Psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken

Initiatief: NVvP Aantal modules: 26

Bijzondere vraagstellingen

Uitgangsvraag

Wat zijn aandachtspunten bij opdrachten waarin er sprake is van niet-standaard psychiatrische rapportage (een bijzondere vraagstelling)?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  1. Wat zijn aandachtspunten bij een vraagstelling rondom procesonbekwaamheid (artikelen 16 en 509a Wetboek van Strafvordering e.v.)?
  2. Wat zijn aandachtspunten bij een vraagstelling rondom vierjaars verlengingsonderzoek van een opgelegde maatregel terbeschikkingstelling (tbs)? (artikel 6:6:12 leden 2 en 3 Wetboek van Strafvordering)?
  3. Wat zijn aandachtspunten bij een vraagstelling rondom plaatsing van een terbeschikkinggestelde in een voorziening voor Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg (LFPZ, artikelen 6.1, 6.2 e.v. Wet Forensische Zorg)?
  4. Wat zijn aandachtspunten bij een vraagstelling rondom verlenging van een maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) en eventuele omzetting van een PIJ-maatregel naar een maatregel tbs met dwangverpleging?
  5. Wat zijn aandachtspunten bij een vraagstelling rondom de levenslange gevangenisstraf?

Aanbeveling

Aanbeveling-1 Proces(on)bekwaamheid

In geval van een vraagstelling waarin artikelen 16 en/of 509a Sv centraal staan:

 

  • Beschrijf de relevante vaardigheden en beperkingen van onderzochte en hoe de actuele cognitieve vermogens al dan niet tijdelijk zijn aangedaan, welke oorzaak of oorzaken daaraan ten grondslag liggen, alsmede welke prognose vanuit gedragskundig oogpunt te verwachten is. Beschrijf zo concreet mogelijk wat onderzochte wel en niet begrijpt en bespreek indien mogelijk de tenlastelegging en beschrijf het begripsvermogen ten aanzien van de verdenking.
  • Vraag waar relevant collaterale informatie op bij eerdere of huidige behandelaars en bij andere referenten om het tijdsverloop te verhelderen en de prognose zo adequaat mogelijk in kaart te kunnen brengen. Overweeg om ook de opdrachtgever te vragen welke maatregelen eventueel al zijn genomen en betrek die informatie bij de beoordeling of het begripsvermogen ten aanzien van de vervolging hierdoor toeneemt / is toegenomen.

Aanbeveling-2 Evaluatie behandeltraject, verlenging tbs- of PIJ-maatregel en beoordeling LFPZ-status

  • Betrek de persoonsinformatie en het verloop van het behandeltraject binnen de tbs- of PIJ-maatregel tot dan toe. Consulteer de wettelijke aantekeningen van de tbs-kliniek en/of de perspectiefplannen van de justitiële jeugdinrichting en/of (indien beschikbaar) de resultaten van de zorgconferentie. Consulteer de behandelcoördinator ten aanzien van ontwikkelingen, diagnosen, risico-inschatting en het actuele behandelplan.
  • Betrek collaterale informatie (anders dan van de regiebehandelaar) in het onderzoek. Denk dan met name aan het netwerk van naasten (vooral bij jeugdigen), of aan een specifieke behandelaar.

Aanbeveling-3 Specificaties ten aanzien van verlenging van de PIJ-maatregel

  • Weeg, naast het veiligheidscriterium, expliciet of de eventuele verlenging van de PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde jeugdige.

Overwegingen

Vraagstelling in verband met mogelijke procesonbekwaamheid (artikelen 16 en 509a e.v. Wetboek van Strafvordering (Sv))
In de afgelopen jaren is in toenemende mate aandacht voor beslissingen betreffende de geestvermogens van de verdachte en zijn eventueel daaruit voortvloeiende beperkingen in het kunnen bepalen van zijn positie als procespartij in het strafrecht, in het bijzonder gedurende de berechting. Het concept van (gedeeltelijke) procesonbekwaamheid heeft enige samenhang met het concept van wilsbekwaamheid. Het is denkbaar dat een verdachte niet in staat is te begrijpen dat hij verdachte is. Voorbeelden betreffen een verdachte met een waanachtige theorie over de eigen strafzaak, of een verdachte die telkenmale vergeet dat er een strafzaak gaande is en welke verdenking er op hem rust.

