Psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken

Initiatief: NVvP Aantal modules: 26

Adolescentenstrafrecht

Uitgangsvraag

Wat zijn de aandachtspunten ten aanzien van het rapporteren over jongeren en jongvolwassenen, die ten tijde van het tenlastegelegde tussen de 16 en 23 jaar oud zijn?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  1. Wat zijn aandachtspunten bij psychiatrische rapportage pro Justitia over een jongere die ten tijde van het tenlastegelegde 16 of 17 jaar oud is?
  2. Waar zijn aandachtspunten bij psychiatrische rapportage over een jongvolwassene die ten tijde van het tenlastegelegde tussen de 18 en de 23 jaar oud is?

Aanbeveling

Gebruik bij een advies tot oplegging van een sanctie uit het jeugd- danwel volwassen strafrecht bij een 18- tot 23-jarige verdachte een gestructureerd wegingskader.

Overwegingen

De eventuele toepassing van een sanctie (straf of maatregel) uit het volwassenenstrafrecht bij een 16- of 17-jarige verdachte

Volgens de Nederlandse burgerlijke wetten wordt een kind op de dag dat hij/zij 18 jaar oud wordt volwassen of meerderjarig. De strafrechtelijke aansprakelijkheid vangt in Nederland eerder aan, namelijk (sinds 1965) bij het bereiken van de leeftijd van 12 jaar (artikel 486 Sv). Voor jongeren tussen de 12 en de 18 jaar geldt echter wel een aantal bijzondere bepalingen, een apart jeugdstrafrecht en jeugdstrafprocesrecht. Deze gelden sinds de invoering van de drie ‘kinderwetten’ in 1905 en hebben als bijzonder uitgangspunt dat de beslissing van de strafrechter niet (primair) gestuurd wordt door het delict of de schuld/verantwoordelijkheid van de jongere, maar door zijn/haar toekomst en heropvoedingsmogelijkheden. Ook in het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) van de Verenigde Naties is weergegeven dat het belang van het kind de eerste overweging vormt en bij een conflict van belangen als regel de doorslag moet geven. Dit noopt (ook) tot de inrichting van wetten, procedures, autoriteiten en instellingen die speciaal bedoeld zijn voor jongeren (Uit Beijerse, 2021).

 

In artikel 77b Sr is echter vastgelegd dat bij 16- en 17-jarigen een volwassen sanctie kan worden opgelegd. De enige uitzondering staat in lid 2: de levenslange gevangenisstraf kan niet worden opgelegd. De grond voor oplegging van een volwassen sanctie kan de rechter vinden in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het gaat overigens uitsluitend over de sancties, niet over het strafprocesrecht. De berechting van de jongere zelf geschiedt namelijk wel altijd volgens de regels van het jeugdstrafprocesrecht, waaronder bijvoorbeeld valt dat de zitting in beginsel niet openbaar is en de jongere verplicht is tot aanwezigheid bij de zitting.

 

In de ‘Richtlijn en kader strafvordering jeugd en adolescenten’ van het Openbaar Ministerie (Stc 2020, 61280, par. 1C) is opgenomen dat 16- en 17-jarigen als uitgangspunt strafrechtelijk als minderjarigen worden behandeld en dat toepassing van artikel 77b Sr gereserveerd moet blijven voor zeer ernstige (levens)delicten waarbij de maximale duur van de behandeling in het kader van het jeugdstrafrecht naar verwachting onvoldoende mogelijkheden biedt om de veiligheid van anderen te waarborgen. Pedagogische beginselen staan dus ook bij 16- en 17-jarigen voorop. Ook bij veelvuldige recidive of bij ‘verharde’ minderjarigen die instrumenteel geweld toepassen, wordt nog steeds (aan juridische beslissers) geadviseerd om binnen het jeugdsanctiestelsel via een persoonsgerichte benadering een intensief en zo nodig intramuraal traject in te zetten om hun gedrag te veranderen. Omdat sinds 2014 de mogelijkheid bestaat om de PIJ-maatregel na afloop daarvan om te zetten naar een tbs-maatregel, is het argument dat ‘de maximale duur van de behandeling in het kader van het jeugdstrafrecht onvoldoende mogelijkheden biedt om de veiligheid van anderen te waarborgen’ minder zwaarwegend geworden.

