Psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken

Initiatief: NVvP Aantal modules: 26

Gezondheidsrechtelijke context

Uitgangsvraag

Welke (gezondheidsrechtelijke) wet- en regelgeving speelt een rol bij het psychiatrisch onderzoek in strafzaken en welke regels gelden er ten aanzien van (de totstandkoming van) de psychiatrische rapportage pro Justitia?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  • Geldt de WGBO voor psychiaters die onderzoek pro Justitia verrichten?
  • Wat betekent de Wet BIG voor het psychiatrisch onderzoek en de rapportage in het strafrecht?
  • Welke rechten en plichten uit het (gezondheids)recht spelen een rol voor rapporterend psychiaters en hoe worden deze rechten en plichten ingevuld?

Aanbeveling

Aanbeveling-1

Rapporteer alleen indien u over een NRGD-registratie beschikt, tenzij de opdrachtgever u vanwege bijzondere redenen een opdracht heeft gegeven om te rapporteren.

 

Aanbeveling-2

Bewaar de definitieve rapportage, het conceptrapport zoals dat is voorgelegd aan de onderzochte, de resultaten van de gebruikte instrumenten alsmede de ondertekende toestemmingsverklaring(en) en de informatie ontvangen van derden (behandelaren) overeenkomstig de wettelijke bewaartermijnen en de geldende regels hiervoor.

 

Aanbeveling-3

Maak bij de wens om referenten te spreken altijd een (zorgvuldige) afweging of te verwachten valt dat het spreken van de betreffende referent meerwaarde heeft voor uw onderzoek. Doe dat zowel wanneer er toestemming is van de onderzochte, als wanneer er geen toestemming is van de onderzochte.

Neem deze overweging(en) om een referent te spreken op in het rapport.

Heb hier in het bijzonder aandacht voor als de referent tevens slachtoffer is in de onderhavige casus.

Vermeld de overwegingen van de referent om al dan niet mee te werken aan het onderzoek, rekening houdend met de diverse belangen.

 

Aanbeveling-4

Leg uit of er beperkingen zijn ontstaan in het diagnostisch onderzoek of anderszins als u geen referenten heeft kunnen spreken.

Overwegingen

Geldt de WGBO voor psychiaters die onderzoek pro Justitia verrichten?
De Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) geeft een wettelijke basis aan de verhouding tussen hulpverlener en patiënt. In de wet zijn de rechten van de patiënt vastgelegd alsmede de verplichtingen van de hulpverlener. Hoewel er in het psychiatrisch onderzoek pro Justitia geen sprake is van een behandelingsovereenkomst met een patiënt, is er wel sprake van ‘handelingen op het gebied van de geneeskunst’. Voor de toepasselijkheid van de wet is niet de professie van de hulpverlener beslissend, maar de aard van de handeling. In de pro Justitia rapportage geeft de psychiater een oordeel over de aanwezigheid van een psychische stoornis. Dit kan worden aangemerkt als een geneeskundige handeling in de zin van de WGBO. Om die reden is de WGBO via de zogenoemde schakelbepaling van artikel 7:464 lid 1 BW van toepassing op de pro Justitia rapportage. Deze schakelbepaling luidt: “Indien in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verricht, zijn deze afdeling [boek 7 BW] alsmede de artikelen 404, 405 lid 2 en 406 van afdeling 1 van deze titel van overeenkomstige toepassing voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.” Uit deze formulering blijkt dat de WGBO niet zonder meer en niet onverkort van toepassing is. De WGBO blijft buiten toepassing als de aard van de rechtsbetrekking tussen de onderzochte en de rapporterend psychiater zich tegen toepassing verzet. Dit is in elk geval aan de orde, als er specifieke wetgeving voor het onderzoek (ook wel genoemd lex specialis) geldt en deze afwijkt van de WGBO (bijvoorbeeld als er sprake is van een verplichte opname of als er regels uit het strafrecht gelden). Daarnaast bevat de WGBO in artikel 464 lid 2 een aantal specifieke bepalingen die rechtstreeks van toepassing zijn.

Wat betekent de Wet BIG voor het psychiatrisch onderzoek en de rapportage in het strafrecht?
De Wet BIG is gericht op de regulering van de beroepsuitoefening van bepaalde beroepsgroepen en bevat kort gezegd regels over de registratie en titelbescherming en voorwaarden voor het verrichten van zogenoemde voorbehouden handelingen. Het doel van de wet is het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening in de gezondheidszorg en bescherming van patiënten tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen van zorgverleners.

 

Tuchtrecht
De Wet BIG is de grondslag voor het wettelijke tuchtrecht. Onderzochten kunnen een klacht over de rapporterend psychiater indienen bij de regionale tuchtcolleges voor de gezondheidszorg. Ook het handelen van BIG- geregistreerden die anderszins betrokken zijn bij de onderzoeken of rapportages, bijvoorbeeld als leidinggevende of kwaliteitsverantwoordelijke, kan onder het bereik van het tuchtrecht vallen. Hierbij wordt hun handelen getoetst aan de zogeheten tweede tuchtnorm: enig handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Voor de ontvankelijkheid moet de gedraging voldoende weerslag hebben op het belang van de individuele gezondheidszorg én tevens in de hoedanigheid van geregistreerde (naast die in de hoedanigheid van bestuurder/leidinggevende) hebben plaatsgevonden (bijv. ECLI:NL:TGZRZWO:2018:62).

Als het tuchtcollege een psychiatrische rapportage moet beoordelen, toetst het of het onderzoek door de psychiater vakkundig en zorgvuldig is uitgevoerd en voldoet aan de daaraan gestelde eisen (KNMG, 2022). Er gelden vaste toetsingscriteria waaraan het tuchtcollege de rapportages (marginaal) toetst. Deze criteria zijn meermaals in jurisprudentie herhaald (o.a. ECLI:NL:TGZCTG:2020:158, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:130 en ECLI:NL:TGZREIN:2019:78).

 

Is er andere wetgeving waar de rapporterend psychiater mee bekend moet zijn?
Naast de WGBO en de wet BIG is ook de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing op het werk van de rapporterend psychiater. Deze verordening is rechtstreeks bindend voor alle burgers in de Europese Unie. De AVG en de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG), hebben per 25 mei 2018 de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) vervangen.

De AVG geeft een juridisch kader voor het verwerken van persoonsgegevens, waaronder verzamelen, vastleggen, opslaan, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken, wissen en vernietigen. Er zijn in de AVG zes grondslagen om persoonsgegevens te verwerken, waarvan voor het psychiatrisch onderzoek pro Justitia het voldoen aan een wettelijke plicht, de uitvoering van een overeenkomst (tussen de onderzochte en de rapporterend psychiater) en toestemming van de onderzochte de belangrijkste zijn (zie verder art. 30 UAVG). De AVG kent een aantal rechten die ook specifiek door de WGBO worden genoemd, te weten een recht op informatie en het recht op inzage. De grondbeginselen van de AVG, waaronder transparantie, doelbinding (persoonsgegevens mogen alleen worden verzameld en verwerkt voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden), adequate beveiliging, zorgvuldigheid en dataminimalisatie, zijn ook van belang voor de psychiatrische rapportage pro Justitia.

