenwerking rondom de psychiatrische rapportage in strafzaken

Uitgangsvraag

Hoe wordt de organisatie & samenwerking rondom de psychiatrische rapportage pro Justitia vormgegeven?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  • Welke actoren en rollen kent de organisatie van de psychiatrische rapportage pro Justitia?
  • Hoe interacteren de verschillende (gedragskundige) actoren optimaal bij de totstandkoming van de psychiatrische rapportage pro Justitia?

Aanbeveling

Aanbeveling-1

Ken de context als rapporterend psychiater: de rapporteur is een autonome BIG-geregistreerde professional, maar werkt in een complexe context. Die context bepaalt niet de uiteindelijke conclusies, maar vraagt wel om zorgvuldige uitleg over hoe de rapporterend psychiater tot zijn conclusies komt.

 

Aanbeveling-2

Expliciteer de opdrachtgever en de vraagstelling in het rapport.

 

Aanbeveling-3

Verricht de werkzaamheden onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer.

 

Aanbeveling-4

Maak constructief gebruik van de samenwerkingsrelatie met mederapporteur(s). Aanbevolen wordt vroegtijdig heldere afspraken te maken over eventuele onderlinge taakverdeling, waarbij de professionele onafhankelijkheid wordt bewaakt. Geef uitleg in de rapportage over eventuele verschillen van inzicht.

 

Aanbeveling-5

Taxeer de praktische en inhoudelijke (on)mogelijkheden van een te geven interventieadvies, bijvoorbeeld door tijdig contact met opdrachtgever, reclassering, NIFP-IFZ of huidig/toekomstig behandelaars.

 

Aanbeveling-6

Maak constructief gebruik van overleg met en feedback door andere actoren in het proces.

Overwegingen

Actoren en rollen rondom de organisatie van psychiatrische rapportage pro Justitia

 

Opdrachtgevers

De officier van justitie in de rol van opdrachtgever

Het onderzoek van de rapporterend psychiater vindt plaats ten behoeve van de (straf)rechtspleging. Dat geschiedt, in geval van opleggingsrapportages, vrijwel altijd op initiatief van het openbaar ministerie. Meestal krijgt de rapporterend psychiater de ‘standaardvraagstelling’ voorgelegd. Sinds 2011 wordt de opdracht tot een onderzoek door een psychiater voor rechtbanken meestal gegeven door de officier van justitie, die de deskundige(n) op grond van de regeling in artikelen 150-150c Sv benoemt. De officier van justitie is sinds de Wet deskundige in strafzaken (2010) bevoegd om deskundigen uit het landelijk register, het NRGD, conform art. 51k Sv te benoemen. Deskundigen die niet in het NRGD zijn opgenomen kunnen niet door de officier van justitie worden benoemd.

 

De rechter(-commissaris) in de rol van opdrachtgever

Ook de rechter-commissaris en raadsheer-commissaris kan psychiaters benoemen op grond van de artikelen 227 en 176 Sv, ook als de psychiater niet in het NRGD is opgenomen, al moet dan wel gemotiveerd worden waarom deze psychiater wordt benoemd. Bij zaken in hoger beroep, die bij het Gerechtshof dienen, is vrijwel altijd de raadsheer-commissaris de opdrachtgever voor (eventueel aanvullend op eerdere rapportages) psychiatrisch onderzoek. Bevelen tot observatie in het Pieter Baan Centrum worden afgegeven door de rechter/raadsheer(-commissaris) op grond van de artikelen 196 en 509g Sv, waarbij het bevel tot klinische observatie pas mag worden gegeven nadat het oordeel van een deskundige daarover is ingewonnen.

 

De minister van Rechtsbescherming in de rol van opdrachtgever

Bij verlengingsrapportages wordt de psychiater benoemd door de Minister van Rechtsbescherming (of voor deze de directeur Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Justitie & Veiligheid).


De verdediging in de rol van verzoeker over de opdracht

De verdediging kan aan de officier van justitie of, wanneer de officier van justitie gemotiveerd heeft geweigerd, aan de rechter-commissaris vragen een (specifieke) psychiater te benoemen, en kan daarbij ook invloed uitoefenen op de vraagstelling, bijvoorbeeld door aanvullende vragen te stellen. Ook kan de verdediging, binnen twee weken na kennisneming van de uitslag van een psychiatrisch onderzoek bij de officier van justitie verzoeken om een ‘tegenonderzoek’, op de voet van artikel 150a lid 3 Sv. Een dergelijk verzoek tot contra-expertise dient gemotiveerd te worden. Daarbij wordt tevens aangegeven welke psychiater het tegenonderzoek zou moeten verrichten. Ook kan de verdediging een verzoek doen om het verrichte onderzoek door een andere deskundige te laten beoordelen. Voorafgaand aan de benoeming kan de verdediging, met een beroep op artikel 227 Sv, psychiaters aanbevelen die het onderzoek moeten gaan doen. Artikel 228 lid 3 Sv regelt de mogelijkheid om aanvullend onderzoek te verzoeken, of, zie artikel 228 lid 4 Sv, zelfs om het verzoek te doen een (collega-)deskundige het te verrichten onderzoek bij te laten wonen, terwijl die daarbij bovendien aanwijzingen mag geven en opmerkingen mag maken.

 

De verdediging in de rol van opdrachtgever

De verdediging kan ook zelf, eventueel via het NIFP, een psychiater aanwijzen om onderzoek te verrichten. Als de verdediging voor deze route kiest, dus zonder tussenkomst van de officier van justitie of de rechter-commissaris, dan moet hij wel instaan voor betaling. Dat betekent dat onderzochte of diens netwerk ervoor dient te zorgen dat de te betalen vergoeding aan de psychiater beschikbaar is voordat de opdracht definitief wordt gegeven. Als de verdediging de opdrachtgever is, ligt de regie over de vraag of de rapportages uiteindelijk in een strafgeding worden gebracht bij de verdediging.

 

Adviseurs rondom indicatiestelling en rapportagepraktijk

Het NIFP in de rol van adviseur over de indicatiestelling PJ-rapportage

Voorafgaand aan de opdracht tot psychiatrisch onderzoek pro Justitia wint de opdrachtgever (vaak: de officier van justitie) advies in bij de reclassering en bij het NIFP (en bij jongeren ook bij de Raad voor de Kinderbescherming), bijvoorbeeld ten aanzien van het soort pro Justitia rapportage dat het meest inzicht kan geven in de persoon van de verdachte. In een voorgeleidingsconsult (bij voorgeleiding aan de rechter-commissaris), in een trajectconsult (binnen enkele weken na plaatsing in het huis van bewaring of na schorsing uit preventieve hechtenis) of op basis van stukken brengt een gedragskundige van het NIFP advies uit over nut en noodzaak van een mono- of multidisciplinaire rapportage, over welke deskundige(n) (in welk discipline) de opdracht het beste zou(den) kunnen uitvoeren, over eventuele aanvulling met een forensisch milieuonderzoek en/of over nut en noodzaak van eventuele klinische observatie in het Pieter Baan Centrum of (bij jeugdigen) in JJI Teylingereind.

