Onderzoek bij personen die geheugenverlies rondom het ten laste gelegde rapporteren
Uitgangsvraag
In hoeverre kan een psychiater rapporteren over iemand met (delict)amnesie?
Aanbeveling
Aanbeveling-1
Maak, bij vermoeden van een (anterograde) amnesie ten gevolge van een intoxicatie met een psychotroop middel, zoveel mogelijk gebruik van een relevante bloedspiegel van het middel, of tenminste van nader onderzoek naar andere symptomen die kunnen duiden op een intoxicatie.
Aanbeveling-2
Maak, bij vermoeden van een (retrograde) amnesie ten gevolge van een somatische aandoening, zoveel mogelijk gebruik van nadere diagnostiek naar andere symptomen die passen bij de (vermoede) aandoening.
Aanbeveling-3
Maak, bij vermoeden van een dissociatieve amnesie bij een trauma-gerelateerde stoornis, zoveel mogelijk gebruik van nadere diagnostiek naar andere symptomen die passen bij een dergelijke stoornis. Bedenk daarbij dat er meestal een geheel of gedeeltelijk herstel van de herinnering optreedt.
Aanbeveling-4
Bij onduidelijkheid of een somatische aandoening de (mate van) amnesie tijdens het ten laste gelegde kan verklaren, zou inschakelen van een neuropsycholoog en/of (gedrags)neuroloog gevraagd kunnen worden.
Aanbeveling-5
Overweeg, bij vermoeden op het veinzen van een stoornis gepaard gaande met amnesie, een (klinisch) neuropsycholoog in te schakelen voor het afnemen van aanvullende testen die het vermoeden op malingering kunnen ondersteunen.
Onderbouwing
Achtergrond
Regelmatig rapporteren verdachten van met name gewelddadige delicten geheugenverlies voor (delen van) het ten laste gelegde. Dit bemoeilijkt adequate forensisch psychiatrische rapportage. De amnesie kan veroorzaakt zijn door het gebruik van middelen, door een letsel of organische stoornis van het centraal zenuwstelsel, door een psychiatrische aandoening, maar kan ook geveinsd zijn. Het is aan de rapporterend psychiater om een onderbouwde inschatting te maken van de mogelijke oorzaak en de waarschijnlijkheid van de amnesie.
Samenvatting literatuur
Wanneer een onderzochte aangeeft zich weinig of niets van het ten laste gelegde te kunnen herinneren, is het meestal moeilijk om iets te zeggen over de doorwerking van een eventuele stoornis in het ten laste gelegde. ‘Delict-amnesie’ komt zeker bij ernstige geweldsdelicten in circa 20% tot 30% van de verdachten voor (Pyszora, 2014; Jelicic, 2018). Bij circa een derde van deze verdachten herstelt de herinnering volledig en bij een iets kleiner deel gedeeltelijk (Pyszora, 2014).
Er kan een onderverdeling gemaakt worden tussen mogelijke typen verklaringen voor het geheugenverlies:
- amnesie vanwege een intoxicatie,
- amnesie vanwege een somatische aandoening,
- amnesie als symptoom van een psychische aandoening (dissociatie)
- gesimuleerde amnesie.
Een inschatting van de meest waarschijnlijke verklaring van de amnesie vormt een wezenlijk onderdeel van de diagnostiek ten tijde van het delict (NIFP 2011).
Amnesie door intoxicatie
Er zijn verschillende psychotrope middelen die bij intoxicatie tot problemen leiden van de opslag (consolidatie) in het geheugen. Zo zal een (snelle) hoge alcoholspiegel (bloedalcoholspiegel > 2,0 ‰) de opslag van nieuwe feiten in het langere termijn geheugen belemmeren, terwijl andere vaardigheden, zoals praten of ‘zich verdedigen’ relatief onaangetast blijven (Lee , 2009). Een verdachte kan tijdens een verhoor direct na het ten laste gelegde nog een samenhangend verhaal vertellen over wat er gebeurd zou zijn, maar zich daar later niets meer van herinneren. Bij dergelijke ‘black outs’ gaat het om ‘anterograde’ amnesie: er zijn vanaf een bepaald moment geen feiten opgeslagen. De black-outs kunnen volledig zijn, maar ook fragmentarisch. Bij fragmentarische black-outs kan het lijken dat het geven van ‘cues’ de herinnering stimuleert. Men dient er echter op bedacht te zijn, dat betrokkene ook op basis van suggesties ontbrekende gegevens kan gaan invullen, die geen echte herinneringen zijn.