 

Klachtrecht
Voor wat betreft het klachtrecht zijn er verschillende regelingen. Onderzochten kunnen over de psychiatrische rapportage klagen op grond van het medisch tuchtrecht (zie eerder). Voor onderzochten in het Pieter Baan Centrum (PBC) geldt ook de Penitentiaire Beginselenwet (PBW). Deze wet kent een klachtrecht ingevolge welke gedetineerden kunnen klagen over alles dat samenhangt met hun verblijf in die zin dat een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag kan doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing (art. 60 lid 1 PBW, zie voor de uitzondering van klachten die zien op ‘handelingen op het gebied van de geneeskunst’ o.a. RSJ 17/2833/GA, 24 januari 2018 en RSJ 16/3953/GA, 25 april 2017). In de PBW (art. 71b PBW) is ook het medisch klachtrecht opgenomen. Het medisch klachtrecht heeft betrekking op medisch handelen in detentie, waaronder het handelen in het kader van de zorg die door de arts of onder diens verantwoordelijkheid door een verpleegkundige in die (professionele) hoedanigheid dient te worden betracht ten opzichte van de gedetineerde met betrekking tot wiens gezondheidstoestand zij bijstand (moeten) verlenen (Kelk & Boone, 2015).

De onderzochte heeft ook een klachtmogelijkheid bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), bijvoorbeeld over de verwerking van persoonsgegevens ingevolge de AVG/UAVG of niet naleving van een recht met betrekking tot het dossier.

Sinds 1 mei 2019 is in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) expliciet geregeld dat deze wet niet van toepassing is in justitiële inrichtingen of instellingen voor verpleging van terbeschikking gestelden voor zover daar een bijzondere wettelijke regeling geldt of de justitiële setting zich daartegen verzet (artikel 1 lid 5 Wkkgz). De genoemde klachtenregeling in de PBW gaat voor, omdat de justitiële setting van het PBC zich ertegen verzet dat de onderzochte klachten aangaande het onderzoek en de rapportage kan indienen elders dan bij de tuchtcolleges. Voor psychiaters die ambulant rapporteren geldt dat zij (zelf) geen effectieve en laagdrempelige klachten- en geschillenbehandeling hoeven te organiseren vanwege de uitzondering uit artikel 1 lid 4 Wkkgz: er is sprake van een onderzoek in opdracht van een derde. De rapporterend psychiater blijft echter wel zorgaanbieder in de zin van de Wkkgz en zal zich dus aan de andere bepalingen in de Wkkgz wel moeten houden.

 

Gezondheidsrechtelijke themas
In de WGBO wordt een aantal patiëntrechten onderscheiden die een rol spelen in de psychiatrische rapportage pro Justitia. Daarnaast zijn er rechten die voortvloeien uit de AVG/Uitvoeringswet AVG die gelden voor onderzochte en rapporterend psychiater.

1 Toestemmingsvereiste
De aard van de rechtsbetrekking verzet zich ertegen dat er toestemming moet zijn van de onderzochte voor het onderzoek (art. 7:450 BW). De opdracht van de officier van justitie en/of (rechter-)commissaris komt hiervoor in de plaats (bevestigd door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg op 18 mei 2006, nr. 2005/261). Tegelijkertijd is het zo dat iemand op grond van strafrechtelijke beginselen niet mee hoeft te werken aan zijn eigen veroordeling (Nemo-tenetur prodere se ipsum, ook in EVRM art. 6 lid 1). Van de rapporterend psychiater wordt verwacht dat hij de onderzochte om deze reden bij aanvang van het onderzoek wijst op het feit dat hij niet verplicht is om mee te werken aan het onderzoek. Een rapporterend psychiater kan een onderzochte derhalve niet dwingen met hem in gesprek te gaan, maar onderzoekshandelingen (bijvoorbeeld door observatie) moeten door de onderzochte wel worden geduld.

 

2 Informatieplicht
Bij de start van het onderzoek zal de rapporterend psychiater de onderzochte moeten informeren over het voorgenomen onderzoek. Deze plicht bestaat zowel op grond van artikel 7:448 BW (WGBO) als op grond van artikel 13 AVG, waarin is opgenomen dat de onderzochte recht heeft op goede informatie over het verwerken (gebruiken) van zijn gegevens. Desgevraagd wordt die informatie schriftelijk verstrekt. Het NIFP heeft hiervoor brochures beschikbaar, die gebruikt kunnen worden indien dit passend is in het betreffende onderzoek. Het gaat onder andere om informatie over:

  • de rol en positie van de rapporteur, in het bijzonder het ontbreken van een geheimhoudingsplicht ten aanzien van de opdrachtgever, mederapporteur en reclassering (zie verder onder) en het recht van onderzochte om niet mee te werken, de werkwijze en vraagstelling van het onderzoek;
  • het recht op inzage en (beperkte) correctie;
  • de onmogelijkheid van blokkering van de rapportage;
  • de mogelijkheid om een afschrift van het definitieve rapport te verkrijgen via de advocaat.

Geadviseerd wordt dat de rapporterend psychiater in het rapport opneemt op welke wijze hij aan de informatieplicht heeft voldaan.

 

3 Beroepsgeheim en privacybescherming
In de WGBO is de geheimhoudingsplicht opgenomen (artikel 7:457 BW). In de wettekst is een aantal doorbrekingsgronden genoemd, zoals toestemming, verstrekken van informatie aan rechtstreeks betrokkenen en wettelijke plicht. Ook kan er sprake zijn van een conflict van plichten, bijvoorbeeld als de rapporterend psychiater informatie krijgt over een dreigende situatie (KNMG, 2022). Deze geheimhoudingsplicht wordt in geval van de psychiatrische rapportage doorbroken op grond van een wettelijk voorschrift, namelijk de opdracht van de officier van justitie of de rechter(-commissaris) die is gebaseerd op het wetboek van Strafvordering. De rapporterend psychiater is als deskundige in de strafzaak gehouden op grond van de opdracht om verslag uit te brengen aan de opdrachtgever. Enerzijds is de psychiater als beroepsbeoefenaar dus gebonden aan zijn geheimhoudingsplicht, anderzijds is hij als deskundige in de strafzaak verplicht informatie te verstrekken aan de opdrachtgever. Dat geeft de grens aan die bij de (gerechtvaardigde) doorbreking van de geheimhoudingsplicht in acht genomen moet worden. De rapporterend psychiater verstrekt de hem toevertrouwde informatie alleen aan de externe opdrachtgever voor zover dat van belang is voor de vervulling van de opdracht. Hierin is ook het beginsel uit de AVG terug te vinden dat alleen gegevensverstrekking plaatsvindt voor zover dat noodzakelijk is voor het doel (KNMG, 2022).