 

Het NIFP in de rol van bemiddelaar en feedbackgever

Op basis van eerder ingewonnen advies en de onderzoekswensen van procespartijen, verzoekt de opdrachtgever aan het NIFP om één of meerdere gedragsdeskundige(n) aan te dragen voor de benoeming, de zgn. bemiddeling tussen opdrachtgever en rapporterend psychiater. Het NIFP zoekt idealiter, aan de hand van gegevens over de (geregistreerde) gerechtelijk deskundigen en hun expertise, geschikte psychiaters bij de specifieke zaak. Na aanvaarding van een opdracht stuurt het NIFP bericht aan de opdrachtgever, die de aangedragen psychiater benoemt. Vervolgens zorgt het NIFP dat de processtukken aan de rapporterend psychiater worden toegezonden. Het NIFP biedt collegiale psychiatrische en juridische advisering voor de rapporteur en eventueel bemiddeling bij vragen over de opdracht. Ook kan het NIFP ondersteunen bij de organisatie van intercollegiaal overleg en afstemming tussen de benoemde deskundigen en de rapporteur namens reclassering. Een psychiater en eventueel een jurist van het NIFP geven inhoudelijke feedback op het conceptrapport. Tevens draagt het NIFP zorg voor het beschikbaar stellen van de definitieve rapportage aan de verschillende procespartijen. Tenslotte biedt het NIFP verschillende opleidingen, na- en bijscholingsactiviteiten en wetenschappelijk onderzoek.

 

Het NIFP in de rol van uitvoerder van het onderzoek

Het Pieter Baan Centrum is onderdeel van het NIFP. Klinische observaties bij volwassenen vinden vrijwel altijd plaats in het Pieter Baan Centrum. Volgens de wet is het ook mogelijk om een observatie elders te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA), maar in de praktijk vindt dit nauwelijks plaats. De gedragsdeskundigen in het PBC, ook als zij in dienst zijn bij het NIFP, hebben een inhoudelijk onafhankelijke positie als NRGD-geregistreerde, en kiezen autonoom, vanuit de eigen beroepsethiek en met aandacht voor eventueel botsende belangen, positie als onafhankelijk rapporteur. Bovendien zijn de rapporterend psychiater (en psycholoog) op eigen naam benoemd door de rechtbank om het onderzoek in het PBC te verrichten.

 

De reclassering in de rol van adviseur en toezichthouder

De reclassering (in Nederland georganiseerd in drie zuilen, te weten de Reclassering Nederland, Reclassering Leger des Heils en de reclasseringstak die aan diverse (verslavings)zorgaanbieders is verbonden) brengt, in opdracht van het Openbaar Ministerie, de rechter of de Dienst Justitiële Inrichtingen adviezen uit in verschillende fases van de rechtsgang. Omdat de reclassering bij inverzekeringstelling van iedere verdachte van een delict op de hoogte wordt gesteld, adviseert de reclassering bij voorgeleiding aan de rechter-commissaris, of voor de raadkamerzitting, onder andere over eventuele schorsing uit voorlopige hechtenis, inclusief de interventies en voorwaarden bij een dergelijke schorsing. Ook kan het reclasseringsadvies in deze fase betrekking hebben op het laten verrichten van een gedrags(des)kundig onderzoek, wat niet per definitie een pro Justitia rapportage behelst. De reclassering kan ook zogeheten ‘verdiepingsdiagnostiek’ (laten) verrichten. Eén van de voorwaarden die de reclassering kan adviseren bij schorsing uit voorlopige hechtenis, is dat de betrokkene zijn medewerking verleent aan een psychiatrisch (en/of psychologisch) onderzoek pro Justitia.

 

De reclassering is in veel gevallen ook toezichthouder. Zij houdt toezicht op de naleving van opgelegde voorwaarden, is verantwoordelijk voor het voorbereiden, begeleiden en het houden van toezicht op de uitvoering van de straf of (voorwaardelijke) maatregel en geeft indicatiestellingsadvies over forensische poliklinische en ambulante behandeling en begeleid en beschermd wonen.

 

Bij minderjarigen: Raad voor de Kinderbescherming en jeugdbescherming/jeugdreclassering

Eén van de taken van de Raad voor de Kinderbescherming gedurende het strafproces is het instellen van onderzoek naar de situatie van de jongere na een melding van de politie over een verdenking van een strafbaar feit of van een leerplichtambtenaar over schoolverzuim. De Raad adviseert daarbij de officier van justitie en rechter over de pedagogisch meest wenselijke straf op basis van de ontwikkeling en omstandigheden van de minderjarige. De officier van justitie stelt de Raad voor de Kinderbescherming in kennis als een jongere in verzekering is gesteld en wint inlichtingen in over de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte jongere. In de meeste arrondissementen heeft de Raad voor de Kinderbescherming samen met de jeugdbescherming en –reclassering en het NIFP zitting in een indicatie-overleg, waarin de noodzaak tot eventueel aanvullend gedragsdeskundig onderzoek door psychiater en/of psycholoog pro Justitia wordt gesteld.

 

De eventuele (toekomstige) behandelaars

Bij het geven van interventieadviezen is het wenselijk dat de rapporterend psychiater zich vroegtijdig op de hoogte stelt van de praktische en inhoudelijke haalbaarheid. In geval ambulante zorg wordt geadviseerd, is de reclassering de eerst aangewezene partij om te overleggen over (on)mogelijkheden in de tenuitvoerlegging. Als klinische zorg wordt geadviseerd, kan worden overlegd met de afdeling Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) van het NIFP. Als de rapporterend psychiater een interventieadvies geeft ten aanzien van een strafrechtelijke maatregel, verdient het aanbeveling om in brede termen te omschrijven welke interventies noodzakelijk worden geacht ter reductie van het recidiverisico, en in welk soort instelling deze interventie vorm zou kunnen worden gegeven. Het specificeren van (namen van) instellingen wordt niet aanbevolen, teneinde te voorkomen dat de rechter in het vonnis al te specifieke interventies en/of instellingen opneemt, wat de praktische uitvoerbaarheid zou kunnen belemmeren. Het nader specificeren van noodzakelijk geacht beveiligingsniveau kan ondersteunend zijn, maar wordt nog nader ingeschat bij de daadwerkelijke indicatiestelling van forensische zorg (bij oplevering van deze richtlijn is deze taak belegd bij de afdeling IFZ van het NIFP).