Waar het bij de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid gaat om de invloed van een eventuele psychische stoornis ten tijde van het plegen van dat delict, gaat het bij artikel 16 en 509a e.v. Sv om de invloed van een stoornis ten tijde van het strafproces. Artikel 16 Sv maakt het mogelijk om in het strafproces rekening te houden met de invloed van een psychische stoornis op het functioneren, namelijk door de vervolging te schorsen. Het criterium voor procesonbekwaamheid is stringent geformuleerd en nader aangescherpt naar aanleiding van het proces tegen vermeend oorlogsmisdadiger Pieter Menten (het ‘Menten-criterium’). Pieter Menten werd verdacht van misdaden gepleegd in de Tweede Wereldoorlog, maar werd pas eind zeventiger jaren op hoge leeftijd vervolgd, toen hij inmiddels hersenbeschadiging had opgelopen. In 1980 liet de Hoge Raad het tijdstip van ontstaan van de stoornis als criterium vervallen, waarmee artikel 16 Sv niet alleen van toepassing werd op toerekeningsvatbaren bij wie er ten tijde van het proces sprake is van een stoornis, maar ook op verdachten bij wie de stoornis al bestond (en van invloed was) ten tijde van het delict. Dit sluit beter aan bij het feit dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) vereist dat de (psychisch gestoorde) verdachte ‘effectief kan participeren’ in zijn strafproces (Van Marle , 2022; Van der Wolf, 2022). Het inhoudelijke criterium voor toepassing van art. 16 Sv – ook naar aanleiding van het arrest Menten gecodificeerd – is dat de verdachte op basis van diens psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap ‘niet meer in staat is de strekking van die vervolging te begrijpen’. Dat blijkt in de rechtspraktijk een heel hoge drempel te zijn. In Nederland gaat men veelal pas bij ernstige, en daarmee tegelijk veelal onherstelbare cognitieve beperkingen, zoals bij ernstige hersenbeschadiging door bijvoorbeeld hersenbloedingen of trauma, over tot schorsing van de vervolging. De laatste jaren wordt in Nederland, wellicht mede onder druk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en aandacht vanuit het Europees recht voor kwetsbare verdachten, vaker toepassing gegeven aan art. 16 Sv. Dat heeft mogelijk ook te maken met een toename van het aantal al wat oudere verdachten. Er zijn twee belangrijke redenen waarom toepassing van art. 16 Sv, vermoedelijk, hoogst uitzonderlijk zal blijven. Schorsing van de vervolging is niet de enige manier om aan eventuele procesonbekwaamheid tegemoet te komen. Zo kan een verdachte die op grond van een stoornis ‘niet in staat kan worden geacht zijn belangen behoorlijk te behartigen’, extra waarborgen toekomen om een goede verdediging te verzekeren en effectief te participeren binnen de inquisitoire context. Daarvoor is in 509a e.v. Sv een aparte regeling opgenomen, waarin onder meer de verplichte toevoeging van een advocaat staat vermeld, als ook de mogelijkheid van vertegenwoordiging door een advocaat die dan in zijn plaats beslissingen kan nemen. Denk bijvoorbeeld aan een psychotische of manische verdachte die meent deskundiger te zijn dan een raadsman of -vrouw, of een zeer achterdochtige verdachte die meent dat de raadsman of -vrouw juist niet diens belang zal behartigen. De rechtbank kan in dergelijke gevallen, waar de rechtsgang ernstige vertragingen oploopt en de verdachte of tbs-gestelde in het eigen belang geschaad dreigt te worden, besluiten een advocaat toe te wijzen, die niet ontslagen kan worden. Pas als de onbekwaamheid zo ernstig is dat dit niet volstaat en een verdachte voldoet aan het genoemde criterium, zal art. 16 Sv in beeld komen. De normatieve belangenafweging over de toepassing van het criterium dat grondslag vormt voor art. 16 Sv, is (natuurlijk) aan de rechter en niet aan de rapporterend psychiater. De psychiater die gevraagd wordt te rapporteren over proces(on)bekwaamheid wordt geadviseerd zich te houden bij de diagnostiek, het (verwachte) beloop en het beschrijven van de invloed daarvan op het functioneren en geen uitspraak te doen over het al dan niet voldoen aan het juridische criterium. Het is de rechter die bepaalt in hoeverre een verdachte ‘niet meer in staat is de strekking van die vervolging te begrijpen’ (Gremmen, 2017). Als wordt vermoed dat er sprake is van de situatie zoals beoogd in genoemde artikelen, kan verzocht worden om de verdachte te onderzoeken om vast te stellen of deze procesbekwaam is. Hoewel het niet vastligt hoe de capaciteiten van de verdachte in dezen vastgesteld moeten worden, ligt het voor de hand te kijken naar aspecten die ook, althans deels, van belang zijn bij wilsbekwaamheid: is de verdachte in staat informatie over diens status als verdachte en de op handen zijnde zaak te begrijpen, te onthouden, te kunnen reproduceren of tenminste in staat zijn belangen te laten behartigen door een advocaat. Kennis nemen van het strafdossier en de verdenking(en) kunnen voorleggen aan de onderzochte hoort ook dan bij het onderzoek door de rapporterend psychiater naar de procesbekwaamheid. Net zoals ten aanzien van vragen over wilsbekwaamheid, geldt ten aanzien van het vraagstuk naar capaciteit ex artikel 16 en 509a Sv, dat het antwoord betrekking heeft op de situatie van dit moment, die in beginsel weer kan veranderen. Aan de psychiater wordt ook gevraagd een prognose te geven ten aanzien van de capaciteiten van een verdachte in dezen[i]. Het zal van de aard van de aandoening afhangen die de capaciteit aantast, welke gedragsdeskundige het best in staat is daar een antwoord op te geven. Specifiek zullen psychiaters, neurologen en (klinisch) neuropsychologen de meest voor de hand liggende gedragsdeskundigen zijn die op hun deskundigheidsgebied tot beantwoording van dit prognostische vraagstuk kunnen komen. In het algemeen hebben neurodegeneratieve aandoeningen (denk aan dementiële beelden en niet-aangeboren hersenletsel met name) een slechte prognose en is het mogelijk dat een strafzaak daarom nooit kan worden behandeld. Psychiatrische beelden hebben in de regel een betere prognose, die impliceert dat de inhoudelijke behandeling van een zaak uitgesteld, maar niet afgesteld wordt.