De rapporterend psychiater ontvangt een benoeming van de opdrachtgever waarin staat genoemd dat hij zich bij het vervullen van de opdracht dient te houden aan de Gedragscode NRGD. Daarmee is vastgelegd dat de psychiater zich dient te houden aan geheimhouding ten aanzien van anderen dan de onderzochte, opdrachtgever en de bij het onderzoek betrokken ketenpartners, zoals de reclassering. De psychiater houdt zich ook aan de Gedragscode omgang privacygevoelige informatie, te vinden op de website van het NIFP, waarmee is voldaan aan deze eisen vanuit de AVG.

 

Informatieverstrekking aan rechtstreeks bij het onderzoek betrokken professionals
Op grond van de WGBO kan vertrouwelijke informatie worden verstrekt aan derden die zijn betrokken bij de uitvoering van het gedragsdeskundig onderzoek (art. 7:457 lid 2 BW). Hierbij kan gedacht worden aan de mederapporteur(s), de reclassering, onderzoeksmedewerkers (bijvoorbeeld een arts in opleiding tot psychiater) en de bij de feedback betrokken NIFP-medewerkers. Aan derden die niet direct betrokken zijn bij het onderzoek kan alleen informatie worden verstrekt met toestemming van de onderzochte of als er een andere in de AVG genoemde grondslag is zoals een wettelijke plicht (zie ook artikel 6 lid 1 van de AVG). Voor toestemming geldt dat deze gericht moet zijn en dat de onderzochte op de hoogte moet zijn van de inhoud van de te verstrekken informatie, het doel en de mogelijke gevolgen. De toestemming wordt genoteerd in het dossier en/of rapport. Ook voor het verstrekken van informatie aan vertegenwoordigers (denk aan de curator of mentor) geldt een uitzondering op de geheimhoudingsplicht (artikel 457 leden 2 en 3 BW). De rapporterend psychiater mag echter niet in alle gevallen informatie verstrekken aan de vertegenwoordiger, mede afhankelijk van de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de onderzochte op het moment van het onderzoek (zie ook Module 8 Wettelijke vertegenwoordiging). Ook mag een rapporteur het verstrekken van informatie achterwege laten als hij dit schadelijk acht voor (het belang van) de onderzochte. Bij twijfel wordt geadviseerd om contact op te nemen met de jurist van het NIFP.

 

Borging privacy bij uitvoering van onderzoek
Artikel 7:459 BW bevat de verplichting om een verrichting uit te voeren buiten de waarneming van anderen. Onder deze anderen worden niet verstaan personen, van wie beroepshalve de medewerking noodzakelijk is, bijvoorbeeld uit veiligheidsoverwegingen.

 

4 Informatie opvragen bij derden (referenten)

Inleiding
Psychiatrische diagnostiek impliceert naast het voeren van gesprekken met de onderzochte ook het verkrijgen van collaterale informatie, waaronder informatie uit het strafdossier en informatie van derden. Dit geldt temeer bij forensisch psychiatrische diagnostiek, vanwege de onafhankelijke rol van de rapporterend psychiater ten opzichte van de onderzochte. De conclusies in het rapport kunnen niet slechts gebaseerd zijn op datgene wat de onderzochte kenbaar maakt tijdens het onderzoek. Diagnostiek van ontwikkelings- en persoonlijkheidsproblematiek kan niet lege artis afgerond worden zonder contextuele informatie (Ingenhoven , 2018; Staal , 2016). Maar ook voor meer episodische psychopathologie, zoals een psychotische stoornis of een stemmingsstoornis, is informatie van referenten essentieel. Met collaterale informatie kan immers een beter zicht verkregen worden op het beloop van de stoornis, luxerende factoren, al dan niet effectieve interventies en het functioneren van de onderzochte gedurende een episode waarin psychische ontregeling centraal staat.

Het benaderen van referenten is dus essentieel voor zowel de diagnostiek als de beoordeling van de forensische relevantie van de diagnostische bevindingen, waaronder het antwoord op de vraag naar het recidiverisico en het advies voor behandeling om dit risico te verlagen. De gevolgen van het benaderen van referenten kunnen echter verstrekkend zijn voor de onderzochte. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een (ex-) werkgever die benaderd wordt en daardoor te weten komt dat zijn (ex-) werknemer met justitie in aanraking is gekomen. Geadviseerd wordt telkens op beroepsethische grond af te wegen of de opbrengst van contact met een referent de mogelijke negatieve gevolgen voor de onderzochte rechtvaardigt.

Het raadplegen van referenten kan ook worden gehinderd door praktische bezwaren, bijvoorbeeld omdat familie of vrienden de rapporterend psychiater niet te woord willen staan. Ook zijn er instanties die ook met een schriftelijke toestemmingsverklaring van de onderzochte toch terughoudend zijn in hun medewerking.

 

Het opvragen van informatie bij sociale referenten
Het psychiatrisch onderzoek in strafzaken vindt plaats binnen een dwingend strafrechtelijk kader, waarin de rapportage niet het belang van de verdachte, maar dat van de rechtspleging dient. De psychiater heeft op grond van de benoeming de wettelijke plicht om zich een zo goed mogelijk beeld te vormen van de onderzochte, ook als daarvoor informatie van derden noodzakelijk is. Informatie van sociale referenten, zoals familie, vrienden, buren, school, werk, sport etc., levert de hetero-anamnese genoemd. De rapporterend psychiater geeft zich rekenschap van de beginselen van de AVG, in het bijzonder artikel 5. Zo behoort het bewaren van opgevraagde gegevens of een mail ook tot het verwerken van gegevens. Belangrijk is de doelbinding: de informatie die wordt opgehaald bij referenten moet relevant zijn en daarnaast ook proportioneel ten opzichte van de vraagstelling die beantwoord moet worden. Het verzamelen van meer medische gegevens of andere gegevens dan strikt noodzakelijk voor dit doel, vormt een inbreuk op de privacy van onderzochte en is daarom niet toegestaan (KNMG, 2022).

Het verkrijgen van heteroanamnestische informatie vormt een integraal onderdeel van het psychiatrisch onderzoek. De psychiater kan informatie inwinnen bij sociale referenten mits hij van mening is dat dit nodig is om de vraagstelling te kunnen beantwoorden. Als minimumeis voor het afnemen van een heteroanamnese geldt dat deze een beeld moet opleveren van relevante aspecten van de onderzochte persoon, zoals derden deze beleven of ervaren (CTG 19 april 2005, GJ 2005/54). Ook wordt informatie van derden in het onderzoek betrokken ten behoeve van de diagnostiek en risicotaxatie/-analyse. Bij een minderjarige onderzochte worden ouders/verzorgers gesproken in het licht van de ontwikkelingsanamnese, opvoedingsomstandigheden en eventuele opvoedingsproblemen.