Als de rapporterend psychiater overweegt aan de strafrechter(s) te adviseren om voor onderzochte een zorgmachtiging Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of rechtelijke machtiging Wet Zorg & Dwang (WZD) via art. 2.3 van de Wet Forensische Zorg (Wfz) te verlenen, is extra aandacht nodig voor de mogelijkheden en onmogelijkheden van het gegeven interventieadvies binnen een civiel kader. Vanwege de wettelijke doorlooptijden van de civielrechtelijke trajecten en de procedurele afwegingen die gedurende dit proces bij zowel Openbaar Ministerie als de (aangewezen) geneesheer-directeur van een GGz-instelling of WZD-accommodatie moeten worden gemaakt, is het raadzaam om zo vroeg mogelijk in het rapportageproces - bij dergelijke overwegingen - contact op te nemen met het NIFP (en eventueel de opdrachtgever). Het is verder belangrijk te weten dat de psychiatrische rapportage pro Justitia, ook al is het rapport daartoe niet geschreven, kan worden gebruikt als onafhankelijke medische verklaring zoals bedoeld in art. 5:7 e.v. Wvggz (zie ELCI:NL:PHR:2021:144), zolang daarin aan de materiële en procedurele vereisten van de Wvggz wordt voldaan. De praktische uitvoerbaarheid van een dergelijk advies kan overigens belemmerd worden, als (nog) geen geneesheer-directeur en geen Wvggz-accommodatie beschikbaar en bereid is bevonden om de verplichte zorg binnen de afgegeven machtiging te gaan uitvoeren.

 

Gerechtelijk deskundigen

De psychiater in de rol van gerechtelijk deskundige

De psychiater voert als gerechtelijk deskundige (zie de Wet Deskundige in Strafzaken en het Besluit Register Deskundige in Strafzaken) het onderzoek uit naar de geldende maatstaven, en rapporteert schriftelijk en mondeling over de vraagstelling, de opdracht en elk ander relevant aspect van zijn deskundigheid gemotiveerd, controleerbaar en in voor de opdrachtgever begrijpelijke bewoordingen. Daarbij verricht de psychiater zijn werkzaamheden als deskundige onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer. Na het accepteren van de opdracht en de benoeming brengt de psychiater rapport uit. Ook in geval van weigering van onderzochte om medewerking te verlenen aan het onderzoek, wordt dus een rapportage uitgebracht, waarin uitleg wordt gegeven over de aard van de weigering, op welke wijze die weigering tot uiting is gebracht en welke vragen wel en niet beantwoord kunnen worden. De psychiater heeft een inspanningsverplichting ten aanzien van het voldoen aan de opdracht (inclusief beantwoording van de vragen), maar heeft geen antwoordverplichting en dient zelf te bewaken dat hij binnen de grenzen van zijn deskundigheid blijft. De psychiater kan worden opgeroepen ter zitting (of bij de rechter-commissaris) om de bevindingen en conclusies uit het rapport toe te lichten of om nadere vragen te beantwoorden.

 

De mederapporteur(s), meestal de (BIG-geregistreerd) psycholoog

In geval van een multidisciplinaire rapportage worden, naast de psychiater, andere (gedrags)deskundigen benoemd. Dit is, bij oplevering van deze richtlijn, in veruit de meeste gevallen een GZ-psycholoog of klinisch psycholoog. In een zogenoemd ‘triple’ onderzoek wordt naast GZ-psycholoog en psychiater een forensisch milieuonderzoeker benoemd. Op indicatie kan een neuroloog of klinisch neuropsycholoog worden verzocht (mee) te rapporteren. De werkgroep sluit niet uit dat in de toekomst ook andere BIG-professionals, waaronder verpleegkundig specialisten GGZ, kunnen en zullen gaan rapporteren voor de rechtbank, maar daar is op het moment van verschijnen van deze richtlijn nog geen sprake van.

Wanneer de benoemde psychiater gedurende het onderzoek een indicatie ziet om een deskundige uit een andere discipline te betrekken en te laten benoemen, dan kan hij of zij hiertoe, best zo snel mogelijk, contact opnemen met het NIFP. Voorbeelden waarin dergelijke (secundaire) dubbel of triple onderzoeken kunnen worden overwogen zijn gelegen in specialistische diagnostiek (bijvoorbeeld bij vermoeden van een onderliggende neurologische aandoening), bij aanvullende vragen die test- of neuropsychologisch onderzoek vergen, of in geval de psychiater denkt aan een maatregel waarbij voor oplegging bij minimaal twee gedragsdeskundigen advies moet zijn ingewonnen.

 

De rapporterend psychiater heeft zijn eigen deskundigheid en professionele autonomie, maar afstemming met (mede)rapporteurs is wenselijk teneinde eventuele verschillen in diagnostiek, advisering of beantwoording van de vragen reeds in de beide schriftelijke rapporten aan de opdrachtgever te kunnen uitleggen. Iedere rapporteur is verantwoordelijk voor zijn of haar eigen rapport.

 

De reclassering in de rol van rapporteur

Bij de (inhoudelijke) rechtszitting adviseert de reclassering over de strafrechtelijke modaliteit die past bij de geconstateerde risico’s (zelfstandig vastgesteld en aan de hand van de eventuele opgemaakte psychiatrische en/of psychologische rapportage pro Justitia) en over de benodigde interventies om de risico’s te verminderen. De reclassering doet bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden, een voorwaardelijke Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) of een Gedragsbeïnvloedende Maatregel (jeugd) onderzoek naar de haalbaarheid en de mogelijkheden van reclasseringstoezicht en begeleiding tijdens deze maatregel en geeft aan of de reclassering in staat is dit specifieke traject te begeleiden.

 

In het geval van verlengingszaken maakt de reclassering ook zelfstandig rapport op een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging of de voorwaardelijke beëindiging van een PIJ-maatregel.

 

Bij jongeren: Raad voor de Kinderbescherming en jeugdreclassering

Tijdens het voorbereidend onderzoek voor de inhoudelijke rechtszitting van een minderjarige verdachte maken de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering rapportage op over de jongere. De raadsonderzoeker en de gedragsdeskundige van de Raad voor de Kinderbescherming rapporteren op basis van dossier, interview met de jongere en met de ouder(s)/verzorger(s), informatie vanuit school en eigen observaties. In samenspraak met het evaluatie-onderzoek vanuit de Jeugdreclassering, en gebruikmakend van het eventueel nader gedragsdeskundig onderzoek van een rapporterend psychiater en psycholoog, wordt een uiteindelijk strafadvies opgesteld. In het geval van een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) dient de Raad voor de Kinderbescherming rapportage van het persoonsonderzoek uit te brengen, waarbij het rapport niet ouder mag zijn dan een jaar en door ten minste één gedragsdeskundige ondersteund moet worden.

 
Collaterale informanten

De (eerdere) behandelaars

Informatie van eerdere en huidige behandelaars is vaak onontbeerlijk, zowel methodologisch als inhoudelijk, om te komen tot goede differentiaal psychiatrische diagnostiek. De rapporterend psychiater verzamelt, in het kader van zijn opdracht, zoveel mogelijk relevante informatie over onderzochte. Voor de gezondheidsrechtelijke bepalingen die gelden voor rapporteur en voor de verstrekker van de informatie, wordt verwezen naar module 12 Gezondheidsrechtelijke context. Voor de mogelijkheden tot informatieverzoek bij weigerende verdachten, wordt verwezen naar module 5 Bijzondere diagnostiek in strafzaken: weigeren, ontkennen en amnesie.

