Psoriasis

Initiatief: NVDV Aantal modules: 61

Infliximab bij psoriasis

Uitgangsvraag

Wat is de effectiviteit en veiligheid van infliximab bij volwassen patiënten met chronische plaque psoriasis?

Aanbeveling

Behandeling met infliximab wordt aanbevolen als inductietherapie voor chronische plaque type psoriasis in een dosering van 5 mg/kg in week 0, 2 en 6.

↑↑*

 

Infliximab wordt aanbevolen als onderhoudsbehandeling elke acht weken (met ten minste vier weken tussen twee giften).

↑↑*

* Sterkte van de aanbeveling.

Overwegingen

Infliximab werd in 2005 voor psoriasis geregisteerd, maar was sinds 1999 al voor de ziekte van Crohn, sinds 2000 voor reumatoide artritis, sinds 2003 voor spondylitis ankylosans en sinds 2004 voor artritis psoriatica geregistreerd. In 2006 werd infliximab ook voor colitis ulcerosa geregisteerd. Derhalve is er met dit middel zeer veel ervaring opgedaan.

 

Infliximab heeft een relatief snelle respons, maar is alleen verkrijgbaar via een infusietherapie, die eerst in oplaaddosering word gegeven op wk 0, 2 en 6 en vervolgens als onderhoudstherapie om gemiddeld 8 weken.

 

Hoewel een groot deel van de psoriasispatiënten een goede respons laat zien, kunnen door antistofvorming tegen infliximab infusiereacties ontstaan en kan de klinische respons afnemen.

Van infliximab zijn sinds eind 2015 biosimilars in Nederland verkrijgbaar.

Onderbouwing

M. de Groot

Gebaseerd op Reich/Kenémy, EDF guideline psoriasis 2015

 

Infliximab is een monoklonaal antilichaam en behoort tot de zogenoemde TNF-alfa-antagonisten. Het bindt met hoge affiniteit en specificiteit aan TNF-alfa en heeft ook meerdere bindingsplaatsen voor TNF-alfa. Infliximab is een. De variabele regio’s zijn van muizenproteïnen afkomstig en gekoppeld aan humaan IgG1 en kappa constante domeinen.

 

Infliximab is geïndiceerd voor de behandeling van matige tot ernstige plaque psoriasis bij volwassen patiënten die niet reageerden op een andere systemische therapie met inbegrip van ciclosporine, methotrexaat of PUVA, of bij wie een dergelijke therapie gecontra-indiceerd is, of die een dergelijke therapie niet verdragen. Zie ook de module ‘Keuze van behandeling bij patiënten met psoriasis’ en de SmPC tekst. [SmPC tekst]

 

 Infliximab

Registratie voor psoriasis

September 2005 (EMA)

Aanbevolen startdosering

5 mg/kg lichaamsgewicht op wk 0,2, 6 en daarna gemiddeld om de 8 wkn

TOA: tijd tot 25% van de patiënten een PASI 75-respons bereikt

3,8 weken (zie SoF-tabel [infliximab])

Responspercentage

 

PASI 75 in 80% op wk 10

PASI 90 in 58% op wk 10

Kwaliteit van bewijs volgens de GRADE-methode

Zie ook SoF-tabel infliximab in de evidence tabellen.

 

Infliximab vs. placebo

Inductietherapie – effectiviteit

Laag

Uitkomstmaat: PASI 75-respons na inductietherapie (cruciaal)

 

Significant meer patiënten behalen een PASI 75-respons met infliximab vergeleken met placebo na de inductiefase: 57,4% vs. 2,9%.

 

Chaudhari 2001, Gottlieb 2004, Menter 2007, Reich 2005, Torii 2010, Yang 2012

 

Laag

Uitkomstmaat: PASI 90-respons na inductietherapie (belangrijk)

 

Significant meer patiënten behalen een PASI 90-respons met infliximab vergeleken met placebo na de inductiefase: 33,7% vs. 0,75%.

 

Gottlieb 2004, Menter 2007, Reich 2005, Torii 2010, Yang 2012

 

 

 

Hoog

 

Uitkomstmaat: afname in gemiddelde PASI-score na inductietherapie

 

Er wordt een grotere afname van de gemiddelde PASI behaald met infliximab vergeleken met placebo na de inductiefase.

 

Reich 2005

 

Matig

Uitkomstmaat: volledige remissie (bijv. PGA 0, PASI 100, ‘clear’) na inductietherapie (belangrijk)

 

Significant meer patiënten behalen PGA ‘clear’ met infliximab vergeleken met placebo na de inductiefase: 25,6% vs. 0%.