Hoewel in juridische zin de opdracht van de opdrachtgever kan volstaan om referenten te benaderen uit het milieu of systeem van de onderzochte (ouders, school, vrienden), wordt aanbevolen om de onderzochte hiervan op de hoogte te brengen. Als de onderzochte kenbaar maakt dat hij liever niet wil dat er met een referent wordt gesproken, wordt het onderzoeksbelang gewogen ten opzichte van het belang van de eventuele informatie die van referenten kan worden verkregen. Als gekozen wordt de referent alsnog te spreken, verdient het aanbeveling om de referent op de hoogte te brengen van de weerstand van de onderzochte.

De rapporterend psychiater is zich er van bewust dat het verslag van de informatie van derden van invloed kan zijn op de relatie tussen deze derden en onderzochte. Deze relaties kunnen door het referentenonderzoek beschadigd raken. Weeg daarom goed af of het nodig is om de betreffende referent te spreken en welke vragen worden gesteld. Vertel referenten voorafgaand aan het gesprek dat u geen vertrouwenspersoon bent en dat alle verkregen informatie in het rapport opgenomen kan worden en daarmee inzichtelijk wordt voor de onderzochte. Neem in de rapportage alleen de informatie op die daadwerkelijk relevant is. Een referent kan een beroep doen op zijn recht op rectificatie (art. 16 AVG).

Het spreken van een slachtoffer als referent past alleen als dit als een essentieel onderdeel van het onderzoek wordt gezien. Het slachtoffer is immers partij in de strafzaak en heeft mogelijk belangen. Aanbevolen wordt om in het algemeen terughoudend te zijn met het spreken van referenten die tevens slachtoffer zijn, behalve bij verwachte waardevolle informatie voor de diagnostiek en/of interactionele aspecten tussen het slachtoffer en onderzochte. Verantwoord de keuzes in het rapport.

De rapporterend psychiater mag de referenten niet actief informeren over eventuele bevindingen uit het onderzoek en de tenlastelegging, behalve ten aanzien van minderjarigen (jonger dan 16 jaar) of wilsonbekwame onderzochten met een (wettelijke) vertegenwoordiger (curator of mentor). De rapporterend psychiater geeft alleen noodzakelijke informatie aan de referent.

De onderzochte dient in de gelegenheid gesteld te worden te reageren op de informatie van derden, in een onderzoeks- of eindadviesgesprek.

Uit het psychiatrisch rapport blijkt of en, zo ja, welke sociale referenten zijn gesproken en welke informatie is meegewogen in de conclusies en het advies.

 

Het opvragen van informatie bij behandelaren en hulpverleners
Behandelaren en hulpverleners moeten toestemming hebben gekregen van de onderzochte om de gevraagde behandelinformatie te mogen verstrekken. Bij jeugdigen van 12 tot en met 15 jaar kan ingevolge de WGBO worden volstaan met toestemming van de (wilsbekwame) jeugdige zelf. Gezien de belangen echter die op het spel (kunnen) staan voor de jeugdige, verdient het aanbeveling om tevens toestemming te verkrijgen van de ouders/verzorgers, waarbij de toestemming van de jeugdige zwaarder weegt. Het verdient aanbeveling om deze toestemming al aan het begin van het traject te vragen, aangezien het enige tijd kan duren tot dat de informatie beschikbaar komt.

Opvragen behandelinformatie buiten detentiesetting

In artikel 7:457 lid 1 BW (WGBO) is het beroepsgeheim opgenomen. De behandelaar mag alleen informatie delen of verstrekken als hiervoor gerichte toestemming is. De rapporterend psychiater kan de onderzochte vragen om een toestemmingsformulier in te vullen en te ondertekenen, waarmee toestemming voor de behandelaar wordt verkregen om informatie te verstrekken aan de rapporterend psychiater. Op het formulier wordt helder aangegeven bij welke zorgverlener informatie wordt opgevraagd, om welke informatie het gaat en met welk doel de informatie wordt gebruikt. Hier hoort ook een goede mondelinge toelichting bij, zodat de onderzochte weet dat de verkregen informatie voor de rapportage in de strafzaak zal worden gebruikt. Voor het doorbreken van het beroepsgeheim moet de behandelaar weten dat onderzochte bedoeld heeft de toestemming te geven en om welke informatie het gaat. De onderzochte krijgt de keuze om wel of niet deze gerichte toestemming te geven.

Sommige behandelaren zullen de onderzochte vooraf in de gelegenheid willen stellen om de te verstrekken gegevens vooraf in te zien alvorens zij deze verstrekken, reden daarvoor kan zijn dat de beroepscode van het NIP dat voorschrijft. Dit kan soms vertraging in het verkrijgen van informatie betekenen omdat de behandelaar wellicht niet gemakkelijk met de onderzochte in contact kan treden. Daarom wordt geadviseerd tijdig te starten met het opvragen van de benodigde informatie.

 

Opvragen behandelinformatie binnen detentiesetting
De rapporterend psychiater kan ook informatie opvragen bij behandelaren of hulpverleners binnen detentie. Ook voor het delen van informatie door behandelaars of hulpverleners binnen detentie geldt als uitgangspunt dat er sprake is van gerichte toestemming van onderzochte. In het PBC doet zich de bijzondere situatie voor dat de informatie tijdens het verblijf beschikbaar is bij de zorgverleners, maar niet bij het onderzoekend team. De informatiestroom zorg is gescheiden van die van de rapportage en mag, zonder toestemming van de onderzochte, niet beschikbaar komen voor de psychiater en psycholoog die rapporteren.

 

5 Rechten van de onderzochte

Blokkeringsrecht geldt niet voor psychiatrische rapportages in strafzaken. Hoewel er geen formele basis is op grond waarvan het blokkeringsrecht niet geldt (Wilken, 2011), wordt in de praktijk algemeen aangenomen dat het blokkeringsrecht niet geldt voor medische beoordelingen van verdachten en veroordeelden in een strafrechtelijke context (KNMG, 2022). De rapportage dient het belang van de rechtspleging. Daarbij heeft de gedragskundige de wettelijke plicht om de verzamelde informatie aan de opdrachtgever te verstrekken. De rapporterend psychiater mag daarom rapport uitbrengen van zijn bevindingen, ook als onderzochte het daar niet mee eens is.

 

Het recht op correctie/rectificatie betreft geen WGBO recht, maar is wel opgenomen in artikel 16 van de AVG. Het gaat om het recht op rectificatie. Het rectificatierecht betreft - vertaald naar de context van de psychiatrische rapportage in strafzaken - het recht van een onderzochte op correctie van gegevens in het dossier of rapport. Het rectificatierecht houdt in dat de rapporterend psychiater gegevens in de rapportage corrigeert waarvan de onderzochte aannemelijk heeft gemaakt dat deze onjuist, onvolledig of niet ter zake doende zijn. Rectificatie kan dus ook inhouden dat gegevens worden aangevuld of weggelaten als er relevante gegevens ontbreken respectievelijk als er meer gegevens zijn vergaard (in het dossier) of verwerkt in de rapportage dan relevant is voor het doel (zie beginselen AVG). Het rectificatierecht strekt zich niet uit over professionele indrukken, meningen of conclusies.