 

De naaste(n)

Voor het verzamelen van contextuele informatie is een heteroanamnese bij naasten vaak nodig. Bij minderjarigen, bij psychotische patiënten en bij patiënten met (forse) cognitieve beperkingen is collaterale informatie vrijwel onontbeerlijk, omdat de kans groot is dat de onderzoeker uit alleen auto-anamnese onvoldoende, onvolledige of ronduit onbruikbare informatie krijgt. Echter, ook bij een onderzochte die een complete en gedetailleerde anamnese kan verstrekken, is het nog gewenst een onafhankelijke mening te horen over diens levensloop, persoonlijkheid en relationele omstandigheden. De rapporterend psychiater houdt rekening met de subjectiviteit van het oordeel van de referent(en) en hun eventuele belangen en procespositie. Ten aanzien van de gezondheidsrechtelijke bepalingen wordt verwezen naar module 12 Gezondheidsrechtelijke context.

 

Conform de rollen die in de generieke module ondersteuning familie en naasten (AKWA) zijn omschreven, is de rol van naasten in het psychiatrisch onderzoek pro Justitia vooral die van ‘informant’. Omdat de meeste onderzochten nog contact hebben en houden met hun naasten, ook gedurende het beloop van de strafzaak, kan de naaste ook de rol van ‘co-begeleider’ en van ‘mantelzorger’ hebben, vooral bij minderjarigen maar ook bij andere onderzochten met (ernstige) psychische stoornissen, psychogeriatrische aandoeningen of verstandelijke beperkingen. In geval de naaste zelf slachtoffer is geworden, kan de naaste ook degene zijn geweest die, al dan niet op advies van politie, justitie, ggz-instelling of anderen, het strafrechtelijk traject in gang heeft gezet, waarbij niet zelden sprake was van een hulpvraag van de naaste vanuit zijn of haar rol als 'zorgdrager'. Weeg de belangen van de naasten zorgvuldig.

 

Bij jongeren: de ouders en/of voogd(en)

Bij minderjarige verdachten spelen de ouders en/of de voogd een belangrijke rol bij de informatievoorziening (ontwikkelingsanamnese, pedagogische anamnese), in het verstrekken van schriftelijke toestemming voor het opvragen van informatie bij eerdere behandelaars, maar ook in de afstemming over haalbaarheid van adviezen en voorwaarden. Het adviesgesprek bij minderjarigen, zeker bij 12- tot 16-jarigen, vindt bij voorkeur plaats in het bijzijn van ouders en/of voogd, of in een afzonderlijk gesprek, waarbij ook voor de wettelijk vertegenwoordigers recht op inzage bestaat. Van belang is dat de rapporterend psychiater zich realiseert dat de verplichtingen uit de WGBO niet alleen jegens de minderjarige (12 tot 16-jarige) wordt nagekomen, maar ook jegens diens wettelijk vertegenwoordigers (art. 450 en 457 WGBO).

 

Aangever(s), slachtoffer(s) en/of nabestaande(n)

Binnen zowel Europees als Nederlandse wet- en regelgeving zijn de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten nauwkeurig vastgelegd (zie o.a. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/slachtofferbeleid/rechten-voor-slachtoffers-en-nabestaanden). Een aantal van de bijzondere beschermingsmaatregelen van slachtoffers ziet op het voorbereidend onderzoek (bij politie) en het onderzoek ter terechtzitting, waaronder normen voor (de wijze van) verhoor van het slachtoffer. In het psychiatrisch onderzoek pro Justitia, dat wordt geïnitieerd teneinde de rechtbank te informeren over de persoon van de onderzochte, is het spreken met slachtoffer(s) of nabestaanden zelden noodzakelijk om tot beantwoording van de vraagstelling te komen. Houd rekening met de belangen van het slachtoffer, zeker wanneer aan onderzochte een locatieverbod, een contactverbod of een benaderingsverbod is opgelegd. In een dergelijk geval zou het contact met een rapporterend psychiater ten behoeve van het onderzoek bij de onderzochte kunnen worden gevoeld als indirecte poging tot benadering.

 

De onderzochte zelf

De onderzochte wordt, bij aanvang van het onderzoek, door de rapporterend psychiater geïnformeerd over het doel van het onderzoek, de rol van de rapporteur in de strafrechtspleging en de vrijwilligheid van medewerking. Voor de gezondheidsrechtelijke context wordt verwezen naar module 12.

 

Samenwerkingsaspecten bij de totstandkoming van psychiatrische rapportage pro Justitia

Interactie met mederapporteur(s)

Het overgrote deel van de vervaardigde rapportages pro Justitia komt tot stand in ‘ambulant’ onderzoek, wat impliceert dat de rapporterend psychiater niet verbonden is aan de locatie waar de onderzochte zich bevindt. In het geval van de ‘klinische’ onderzoeken, waarbij de onderzochte is geplaatst in een instelling (meestal Pieter Baan Centrum of Teylingereind), draagt die instelling de verantwoordelijkheid voor het tot stand brengen van de rapportage. De rapporterend psychiater maakt dan (tijdelijk) deel uit van het onderzoeksteam binnen die instelling, maar behoudt zijn of haar onafhankelijke positie als rapporteur.

 

Er is een verschil in werkwijze tussen deze ambulante en klinische onderzoeken, ongeacht de opdrachtgever en de vraagstelling die beantwoord moet worden (grosso modo: strafzaken en maatregelverlengingsonderzoeken). In de ambulante situatie levert de psychiater doorgaans een eigen rapportage op, waarbij hij/zij binnen het eigen vakgebied een zo volledig mogelijk onderzoek doet. De rapporterend psychiater doet een biografische anamnese, maakt een eigen samenvatting van de stukken en schrijft een eigen forensische beschouwing. Bij het opvragen van informatie en het verzamelen van hetero-anamnestische informatie kunnen taken met mederapporteur(s) verdeeld worden. Overigens kan in de taakverdeling ook op andere manieren samengewerkt worden (denk bijvoorbeeld aan het samenvatten van een uitgebreid dossier). De rapporterend psychiater komt tot conclusies en een advies en kan deze, onafhankelijk van de mederapporteur(s), ook verantwoorden. Verwacht wordt ook dat de rapporterend psychiater overlegt met mederapporteur(s) en uitleg geeft over eventuele verschillen in (diagnostische) conclusies en advisering. Wanneer de ambulante rapportage een triple onderzoek betreft (waarbij dus ook de milieuonderzoeker een onderzoek doet), wordt er doorgaans één (geïntegreerde) rapportage opgeleverd. De milieuonderzoeker neemt de levensloop en de hetero-anamnese voor zijn of haar rekening, de beide gedragsdeskundigen beschrijven hun eigen diagnostisch onderzoek en de rapportage bevat één forensische beschouwing, geschreven door beide gedragsdeskundigen. Dergelijke integratie in één rapportage kan ook bij een dubbelonderzoek plaatsvinden. Een eventueel verschil van inzicht tussen beide gedragsdeskundigen wordt in de forensische beschouwing weergegeven, waarbij geduid wordt waar dit verschil op is gebaseerd en wat het betekent in de verdere beantwoording van de vraagstelling.