 

Verlenging van een opgelegde tbs-maatregel (art. 6:6:12 Sv)
Conform artikel 6:6:12 Sv wordt, indien de termijn van een lopende maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging het aantal van vier jaren (of een veelvoud daarvan) zal overschrijden, door het ministerie van Justitie en Veiligheid (in casu de Dienst Individuele Zaken (DIZ)) de opdracht gegeven tot een onafhankelijk (multidisciplinair) onderzoek met betrekking tot de noodzaak van verdere verlenging van de tbs-maatregel die met dwangverpleging werd opgelegd (art. 6:6:12 lid 3 Sv). DIZ houdt deze termijnen in de gaten. Gaat het om een verlenging van een tbs-maatregel waarvan de dwangverpleging voorwaardelijk beëindigd is, dan wel van een tbs-maatregel die met voorwaarden is opgelegd, dan geldt dat er naast een advies van de reclassering een advies door een onafhankelijk psychiater of psycholoog moet worden opgesteld (art. 6:6:12 lid 2 Sv). Tot slot staat het Rechtbanken en het Gerechtshof (in casu de Penitentiaire kamer van het Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden) vrij om een onafhankelijk onderzoek te bevelen in het kader van een verlenging van een tbs-maatregel op een ander moment in het traject. In onderzoeken uit deze categorie wordt over het algemeen ook een standaard vraagstelling (vanuit NIFP) aan de rapporterend psychiater voorgelegd, die een evaluatie van het tot dan toe afgelegde tbs-traject behelst. Het is evenwel mogelijk dat extra vragen van de procespartijen, van de kliniek, maar bijvoorbeeld ook van het Adviescollege verloftoetsing TBS aan de rapporterend psychiater ter beantwoording worden voorgelegd. De werkwijze in het onderzoek zal in grote lijnen die van een opleggingsonderzoek volgen. Een essentieel verschil met opleggingsrapportage is dat het delict bewezen is verklaard en een advies over het toerekenen niet meer relevant is. Dossieranalyse, evaluatie van de behandeling en recidiverisico en risicomanagement staan nu veel meer op de voorgrond.

 

Toekenning, voortzetting of beëindiging van een LFPZ-status (ook wel longstay-status genoemd)
Een andere bijzondere vraagstelling betreft de plaatsing van een terbeschikkinggestelde in een voorziening voor Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg (LFPZ). De vraag is dan of deze specifieke status toegekend, verlengd, of beëindigd moet worden. Het komt ook voor dat er om advies wordt gevraagd over het benodigde individuele beveiligingsniveau (binnen het zeer hoge beveiligingsniveau van een FPC). Als een LFPZ-status wordt toegekend, volgt een periodieke toetsing waarbij de cyclus van de procedure van de verlenging van de tbs-maatregel wordt gevolgd. Dit houdt in dat bij de eerstvolgende verlenging van de maatregel ook de LFPZ-indicatie wordt getoetst. Ook in onderzoeken uit deze categorie wordt over het algemeen een standaard vraagstelling aan de rapporterend psychiater voorgelegd. Diverse partijen kunnen aanvullende vragen stellen. Hier betreft de vraagstelling in de kern een evaluatie van de vaststelling van blijvend hoog recidivegevaar en het ontbreken van verdere behandelmogelijkheden binnen de tbs, zoals blijkt uit een evaluatie van het behandelbeloop tot dan toe. De werkwijze in dit onderzoek zal in grote lijnen die van een verlengingsonderzoek volgen.