Het eerste en het derde criterium (‘ernst van het feit’ en ‘de omstandigheden waaronder het feit is begaan’) zijn merendeel juridisch van aard, maar de psychiatrische beantwoording van de vraag over de persoon van de verdachte kan niet los staan van een oordeel over de twee andere criteria. In de meeste rapportages zal de rapporterend psychiater geen reden zien om de jongere als een volwassene te beschouwen. Tenslotte is vanuit psychiatrisch oogpunt, gegeven de neurobiologische en psychosociale ontwikkeling van mensen (die nog tot ver na het 18e jaar doorgaat), zelden uit te leggen dat de jongere ‘geen jongere’ meer zou zijn. De rapporterend psychiater maakt in die gevallen vooral duidelijk dat er geen aanleiding is om de jongere als een volwassene te berechten, dat de jongere niet alleen minderjarig is, maar ook nog kan profiteren van pedagogische interventies. Slechts in uitzonderlijke situaties is vanuit psychiatrisch oogpunt uit te leggen waarom de betreffende jongere (of de maatschappij) beter af zou zijn met een sanctie uit het volwassen sanctiestelsel. Bijvoorbeeld omdat de rapporterend psychiater (on)mogelijkheden ziet voor de jongere om zich verder te ontwikkelen in het kader van de pedagogische doelen van het jeugdstrafrecht en de justitiële jeugdinrichting (bijvoorbeeld omdat de stoornis van de jongere een specifieke en individuele behandeling behoeft), of omdat er contra-indicaties bestaan voor verblijf in een justitiële jeugdinrichting (bijvoorbeeld gevaarszetting voor andere jongeren of personeel). Ook een lange tijdsperiode tussen het plegen van het tenlastegelegde en de uiteindelijke veroordeling kan maken dat (inmiddels) geadviseerd wordt een behandelinterventie binnen een sanctie van het volwassen strafrechtstelsel op te leggen. Ook uit de jurisprudentie betreffende strafzaken waarin aan een 16- of 17-jarige een langdurige gevangenisstraf en/of tbs-maatregel werd opgelegd, blijkt dat gedragsdeskundigen hier meestal niet toe adviseerden. Ook hier geldt, zo oordeelde de Hoge Raad in 2005, dat ook in het geval dat alle gedragsdeskundigen van oordeel zijn dat een jeugdsanctie moet worden toegepast, het hof niet aan die adviezen is gebonden (HR 22 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3887 NJ 2006/138, r.o. 3.4 en 3.5 (Terra College).

 

Het is ook hier van belang dat de rapporterend psychiater zich bewust is van zijn taalgebruik in het rapport rondom ‘de persoonlijkheid van de dader’. In sommige zaken bleken argumenten over het opleggen van een sanctie uit het volwassenenstrafrecht bij een 16- of 17-jarige gedestilleerd uit deskundigenrapporten, omdat de jongere zich als een ‘volwassene’ zou gedragen of als een ‘volwassene’ zou functioneren. Geadviseerd wordt om als rapporterend psychiater voorzichtig te zijn met dergelijke connotaties alsmede in de verwoording van aanwijzingen dat de jongere zich niet meer (verder) ontwikkelen zal of kan.

 

De eventuele toepassing van een sanctie uit het jeugdstrafrecht bij een 18- tot 23-jarige verdachte

De mogelijkheid om meerderjarigen een sanctie uit het jeugdstrafrechtsstelsel op te leggen bestaat sinds 1965. Met de wetswijzigingen van 2014 werd de bovengrens, die eerst bij het bereiken van de leeftijd van 21 jaar lag, opgerekt naar het bereiken van de leeftijd van 23 jaar. Het argument voor de mogelijkheid om bij (sommige) meerderjarigen een sanctie uit het jeugdstrafrecht op te leggen is gelegen in het feit dat volwassen worden een geleidelijk proces is met vloeiende overgangen, reden waarom er behoefte is aan een overgangsrecht tussen het strafrecht voor minderjarigen en meerderjarigen. In 2014 gold daarbij als belangrijk argument dat er nieuwe neurowetenschappelijke inzichten waren over de (neurobiologische) hersenontwikkeling die nog tot ver in de tweede levensdecade doorgaat (Schleim, 2020; Doreleijers, 2009; Doreleijers & Fokkens, 2010). Er is in Nederland echter nooit gekozen voor een stelsel waarin alle jongvolwassenen nog als individuen in ontwikkeling worden beschouwd. De aandacht voor flexibele omgang met jongvolwassenen in het strafrecht is overigens niet uniek voor Nederland; de Raad van Europa moedigt al sinds de eeuwwisseling wetgevers aan om de reikwijdte van jeugdrechtspraak uit te breiden tot de leeftijdsgroep van jongvolwassenen (Council of Europe, 2003), en het WODC deed in 2019 onderzoek naar verschillen en overeenkomsten tussen de aanpak van jongvolwassenen in het strafrecht in verschillende Europese landen (Zeijlmans, 2019).