Benzodiazepines hebben eenzelfde effect op het geheugen als alcohol (Huron, 2002). Deze middelen kunnen worden voorgeschreven bij angst- en slaapstoornissen, maar worden ook vaak gebruikt als recreatieve drugs. Net als bij alcohol geeft dit problemen met de opslag in het langere termijn geheugen (consolidatie), met als gevolg het niet goed kunnen herinneren, terwijl motorische functies relatief onaangetast blijven. De anterograde geheugenproblemen zijn dosis-afhankelijk en relatief onafhankelijk van het sedatieve effect (Huron, 2002). In de praktijk ziet men geheugenproblemen ook regelmatig als gevolg van een gecombineerde inname van alcohol en benzodiazepinen. Dit geldt eveneens voor antidepressiva: de combinatie van alcohol met een antidepressivum kan eerder tot anterograde amnesie leiden dan de inname van eenzelfde hoeveelheid alcohol alleen (Menkes & Herxheimer, 2014).
Er zijn vele andere drugs die anterograde amnesie kunnen geven, waaronder anesthetica en dissociatieve drugs als gammahydroxybutyraat (GHB), ketamine, fencyclidine (PCP) en d-lysergzuurdiethylamide (LSD) (Van Amsterdam , 2021; Harborne , 1996; Healy, 2021).
Voor de betrouwbaarheid van het proces-verbaal opgemaakt direct na het ten laste gelegde is het belangrijk rekening te houden met het feit dat onder invloed van sommige drugs de suggestibiliteit toeneemt. Dit speelt voor alcohol vooral tijdens de onttrekking en niet zozeer tijdens de intoxicatie (Kloft, 2021).
Als er een black-out ten gevolge van alcohol wordt vermoed of geclaimd, dan dient dit te worden gecheckt door na te gaan of er een voldoende hoge bloed-alcohol-spiegel (> 2,0 ‰) aannemelijk is (liefst direct bepaald door een ademanalyse). Als er geen spiegel beschikbaar is, dienen er ook andere symptomen te zijn geweest passend bij een alcoholintoxicatie (o.a. ongearticuleerd spreken, coördinatiestoornissen, onzekere gang, nystagmus; APA, 2013). Hetzelfde geldt voor amnesie bij andere middelen.
Amnesie door een somatische aandoening
Een breed scala van aandoeningen kan het proces van opslaan, opdiepen en herkennen van gebeurtenissen in het geheugen aantasten. Zo komen geheugenproblemen voor in het kader van een delier. Als het ten laste gelegde gepleegd is ten gevolge van een ‘excited delirium syndrome’ (Slocum, 2022; DeBard, 2009) ontstaan na middelengebruik, dan zal de herinnering van verdachte tekortschieten. Vele andere somatische toestandsbeelden kunnen eveneens geheugenproblemen geven, zoals diabetische hypoglycemie, een cerebrovasculair accident, traumatisch hersenletsel, epileptisch insult of een hersentrauma (Scott 2012). Het gaat hier vooral om retrograde amnesie. Dit is een vorm van geheugenverlies waarbij er geen toegang meer is tot herinneringen van vóór het moment dat het geheugenverlies begon. Een hersenletsel met bewustzijnsverlies, ontstaan tijdens of (korte tijd) na het ten laste gelegde, kan de herinnering daaraan in de weg staan. Kenmerkend voor retrograde amnesie is dat herinneringen weer terug kunnen komen: de oudste herinneringen eerst, gevolgd door de meer recente (wet van Ribot; Wixted 2004)).
Confabulaties zijn een ander soort geheugenproblemen. Het zijn valse herinneringen waarbij de betrokkene zich niet bewust is van het feit dat de herinneringen niet op waarheid berusten. Bij (spontane) confabulaties is er meestal een onderliggende hersenaandoening (o.a. Korsakov), maar confabulaties kunnen ook optreden bij psychotische stoornissen (Kopelman, 2010).
In de literatuur wordt nog genoemd als een aparte categorie van amnesie door een somatische aandoening met relevantie voor de forensische psychiatrie die zich voordoet bij seksueel norm-overschrijdend gedrag in het kader van slaap-gerelateerde stoornissen (Schenck, 2007). Er is in deze gevallen amnesie voor de seksuele handelingen.