 

Het staat de rapporterend psychiater vrij om onderdelen van het onderzoek te laten uitvoeren door derden. Bij het psychiatrisch onderzoek pro Justitia wordt bijvoorbeeld regelmatig een arts in opleiding tot psychiater bij het onderzoek betrokken. De arts in opleiding tot psychiater voert dan, onder supervisie van de rapporterend psychiater het onderzoek uit, waarbij (een deel van) het onderzoek kan bestaan uit zelfstandige gesprekken met de onderzochte of andere onderzoekshandelingen. De psychiater (geregistreerde deskundige) blijft eindverantwoordelijkheid dragen voor het gehele onderzoek, dus ook voor de onderdelen die hij of zij niet zelf heeft uitgevoerd.

 

Soms vindt in een strafzaak aanvullend onderzoek plaats door een neuroloog of een klinisch neuropsycholoog. De bevindingen van deze rapporteurs vormen een eigenstandig onderdeel in de rapportage van de andere onderzoeker(s). In geval van een klinische observatie wordt, net zoals bij een triple onderzoek, altijd één rapportage opgeleverd, waarin ruimte is voor eventuele verschillende (diagnostische) gezichtspunten van de verschillende gedragsdeskundige onderzoekers.

 

Hoewel het opleveren van één gezamenlijke rapportage, die tot stand komt na diverse overleggen van onderzoekers en partijen die het proces bewaken (denk aan juristen van het NIFP of de ‘proces-psychiater’ in het PBC of bij ambulant triple-onderzoek), de kans op identieke en eenduidige conclusies en adviezen van de verschillende rapporteurs vergroot, is dit geen wet van meden en perzen. De rapporterend psychiater heeft in alle rapportagevormen de verantwoordelijkheid om goed met de andere onderzoekers en partijen af te stemmen en, indien er verschillen van inzicht zijn, deze verschillen goed uit te leggen, zodat de opdrachtgever weet hoe de verschillen in één en dezelfde zaak geïnterpreteerd kunnen worden. Onafhankelijkheid en professionele autonomie betekent echter ook dat een rapporterend psychiater op basis van andere gegevens of een andere weging van die gegevens tot andere uitkomsten en een andere beantwoording van de vraagstelling kan komen en de mening van een collega niet kan en mag overnemen zonder eigen overwegingen.

 

Interactie tussen de rapporterend psychiater en de verstrekker(s) van intercollegiale feedback / procesbegeleider(s)

In de loop van een ambulante rapportage levert de rapporterend psychiater een conceptrapport in bij het NIFP ter verkrijging van intercollegiale feedback. Deze intercollegiale feedback is inmiddels in grote lijnen vastgelegd in de normen van het NRGD (een rapporteur dient de rapportage aan te bieden voor intercollegiale feedback) en het NIFP rekent het bieden van deze intercollegiale feedback tot haar taken op basis van de opdracht die de Minister aan het NIFP heeft verstrekt. De normen van het NRGD laten echter ruimte voor intercollegiale feedback die buiten het NIFP tot stand komt. Intercollegiale feedback wordt al vele jaren geboden, maar is in de laatste tien jaar veel uitgebreider geworden dan zij daarvoor was. In het verleden werd volstaan met een globale check, met name op bruikbaarheid van de rapportage en de mate van overeenstemming tussen meerdere rapporten in dezelfde zaak. De huidige feedback richt zich zowel op de vorm en de inhoud van de rapportage, als op het proces van totstandkoming dat in de rapportage beschreven is. De feedback komt overwegend van disciplinegenoten van de rapporteur, maar in complexe zaken kijkt ook een jurist mee.

 

In geval van een klinische rapportage of een triple rapportage vindt de feedback al op eerdere momenten tijdens het rapportageproces plaats. Aan het multidisciplinaire team is een jurist en een procespsychiater/-psycholoog (pp) toegevoegd. Deze vormen de georganiseerde (tegen)spraak in het onderzoek. In klinische rapportages is het hele team verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderzoek, zowel in het algemeen als op casusniveau. De jurist en pp bewaken de forensisch-juridische vertaalslag en hebben een toetsende taak t.a.v. de geadviseerde juridische kaders in de eindrapportage en de volledigheid en consistentie van zowel de rapportageonderdelen als de gehele PJ rapportage. De jurist heeft een specifieke taak als coördinerend procesbegeleider en voorzitter tijdens de verschillende overleggen en heeft tot in detail kennisgenomen van het strafdossier. De jurist is ook aanspreekpunt voor de opdrachtgever. De pp levert een bijdrage aan de diagnostiek of aan het diagnostisch zoekproces door het stellen van kritische vragen. Bij zowel klinische als ambulante triple-rapportages vinden doorgaans op verschillende momenten in het rapportageproces besprekingen plaats met de pp en jurist, die al op eerder moment meelezen met de conceptteksten van de rapporteurs. De beantwoording van de vragen van de rapportage komt dan doorgaans tot stand in een multidisciplinaire bespreking.

 

De intercollegiale feedback is niet onomstreden. De rapporterend psychiater is uit hoofde van de professionele autonomie vrij in de verwerking van de verkregen feedback in het uiteindelijk rapport. Deze professionele vrijheid wordt evenwel niet altijd gevoeld. Dit kan worden veroorzaakt doordat de rapporterend psychiater zich in een afhankelijke positie voelt, omdat het NIFP ook optreedt als bemiddelaar tussen opdrachtgever en rapporterend psychiater. Bij kritische feedback spelen toon en verschil in professionele opvatting een rol die de intercollegiale samenwerking niet altijd ten goede komt. Ook kan de gevoelde professionele autonomie in het geding komen als feedbackformulieren bij het NIFP bewaard worden en worden meegewogen in de verkrijging van nieuwe opdrachten.

 

Om toch vooral de vruchten van de intercollegiale feedback te plukken, hebben de betrokken partijen verschillende verantwoordelijkheden. Het NIFP heeft de verantwoordelijkheid de feedbackpraktijk te beschrijven en toe te zien op het naleven van deze praktijk door de feedbackgevers. Het NIFP is transparant over welke informatie zij bijhoudt over individuele rapporteurs. De individuele feedbackgever heeft de verantwoordelijkheid zich naar de afgesproken praktijk binnen het NIFP te verhouden. Dat betekent concreter: de feedbackgever is zich bewust van de breedte die professionele opvattingen op algemene of specifieke terreinen kenmerken (en huldigt zelf geen idiosyncratische standpunten), van verschillen in de relevantie van gegeven feedback (spelfouten zijn minder relevant dan een onsamenhangende forensische beschouwing) en van de verschillen in verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van rapporteur en feedbackgever.