 

In artikel 77c Sr is vastgelegd dat bij degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch nog niet die van 23 jaren heeft bereikt, de rechter, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht kan doen overeenkomstig de artikel 77g tot en met 77gg. Dit betekent dat bij een verdachte die 18, 19, 20, 21 of 22 jaar oud was ten tijde van het ten laste gelegde, nog een sanctie uit het jeugdstrafrecht kan worden opgelegd. De twee criteria (let op: in 77c staat – in tegenstelling tot art. 77b Sr – niet het criterium ‘ernst van het strafbare feit’) zijn allebei een zelfstandige grond voor toepassing. De criteria zijn niet nader uitgewerkt door de wetgever. Vertrouwd werd op de beoordeling van de rechter, voor wie de flexibilisering van de bovengrens een verruiming van de straftoemetingsvrijheid gaf, maar die bij zijn oordeel ook de belangen van de slachtoffers en de ernst van het feit zou meewegen. Tegelijkertijd werd benadrukt dat de toepassing van art. 77c Sr een uitzondering moest blijven. Het uitgangspunt is nog altijd om een meerderjarige volgens het volwassenenstrafrecht te berechten, tenzij er grond is om daarvan af te wijken. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugd adviseerde zowel in 2012 als in 2021 om het uitgangspunt bij jongvolwassenen om te draaien naar ‘jeugdstrafrecht, tenzij’, maar dit advies heeft tot op heden niet tot nadere wetswijzigingen geleid (RSJ, 2012; RSJ, 2021). In de praktijk blijkt overigens wel dat sancties uit het jeugdstrafrecht bij jongvolwassenen sinds 2014 (iets) vaker worden opgelegd, van nog geen 1% voor 2014 tot in 6,4% van de strafzaken in 2019 (Struijk, 2017; Van der Laan, 2021).

 

In de ‘Richtlijn en kader strafvordering jeugd en adolescenten’ van het Openbaar Ministerie is het nieuwe beleid rond jongvolwassenen nader toegelicht. De verruiming van de straftoemetingsvrijheid had vooral tot doel om meer recht te kunnen doen aan de ontwikkelingsleeftijd. Niet de biologische leeftijd, maar de individuele ontwikkelingsfase van de adolescente dader moet leidend zijn voor de vraag of een sanctie uit het jeugd- of volwassen sanctiestelsel moest worden toegepast.

 

De rapporterend psychiater legt in de beantwoording van vraag 6, over de eventuele toepassing van het minderjarigenstrafrecht bij een jongvolwassenen, vooral uit of de onderzochte jongvolwassene afwijkt van zijn of haar leeftijdsgenoten. Omdat er bij alle jongvolwassenen nog geen sprake is van een ‘voltooide ontwikkeling’, legt de psychiater dus niet uit dat de jongvolwassene nog in ontwikkeling is, maar of er sprake is van een ‘achterstand in ontwikkeling’ of een ‘vertraagde ontwikkeling’, in vergelijking tot de gemiddelde leeftijdsgenoot. De Wegingslijst Adolescentenstrafrecht kan hierbij als instrument worden gebruikt om gestructureerd weer te geven welke argumenten er bestaan als indicatie voor toepassing van een sanctie uit het jeugdstrafrecht of welke contra-indicaties daar eventueel voor worden gezien (Vogelvang & Kempes, 2014). De twee indicaties uit de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht zijn 1) dynamische handelingsvaardigheden en 2) pedagogische mogelijkheden tot verandering. Wanneer na weging van de indicaties gedacht wordt aan een sanctie uit het jeugdstrafrechtstelsel worden vervolgens eventuele contra-indicaties gewogen. Als contra-indicaties worden onder andere criminele levensstijl, psychopathische trekken en beperkte responsiviteit voor pedagogische interventies genoemd. Behalve de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht kunnen andere instrumenten of beoordelingskaders worden gebruikt om te adviseren over eventuele toepassing van een sanctie uit het jeugdstrafrecht. Zo kan bijvoorbeeld in kaart worden gebracht hoe de onderzochte functioneert op verschillende ontwikkelingsdimensies, zowel voor wat betreft cognitieve en adaptieve vaardigheden, sociale vaardigheden, morele ontwikkeling en zelfcontrole (Spanjaard , 2020). Bij een advies een sanctie uit het jeugdstrafrechtstelsel te verkiezen, kan er spanning ontstaan met betrekking tot de uitvoerbaarheid van een behandel- en/of begeleidingsadvies. De leeftijdscategorie 18 tot 23 jaar moet namelijk meestal een beroep doen op voorzieningen voor volwassenen.