Ten slotte zijn er neurocognitieve stoornissen die gepaard gaan met blijvende stoornissen in de geheugenfuncties, waaronder allerlei vormen van dementie of andere neurodegeneratieve aandoeningen. Deze stoornissen zijn tijdens het gedragskundig onderzoek van de verdachte vast te stellen.
Bij onduidelijkheid of de betreffende somatische aandoening de (mate van) amnesie tijdens het delict kan verklaren, zou expertise van een neuropsycholoog en/of (gedrags)neuroloog gevraagd kunnen worden.
Amnesie door een psychische aandoening
Geheugenproblemen kunnen ook een symptoom zijn van een psychische stoornis: een dissociatieve amnesie. Dit is het onvermogen om zich belangrijke autobiografische informatie te herinneren, gewoonlijk stressvol of psychotraumatisch van aard (DSM-5 TR, APA 2013). Dit onvermogen is inconsistent met gewone vergeetachtigheid. Individuen met dissociatieve amnesie zijn zich meestal niet bewust van hun geheugenproblemen. Zij kunnen ongemakkelijk reageren als ze ermee geconfronteerd worden. Een voorgeschiedenis van trauma’s, waaronder (fysiek en seksueel) misbruik als kind komen veel voor bij individuen met een dissociatieve amnesie. Soms herstelt de herinnering relatief snel (bijvoorbeeld als het individu de stressvolle situatie heeft kunnen verlaten), soms duurt het herstel langer of is het slechts gedeeltelijk. Symptomen van dissociatieve amnesie kunnen ook een onderdeel zijn van een posttraumatische stressstoornis (PTSS).
Beperkingen in het episodische geheugen (het geheugen voor persoonlijke gebeurtenissen) zijn kenmerkend zijn voor cognitieve problemen bij patiënten met schizofrenie (Guo, 2019). Dit kan herinneren lastiger maken, maar er is bij individuen met een psychotische stoornis in de regel géén amnesie voor (belangrijke) zaken die de betrokkene heeft meegemaakt. Toch kan het voor de verdachte lastig zijn om over het voorval te praten, omdat tijdens een psychose geheugensporen kunnen worden gemaakt vanuit de psychotische beleving. Als de psychose verdwenen is, kan het achteraf lastig zijn onderscheid te maken tussen zaken die ervaren zijn vanuit de psychotische beleving en de meer objectieve ervaringen. Soms zijn de herinneringen ook voor de verdachte vreemd. Dit leidt soms tot ongemakkelijke ondervragingen tijdens de rechtszitting, waar de verdachte wordt geconfronteerd met uitspraken die hij bijvoorbeeld direct na aanhouding tegen de politie heeft gedaan, maar die hij nu zelf niet meer goed kan plaatsen.
Zoals hierboven al vermeld, kunnen in het kader van een psychotische stoornis ook confabulaties voorkomen (Shakeela & Docherty, 2015). Er is een verband met formele denkstoornissen en wanen.
Malingering
Een verdachte kan geheugenverlies veinzen om niets te hoeven zeggen over het ten laste gelegde. Er zijn een aantal kenmerken die suggestief zijn voor gesimuleerde amnesie (Jelicic, 2018):
1) De episode die niet wordt herinnerd heeft een abrupt begin en einde.
2) Er is een absoluut gebrek aan enige herinnering van wat er in die episode is gebeurd.
3) In de loop van de tijd is er geen enkel herstel van herinneringen.
4) Wanneer hints over het gebeurde worden gegeven, ontstaat geen enkel gevoel van herinnering.
5) Er is geen andere plausibele verklaring voor het geheugenverlies.
Een neurologische of psychiatrische stoornis die gepaard gaat met amnesie, zou geveinsd kunnen worden. Een rapporterend psychiater kan inconsistenties in de presentatie opmerken, ook bij het veinzen van een PTSS als verklaring voor een dissociatieve amnesie. Er zijn aanvullende testen die het vermoeden op malingering kunnen ondersteunen (Jelicic, 2018). Symptom validity testing (SVT) en performance validity (PVT) is een wetenschappelijk beproefde methode om in te schatten of er sprake is van malingering en of een overdrijving van psychische symptomen (Jelicic, 2018). Een klinisch neuropsycholoog zal bij een indicatie voor een neuropsychologisch onderzoek altijd deze testen afnemen. Ook wordt in de literatuur genoemd, dat niet bewust stuurbare fysiologische reacties (o.a. huidgeleiding, diepte van ademhaling, veranderingen in hartritme, of reacties op een EEG) op ware en onware beweringen over het ten laste gelegde gebruikt kunnen worden om geveinsde delict-amnesie aannemelijk te maken (Meijer , 2014). Een dergelijke aanpak zal echter in de praktijk van de psychiatrische rapportage pro Justitia niet zo eenvoudig te realiseren zijn.