 

De rapporterend psychiater heeft de verantwoordelijkheid de feedback te wegen en eventueel in de rapportage te verwerken. De rapporterend psychiater kan niet verplicht gesteld worden wijzigingen aan te brengen. In uiterste gevallen kan het NIFP besluiten een brief op te stellen aan de opdrachtgever waarin zij afstand neemt van het werk van de rapporteur. Dit gebeurt alleen als het NIFP van mening is dat door het gegeven advies een groot risico bestaat dat ofwel de veiligheid van de maatschappij in het geding is, ofwel de belangen van de onderzochte worden geschaad.

 

Als er een groot verschil van inzicht ontstaat tussen de rapporterend psychiater en medewerkers van het NIFP, dan wel er sprake is van een anderszins conflictueuze samenwerking waar men onderling niet goed uitkomt, dan kan men zich wenden tot de Geschillencommissie. Deze commissie is ingesteld door het NIFP op verzoek van de Vereniging van Rapporteurs pro Justitia, maar functioneert onafhankelijk van beide organisaties. De commissie wordt voorgezeten door een jurist. Verder maken gedragsdeskundigen deel uit van de commissie. Deze commissie heeft tot taak om tot een objectief oordeel te komen en/of een advies te geven over de kwaliteit van de samenwerking tussen een rapporteur en het NIFP en mogelijke tekortkomingen daarin. Adviezen kunnen betrekking hebben op een verbetertraject voor één of beide partijen, of kunnen op een andere manier bijdragen aan het oplossen van het ontstane verschil, bijvoorbeeld door de inzet van mediation.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Een belangrijk aandachtspunt is de blijvende beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde psychiaters en andere deskundigen. In het afgelopen decennium is het aantal rapporten dat door psychiaters wordt opgeleverd afgenomen. Tekorten aan psychiaters in het algemeen, vergrijzing van actieve (groot)rapporteurs en mogelijk afgenomen aantrekkelijkheid van het rapportagewerk spelen hierbij een rol. Er is tevens sprake van een duidelijke krimp in het aantal gevraagde rapportages (tussen 2015 en 2018 halveerde het totaal aantal strafzaken waarin opdracht tot rapportage werd gegeven). Dit komt niet alleen door schaarste, maar ook door algemene daling in criminaliteit, scherpere indicatiestelling en andere pogingen vraag en aanbod van rapportages in evenwicht te brengen. Het maatschappelijk en persoonlijk belang van psychiatrisch advies in specifieke strafzaken vraagt om voldoende aanbod aan rapporteurs. Behalve behoud van bestaande rapporteurs is het nodig om jonge collega’s (artsen in opleiding tot psychiater en psychiaters) te blijven enthousiasmeren en op te leiden tot rapporteur.

Onderbouwing

De organisatie van de psychiatrische rapportage pro Justitia kent andere actoren dan de organisatie van een zorgproces. De invloed van deze verschillende actoren is ook op een andere manier merkbaar voor de rapporterend psychiater. Zo is de opdrachtgever (verwijzer) degene die het onderzoek aanvraagt, de vragen stelt en ook betaalt voor de opdracht. De relatie tussen onderzochte en rapporterend psychiater strekt niet primair het belang van de onderzochte, maar vooral het belang van de strafrechtspleging, de maatschappij of misschien direct de opdrachtgever. Om te voorkomen dat deze belangen het onderzoek negatief beïnvloeden, zijn er mediërende schakels: de opdracht wordt bemiddeld door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie & Psychologie (NIFP) en de tot stand gekomen rapportage wordt, ook weer door het NIFP, van intercollegiale feedback voorzien. De opdrachtgever en rapporterend psychiater hebben voorafgaand en gedurende het onderzoek meestal geen direct contact, anders dan in de vorm van de schriftelijke opdracht. Ten aanzien van de rapportage in strafzaken kan de opdrachtgever, maar ook één van de andere procespartijen, om toelichting vragen aan de rapporterend psychiater als de zaak van de onderzochte dient. Dit gebeurt doorgaans tijdens de inhoudelijke rechtszitting, maar kan ook schriftelijk gebeuren. Waar het verlengingszittingen inzake een eerder opgelegde maatregel betreft, is deze link tussen opdrachtgever en rapporterend psychiater er niet. De opdrachtgever is dan de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Op zitting kan de rapporterend psychiater bevraagd worden door de procespartijen.

 

De organisatie is in grote lijnen identiek aan de organisatie van andere medisch-specialistische of gedragsdeskundige expertises, waar het belang van de onderzochte uiteraard wel meeweegt, maar niet op de eerste plaats staat, zoals rapportages ten behoeve van de uitvoering van de Wet Arbeidsongeschiktheid of de Wegenverkeerswet of rapportages in verband met particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen of wettelijke aansprakelijkheid. Deze richtlijn gaat echter alleen over de strafrechtelijke context.

 

Samenwerking tussen de verschillende betrokken disciplines is cruciaal. Rapporterend psychiaters, maar ook opdrachtgevers en andere actoren kennen hun eigen verantwoordelijkheden en grenzen van hun deskundigheid, respecteren verantwoordelijkheden en grenzen van hun ketenpartners, en vullen elkaars expertise aan om tot een geïntegreerde en doelmatige beoordeling te komen die recht doet aan het belang van de onderzochte, het belang van eventuele slachtoffers of nabestaanden en het belang van de maatschappij. Deze module geeft aan waar de grenzen van de autonomie en verantwoordelijkheid van de rapporterend psychiater liggen. Ook wordt besproken óf en op welke manier het belang of de autonomie van andere actoren in acht moet worden genomen. De rapporterend psychiater opereert nadrukkelijk niet in een vacuüm waarbinnen hij of zij volledig vrij is, maar van professionele autonomie is natuurlijk wel degelijk sprake.

Om de uitgangsvraag te beantwoorden is geen systematische literatuuranalyse verricht, maar heeft de werkgroep zich gebaseerd op Nederlandse wetsteksten, (inter)nationale richtlijnen en jurisprudentie over de gezondheidsrechtelijke context.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 31-01-2024

Laatst geautoriseerd  : 30-01-2024

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid
  • Nederlandse Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
  • Vereniging van Pro Justitia rapporteurs

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de relevante specialismen die betrokken zijn bij de psychiatrische Pro Justitia rapportages.