Onderbouwing

Zowel in Nederland, als in diverse andere landen, is de omgang met jongeren en jongvolwassenen in het strafrecht, regelmatig onderwerp van discussie. Op 1 april 2014 traden de meest recente wijzigingen aangaande jongeren en jongvolwassen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten (Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet op de rechterlijke organisatie) in werking. Deze wetswijzigingen worden meestal verkort weergegeven als het ‘adolescentenstrafrecht’, ook al betreft het geen losse of aparte vorm van strafrecht, noch een apart strafrechtsstelsel.

 

Kort weergegeven beoogde de wetgever in 2014 om maximale flexibiliteit te geven rond de leeftijdsgrens van 18 jaar, met mogelijkheden gebruik te maken van het volledige sanctiepakket van het jeugdstrafrecht en het gewone (volwassen) strafrecht bij de berechting van daders, die ten tijde van het plegen van het delict in de leeftijd van 16 tot 23 jaar waren. Er is daarmee sprake van een flexibele bovengrens van het jeugdstraf(proces)recht en een flexibele ondergrens van het volwassen straf(proces)recht. Voor rapporterend psychiaters is van belang dat bij het rapporteren over een (ten tijde van het ten laste gelegde) 16- of 17-jarige verdachte de (extra) vraag beantwoord moet worden: ‘Zijn er argumenten gelegen in de persoonlijkheid en/of ontwikkeling van onderzochte die aanleiding geven het meerderjarigenstrafrecht toe te passen?’. In dit hoofdstuk wordt kort besproken wat eventuele argumenten van de psychiater kunnen zijn om hiertoe te adviseren. Vooral bij een lange periode tussen het tenlastegelegde en de uiteindelijke veroordeling, waardoor de verdachte inmiddels ruimschoots de volwassen leeftijd kan hebben bereikt, kan de rapporterend psychiater zich geconfronteerd zien met ingewikkelde vraagstukken, bijvoorbeeld over de haalbaarheid en effectiviteit van interventies binnen het jeugdsanctiestelsel.

Bij het rapporteren over een verdachte die ten tijde van het delict tussen de 18 en de 23 jaar oud was, wordt de vraag gesteld: ‘Zijn er argumenten gelegen in de persoonlijkheid en/of ontwikkeling van onderzochte die aanleiding geven het minderjarigenstrafrecht toe te passen? Zo ja, volg de jeugdvraagstelling’. Voor de beantwoording van deze vraag zijn in de afgelopen jaren een aantal wegingsinstrumenten ontwikkeld, die kunnen helpen bij het beantwoorden van deze vraag. Dit hoofdstuk biedt enkele aanbevelingen hiervoor.

Tenslotte is nog van belang te vermelden dat met de inwerkingtreding van de Wet adolescentenstrafrecht niet alleen de flexibele leeftijdsgrens is aangepast, maar ook enkele andere wijzigingen in straf(proces)recht en in de PIJ-maatregel zijn aangebracht. Voor jongeren die feiten hebben begaan na 1 april 2014 en waarvoor een PIJ-maatregel is opgelegd, bestaat heden ook de mogelijkheid om de PIJ-maatregel om te zetten in een terbeschikkingstelling bij blijvend recidivegevaar na maximale behandelinspanning en bereiken van de maximale duur van de PIJ-maatregel (zie ook module Bijzondere vraagstellingen).

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er geen systematische literatuuranalyse verricht vanwege de juridische vraagstukken die specifiek gelden in de Nederlandse context. Er is beperkt wetenschappelijk onderzoek verricht gerelateerd aan de uitgangsvraag. De werkgroep heeft zich gebaseerd op ontwikkeling in de praktijk van het psychiatrisch onderzoek pro Justitia bij jongeren en jongvolwassenen.