Betrouwbaarheid van geheugen
Het menselijk geheugen is verre van perfect. Mensen vergeten niet alleen veel van wat zij hebben meegemaakt, herinneringen komen vaak niet overeen met wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Doorgaans gaat het om details die verkeerd worden herinnerd, maar soms herinneren mensen zich voorvallen die nooit hebben plaatsgevonden (Shaw, 2016). In zulke gevallen spreken geheugenonderzoekers over valse herinneringen (ofschoon de term pseudoherinneringen ook wordt gebruikt).
Het verstrijken van de tijd speelt een grote rol bij het ontstaan van geheugenvervorming. Hoe langer geleden een voorval zich heeft voorgedaan, hoe zwakker de geheugensporen in het brein en hoe groter de kans dat gaten in het geheugen met onjuiste informatie wordt opgevuld (Brainerd & Reyna, 2005). Geheugenvervorming kan spontaan optreden, maar er zijn ook factoren die het optreden hiervan in de hand werken (Loftus, 1997). Een van deze factoren is imagineren. Mensen die zich een voorval niet goed kunnen herinneren en de instructie krijgen om zich voor te stellen wat er gebeurd kan zijn, komen nogal eens met onjuiste herinneringen op de proppen. Ook het suggestief bevragen van personen kan tot geheugenvervorming leiden. Iemand die bijvoorbeeld getuige is geweest van een tasjesroof en tijdens het getuigenverhoor de vraag krijgt om te vertellen hoe groot het mes was dat de dader bij zich droeg, kan zich ten onrechte gaan herinneren dat de dader een mes bij zich had.
Rapporterend psychiaters spreken onderzochten vaak geruime tijd nadat het strafbare feit zich heeft voorgedaan. Vaak heeft reeds uitvoerig politieverhoor plaatsgevonden, waarbij suggestieve bevraging kan hebben plaatsgevonden. Daarom dienen rapporterend psychiaters, zelfs bij coöperatieve onderzochten, rekening te houden met geheugenvervorming. Wat onderzochten over hun gedrag en gevoelens ten tijde van het delict vertellen, hoeft niet per se te kloppen.
Zoeken en selecteren
Om deze deelvraag te kunnen beantwoorden zijn drie systematische zoekacties verricht naar amnesie met de volgende zoekvragen en bijbehorende PIC(R)O’s:
Welke psychiatrische stoornissen kunnen geheugenverlies tot gevolg hebben?
P: | Personen die in het kader van een Pro Justitia rapportage worden onderzocht en die zich beroepen op (delict)amnesie; |
I: | Determinanten: psychiatrische stoornissen (dissociatieve stoornissen, PTSS); |
C: | Afwezigheid van psychiatrische of neurologische stoornis; |
O: | Voorspellende waarde geheugenverlies/amnesie/ gedragsveranderingen/ dissociatie. |
Welke (andere) medische oorzaken kunnen geheugenverlies tot gevolg hebben?
P: | Personen die in het kader van een Pro Justitia rapportage worden onderzocht en die zich beroepen op amnesie; |
I: |
|
C: | Afwezigheid middelen/medische aandoeningen/placebo; |
O: | Voorspellende waarde geheugenverlies/amnesie/gedragsveranderingen/ dissociatie |
Welke plaats hebben diagnostische testen in de vaststelling van gesimuleerde amnesie in het kader van pro Justitia rapportage?
P: |
Personen die in het kader van een Pro Justitia rapportage worden onderzocht en zich beroepen op amnesie; |
I: | Performance validity test, symptom validity test; |
C: | zie “I”; |
R: | TOMM (Test of Memory Malingering) en de Word Memory Test; |
O: | amnesie, veinzen, diagnostische accuratesse (Sens, spec, PPV, NPV, AUC). |
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Embase, Ovid/Medline en Ovid/Psycinfo is op 20 april 2022 met relevante zoektermen gezocht vanaf 2005 naar (systematische) reviews over geheugenstoornissen van een verdachte betreffende het ten laste gelegde. De literatuurzoekactie leverde 296 unieke treffers op.