 

Werkgroep

  • dr. S.J. Roza, Universitair hoofddocent Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (voorzitter)
  • prof. dr. G. Meynen, hoogleraar Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (vicevoorzitter)
  • drs. Th.J.G. Bakkum, (kinder- en jeugd)psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. M. van Berkel, psychiater en hoofd vakgroep Psychiatrie Pieter Baan Centrum. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. T. den Boer, psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. C. van Gestel, psychiater en geneesheer-directeur. Vereniging van Pro Justitia Rapporteurs
  • Prof. Dr. M. Jelicic, Hoogleraar Neuropsychologie en Recht
  • dr. F.A. Jonker, klinisch neuropsycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • M.J. Markx, patiëntvertegenwoordiger. Ypsilon - MIND
  • dr. J. Meijers, Universitair docent en gezondheidszorgpsycholoog. Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie (tot juni 2021)
  • dr. U.W. Nabitz, GZ psycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • mr. dr. M.M. Prinsen, jurist en senior wetenschappelijk onderzoeker. Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
  • prof. dr. R.J. Verkes, hoogleraar Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • prof. dr. V. de Vogel, hoogleraar Forensische Zorg en lector Werken in Justitieel Kader

Adviesgroep

  • drs. N.J.M. Arts, neuroloog. Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • mr. drs. F.A.M. Bakker, senior raadsheer. Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen
  • drs. E.W.M. van den Broek, klinisch psycholoog & onderzoeker.
  • mr. W.A.F. Damen, senior strafrechter. Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
  • dr. N. Duits, (kinder- en jeugd)psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. J. van Hoey Smith, neuroloog. Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • drs. E. van Laarhoven-Aarts, klinisch psycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • T. Visser, verpleegkundig specialist GGZ. Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland
  • drs. M.F. de Vries, psychiater en directeur inhoud. Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie

Met ondersteuning van

  • drs. I. van Dusseldorp, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. F. Ham, adviseur. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. T. Lamberts, senior adviseur. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

dr. S.J. Roza

* Universitair Hoofddocent Forensische Psychiatrie, Erasmus MC Rotterdam
* Psychiater/ opleider Psychiatrie/ Directeur Zorg & Behandeling PI Haaglanden, Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie & Psychologie,

* Lid kernredactie Tijdschrift voor Psychiatrie, onbetaald
* Freelance Pro Justitia rapporteur voor Jeugd en Volwassenen, betaald (zzp)

Geen

Geen actie

prof. dr. G. Meynen

* Psychiater GGZ inGeest Amsterdam
* Hoogleraar Forensische psychiatrie, Willem Pompe Instituut voor strafrechtswetenschappen, Universiteit Utrecht
* Bijzonder hoogleraar Ethiek en psychiatrie, Faculteit Geesteswetenschappen, Vrije Universiteit

* Lid Programmacommissie Kwaliteit Forensische Zorg: met name beoordelen projectvoorstellen, resultaten en opstellen calls voor onderzoek (vacatiegeld)
* Voorzitter Wetenschappelijke Adviesraad Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie: advies over wetenschappelijke koers NIFP
* Voorzitter Psychiatrisch Juridisch Gezelschap. Organiseren bijeenkomsten op grensvlak psychiatrie en recht
* Redactieraadslid Tijdschrift voor psychiatrie
* Redactielid Tijdschrift Sancties
* Associate Editor Frontiers in Psychiatry - section forensic psychiatry (tot recent) gerapporteerd pro Justitia via NIFP Noord-Holland
* Lid task force NWA route NeurolabNL - thema safety and security

Eigen wetenschappelijke ideeën en inzichten ten aanzien van forensische psychiatrie.

Geen actie

drs. Th.J.G. Bakkum

* Forensisch psychiater NIFP
* Manager zorg & rapportage NIFP Zuid Nederland/Zuid-Holland
Beleidsverantwoordelijke portefeuille rapportage NIFP
* Kinder- en jeugdpsychiater Youz Den Haag

NIFP = Nederlands Instituut voor forensische psychiatrie en psychologie. Youz is onderdeel van Parnassia groep

* Pro Justitia rapporteur, ingeschreven in het NRGD voor de deskundigheidsgebieden psychiatrie strafrecht volwassen en psychiatrie strafrecht jeugd - betaald per opdracht
* Toetser in een toetsingsadviescommissie van het NRGD - betaald per toetsing
* Docent en examinator in de opleiding tot PJ rapporteur - betaald
* Gastcollege aan de Universiteit van Amsterdam, orthopedagogiek - onbetaald
* Gastcollege aan de Universiteit van Utrecht, forensische psycahtrie - onbetaald
* Redactielid en auteur bij 'Stoornis en Delict" - onbetaald

NRGD = Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen

Deelname aan de commissie is gezien mijn werkzaamheden bijna niet te vermijden en kan mijn reputatie bevestigen, misschien nog vergroten. Dat levert echter geen mogelijkheden op tot vermarkting, financieel voordeel dan wel een functie bij een andere organisatie

Geen actie

prof. dr. R.J. Verkes

* Lid Adviescommissie Verloftoetsing Terbeschikkinggestelden (AVT), betaald

* Lid Commissie Ethiek, Expertisecentrum Forensische Psychiatrie, onbetaald

Geen

Een bijdrage aan de totstandkoming van de nieuwe richtlijn kan niet los gezien worden van mijn overige professionele activiteiten, met name als forensisch gedragskundige. In die zin is er dus een verwevenheid tussen deze bijdrage en het werk in het Pieter Baan centrum. Deze is niet van financiële aard

Geen actie

prof. dr. R.J. Verkes

Psychiater, hoogleraar forensische psychiatrie, Afd. Psychiatrie, Radboudumc/ Sectie Strafrecht en criminologie Radboud Universiteit

* Psychiater, programmaleider, Kairos, forensisch psychiatrische polikliniek Pompestichting (betaald)
* Voorzitter Adviescommissie. Gegevensverstrekking Weigerende Observandi (betaald)
* Bestuurslid Stichting Interdisciplinair Gedragswetensappelijk Onderzoek (onbetaald)
* Bestuurslid Afdeling Forensische Psychiatrie - NVVP

Geen

Geen actie

drs. T. den Boer

Psychiater Pieter Baan Centrum

 

Geen

Geen actie

drs. M. van Berkel

Psychiater/ Manager Zorg en rapportage NIFP

Pro Justitia rapporteur (betaald)

Geen

Geen actie

drs. C. van Gestel

De Forensische Zorgspecialisten, geneesheer-directeur en behandelend psychiater de Waag Flevoland

* GgZ Centraal: achterwacht buiten kantoortijden voor kliniek en crisisdienst, 1 uur per week (bezoldigd)
* Als zzp’er ben ik werkzaam als rapporteur pro Jusititia, ongeveer 10 uur per week (bezoldigd)
* Tevens ben ik plaatsvervangend raad bij de Penkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gemiddeld 2 uur per week (bezoldigd)
* Sinds november maak ik deel uit van het bestuur van de afdeling Geneesheren-directeur van de NVvP (onbezoldigd)

Op deze manier is er geen financieel belang. Het is uiteraard zo dat taken die voortvloeien uit de richtlijn kunnen leiden tot een hoger of lager uurtarief, omdat de tarifering van onderzoek pro Justitia niet direct aan de richtlijn vasthangt.

 

Geen direct belang meer, mijn deelname vindt wel plaats in overleg met het nieuwe bestuur van de Vereniging voor Rapporteurs pro Justitia.