  1. Council of Europe, Committee of Ministers, Recommendation Rec(2003)20 of the Committee of Ministers to member states concerning new ways of dealing with juvenile delinquence and the role of juvenile justice (Adopted by the Committee of Ministers on 24 september 2003 at the 853rd meeting of the Ministers' Deputies), 2003.
  2. Doreleijers TAH (2009). Te oud voor het servet, te jong voor het tafellaken', FJR 68, p. 181-185
  3. Doreleijers TAH & Fokkens W (2010). Minderjarigen en jongvolwassenen: pleidooi voor meer evidence-based strafrecht, Rechtstreeks 2, p 8-47.
  4. Van der Laan AM, Zeijlmans K, Beerthuizen MGCJ m.m.v. Prop LJC (2021), Evaluatie van het adolescentenstrafrecht. Een multicriteria evaluatie, WODC (Cahier 2021-6)
  5. Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt d.d. 1 december 2020, Stcrt. 2020, 62180, par. 1C.
  6. RSJ (2012) Advies Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Wetsvoorstel Adolescentenstrafrecht. Een gemiste kans, 14 maart 2012
  7. RSJ (2021) Advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Advies adolescentenstrafrecht, 2 november 2021
  8. Schleim S (2020). Real Neurolaw in the Netherlands: The Role of the Developing Brain in the New Adolescent Criminal Law, Frontiers Psychol. 11:1762.
  9. Spanjaard HJM, Filé LL, Noom MJ, Buysse WH (2020), Achterlopende ontwikkeling. Het begrip ‘onvoltooide ontwikkeling’ in de toepassing van het adolescentenstrafrecht, WODC.
  10. Struijk S (2017). Het adolescentenstrafrecht in de praktijk: (nog) geen eenduidige zaak. TPWS 81, p. 256-260
  11. Uit Beijerse J (2021). Jeugdstrafrecht. Beginselen, Wetgeving en praktijk, Apeldoorn / Antwerpen: Maklu Uitgevers N.V.
  12. Vogelvang L & Kempes MM (2014). (Jong)Volwassen? Gebruik indicatiecriteria adolescentenstrafrecht, NIFP 2014
  13. Zeijlmans K, Sipma T, Van der Laan AM (2019). De aparte bejegening van jongvolwassen daders in het (jeugd)strafrecht. Een internationale vergelijking, WODC (Cahier 2019-14).

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 31-01-2024

Laatst geautoriseerd  : 30-01-2024

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid
  • Nederlandse Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
  • Vereniging van Pro Justitia rapporteurs

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de relevante specialismen die betrokken zijn bij de psychiatrische Pro Justitia rapportages.

 

Werkgroep

  • dr. S.J. Roza, Universitair hoofddocent Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (voorzitter)
  • prof. dr. G. Meynen, hoogleraar Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (vicevoorzitter)
  • drs. Th.J.G. Bakkum, (kinder- en jeugd)psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. M. van Berkel, psychiater en hoofd vakgroep Psychiatrie Pieter Baan Centrum. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. T. den Boer, psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. C. van Gestel, psychiater en geneesheer-directeur. Vereniging van Pro Justitia Rapporteurs
  • Prof. Dr. M. Jelicic, Hoogleraar Neuropsychologie en Recht
  • dr. F.A. Jonker, klinisch neuropsycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • M.J. Markx, patiëntvertegenwoordiger. Ypsilon - MIND
  • dr. J. Meijers, Universitair docent en gezondheidszorgpsycholoog. Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie (tot juni 2021)
  • dr. U.W. Nabitz, GZ psycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • mr. dr. M.M. Prinsen, jurist en senior wetenschappelijk onderzoeker. Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
  • prof. dr. R.J. Verkes, hoogleraar Forensische psychiatrie en psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • prof. dr. V. de Vogel, hoogleraar Forensische Zorg en lector Werken in Justitieel Kader

Adviesgroep

  • drs. N.J.M. Arts, neuroloog. Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • mr. drs. F.A.M. Bakker, senior raadsheer. Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen
  • drs. E.W.M. van den Broek, klinisch psycholoog & onderzoeker.
  • mr. W.A.F. Damen, senior strafrechter. Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
  • dr. N. Duits, (kinder- en jeugd)psychiater. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • drs. J. van Hoey Smith, neuroloog. Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • drs. E. van Laarhoven-Aarts, klinisch psycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen
  • T. Visser, verpleegkundig specialist GGZ. Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland
  • drs. M.F. de Vries, psychiater en directeur inhoud. Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie

Met ondersteuning van

  • drs. I. van Dusseldorp, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. F. Ham, adviseur. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. T. Lamberts, senior adviseur. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

dr. S.J. Roza

* Universitair Hoofddocent Forensische Psychiatrie, Erasmus MC Rotterdam
* Psychiater/ opleider Psychiatrie/ Directeur Zorg & Behandeling PI Haaglanden, Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie & Psychologie,

* Lid kernredactie Tijdschrift voor Psychiatrie, onbetaald
* Freelance Pro Justitia rapporteur voor Jeugd en Volwassenen, betaald (zzp)

Geen

Geen actie

prof. dr. G. Meynen

* Psychiater GGZ inGeest Amsterdam
* Hoogleraar Forensische psychiatrie, Willem Pompe Instituut voor strafrechtswetenschappen, Universiteit Utrecht
* Bijzonder hoogleraar Ethiek en psychiatrie, Faculteit Geesteswetenschappen, Vrije Universiteit

* Lid Programmacommissie Kwaliteit Forensische Zorg: met name beoordelen projectvoorstellen, resultaten en opstellen calls voor onderzoek (vacatiegeld)
* Voorzitter Wetenschappelijke Adviesraad Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie: advies over wetenschappelijke koers NIFP
* Voorzitter Psychiatrisch Juridisch Gezelschap. Organiseren bijeenkomsten op grensvlak psychiatrie en recht
* Redactieraadslid Tijdschrift voor psychiatrie
* Redactielid Tijdschrift Sancties
* Associate Editor Frontiers in Psychiatry - section forensic psychiatry (tot recent) gerapporteerd pro Justitia via NIFP Noord-Holland
* Lid task force NWA route NeurolabNL - thema safety and security

Eigen wetenschappelijke ideeën en inzichten ten aanzien van forensische psychiatrie.

Geen actie

drs. Th.J.G. Bakkum

* Forensisch psychiater NIFP
* Manager zorg & rapportage NIFP Zuid Nederland/Zuid-Holland
Beleidsverantwoordelijke portefeuille rapportage NIFP
* Kinder- en jeugdpsychiater Youz Den Haag

NIFP = Nederlands Instituut voor forensische psychiatrie en psychologie. Youz is onderdeel van Parnassia groep

* Pro Justitia rapporteur, ingeschreven in het NRGD voor de deskundigheidsgebieden psychiatrie strafrecht volwassen en psychiatrie strafrecht jeugd - betaald per opdracht
* Toetser in een toetsingsadviescommissie van het NRGD - betaald per toetsing
* Docent en examinator in de opleiding tot PJ rapporteur - betaald
* Gastcollege aan de Universiteit van Amsterdam, orthopedagogiek - onbetaald
* Gastcollege aan de Universiteit van Utrecht, forensische psycahtrie - onbetaald
* Redactielid en auteur bij 'Stoornis en Delict" - onbetaald

NRGD = Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen

Deelname aan de commissie is gezien mijn werkzaamheden bijna niet te vermijden en kan mijn reputatie bevestigen, misschien nog vergroten. Dat levert echter geen mogelijkheden op tot vermarkting, financieel voordeel dan wel een functie bij een andere organisatie

Geen actie

prof. dr. R.J. Verkes

* Lid Adviescommissie Verloftoetsing Terbeschikkinggestelden (AVT), betaald

* Lid Commissie Ethiek, Expertisecentrum Forensische Psychiatrie, onbetaald

Geen

Een bijdrage aan de totstandkoming van de nieuwe richtlijn kan niet los gezien worden van mijn overige professionele activiteiten, met name als forensisch gedragskundige. In die zin is er dus een verwevenheid tussen deze bijdrage en het werk in het Pieter Baan centrum. Deze is niet van financiële aard

Geen actie

prof. dr. R.J. Verkes

Psychiater, hoogleraar forensische psychiatrie, Afd. Psychiatrie, Radboudumc/ Sectie Strafrecht en criminologie Radboud Universiteit

* Psychiater, programmaleider, Kairos, forensisch psychiatrische polikliniek Pompestichting (betaald)
* Voorzitter Adviescommissie. Gegevensverstrekking Weigerende Observandi (betaald)
* Bestuurslid Stichting Interdisciplinair Gedragswetensappelijk Onderzoek (onbetaald)
* Bestuurslid Afdeling Forensische Psychiatrie - NVVP

Geen

Geen actie

drs. T. den Boer

Psychiater Pieter Baan Centrum

 