Verlenging van een opgelegde PIJ-maatregel
Bij het onderzoek ter advisering over een eventuele verlenging van een maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) wordt de rapporterend psychiater gevraagd om een analyse te geven van de behandeling tot dan toe, een recidive-inschatting te geven en om te adviseren over wat nog aan behandeling moet gebeuren om de PIJ-maatregel succesvol te kunnen beëindigen. Naast het veiligheidscriterium, dat overeenkomt met het criterium voor verlenging van een tbs-maatregel, is in het jeugdstrafrecht relevant dat de verlenging van de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde jongere moet zijn. Het is van belang de perspectiefplannen van de JJI te verkrijgen en de behandeling tot dan toe te analyseren. Overleg met de coördinerend behandelaar is aan te raden. Indien een scholings- en trainingstraject is gestart, is overleg met de jeugdreclassering aangewezen. Dezelfde informatie is van belang bij de vraag of de PIJ-maatregel na afloop zou moeten worden omgezet naar een maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Ten aanzien van deze eventuele omzetting is van belang de blijvende gevaarlijkheid te evalueren en in het bijzonder de vraag te beantwoorden of er sprake is van onmiddellijk en dreigend gevaar. De omzetting is bedoeld voor jeugdigen bij wie het vermoeden bestaat dat bij een invrijheidstelling onvermijdelijk recidive zal volgen. Daarnaast is van belang te beoordelen of gedurende de PIJ-maatregel maximale behandelinspanningen zijn verricht (ECLI:NL:GHARL:2021:11774). Het criterium van maximaal verrichte behandelingsinspanningen moet nog meer concretisering krijgen in de rapportage- en rechtspraktijk. Ten tijde van totstandkoming van deze richtlijn is de omzetting nauwelijks voorgekomen. Een eerste omzetting is in hoger beroep teruggedraaid (ECLI:NL:GHARL:2021:11774). Het Hof heeft overwogen dat het de voorkeur verdient om de opdracht tot rapportage te verlenen aan rapporteurs die beschikken over een registratie voor het vakgebied volwassenen van het NRGD.

 

Rapportage van een levenslanggestrafte
Sinds 1 juni 2017 is onder andere bepaald dat iedere levenslanggestrafte, voordat hij 25 jaar in detentie heeft verbleven, wordt onderzocht in het Pieter Baan Centrum (PBC). Het Adviescollege levenslanggestraften geeft hiertoe opdracht (Stc 2016, 65365 en Stc 2017, 32577) en heeft tot taak advies te geven aan de minister voor Rechtsbescherming over het al dan niet starten met re-integratieactiviteiten. Levenslanggestraften worden daartoe tussen de zes en twaalf weken klinisch geobserveerd in het PBC. Het onderzoek in het PBC vindt plaats met het oog op beantwoording van de vragen naar het eventuele bestaan van een stoornis en de delictgevaarlijkheid. De conclusies uit het PBC-onderzoek worden na 25 jaar detentie door het Adviescollege levenslanggestraften betrokken in het advies over de vraag of de levenslanggestrafte in aanmerking komt voor re-integratieactiviteiten. Het Adviescollege neemt daarbij ook kennis van andere rapportages en weegt ook andere belangen zoals die van slachtoffers en nabestaanden. De verantwoordelijke bewindspersoon neemt op basis van dit advies een besluit, maar mogelijk wordt dit beleid de komende jaren gewijzigd en zal de beslissingsbevoegdheid naar een rechtbank of andere gerechtelijke instantie verschuiven. Na 27 jaar detentie wordt voor iedere levenslanggestrafte een ambtshalve gratieprocedure op initiatief van de Staat opgestart.

Ter beoordeling van eventueel gedurende de lange gevangenisstraf opgetreden wijzigingen in de psychische gesteldheid van de levenslanggestrafte, bijvoorbeeld ten gevolge van de detentie, voorziet het beleid al eerder in het traject van de levenslange gevangenisstraf in een zogenoemde ‘nulmeting’. Dit betekent dat van iedere levenslanggestrafte rapportages worden opgemaakt door een psychiater en psycholoog binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de levenslange gevangenisstraf. Deze rapporten, vervaardigd in opdracht van de directeur van de penitentiaire inrichting waar de levenslanggestrafte verblijft, en voorzien van standaard vraagstellingen, kunnen aanknopingspunten bieden voor de levenslanggestrafte en de penitentiaire inrichting over waar in de eerste fase van de detentie op ingezet kan worden qua behandeling. Het gaat dan nadrukkelijk om behandelingen of andere interventies die binnen de muren van de gevangenis doorgang kunnen vinden.