Hoewel ingevolge de WGBO en de AVG niet vereist is dat vooraf aan het uitbrengen van het rapport inzage wordt verleend in het dossier (en het conceptrapport) en een (concept-)rapport ook niet actief ter correctie hoeft te worden voorgelegd, wordt geadviseerd om dat vanwege de bijzondere context van de rapportage wel te doen. Het (concept-)rapport wordt ter inzage aangeboden, in het bijzonder de hoofdstukken van het (concept-)rapport die voor rectificatie in aanmerking komen.
Wanneer de onderzochte de concepttekst niet kan lezen, kan de rapporterend psychiater aanbieden het rapport met hem door te nemen. Indien de onderzochte de Nederlandse taal niet machtig is, kan hierbij gebruik gemaakt worden van de inzet van een tolk. De feitelijke correcties worden overgenomen, en eventuele bezwaren die niet feitelijk zijn kunnen in of bij het rapport kenbaar worden gemaakt (zie ECLI:NL:TGZCTG:2018:208 en 209). Deze beschrijving van de reactie van onderzochte in de rapportage heeft (mede) ten doel de procespartijen alvast te informeren over de directe reactie (mening) van onderzochte over het uitgebrachte advies. Als de onderzochte pas nadat de rapportage aan de opdrachtgever is verzonden met een reactie komt, kan deze worden nagezonden naar de opdrachtgever.

In het adviesgesprek worden de bevindingen en conclusies van het rapport met de onderzochte besproken, bij voorkeur in een face-to-face contact. Let op uw veiligheid als verwacht wordt dat deze bespreking een heftige reactie kan oproepen. Overwogen kan worden (de voor feitelijke correctie in aanmerking komende hoofdstukken van) het conceptrapport van tevoren per post toe te sturen volgens de daartoe geldende richtlijnen in verband met informatiebeveiliging. Na het (face-to-face) adviesgesprek wordt de reactie van de onderzochte opgetekend. Als de onderzochte weigert een adviesgesprek te voeren, wordt dit in het rapport beschreven, zo mogelijk met de reden van weigering.

 

Omdat het rectificatierecht niet geldt voor de concluderende hoofdstukken van het psychiatrisch rapport (forensische beschouwing en beantwoording van de vraagstelling), waarin geen feitelijke (persoons)gegevens voorkomen, is het niet noodzakelijk deze hoofdstukken voorafgaand aan uitbrengen van het rapport voor te leggen aan de onderzochte. Op deze hoofdstukken geldt wel een inzagerecht, dat op zijn verzoek (voorafgaand aan het uitbrengen van het rapport dan wel na uitbrengen van het rapport aan de opdrachtgever) aan de onderzochte kan worden verleend. Waar het voor uitbrengen van het rapport om gaat is dat de onderzochte zijn correctierecht moet kunnen uitvoeren en dat hij een reële kans moet hebben om kennis te nemen van de bevindingen. De rapporterend psychiater heeft een inspanningsverplichting om aan deze rechten tegemoet te komen. In de specifieke situatie van rapportage in het PBC, waarin de concluderende hoofdstukken nog niet beschikbaar zijn voordat de onderzochte de kliniek verlaat, geldt dat per casus wordt afgewogen of de onderzochte zijn rechten heeft kunnen uitoefenen. Dit is het geval indien de onderzochte in de gelegenheid is gesteld om zijn correctierecht uit te oefenen op die delen van het rapport die vatbaar zijn voor feitelijke correctie en in een adviesgesprek geïnformeerd is over de conclusies van het rapport en de advisering aan de opdrachtgever. De reactie van de onderzochte op de conclusies en adviezen is opgenomen in het eindrapport. Er is geen reden om het concluderende hoofdstuk met de forensische beschouwing en de beantwoording van de vraagstelling nog apart actief ter inzage aan te bieden aan de onderzochte (zie ook ECLI:NL:TGZCTG:2019:84, overwegingen 4.11-4.15). Als de onderzochte zelf om inzage vraagt, moet dit verzoek worden gehonoreerd.
Het recht op toevoeging van een verklaring aan het dossier (KNMG, 2022), opgenomen in artikel 7:454 lid 2 BW (WGBO), geeft het recht aan een onderzochte om verklaringen aan het dossier toe te voegen. Het opnemen van bezwaren van onderzochte en zijn reactie op conclusies en bevindingen in het eindrapport zijn voorbeelden hiervan. Ook als de onderzochte weigert om mee te werken aan het onderzoek en de rapportage, kan hij middels dit recht alsnog zijn zienswijze op eventuele conclusies en advies (laten) toevoegen. Dit recht kan ook gebruikt worden door de rapporterend psychiater als de onderzochte een vernietigingsverzoek doet: de rapporterend psychiater kan hier dan melding van maken in het dossier.

 

6 Dossierplicht en bewaartermijn

De dossierplicht ingevolge de WGBO houdt in dat in het dossier aantekening” wordt gehouden van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en dat hierin andere gegevens worden opgenomen, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk is. De bewaartermijnen van medische stukken zijn volgens de WGBO 20 jaar. Er bestaat momenteel discussie in hoeverre deze bewaartermijn ook op zou gaan voor uitgebrachte rapportages pro Justitia, inclusief de relevante onderliggende stukken zoals de benoeming, het eventueel testmateriaal, de risicotaxatie-instrumenten, de ondertekende toestemmingsverklaringen en de bij behandelaars opgevraagde medische informatie, het concept-rapport (zie ECLI:NL:TGZCTG:2019:168, overweging 4.4 e.v.; en ECLI:NL:TGZCTG:2019:100, overweging 4.17 e.v.) en eventuele mailwisseling(en) met advocaat of opdrachtgever. Het strafdossier hoeft niet door de rapporterend psychiater te worden bewaard. In de AVG is bepaald dat er sprake moet zijn van minimale gegevensverwerking (artikel 5), wat inhoudt dat de gegevens toereikend, ter zake dienend en beperkt tot het noodzakelijke moeten zijn. Informatie die niet relevant is voor het onderzoek, de rapportage of de verantwoording, hoort niet in het dossier thuis.

 

Inzagerecht en recht op afschrift van het (onderzoeks)dossier
Het inzagerecht en het recht op afschrift zijn opgenomen in artikel 7:456 BW. De onderzochte heeft recht op inzage in zijn dossier en op afschrift van het dossier. De psychiater verstrekt geen afschrift zolang de rapportage nog niet in bezit is van de opdrachtgever (ECLI:NL:TGZCTG:2019:168, overwegingen 4.7-4.9; en ECLI:NL:TGZCTG:2019:100, overweging 4.18. Zie ook WGBO: de aard van de rechtsbetrekking verzet zich tegen eerdere toezending/kennisname, en artikel 23 AVG jo. 41 UAVG). De advocaat van de onderzochte ontvangt de rapportage via de opdrachtgever. Op verzoek van onderzochte kan, na het uitbrengen van het rapport aan de opdrachtgever, ook een afschrift worden verstrekt aan de onderzochte. Van ruwe testgegevens hoeft geen afschrift te worden verstrekt en kan met inzage worden volstaan. Met toestemming van de onderzochte kunnen de ruwe testresultaten wel worden verstrekt aan behandelaren of (andere) rapporteurs.