Geen

Geen actie

drs. M. van Berkel

Psychiater/ Manager Zorg en rapportage NIFP

Pro Justitia rapporteur (betaald)

Geen

Geen actie

drs. C. van Gestel

De Forensische Zorgspecialisten, geneesheer-directeur en behandelend psychiater de Waag Flevoland

* GgZ Centraal: achterwacht buiten kantoortijden voor kliniek en crisisdienst, 1 uur per week (bezoldigd)
* Als zzp’er ben ik werkzaam als rapporteur pro Jusititia, ongeveer 10 uur per week (bezoldigd)
* Tevens ben ik plaatsvervangend raad bij de Penkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gemiddeld 2 uur per week (bezoldigd)
* Sinds november maak ik deel uit van het bestuur van de afdeling Geneesheren-directeur van de NVvP (onbezoldigd)

Op deze manier is er geen financieel belang. Het is uiteraard zo dat taken die voortvloeien uit de richtlijn kunnen leiden tot een hoger of lager uurtarief, omdat de tarifering van onderzoek pro Justitia niet direct aan de richtlijn vasthangt.

 

Geen direct belang meer, mijn deelname vindt wel plaats in overleg met het nieuwe bestuur van de Vereniging voor Rapporteurs pro Justitia.

Geen actie

mr. dr. M.M. Prinsen

* Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Senior juridisch onderzoeker
* Adviescollege Levenslanggestraffen, Secretaris

* Nederlands Register voor Gerechtelijk Deskundigen, toetser FPPO, DNA, Rechtspsychologie (vergoeding)
* Rechtbank Amsterdam, Rechter-plaatsvervanger (vergoeding)

Het NIFP bemiddelt de opdrachten tot gedragskundige rapportage in strafzaken aan deskundigen die zijn geregistreerd in het NRGD. Het NIFP heeft een belang bij heldere en goede richtlijnen, omdat dat het werk van de gedragskundig rapporteurs ten goede komt en hun positie verduidelijkt. Dit levert geen financiële voordelen op.

 

Het NRGD beschikt over een register waarin deskundigen zijn opgenomen. Toetsers beoordelen geanonimiseerde rapportages aan de hand van bestaande richtlijnen. Het is van belang dat die helder en eenduidig zijn. Dit levert geen financiële voordelen op.

Geen actie.

dr. V. de Vogel

* Lector Werken in Justitieel Kader, Kenniscentrum Sociale Innovatie, Hogeschool Utrecht
* Onderzoeker Van der Hoeven Kliniek, De Forensische Zorgspecialisten te Utrecht

* Wetenschappelijk adviseur Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVT), betaald
* Lid ZonMw commissie onderzoeksprogramma Geweld hoort nergens thuis, betaald
* Lid bestuur Stichting Vrienden van Oldenkotte, onbetaald
* Lid programmacommissie Kwaliteit Forensische Zorg (KFZ), onbetaald
* Lid stuurgroep Reclasseringsacademie 3RO, onbetaald
* Lid programmaraad Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP), onbetaald

Niet van toepassing voor zover ik nu kan overzien. Ik ben wel betrokken in onderzoek naar - en ontwikkeling van risicotaxatie-instrumenten, maar heb daar geen persoonlijk gewin bij

Geen actie

M.J. Markx

Vereniging Ypsilon, Medewerker adviesdienst, vrijwilligersondersteuning en projecten

* Bestuurslid Bewonersvereniging Bachplein Schiedam, onbetaald
* Bestuurslid NAKC, onbetaald

Geen

Geen actie

dr. U.W. Nabitz

* GZ psycholoog niet praktiserend

*Senior onderzoeker en kwaliteitsadviseur bij Inforsa van Arkin

* Voorzitter NIP sectie Forensische Psychologie

*Bestuursfuncties bij het NIP

*Onbetaalde adviesfuncties bij het EFP voor de ontwikkeling van richtlijnen en prestatie indicatoren

* Op honoraarbasis wetenschappelijk onderzoeker en kwaliteitsadviseur

Geen

Geen actie

dr. F.A. Jonker

Klinisch Neuropsycholoog, Leadexpert Neuropsychiatrie, Altrecht.

Klinisch neuropsycholoog werkzaam bij het NIFP/ Neuropoli

 

Docent/onderzoeker Vrije Universiteit (detachering

* PJ rapporteur (niet NRG geregistreerd) voor deelrapportages met betrekking op de neuropsychologie (vergoeding)

* Voorzitter sectie GGZ (NIP), betaald.