Onderbouwing

Grote delen van de opleiding tot rapporteur pro Justitia, alsook het overgrote deel van de werkzaamheden van rapporterend psychiaters, betreffen het rapporteren in het kader van de berechting, zogenoemde opleggingsrapportages, die door de rechter in strafzaken gebruikt worden voor het beantwoorden van de vraag naar het toerekenen, recidive-inschatting en -preventie, interventiemogelijkheden en juridisch kader. Voor deze psychiatrische rapportages is een standaardvraagstelling ontwikkeld. Van die vraagstelling kan en mag worden afgeweken, wat betekent dat de opdrachtgever andere vragen kan stellen alsmede dat de advocaat kan verzoeken om aanvullende vragen te laten beantwoorden. Het komt ook voor dat een psychiatrische rapportage gevraagd wordt in een ander kader, bijvoorbeeld in het kader van de verlenging van een maatregel terbeschikkingstelling (tbs) of van een maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ). Aan de rapporterend psychiater wordt dan een andere of aangepaste vraagstelling voorgelegd. Dit hoofdstuk spitst zich toe op praktische aanbevelingen bij niet-standaard vraagstellingen. De standaard vraagstelling voor een onderzoek in strafzaken wordt bekend verondersteld bij rapporteurs die in het Nederlands Register voor Gerechtelijke Deskundigen (NRGD) zijn opgenomen. Deze vraagstelling, tot stand gekomen na overleg met alle partijen die een rol hebben in dit deel van de strafrechtketen (in het bijzonder het opdrachtgeversoverleg, waar NIFP, Openbaar Ministerie, Zittende Magistratuur en Dienst Justitiële Inrichtingen aan deelnemen en o.a. de standaardvraagstelling wordt vastgesteld), zal bij tijd en wijle worden bijgesteld, maar bijstelling zal naar verwachting niet snel leiden tot een wezenlijk andere rapportagepraktijk. Voor de bijzondere vraagstellingen in strafzaken die in dit hoofdstuk de revue passeren, ligt dat anders. Deze vraagstellingen kunnen om een aangepast onderzoek vragen en leiden tot een andersoortig rapport. Ook hier kunnen de mogelijke gevolgen voor de onderzochte groot zijn. In onderhavige module wordt ingegaan op een aantal bijzondere vraagstellingen. Vanwege de regelmatige wisselingen in wet- en regelgeving is het vaak raadzaam vroegtijdig in het onderzoek te overleggen met juristen en collega’s met specialistische expertise binnen het NIFP, die op de hoogte zijn van de meest recente stand van zaken.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er geen systematische literatuuranalyse verricht, vanwege de juridische aard van deze vraag. Het gaat om juridische vraagstukken die specifiek gelden in de Nederlandse (strafrechtelijke) context. De beschikbare literatuur is reeds bekend bij de leden van de werkgroep.

  1. Gremmen EM, De kwetsbare psychisch gestoorde verdachte in het strafproces (diss.), Oisterwijk: Wolf Legal Publishers 2017.
  2. Van Marle HJC, Mevis PAM, Roza SJ, Van der Wolf MJF. Enige algemene beschouwingen vanuit juridisch en gedragskundig perspectief; algemeen overzicht van het juridisch en gedragskundig kader. In: Van Marle HJC, Mevis PAM, Roza SJ, Van der Wolf MJF (red). Gedragskundige rapportage in het strafrecht, derde herziene druk. Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 53-62 en p. 128-131

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 31-01-2024

Laatst geautoriseerd  : 30-01-2024

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid
  • Nederlandse Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
  • Vereniging van Pro Justitia rapporteurs

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de relevante specialismen die betrokken zijn bij de psychiatrische Pro Justitia rapportages.

 

Werkgroep

  • dr. S.J. Roza, Universitair hoofddocent Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (voorzitter)
  • prof. dr. G. Meynen, hoogleraar Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (vicevoorzitter)
  • drs. Th.J.G. Bakkum, (kinder- en jeugd)psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. M. van Berkel, psychiater en hoofd vakgroep Psychiatrie Pieter Baan Centrum. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. T. den Boer, psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. C. van Gestel, psychiater en geneesheer-directeur. Vereniging van Pro Justitia Rapporteurs
  • Prof. Dr. M. Jelicic, Hoogleraar Neuropsychologie en Recht
  • dr. F.A. Jonker, klinisch neuropsycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • M.J. Markx, patiëntvertegenwoordiger. Ypsilon - MIND
  • dr. J. Meijers, Universitair docent en gezondheidszorgpsycholoog. Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie (tot juni 2021)
  • dr. U.W. Nabitz, GZ psycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • mr. dr. M.M. Prinsen, jurist en senior wetenschappelijk onderzoeker. Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
  • prof. dr. R.J. Verkes, hoogleraar Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • prof. dr. V. de Vogel, hoogleraar Forensische Zorg en lector Werken in Justitieel Kader