 

7 Recht op vernietiging
Op grond van de WGBO heeft een onderzochte het recht op vernietiging van zijn dossier (artikel 7:455 BW). Dit recht gaat voor het recht op wissen (ook wel genoemd: het recht om vergeten te worden) uit de AVG. De WGBO noemt vier uitzonderingen op het vernietigingsrecht:

  1. In geval van toepassing van de WGBO via de schakelbepaling: als de aard van de rechtsbetrekking zich hiertegen verzet;
  2. Een ander dan de onderzochte heeft een aanmerkelijk belang bij het bewaren van de gegevens, bijvoorbeeld als er concrete aanwijzingen zijn dat de onderzochte een juridische procedure aanhangig maakt tegen de rapporterend psychiater, en deze gegevens nodig heeft voor zijn verweer;
  3. Een andere wet schrijft een bewaartermijn voor waarbinnen de gegevens niet vernietigd mogen worden;
  4. De vernietiging belemmert goed hulpverlenerschap.

Voor de PBC-dossiers geldt dat er een lex specialis is: in bijzondere regelgeving is bepaald dat de zogenaamde klinische dossiers van het PBC permanent bewaard blijven o.a. vanwege het algemeen onderzoeksbelang (Stc 12 april 2021, nr. 17848). Voor de PBC-dossiers bestaat daarom een uitzondering op het vernietigingsrecht (KNMG 2022, paragrafen 2.7.2 en 2.11.7.1).

Voor de dossiers van psychiatrische rapportages, die in ambulante contacten zijn opgemaakt, geldt dat de aard van de rechtsbetrekking zich verzet tegen het vernietigen van het dossier, in ieder geval tot het rapport is ingediend bij de opdrachtgever, maar ook daarna - totdat de uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is -, omdat niet uit te sluiten valt dat de opdrachtgever aanvullende vragen zal hebben dan wel zal verzoeken om aanvullende rapportage. Na onherroepelijk worden van de uitspraak kan een onderzochte succesvol een beroep doen op het vernietigingsrecht, tenzij er bijvoorbeeld een klacht loopt tegen de rapporterend psychiater of als er concrete aanwijzingen zijn dat de onderzochte een klacht gaat indienen.

Wanneer tot vernietiging van het gehele dossier wordt overgegaan, mag de rapporterend psychiater het onderliggende verzoek tot vernietiging bewaren en aantekenen op welke datum dit verzoek is gehonoreerd. Zo kan altijd aangetoond worden dat het dossier op verzoek van de onderzochte is vernietigd. Wanneer het om vernietiging van een deel van het dossier gaat, maakt de rapporterend psychiater aantekening in het dossier van de vernietiging met daarbij de datum van het verzoek alsmede de datum waarop dat is gehonoreerd. Het verzoek zelf wordt vernietigd (KNMG, 2022).

Wanneer het vernietigingsverzoek niet wordt gehonoreerd, wordt de onderzochte schriftelijk geïnformeerd over de reden. Het vernietigingsverzoek wordt bewaard, alsmede de reactie die de rapporterend psychiater daarop heeft gegeven, en in het dossier wordt een aantekening gemaakt.

Het advies is om in geval van een verzoek om vernietiging contact op te nemen met de juristen van het NIFP.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
Het is zinvol dat psychiater en psycholoog vanuit eenzelfde gezondheidsrechtelijk kader handelen. Dat vergroot de duidelijkheid en daarmee de (rechts)zekerheid voor de onderzochte.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies
De rapporterend psychiater begeeft zich op een ingewikkeld gezondheidsrechtelijk terrein, waar vanuit diverse juridische kaders eisen worden gesteld, terwijl deze eisen het psychiatrisch onderzoek pro Justitia kunnen compliceren of zelfs in tegenspraak met elkaar kunnen zijn.

Onderbouwing

De psychiatrische rapportage pro Justitia vindt plaats in de context van het strafrecht. Er is een opdracht van de officier van justitie of de (rechter-)commissaris. Hoewel het gaat om een psychiatrisch rapport, ten behoeve waarvan medisch onderzoek plaatsvindt, is er dus geen sprake van een behandelingsovereenkomst met een patiënt. De onderzochte wordt in het belang van de rechtspleging aan een onderzoek onderworpen en heeft daar in de meeste gevallen niet zelf om gevraagd. Toch gelden bepaalde rechten en plichten vanuit het gezondheidsrecht. In deze module wordt uiteengezet welke rechten en plichten uit het gezondheidsrecht van toepassing zijn en hoe aan die rechten en plichten invulling dient te worden gegeven in de context van het rapporteren voor een opdrachtgever binnen het strafrecht.

Om de uitgangsvraag te beantwoorden, is geen systematische literatuuranalyse verricht, maar heeft de werkgroep zich gebaseerd op Nederlandse wetteksten en jurisprudentie over de gezondheidsrechtelijke context.

  1. Ingenhoven T, Berghuis H, Colein S, Van R (2018). Handboek persoonlijkheidsstoornissen. De Tijdstroom, p. 129
  2. Kelk C & Boone M (2015). Nederlands detentierecht. Deventer: Kluwer, p. 98
  3. KNMG. Richtlijn Omgaan met medische gegevens. 2022.
  4. Staal W, Vorstman J, Van der Gaag R (2016). Leerboek ontwikkelingsstoornissen in de levensloop. Een integrale medische en psychologische benadering. De Tijdstroom, p. 153.
  5. Wilken A (2011). De doolhof van het blokkeringsrecht. Expertise en Recht 4, p. 135-141.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 31-01-2024

Laatst geautoriseerd  : 30-01-2024

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid
  • Nederlandse Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
  • Vereniging van Pro Justitia rapporteurs

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de relevante specialismen die betrokken zijn bij de psychiatrische Pro Justitia rapportages.