Daarnaast is op 21 april 2022 in dezelfde databases gezocht met relevante zoektermen naar literatuur over de performance validity test en de symptom validity test in de vaststelling van gesimuleerde amnesie in het kader van pro Justitia rapportages. De literatuurzoekactie leverde 93 unieke treffers op.
De verantwoording van beide zoekacties zijn weergegeven onder het tabblad Verantwoording.
Referenties
- American Psychiatric Association., & American Psychiatric Association. DSM-5 Task Force. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders : DSM-5 (5th ed.). Arlington, Va.: American Psychiatric Association.
- Van Amsterdam J, Brunt TM, Pereira FR, Crunelle CL, van den Brink, W (2021). Cognitive impairment following clinical or recreational use of gamma-hydroxybutyric acid (GHB). A systematic review. Curr Neuropharmacol. doi:10.2174/1570159X19666210610094352
- Brainerd CJ & Reyna VJ (2005). The science of false memory. Oxford University Press.
- DeBard ML, Adler J, Bozeman W, Chan T (2009). White Paper Report on Excited Delirium Syndrome. 2009. Available at: https://www.prisonlegalnews.org/media/publications/acep_report_on_excited_delirium_syndrome_sept_2009.pdf
- Guo JY, Ragland JD, Carter CS (2019). Memory and cognition in schizophrenia. Mol Psychiatry 24, 633-642. https://doi.org/10.1038/s41380-018-0231-1
- Harborne GC, Watson FL, Healy DT, Groves L (1996). The effects of sub anaesthetic doses of ketamine on memory, cognitive performance and subjective experience in healthy volunteers. Journal of psychopharmacology (Oxford, England), 10(2),134-140. https://doi.org/10.1177/026988119601000208
- Healy CJ (2021). The acute effects of classic psychedelics on memory in humans.
- Psychopharmacology, 238(3), 639-653. https://doi.org/10.1007/s00213-020-05756-w
- Huron C, Giersch A, Danion JM (2002). Lorazepam, sedation, and conscious recollection: a dose-response study with healthy volunteers. International clinical psychopharmacology, 17(1), 19-26. https://doi.org/10.1097/00004850-200201000-00003
- Jelicic M (2018). Testing Claims of Crime-Related Amnesia. Frontiers in psychiatry, 9, 617. https://doi.org/10.3389/fpsyt.2018.00617
- Kloft L, Monds LA, Blokland A, Ramaekers JG, Otgaar H (2021). Hazy memories in the courtroom: A review of alcohol and other drug effects on false memory and suggestibility. Neuroscience and biobehavioral reviews, 124, 291-307. https://doi.org/10.1016/j.neubiorev.2021.02.012
- Kopelman MD (2010). Varieties of confabulation and delusion. Cognitive neuropsychiatry, 15(1), 14-37. https://doi.org/10.1080/13546800902732830
- Lee H, Roh S, Kim DJ (2009). Alcohol-induced blackout. International journal of environmental research and public health, 6(11), 2783-2792. https://doi.org/10.3390/ijerph6112783
- Loftus EF (1997). Creating false memories. Scientific American, 277(3), 70-75. https://doi.org/10.1038/scientificamerican0997-70
- Meijer EH, Klein Selle N, Elber L, Ben-Shakhar G (2014). Memory detection with the Concealed Information Test: a meta analysis of skin conductance, respiration, heart rate, and P300 data. Psychophysiology, 51(9), 879-904. https://doi.org/10.1111/psyp.12239
- Menkes DB & Herxheimer A (2014). Interaction between antidepressants and alcohol: signal amplification by multiple case reports. The International journal of risk & safety in medicine, 26(3), 163-170. https://doi.org/10.3233/JRS-140632
- NIFP (2011). Weigeren, ontkennen en verlies van geheugen, aanbevelingen voor de PJ rapporteur. NIFP
- Pyszora NM, Fahy T, Kopelman MD (2014). Amnesia for violent offenses: Factors underlying memory loss and recovery. Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law, 42(2), 202-213.