Adviesgroep

  • drs. N.J.M. Arts, neuroloog. Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • mr. drs. F.A.M. Bakker, senior raadsheer. Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen
  • drs. E.W.M. van den Broek, klinisch psycholoog & onderzoeker.
  • mr. W.A.F. Damen, senior strafrechter. Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
  • dr. N. Duits, (kinder- en jeugd)psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. J. van Hoey Smith, neuroloog. Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • drs. E. van Laarhoven-Aarts, klinisch psycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • T. Visser, verpleegkundig specialist GGZ. Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland
  • drs. M.F. de Vries, psychiater en directeur inhoud. Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie

Met ondersteuning van

  • drs. I. van Dusseldorp, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. F. Ham, adviseur. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. T. Lamberts, senior adviseur. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

dr. S.J. Roza

* Universitair Hoofddocent Forensische Psychiatrie, Erasmus MC Rotterdam
* Psychiater/ opleider Psychiatrie/ Directeur Zorg & Behandeling PI Haaglanden, Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie & Psychologie,

* Lid kernredactie Tijdschrift voor Psychiatrie, onbetaald
* Freelance Pro Justitia rapporteur voor Jeugd en Volwassenen, betaald (zzp)

Geen

Geen actie

prof. dr. G. Meynen

* Psychiater GGZ inGeest Amsterdam
* Hoogleraar Forensische psychiatrie, Willem Pompe Instituut voor strafrechtswetenschappen, Universiteit Utrecht
* Bijzonder hoogleraar Ethiek en psychiatrie, Faculteit Geesteswetenschappen, Vrije Universiteit

* Lid Programmacommissie Kwaliteit Forensische Zorg: met name beoordelen projectvoorstellen, resultaten en opstellen calls voor onderzoek (vacatiegeld)
* Voorzitter Wetenschappelijke Adviesraad Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie: advies over wetenschappelijke koers NIFP
* Voorzitter Psychiatrisch Juridisch Gezelschap. Organiseren bijeenkomsten op grensvlak psychiatrie en recht
* Redactieraadslid Tijdschrift voor psychiatrie
* Redactielid Tijdschrift Sancties
* Associate Editor Frontiers in Psychiatry - section forensic psychiatry (tot recent) gerapporteerd pro Justitia via NIFP Noord-Holland
* Lid task force NWA route NeurolabNL - thema safety and security

Eigen wetenschappelijke ideeën en inzichten ten aanzien van forensische psychiatrie.

Geen actie

drs. Th.J.G. Bakkum

* Forensisch psychiater NIFP
* Manager zorg & rapportage NIFP Zuid Nederland/Zuid-Holland
Beleidsverantwoordelijke portefeuille rapportage NIFP
* Kinder- en jeugdpsychiater Youz Den Haag

NIFP = Nederlands Instituut voor forensische psychiatrie en psychologie. Youz is onderdeel van Parnassia groep

* Pro Justitia rapporteur, ingeschreven in het NRGD voor de deskundigheidsgebieden psychiatrie strafrecht volwassen en psychiatrie strafrecht jeugd - betaald per opdracht
* Toetser in een toetsingsadviescommissie van het NRGD - betaald per toetsing
* Docent en examinator in de opleiding tot PJ rapporteur - betaald
* Gastcollege aan de Universiteit van Amsterdam, orthopedagogiek - onbetaald
* Gastcollege aan de Universiteit van Utrecht, forensische psycahtrie - onbetaald
* Redactielid en auteur bij 'Stoornis en Delict" - onbetaald

NRGD = Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen

Deelname aan de commissie is gezien mijn werkzaamheden bijna niet te vermijden en kan mijn reputatie bevestigen, misschien nog vergroten. Dat levert echter geen mogelijkheden op tot vermarkting, financieel voordeel dan wel een functie bij een andere organisatie

Geen actie

prof. dr. R.J. Verkes

* Lid Adviescommissie Verloftoetsing Terbeschikkinggestelden (AVT), betaald

* Lid Commissie Ethiek, Expertisecentrum Forensische Psychiatrie, onbetaald

Geen

Een bijdrage aan de totstandkoming van de nieuwe richtlijn kan niet los gezien worden van mijn overige professionele activiteiten, met name als forensisch gedragskundige. In die zin is er dus een verwevenheid tussen deze bijdrage en het werk in het Pieter Baan centrum. Deze is niet van financiële aard