 

Werkgroep

  • dr. S.J. Roza, Universitair hoofddocent Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (voorzitter)
  • prof. dr. G. Meynen, hoogleraar Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (vicevoorzitter)
  • drs. Th.J.G. Bakkum, (kinder- en jeugd)psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. M. van Berkel, psychiater en hoofd vakgroep Psychiatrie Pieter Baan Centrum. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. T. den Boer, psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. C. van Gestel, psychiater en geneesheer-directeur. Vereniging van Pro Justitia Rapporteurs
  • Prof. Dr. M. Jelicic, Hoogleraar Neuropsychologie en Recht
  • dr. F.A. Jonker, klinisch neuropsycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • M.J. Markx, patiëntvertegenwoordiger. Ypsilon - MIND
  • dr. J. Meijers, Universitair docent en gezondheidszorgpsycholoog. Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie (tot juni 2021)
  • dr. U.W. Nabitz, GZ psycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • mr. dr. M.M. Prinsen, jurist en senior wetenschappelijk onderzoeker. Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
  • prof. dr. R.J. Verkes, hoogleraar Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • prof. dr. V. de Vogel, hoogleraar Forensische Zorg en lector Werken in Justitieel Kader

Adviesgroep

  • drs. N.J.M. Arts, neuroloog. Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • mr. drs. F.A.M. Bakker, senior raadsheer. Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen
  • drs. E.W.M. van den Broek, klinisch psycholoog & onderzoeker.
  • mr. W.A.F. Damen, senior strafrechter. Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
  • dr. N. Duits, (kinder- en jeugd)psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. J. van Hoey Smith, neuroloog. Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • drs. E. van Laarhoven-Aarts, klinisch psycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • T. Visser, verpleegkundig specialist GGZ. Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland
  • drs. M.F. de Vries, psychiater en directeur inhoud. Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie

Met ondersteuning van

  • drs. I. van Dusseldorp, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. F. Ham, adviseur. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. T. Lamberts, senior adviseur. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

dr. S.J. Roza

* Universitair Hoofddocent Forensische Psychiatrie, Erasmus MC Rotterdam
* Psychiater/ opleider Psychiatrie/ Directeur Zorg & Behandeling PI Haaglanden, Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie & Psychologie,

* Lid kernredactie Tijdschrift voor Psychiatrie, onbetaald
* Freelance Pro Justitia rapporteur voor Jeugd en Volwassenen, betaald (zzp)

Geen

Geen actie

prof. dr. G. Meynen

* Psychiater GGZ inGeest Amsterdam
* Hoogleraar Forensische psychiatrie, Willem Pompe Instituut voor strafrechtswetenschappen, Universiteit Utrecht
* Bijzonder hoogleraar Ethiek en psychiatrie, Faculteit Geesteswetenschappen, Vrije Universiteit

* Lid Programmacommissie Kwaliteit Forensische Zorg: met name beoordelen projectvoorstellen, resultaten en opstellen calls voor onderzoek (vacatiegeld)
* Voorzitter Wetenschappelijke Adviesraad Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie: advies over wetenschappelijke koers NIFP
* Voorzitter Psychiatrisch Juridisch Gezelschap. Organiseren bijeenkomsten op grensvlak psychiatrie en recht
* Redactieraadslid Tijdschrift voor psychiatrie
* Redactielid Tijdschrift Sancties
* Associate Editor Frontiers in Psychiatry - section forensic psychiatry (tot recent) gerapporteerd pro Justitia via NIFP Noord-Holland
* Lid task force NWA route NeurolabNL - thema safety and security

Eigen wetenschappelijke ideeën en inzichten ten aanzien van forensische psychiatrie.

Geen actie

drs. Th.J.G. Bakkum

* Forensisch psychiater NIFP
* Manager zorg & rapportage NIFP Zuid Nederland/Zuid-Holland
Beleidsverantwoordelijke portefeuille rapportage NIFP
* Kinder- en jeugdpsychiater Youz Den Haag

NIFP = Nederlands Instituut voor forensische psychiatrie en psychologie. Youz is onderdeel van Parnassia groep

* Pro Justitia rapporteur, ingeschreven in het NRGD voor de deskundigheidsgebieden psychiatrie strafrecht volwassen en psychiatrie strafrecht jeugd - betaald per opdracht
* Toetser in een toetsingsadviescommissie van het NRGD - betaald per toetsing
* Docent en examinator in de opleiding tot PJ rapporteur - betaald
* Gastcollege aan de Universiteit van Amsterdam, orthopedagogiek - onbetaald
* Gastcollege aan de Universiteit van Utrecht, forensische psycahtrie - onbetaald
* Redactielid en auteur bij 'Stoornis en Delict" - onbetaald

NRGD = Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen

Deelname aan de commissie is gezien mijn werkzaamheden bijna niet te vermijden en kan mijn reputatie bevestigen, misschien nog vergroten. Dat levert echter geen mogelijkheden op tot vermarkting, financieel voordeel dan wel een functie bij een andere organisatie

Geen actie

prof. dr. R.J. Verkes

* Lid Adviescommissie Verloftoetsing Terbeschikkinggestelden (AVT), betaald

* Lid Commissie Ethiek, Expertisecentrum Forensische Psychiatrie, onbetaald

Geen

Een bijdrage aan de totstandkoming van de nieuwe richtlijn kan niet los gezien worden van mijn overige professionele activiteiten, met name als forensisch gedragskundige. In die zin is er dus een verwevenheid tussen deze bijdrage en het werk in het Pieter Baan centrum. Deze is niet van financiële aard

Geen actie

prof. dr. R.J. Verkes

Psychiater, hoogleraar forensische psychiatrie, Afd. Psychiatrie, Radboudumc/ Sectie Strafrecht en criminologie Radboud Universiteit

* Psychiater, programmaleider, Kairos, forensisch psychiatrische polikliniek Pompestichting (betaald)
* Voorzitter Adviescommissie. Gegevensverstrekking Weigerende Observandi (betaald)
* Bestuurslid Stichting Interdisciplinair Gedragswetensappelijk Onderzoek (onbetaald)
* Bestuurslid Afdeling Forensische Psychiatrie - NVVP

Geen

Geen actie

drs. T. den Boer

Psychiater Pieter Baan Centrum

 

Geen

Geen actie

drs. M. van Berkel

Psychiater/ Manager Zorg en rapportage NIFP

Pro Justitia rapporteur (betaald)

Geen

Geen actie

drs. C. van Gestel

De Forensische Zorgspecialisten, geneesheer-directeur en behandelend psychiater de Waag Flevoland

* GgZ Centraal: achterwacht buiten kantoortijden voor kliniek en crisisdienst, 1 uur per week (bezoldigd)
* Als zzp’er ben ik werkzaam als rapporteur pro Jusititia, ongeveer 10 uur per week (bezoldigd)
* Tevens ben ik plaatsvervangend raad bij de Penkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gemiddeld 2 uur per week (bezoldigd)
* Sinds november maak ik deel uit van het bestuur van de afdeling Geneesheren-directeur van de NVvP (onbezoldigd)

Op deze manier is er geen financieel belang. Het is uiteraard zo dat taken die voortvloeien uit de richtlijn kunnen leiden tot een hoger of lager uurtarief, omdat de tarifering van onderzoek pro Justitia niet direct aan de richtlijn vasthangt.

 

Geen direct belang meer, mijn deelname vindt wel plaats in overleg met het nieuwe bestuur van de Vereniging voor Rapporteurs pro Justitia.

Geen actie

mr. dr. M.M. Prinsen

* Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Senior juridisch onderzoeker
* Adviescollege Levenslanggestraffen, Secretaris

* Nederlands Register voor Gerechtelijk Deskundigen, toetser FPPO, DNA, Rechtspsychologie (vergoeding)
* Rechtbank Amsterdam, Rechter-plaatsvervanger (vergoeding)

Het NIFP bemiddelt de opdrachten tot gedragskundige rapportage in strafzaken aan deskundigen die zijn geregistreerd in het NRGD. Het NIFP heeft een belang bij heldere en goede richtlijnen, omdat dat het werk van de gedragskundig rapporteurs ten goede komt en hun positie verduidelijkt. Dit levert geen financiële voordelen op.