- Schenck CH, Arnulf I, Mahowald MW (2007). Sleep and sex: what can go wrong? A review of the literature on sleep related disorders and abnormal sexual behaviors and experiences. Sleep, 30(6), 683-702. https://doi.org/10.1093/sleep/30.6.683
- Scott CL (2012). Evaluating amnesia for criminal behavior: a guide to remember. The Psychiatric clinics of North America, 35(4), 797-819. https://doi.org/10.1016/j.psc.2012.08.003
- Shakeela MK & Docherty NM (2015). Confabulations in schizophrenia. Cognitive neuropsychiatry, 20(1), 1-13. https://doi.org/10.1080/13546805.2014.940886
- Shaw J (2016). The memory illusion. Penguin Random House.
- Slocum S, Fiorillo M, Harding E, Owen J, Long R, Dunn T, Martin I (2022). In pursuit of inter-specialty consensus on excited delirium syndrome: a scoping literature review. Forensic science, medicine, and pathology, 10.1007/s12024-022-00548-4. Advance online publication. https://doi.org/10.1007/s12024-022-00548-4
- Wixted JT (2004). On Common Ground' Jost's (1897) law of forgetting and'Ribot's (1881) law of retrograde amnesia. Psychol Rev 111(4):864-79. doi: 10.1037/0033-295X.111.4.864.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 31-01-2024
Laatst geautoriseerd : 30-01-2024
Geplande herbeoordeling :
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de relevante specialismen die betrokken zijn bij de psychiatrische Pro Justitia rapportages.
Werkgroep
- dr. S.J. Roza, Universitair hoofddocent Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (voorzitter)
- prof. dr. G. Meynen, hoogleraar Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (vicevoorzitter)
- drs. Th.J.G. Bakkum, (kinder- en jeugd)psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
- drs. M. van Berkel, psychiater en hoofd vakgroep Psychiatrie Pieter Baan Centrum. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
- drs. T. den Boer, psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
- drs. C. van Gestel, psychiater en geneesheer-directeur. Vereniging van Pro Justitia Rapporteurs
- Prof. Dr. M. Jelicic, Hoogleraar Neuropsychologie en Recht
- dr. F.A. Jonker, klinisch neuropsycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
- M.J. Markx, patiëntvertegenwoordiger. Ypsilon - MIND
- dr. J. Meijers, Universitair docent en gezondheidszorgpsycholoog. Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie (tot juni 2021)
- dr. U.W. Nabitz, GZ psycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
- mr. dr. M.M. Prinsen, jurist en senior wetenschappelijk onderzoeker. Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
- prof. dr. R.J. Verkes, hoogleraar Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
- prof. dr. V. de Vogel, hoogleraar Forensische Zorg en lector Werken in Justitieel Kader
Adviesgroep
- drs. N.J.M. Arts, neuroloog. Nederlandse Vereniging voor Neurologie
- mr. drs. F.A.M. Bakker, senior raadsheer. Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen
- drs. E.W.M. van den Broek, klinisch psycholoog & onderzoeker.
- mr. W.A.F. Damen, senior strafrechter. Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
- dr. N. Duits, (kinder- en jeugd)psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
- drs. J. van Hoey Smith, neuroloog. Nederlandse Vereniging voor Neurologie
- drs. E. van Laarhoven-Aarts, klinisch psycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
- T. Visser, verpleegkundig specialist GGZ. Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland
- drs. M.F. de Vries, psychiater en directeur inhoud. Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
Met ondersteuning van
- drs. I. van Dusseldorp, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- drs. F. Ham, adviseur. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- drs. T. Lamberts, senior adviseur. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
dr. S.J. Roza |
* Universitair Hoofddocent Forensische Psychiatrie, Erasmus MC Rotterdam |
* Lid kernredactie Tijdschrift voor Psychiatrie, onbetaald |
Geen |
Geen actie |
prof. dr. G. Meynen |
* Psychiater GGZ inGeest Amsterdam |
* Lid Programmacommissie Kwaliteit Forensische Zorg: met name beoordelen projectvoorstellen, resultaten en opstellen calls voor onderzoek (vacatiegeld) |
Eigen wetenschappelijke ideeën en inzichten ten aanzien van forensische psychiatrie. |
Geen actie |
drs. Th.J.G. Bakkum |
* Forensisch psychiater NIFP |
* Pro Justitia rapporteur, ingeschreven in het NRGD voor de deskundigheidsgebieden psychiatrie strafrecht volwassen en psychiatrie strafrecht jeugd - betaald per opdracht |
Deelname aan de commissie is gezien mijn werkzaamheden bijna niet te vermijden en kan mijn reputatie bevestigen, misschien nog vergroten. Dat levert echter geen mogelijkheden op tot vermarkting, financieel voordeel dan wel een functie bij een andere organisatie |