Geen.

Geen actie

Prof. Dr. M. Jelicic

Hoogleraar Neuropsychologie en Recht, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Maastricht; universitair hoofdocent, Faculteit Psychologie en Neurowetenschappen, Universiteit Maastricht.

Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS), Hoge Raad der Nederlanden, betaald. Getuige-deskundige in strafzaken (circa 2 keer per jaar); de Universiteit Maastricht ontvangt hier een vergoeding voor.

* Betrokken bij extern gefinancierd onderzoek naar bias in risicotaxatie (financier Europese Commissie); geen rol als projectleider.

* Erkenning van expertise op gebied van amnesie bij verdachten.

Geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het perspectief vanuit onderzochten door het uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland en MIND voor de invitational conference. Het verslag van de invitational conference is besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. Patiëntvertegenwoordiging in de werkgroep is gelopen via een werkgroeplid gemandateerd namens Ypsilon. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland, MIND en Ypsilon en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Adolescentenstrafrecht

Geen financiële gevolgen

Uitkomst 1. Omvang van de populatie (aantal onderzochten per jaar) is minder dan 5000.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten rondom het uitvoeren van psychiatrische rapportages pro Justitia. De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijnmodules op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen via de invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep conceptuitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.

 

Voor vraagstukken met een medische basis

Zoeken naar wetenschappelijke literatuur

Eerst heeft de werkgroep oriënterend met algemene zoektermen gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen in www.guideline.gov, en naar systematische reviews vanaf 2010 in Medline (zie voor de zoekstrategie voor deze oriënterende search bij aanverwanten). De werkgroep vond geen systematische reviews die relevant waren voor beantwoording van de uitgangsvragen. De werkgroep vond een aantal buitenlandse richtlijnen, doch stelde vast dat deze richtlijnen, door de specifieke Nederlandse context (zowel in wettelijke bepalingen als in het (forensisch) zorglandschap) beperkt bruikbaar zijn voor de huidige richtlijn.

Voor iedere afzonderlijke uitgangsvraag is de werkgroep nagegaan of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan de beantwoording van de vraag.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de opdrachtgever(s) en de onderzochte relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

De GRADE-systematiek dient niet alleen ter beoordeling van het effect van een interventie, maar ook ter beoordeling van diagnostische vragen of vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose.

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID).

 

Voor andersoortige vraagstukken

Voor een aantal andere uitgangsvragen leende beantwoording door middel van een systematische review van origineel wetenschappelijk onderzoek zich niet goed. Dit hangt samen met de specifieke en met andere landen onvergelijkbare Nederlandse wet- en regelgeving, of het ontbreken van peer reviewed onderzoek in de internationale literatuur. In deze gevallen is ervoor gekozen om beschrijvend te werk te gaan. De richtlijncommissie heeft kennisgenomen van bestaande richtlijnen, wetsteksten, leerboeken, relevante artikelen en beschikbare jurisprudentie (zie de literatuurlijst bij de betreffende module). De werkgroep heeft zich daarnaast gebaseerd op expert-opinion, door (onder andere) gebruik te maken van de eigen – uitgebreide - ervaringen met het onderhavige onderzoek en rapportage in strafzaken, of door het inroepen van specifieke (juridisch-wetenschappelijke) expertise.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals aanvullende argumenten vanuit de expertise van de werkgroepleden en adviesgroepleden, waarden en voorkeuren van onderzochten en/of hun naasten, kosten (middelenbeslag), beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is waar mogelijk gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare (wetenschappelijke) bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten. De kracht van het (wetenschappelijk) bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van onderzochten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor onderzochten, behandelaars en beleidsmakers. Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele onderzochte.

 

Organisatie van de rapportagepraktijk

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het uitbrengen van een rapportage (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie en samenwerking.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is voor iedere uitgangsvraag nagedacht of een systematische literatuuranalyse zou kunnen bijdragen aan het beantwoorden van de uitgangsvraag. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Aanbevelingen voor nader onderzoek en/of vervolgonderzoek worden als aanverwant toegevoegd bij de betreffende module.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID:PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun x0;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in healthcare. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review.PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

 

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

 

Schünemann A, Holger J [corrected to Schünemann, Holger J]. PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

 

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc.2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Volgende:
Kwaliteit en kwaliteitsborging van de psychiatrische rapportage