Geen actie

prof. dr. R.J. Verkes

Psychiater, hoogleraar forensische psychiatrie, Afd. Psychiatrie, Radboudumc/ Sectie Strafrecht en criminologie Radboud Universiteit

* Psychiater, programmaleider, Kairos, forensisch psychiatrische polikliniek Pompestichting (betaald)
* Voorzitter Adviescommissie. Gegevensverstrekking Weigerende Observandi (betaald)
* Bestuurslid Stichting Interdisciplinair Gedragswetensappelijk Onderzoek (onbetaald)
* Bestuurslid Afdeling Forensische Psychiatrie - NVVP

Geen

Geen actie

drs. T. den Boer

Psychiater Pieter Baan Centrum

 

Geen

Geen actie

drs. M. van Berkel

Psychiater/ Manager Zorg en rapportage NIFP

Pro Justitia rapporteur (betaald)

Geen

Geen actie

drs. C. van Gestel

De Forensische Zorgspecialisten, geneesheer-directeur en behandelend psychiater de Waag Flevoland

* GgZ Centraal: achterwacht buiten kantoortijden voor kliniek en crisisdienst, 1 uur per week (bezoldigd)
* Als zzp’er ben ik werkzaam als rapporteur pro Jusititia, ongeveer 10 uur per week (bezoldigd)
* Tevens ben ik plaatsvervangend raad bij de Penkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gemiddeld 2 uur per week (bezoldigd)
* Sinds november maak ik deel uit van het bestuur van de afdeling Geneesheren-directeur van de NVvP (onbezoldigd)

Op deze manier is er geen financieel belang. Het is uiteraard zo dat taken die voortvloeien uit de richtlijn kunnen leiden tot een hoger of lager uurtarief, omdat de tarifering van onderzoek pro Justitia niet direct aan de richtlijn vasthangt.

 

Geen direct belang meer, mijn deelname vindt wel plaats in overleg met het nieuwe bestuur van de Vereniging voor Rapporteurs pro Justitia.

Geen actie

mr. dr. M.M. Prinsen

* Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Senior juridisch onderzoeker
* Adviescollege Levenslanggestraffen, Secretaris

* Nederlands Register voor Gerechtelijk Deskundigen, toetser FPPO, DNA, Rechtspsychologie (vergoeding)
* Rechtbank Amsterdam, Rechter-plaatsvervanger (vergoeding)

Het NIFP bemiddelt de opdrachten tot gedragskundige rapportage in strafzaken aan deskundigen die zijn geregistreerd in het NRGD. Het NIFP heeft een belang bij heldere en goede richtlijnen, omdat dat het werk van de gedragskundig rapporteurs ten goede komt en hun positie verduidelijkt. Dit levert geen financiële voordelen op.

 

Het NRGD beschikt over een register waarin deskundigen zijn opgenomen. Toetsers beoordelen geanonimiseerde rapportages aan de hand van bestaande richtlijnen. Het is van belang dat die helder en eenduidig zijn. Dit levert geen financiële voordelen op.

Geen actie.

dr. V. de Vogel

* Lector Werken in Justitieel Kader, Kenniscentrum Sociale Innovatie, Hogeschool Utrecht
* Onderzoeker Van der Hoeven Kliniek, De Forensische Zorgspecialisten te Utrecht

* Wetenschappelijk adviseur Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVT), betaald
* Lid ZonMw commissie onderzoeksprogramma Geweld hoort nergens thuis, betaald
* Lid bestuur Stichting Vrienden van Oldenkotte, onbetaald
* Lid programmacommissie Kwaliteit Forensische Zorg (KFZ), onbetaald
* Lid stuurgroep Reclasseringsacademie 3RO, onbetaald
* Lid programmaraad Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP), onbetaald

Niet van toepassing voor zover ik nu kan overzien. Ik ben wel betrokken in onderzoek naar - en ontwikkeling van risicotaxatie-instrumenten, maar heb daar geen persoonlijk gewin bij

Geen actie

M.J. Markx

Vereniging Ypsilon, Medewerker adviesdienst, vrijwilligersondersteuning en projecten

* Bestuurslid Bewonersvereniging Bachplein Schiedam, onbetaald
* Bestuurslid NAKC, onbetaald

Geen

Geen actie

dr. U.W. Nabitz

* GZ psycholoog niet praktiserend

*Senior onderzoeker en kwaliteitsadviseur bij Inforsa van Arkin

* Voorzitter NIP sectie Forensische Psychologie

*Bestuursfuncties bij het NIP

*Onbetaalde adviesfuncties bij het EFP voor de ontwikkeling van richtlijnen en prestatie indicatoren

* Op honoraarbasis wetenschappelijk onderzoeker en kwaliteitsadviseur

Geen

Geen actie

dr. F.A. Jonker

Klinisch Neuropsycholoog, Leadexpert Neuropsychiatrie, Altrecht.