 

Het NRGD beschikt over een register waarin deskundigen zijn opgenomen. Toetsers beoordelen geanonimiseerde rapportages aan de hand van bestaande richtlijnen. Het is van belang dat die helder en eenduidig zijn. Dit levert geen financiële voordelen op.

Geen actie.

dr. V. de Vogel

* Lector Werken in Justitieel Kader, Kenniscentrum Sociale Innovatie, Hogeschool Utrecht
* Onderzoeker Van der Hoeven Kliniek, De Forensische Zorgspecialisten te Utrecht

* Wetenschappelijk adviseur Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVT), betaald
* Lid ZonMw commissie onderzoeksprogramma Geweld hoort nergens thuis, betaald
* Lid bestuur Stichting Vrienden van Oldenkotte, onbetaald
* Lid programmacommissie Kwaliteit Forensische Zorg (KFZ), onbetaald
* Lid stuurgroep Reclasseringsacademie 3RO, onbetaald
* Lid programmaraad Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP), onbetaald

Niet van toepassing voor zover ik nu kan overzien. Ik ben wel betrokken in onderzoek naar - en ontwikkeling van risicotaxatie-instrumenten, maar heb daar geen persoonlijk gewin bij

Geen actie

M.J. Markx

Vereniging Ypsilon, Medewerker adviesdienst, vrijwilligersondersteuning en projecten

* Bestuurslid Bewonersvereniging Bachplein Schiedam, onbetaald
* Bestuurslid NAKC, onbetaald

Geen

Geen actie

dr. U.W. Nabitz

* GZ psycholoog niet praktiserend

*Senior onderzoeker en kwaliteitsadviseur bij Inforsa van Arkin

* Voorzitter NIP sectie Forensische Psychologie

*Bestuursfuncties bij het NIP

*Onbetaalde adviesfuncties bij het EFP voor de ontwikkeling van richtlijnen en prestatie indicatoren

* Op honoraarbasis wetenschappelijk onderzoeker en kwaliteitsadviseur

Geen

Geen actie

dr. F.A. Jonker

Klinisch Neuropsycholoog, Leadexpert Neuropsychiatrie, Altrecht.

Klinisch neuropsycholoog werkzaam bij het NIFP/ Neuropoli

 

Docent/onderzoeker Vrije Universiteit (detachering

* PJ rapporteur (niet NRG geregistreerd) voor deelrapportages met betrekking op de neuropsychologie (vergoeding)

* Voorzitter sectie GGZ (NIP), betaald.

Geen.

Geen actie

Prof. Dr. M. Jelicic

Hoogleraar Neuropsychologie en Recht, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Maastricht; universitair hoofdocent, Faculteit Psychologie en Neurowetenschappen, Universiteit Maastricht.

Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS), Hoge Raad der Nederlanden, betaald. Getuige-deskundige in strafzaken (circa 2 keer per jaar); de Universiteit Maastricht ontvangt hier een vergoeding voor.

* Betrokken bij extern gefinancierd onderzoek naar bias in risicotaxatie (financier Europese Commissie); geen rol als projectleider.

* Erkenning van expertise op gebied van amnesie bij verdachten.

Geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het perspectief vanuit onderzochten door het uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland en MIND voor de invitational conference. Het verslag van de invitational conference is besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. Patiëntvertegenwoordiging in de werkgroep is gelopen via een werkgroeplid gemandateerd namens Ypsilon. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland, MIND en Ypsilon en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Gezondheidsrechtelijke context

Geen financiële gevolgen

Uitkomst 1. Omvang van de populatie (aantal onderzochten per jaar) is minder dan 5000.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten rondom het uitvoeren van psychiatrische rapportages pro Justitia. De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijnmodules op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen via de invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep conceptuitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.

 

Voor vraagstukken met een medische basis

Zoeken naar wetenschappelijke literatuur

Eerst heeft de werkgroep oriënterend met algemene zoektermen gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen in www.guideline.gov, en naar systematische reviews vanaf 2010 in Medline (zie voor de zoekstrategie voor deze oriënterende search bij aanverwanten). De werkgroep vond geen systematische reviews die relevant waren voor beantwoording van de uitgangsvragen. De werkgroep vond een aantal buitenlandse richtlijnen, doch stelde vast dat deze richtlijnen, door de specifieke Nederlandse context (zowel in wettelijke bepalingen als in het (forensisch) zorglandschap) beperkt bruikbaar zijn voor de huidige richtlijn.

Voor iedere afzonderlijke uitgangsvraag is de werkgroep nagegaan of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan de beantwoording van de vraag.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de opdrachtgever(s) en de onderzochte relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

De GRADE-systematiek dient niet alleen ter beoordeling van het effect van een interventie, maar ook ter beoordeling van diagnostische vragen of vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose.

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID).

 

Voor andersoortige vraagstukken

Voor een aantal andere uitgangsvragen leende beantwoording door middel van een systematische review van origineel wetenschappelijk onderzoek zich niet goed. Dit hangt samen met de specifieke en met andere landen onvergelijkbare Nederlandse wet- en regelgeving, of het ontbreken van peer reviewed onderzoek in de internationale literatuur. In deze gevallen is ervoor gekozen om beschrijvend te werk te gaan. De richtlijncommissie heeft kennisgenomen van bestaande richtlijnen, wetsteksten, leerboeken, relevante artikelen en beschikbare jurisprudentie (zie de literatuurlijst bij de betreffende module). De werkgroep heeft zich daarnaast gebaseerd op expert-opinion, door (onder andere) gebruik te maken van de eigen – uitgebreide - ervaringen met het onderhavige onderzoek en rapportage in strafzaken, of door het inroepen van specifieke (juridisch-wetenschappelijke) expertise.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals aanvullende argumenten vanuit de expertise van de werkgroepleden en adviesgroepleden, waarden en voorkeuren van onderzochten en/of hun naasten, kosten (middelenbeslag), beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is waar mogelijk gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare (wetenschappelijke) bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten. De kracht van het (wetenschappelijk) bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van onderzochten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor onderzochten, behandelaars en beleidsmakers. Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele onderzochte.

 

Organisatie van de rapportagepraktijk

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het uitbrengen van een rapportage (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie en samenwerking.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is voor iedere uitgangsvraag nagedacht of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan het beantwoorden van de uitgangsvraag. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Aanbevelingen voor nader onderzoek en/of vervolgonderzoek worden als aanverwant toegevoegd bij de betreffende module.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID:PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun x0;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in healthcare. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review.PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

 

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

 

Schünemann A, Holger J [corrected to Schünemann, Holger J]. PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

 

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc.2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Volgende:
Organisatie en samenwerking rondom de psychiatrische rapportage in strafzaken