Geen actie |
prof. dr. R.J. Verkes |
* Lid Adviescommissie Verloftoetsing Terbeschikkinggestelden (AVT), betaald * Lid Commissie Ethiek, Expertisecentrum Forensische Psychiatrie, onbetaald |
Geen |
Een bijdrage aan de totstandkoming van de nieuwe richtlijn kan niet los gezien worden van mijn overige professionele activiteiten, met name als forensisch gedragskundige. In die zin is er dus een verwevenheid tussen deze bijdrage en het werk in het Pieter Baan centrum. Deze is niet van financiële aard |
Geen actie |
prof. dr. R.J. Verkes |
Psychiater, hoogleraar forensische psychiatrie, Afd. Psychiatrie, Radboudumc/ Sectie Strafrecht en criminologie Radboud Universiteit |
* Psychiater, programmaleider, Kairos, forensisch psychiatrische polikliniek Pompestichting (betaald) |
Geen |
Geen actie |
drs. T. den Boer |
Psychiater Pieter Baan Centrum |
|
Geen |
Geen actie |
drs. M. van Berkel |
Psychiater/ Manager Zorg en rapportage NIFP |
Pro Justitia rapporteur (betaald) |
Geen |
Geen actie |
drs. C. van Gestel |
De Forensische Zorgspecialisten, geneesheer-directeur en behandelend psychiater de Waag Flevoland |
* GgZ Centraal: achterwacht buiten kantoortijden voor kliniek en crisisdienst, 1 uur per week (bezoldigd) |
Op deze manier is er geen financieel belang. Het is uiteraard zo dat taken die voortvloeien uit de richtlijn kunnen leiden tot een hoger of lager uurtarief, omdat de tarifering van onderzoek pro Justitia niet direct aan de richtlijn vasthangt.
Geen direct belang meer, mijn deelname vindt wel plaats in overleg met het nieuwe bestuur van de Vereniging voor Rapporteurs pro Justitia. |
Geen actie |
mr. dr. M.M. Prinsen |
* Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Senior juridisch onderzoeker |
* Nederlands Register voor Gerechtelijk Deskundigen, toetser FPPO, DNA, Rechtspsychologie (vergoeding) |
Het NIFP bemiddelt de opdrachten tot gedragskundige rapportage in strafzaken aan deskundigen die zijn geregistreerd in het NRGD. Het NIFP heeft een belang bij heldere en goede richtlijnen, omdat dat het werk van de gedragskundig rapporteurs ten goede komt en hun positie verduidelijkt. Dit levert geen financiële voordelen op.
Het NRGD beschikt over een register waarin deskundigen zijn opgenomen. Toetsers beoordelen geanonimiseerde rapportages aan de hand van bestaande richtlijnen. Het is van belang dat die helder en eenduidig zijn. Dit levert geen financiële voordelen op. |
Geen actie. |
dr. V. de Vogel |
* Lector Werken in Justitieel Kader, Kenniscentrum Sociale Innovatie, Hogeschool Utrecht |
* Wetenschappelijk adviseur Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVT), betaald |
Niet van toepassing voor zover ik nu kan overzien. Ik ben wel betrokken in onderzoek naar - en ontwikkeling van risicotaxatie-instrumenten, maar heb daar geen persoonlijk gewin bij |
Geen actie |
M.J. Markx |
Vereniging Ypsilon, Medewerker adviesdienst, vrijwilligersondersteuning en projecten |
* Bestuurslid Bewonersvereniging Bachplein Schiedam, onbetaald |
Geen |
Geen actie |
dr. U.W. Nabitz |
* GZ psycholoog niet praktiserend *Senior onderzoeker en kwaliteitsadviseur bij Inforsa van Arkin * Voorzitter NIP sectie Forensische Psychologie *Bestuursfuncties bij het NIP |
*Onbetaalde adviesfuncties bij het EFP voor de ontwikkeling van richtlijnen en prestatie indicatoren * Op honoraarbasis wetenschappelijk onderzoeker en kwaliteitsadviseur |
Geen |
Geen actie |
dr. F.A. Jonker |
Klinisch Neuropsycholoog, Leadexpert Neuropsychiatrie, Altrecht. Klinisch neuropsycholoog werkzaam bij het NIFP/ Neuropoli
Docent/onderzoeker Vrije Universiteit (detachering |
* PJ rapporteur (niet NRG geregistreerd) voor deelrapportages met betrekking op de neuropsychologie (vergoeding) * Voorzitter sectie GGZ (NIP), betaald. |
Geen. |
Geen actie |
Prof. Dr. M. Jelicic |
Hoogleraar Neuropsychologie en Recht, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Maastricht; universitair hoofdocent, Faculteit Psychologie en Neurowetenschappen, Universiteit Maastricht. |
Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS), Hoge Raad der Nederlanden, betaald. Getuige-deskundige in strafzaken (circa 2 keer per jaar); de Universiteit Maastricht ontvangt hier een vergoeding voor. |
* Betrokken bij extern gefinancierd onderzoek naar bias in risicotaxatie (financier Europese Commissie); geen rol als projectleider. * Erkenning van expertise op gebied van amnesie bij verdachten. |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het perspectief vanuit onderzochten door het uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland en MIND voor de invitational conference. Het verslag van de invitational conference is besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. Patiëntvertegenwoordiging in de werkgroep is gelopen via een werkgroeplid gemandateerd namens Ypsilon. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland, MIND en Ypsilon en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Weigeren, ontkennen en geheugenverlies |