Geen actie

mr. dr. M.M. Prinsen

* Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Senior juridisch onderzoeker
* Adviescollege Levenslanggestraffen, Secretaris

* Nederlands Register voor Gerechtelijk Deskundigen, toetser FPPO, DNA, Rechtspsychologie (vergoeding)
* Rechtbank Amsterdam, Rechter-plaatsvervanger (vergoeding)

Het NIFP bemiddelt de opdrachten tot gedragskundige rapportage in strafzaken aan deskundigen die zijn geregistreerd in het NRGD. Het NIFP heeft een belang bij heldere en goede richtlijnen, omdat dat het werk van de gedragskundig rapporteurs ten goede komt en hun positie verduidelijkt. Dit levert geen financiële voordelen op.

 

Het NRGD beschikt over een register waarin deskundigen zijn opgenomen. Toetsers beoordelen geanonimiseerde rapportages aan de hand van bestaande richtlijnen. Het is van belang dat die helder en eenduidig zijn. Dit levert geen financiële voordelen op.

Geen actie.

dr. V. de Vogel

* Lector Werken in Justitieel Kader, Kenniscentrum Sociale Innovatie, Hogeschool Utrecht
* Onderzoeker Van der Hoeven Kliniek, De Forensische Zorgspecialisten te Utrecht

* Wetenschappelijk adviseur Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVT), betaald
* Lid ZonMw commissie onderzoeksprogramma Geweld hoort nergens thuis, betaald
* Lid bestuur Stichting Vrienden van Oldenkotte, onbetaald
* Lid programmacommissie Kwaliteit Forensische Zorg (KFZ), onbetaald
* Lid stuurgroep Reclasseringsacademie 3RO, onbetaald
* Lid programmaraad Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP), onbetaald

Niet van toepassing voor zover ik nu kan overzien. Ik ben wel betrokken in onderzoek naar - en ontwikkeling van risicotaxatie-instrumenten, maar heb daar geen persoonlijk gewin bij

Geen actie

M.J. Markx

Vereniging Ypsilon, Medewerker adviesdienst, vrijwilligersondersteuning en projecten

* Bestuurslid Bewonersvereniging Bachplein Schiedam, onbetaald
* Bestuurslid NAKC, onbetaald

Geen

Geen actie

dr. U.W. Nabitz

* GZ psycholoog niet praktiserend

*Senior onderzoeker en kwaliteitsadviseur bij Inforsa van Arkin

* Voorzitter NIP sectie Forensische Psychologie

*Bestuursfuncties bij het NIP

*Onbetaalde adviesfuncties bij het EFP voor de ontwikkeling van richtlijnen en prestatie indicatoren

* Op honoraarbasis wetenschappelijk onderzoeker en kwaliteitsadviseur

Geen

Geen actie

dr. F.A. Jonker

Klinisch Neuropsycholoog, Leadexpert Neuropsychiatrie, Altrecht.

Klinisch neuropsycholoog werkzaam bij het NIFP/ Neuropoli

 

Docent/onderzoeker Vrije Universiteit (detachering

* PJ rapporteur (niet NRG geregistreerd) voor deelrapportages met betrekking op de neuropsychologie (vergoeding)

* Voorzitter sectie GGZ (NIP), betaald.

Geen.

Geen actie

Prof. Dr. M. Jelicic

Hoogleraar Neuropsychologie en Recht, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Maastricht; universitair hoofdocent, Faculteit Psychologie en Neurowetenschappen, Universiteit Maastricht.

Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS), Hoge Raad der Nederlanden, betaald. Getuige-deskundige in strafzaken (circa 2 keer per jaar); de Universiteit Maastricht ontvangt hier een vergoeding voor.

* Betrokken bij extern gefinancierd onderzoek naar bias in risicotaxatie (financier Europese Commissie); geen rol als projectleider.

* Erkenning van expertise op gebied van amnesie bij verdachten.

Geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het perspectief vanuit onderzochten door het uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland en MIND voor de invitational conference. Het verslag van de invitational conference is besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. Patiëntvertegenwoordiging in de werkgroep is gelopen via een werkgroeplid gemandateerd namens Ypsilon. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland, MIND en Ypsilon en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Organisatie en samenwerking

Geen financiële gevolgen

Uitkomst 1. Omvang van de populatie (aantal onderzochten per jaar) is minder dan 5000.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten rondom het uitvoeren van psychiatrische rapportages pro Justitia. De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijnmodules op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen via de invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep conceptuitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.

 

Voor vraagstukken met een medische basis

Zoeken naar wetenschappelijke literatuur

Eerst heeft de werkgroep oriënterend met algemene zoektermen gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen in www.guideline.gov, en naar systematische reviews vanaf 2010 in Medline (zie voor de zoekstrategie voor deze oriënterende search bij aanverwanten). De werkgroep vond geen systematische reviews die relevant waren voor beantwoording van de uitgangsvragen. De werkgroep vond een aantal buitenlandse richtlijnen, doch stelde vast dat deze richtlijnen, door de specifieke Nederlandse context (zowel in wettelijke bepalingen als in het (forensisch) zorglandschap) beperkt bruikbaar zijn voor de huidige richtlijn.

Voor iedere afzonderlijke uitgangsvraag is de werkgroep nagegaan of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan de beantwoording van de vraag.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de opdrachtgever(s) en de onderzochte relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

De GRADE-systematiek dient niet alleen ter beoordeling van het effect van een interventie, maar ook ter beoordeling van diagnostische vragen of vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose.

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID).

 

Voor andersoortige vraagstukken

Voor een aantal andere uitgangsvragen leende beantwoording door middel van een systematische review van origineel wetenschappelijk onderzoek zich niet goed. Dit hangt samen met de specifieke en met andere landen onvergelijkbare Nederlandse wet- en regelgeving, of het ontbreken van peer reviewed onderzoek in de internationale literatuur. In deze gevallen is ervoor gekozen om beschrijvend te werk te gaan. De richtlijncommissie heeft kennisgenomen van bestaande richtlijnen, wetsteksten, leerboeken, relevante artikelen en beschikbare jurisprudentie (zie de literatuurlijst bij de betreffende module). De werkgroep heeft zich daarnaast gebaseerd op expert-opinion, door (onder andere) gebruik te maken van de eigen – uitgebreide - ervaringen met het onderhavige onderzoek en rapportage in strafzaken, of door het inroepen van specifieke (juridisch-wetenschappelijke) expertise.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals aanvullende argumenten vanuit de expertise van de werkgroepleden en adviesgroepleden, waarden en voorkeuren van onderzochten en/of hun naasten, kosten (middelenbeslag), beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is waar mogelijk gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare (wetenschappelijke) bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten. De kracht van het (wetenschappelijk) bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van onderzochten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor onderzochten, behandelaars en beleidsmakers. Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele onderzochte.

 

Organisatie van de rapportagepraktijk

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het uitbrengen van een rapportage (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie en samenwerking.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is voor iedere uitgangsvraag nagedacht of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan het beantwoorden van de uitgangsvraag. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Aanbevelingen voor nader onderzoek en/of vervolgonderzoek worden als aanverwant toegevoegd bij de betreffende module.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID:PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun x0;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in healthcare. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review.PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

 

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

 

Schünemann A, Holger J [corrected to Schünemann, Holger J]. PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

 

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc.2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.