Klinisch neuropsycholoog werkzaam bij het NIFP/ Neuropoli

 

Docent/onderzoeker Vrije Universiteit (detachering

* PJ rapporteur (niet NRG geregistreerd) voor deelrapportages met betrekking op de neuropsychologie (vergoeding)

* Voorzitter sectie GGZ (NIP), betaald.

Geen.

Geen actie

Prof. Dr. M. Jelicic

Hoogleraar Neuropsychologie en Recht, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Maastricht; universitair hoofdocent, Faculteit Psychologie en Neurowetenschappen, Universiteit Maastricht.

Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS), Hoge Raad der Nederlanden, betaald. Getuige-deskundige in strafzaken (circa 2 keer per jaar); de Universiteit Maastricht ontvangt hier een vergoeding voor.

* Betrokken bij extern gefinancierd onderzoek naar bias in risicotaxatie (financier Europese Commissie); geen rol als projectleider.

* Erkenning van expertise op gebied van amnesie bij verdachten.

Geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het perspectief vanuit onderzochten door het uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland en MIND voor de invitational conference. Het verslag van de invitational conference is besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. Patiëntvertegenwoordiging in de werkgroep is gelopen via een werkgroeplid gemandateerd namens Ypsilon. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland, MIND en Ypsilon en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Bijzondere vraagstellingen

Geen financiële gevolgen

Uitkomst 1. Omvang van de populatie (aantal onderzochten per jaar) is minder dan 5000.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten rondom het uitvoeren van psychiatrische rapportages pro Justitia. De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijnmodules op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen via de invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep conceptuitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.

 

Voor vraagstukken met een medische basis

Zoeken naar wetenschappelijke literatuur

Eerst heeft de werkgroep oriënterend met algemene zoektermen gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen in www.guideline.gov, en naar systematische reviews vanaf 2010 in Medline (zie voor de zoekstrategie voor deze oriënterende search bij aanverwanten). De werkgroep vond geen systematische reviews die relevant waren voor beantwoording van de uitgangsvragen. De werkgroep vond een aantal buitenlandse richtlijnen, doch stelde vast dat deze richtlijnen, door de specifieke Nederlandse context (zowel in wettelijke bepalingen als in het (forensisch) zorglandschap) beperkt bruikbaar zijn voor de huidige richtlijn.

Voor iedere afzonderlijke uitgangsvraag is de werkgroep nagegaan of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan de beantwoording van de vraag.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de opdrachtgever(s) en de onderzochte relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

De GRADE-systematiek dient niet alleen ter beoordeling van het effect van een interventie, maar ook ter beoordeling van diagnostische vragen of vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose.

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID).

 

Voor andersoortige vraagstukken

Voor een aantal andere uitgangsvragen leende beantwoording door middel van een systematische review van origineel wetenschappelijk onderzoek zich niet goed. Dit hangt samen met de specifieke en met andere landen onvergelijkbare Nederlandse wet- en regelgeving, of het ontbreken van peer reviewed onderzoek in de internationale literatuur. In deze gevallen is ervoor gekozen om beschrijvend te werk te gaan. De richtlijncommissie heeft kennisgenomen van bestaande richtlijnen, wetsteksten, leerboeken, relevante artikelen en beschikbare jurisprudentie (zie de literatuurlijst bij de betreffende module). De werkgroep heeft zich daarnaast gebaseerd op expert-opinion, door (onder andere) gebruik te maken van de eigen – uitgebreide - ervaringen met het onderhavige onderzoek en rapportage in strafzaken, of door het inroepen van specifieke (juridisch-wetenschappelijke) expertise.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals aanvullende argumenten vanuit de expertise van de werkgroepleden en adviesgroepleden, waarden en voorkeuren van onderzochten en/of hun naasten, kosten (middelenbeslag), beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is waar mogelijk gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare (wetenschappelijke) bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten. De kracht van het (wetenschappelijk) bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van onderzochten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor onderzochten, behandelaars en beleidsmakers. Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele onderzochte.

 

Organisatie van de rapportagepraktijk

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het uitbrengen van een rapportage (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie en samenwerking.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is voor iedere uitgangsvraag nagedacht of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan het beantwoorden van de uitgangsvraag. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Aanbevelingen voor nader onderzoek en/of vervolgonderzoek worden als aanverwant toegevoegd bij de betreffende module.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID:PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun x0;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in healthcare. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review.PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

 

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

 

Schünemann A, Holger J [corrected to Schünemann, Holger J]. PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

 

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc.2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Volgende:
Adolescentenstrafrecht