Geen financiële gevolgen |
Uitkomst 1. Omvang van de populatie (aantal onderzochten per jaar) is minder dan 5000. |
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten rondom het uitvoeren van psychiatrische rapportages pro Justitia. De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijnmodules op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen via de invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep conceptuitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.
Voor vraagstukken met een medische basis
Zoeken naar wetenschappelijke literatuur
Eerst heeft de werkgroep oriënterend met algemene zoektermen gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen in www.guideline.gov, en naar systematische reviews vanaf 2010 in Medline (zie voor de zoekstrategie voor deze oriënterende search bij aanverwanten). De werkgroep vond geen systematische reviews die relevant waren voor beantwoording van de uitgangsvragen. De werkgroep vond een aantal buitenlandse richtlijnen, doch stelde vast dat deze richtlijnen, door de specifieke Nederlandse context (zowel in wettelijke bepalingen als in het (forensisch) zorglandschap) beperkt bruikbaar zijn voor de huidige richtlijn.
Voor iedere afzonderlijke uitgangsvraag is de werkgroep nagegaan of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan de beantwoording van de vraag.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de opdrachtgever(s) en de onderzochte relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
De GRADE-systematiek dient niet alleen ter beoordeling van het effect van een interventie, maar ook ter beoordeling van diagnostische vragen of vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose.
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID).
Voor andersoortige vraagstukken
Voor een aantal andere uitgangsvragen leende beantwoording door middel van een systematische review van origineel wetenschappelijk onderzoek zich niet goed. Dit hangt samen met de specifieke en met andere landen onvergelijkbare Nederlandse wet- en regelgeving, of het ontbreken van peer reviewed onderzoek in de internationale literatuur. In deze gevallen is ervoor gekozen om beschrijvend te werk te gaan. De richtlijncommissie heeft kennisgenomen van bestaande richtlijnen, wetsteksten, leerboeken, relevante artikelen en beschikbare jurisprudentie (zie de literatuurlijst bij de betreffende module). De werkgroep heeft zich daarnaast gebaseerd op expert-opinion, door (onder andere) gebruik te maken van de eigen – uitgebreide - ervaringen met het onderhavige onderzoek en rapportage in strafzaken, of door het inroepen van specifieke (juridisch-wetenschappelijke) expertise.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals aanvullende argumenten vanuit de expertise van de werkgroepleden en adviesgroepleden, waarden en voorkeuren van onderzochten en/of hun naasten, kosten (middelenbeslag), beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is waar mogelijk gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare (wetenschappelijke) bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten. De kracht van het (wetenschappelijk) bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van onderzochten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor onderzochten, behandelaars en beleidsmakers. Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele onderzochte.
Organisatie van de rapportagepraktijk
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het uitbrengen van een rapportage (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie en samenwerking.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is voor iedere uitgangsvraag nagedacht of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan het beantwoorden van de uitgangsvraag. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Aanbevelingen voor nader onderzoek en/of vervolgonderzoek worden als aanverwant toegevoegd bij de betreffende module.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID:PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun x0;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in healthcare. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review.PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.
Schünemann A, Holger J [corrected to Schünemann, Holger J]. PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.
Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc.2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.