 

Reich 2005

 

Laag

Uitkomstmaat: PGA 0/1 (bijv. ‘clear/almost clear’) na inductie (cruciaal)

 

Significant meer patiënten behalen een PGA ‘clear/almost clear’ met infliximab vergeleken met placebo na de inductiefase: 58,9% vs. 3,9%

 

Chaudhari 2001, Gottlieb 2004, Menter 2007, Reich 2005, Torii 2010, Yang 2012

 

Inductietherapie – veiligheid

Laag

Uitkomstmaat: proportie patiënten voortijdig gestopt met de studie vanwege bijwerking tijdens inductietherapie (cruciaal)

 

Er is geen significant verschil in het aantal patiënten dat vanwege bijwerkingen is gestopt met infliximab vergeleken met placebo na de inductiefase: 3,3% vs.1,8%.

 

Chaudhari 2001, Gottlieb 2004, Menter 2007, Torii 2010, Yang 2012

 

Matig

Uitkomstmaat: proportie patiënten met ten minste één bijwerking tijdens inductietherapie (belangrijk)

 

Er is geen significant verschil in het aantal patiënten met ten minste één bijwerking tussen infliximab en placebo na de inductiefase: 68% vs. 53,1%.

 

Menter 2007, Torii 2010, Yang 2012

 

Matig

Uitkomstmaat: proportie patiënten met ten minste één ernstige bijwerking tijdens inductietherapie (cruciaal)

 

Er is geen significant verschil in het aantal patiënten met ten minste één bijwerking tussen infliximab en placebo na de inductiefase: 2,5% vs. 2,2%.

 

Menter 2007, Torii 2010, Yang 2012

 

Inductietherapie – patiëntgerapporteerde uitkomsten

Laag

Uitkomstmaat: afname in gemiddelde DLQI-score na inductiefase (belangrijk)

 

Patiënten hebben een grotere afname in gemiddelde DLQI met infliximab dan met placebo in inductietherapie.

 

Gottlieb 2004, Menter 2007, Reich 2005, Torii 2010, Yang 2012

 

Langetermijntherapie – effectiviteit

Laag

Uitkomstmaat: PASI 75-respons na langetermijntherapie (cruciaal)

 

Significant meer patiënten behalen PASI 75 met infliximab vergeleken met placebo bij langetermijntherapie: 78,6% vs. 6%.

 

Menter 2007, Reich 2005, Torii 2010, Yang 2012

 

Laag

Uitkomstmaat: PASI 90-respons na langetermijntherapie (belangrijk)

 

Significant meer patiënten behalen PASI 90 met infliximab vergeleken met placebo bij langetermijntherapie: 51,0% vs. 1,6%.

 

Menter 2007, Reich 2005, Torii 2010

 

Hoog

Uitkomstmaat: afname in gemiddelde PASI na langetermijntherapie (belangrijk)

 

Er wordt een grotere afname van de van de gemiddelde PASI behaald met infliximab vergeleken met placebo na langetermijntherapie.

 

Reich 2005

 

Laag

Uitkomstmaat: PGA 0/1 (bijv. ‘clear/almost clear’) na langetermijntherapie (cruciaal)

 

Significant meer patiënten behalen een PGA ‘clear/almost clear’ met infliximab vergeleken met placebo na langetermijntherapie: 69,7% vs. 5,8%.

 

Menter 2007, Reich 2005, Yang 2012

 

Langetermijntherapie – veiligheid

Matig

Uitkomstmaat: proportie patiënten voortijdig gestopt met de studie vanwege bijwerking tijdens langetermijntherapie (cruciaal)

 

Er is geen significant verschil in het aantal patiënten dat vanwege bijwerkingen is gestopt met infliximab vergeleken met placebo na langetermijntherapie: 9,1% vs. 6,6%.

 

Reich 2005

 

Matig

Uitkomstmaat: proportie patiënten met ten minste één bijwerking tijdens langetermijntherapie (belangrijk)

 

Er is geen significant verschil in het aantal patiënten met ten minste één bijwerking tussen infliximab en placebo na langetermijntherapie: 82,1% vs. 71,4%.

 

Reich 2005

 

Matig

Uitkomstmaat: proportie patiënten met ten minste één ernstige bijwerking tijdens langetermijntherapie (cruciaal)

 

Er is geen significant verschil in het aantal patiënten met ten minste één ernstige bijwerking tussen infliximab en placebo na langetermijntherapie: 5,4% vs. 2,5%.

 

Reich 2005, Yang 2012

 

Langetermijntherapie – patiëntgerapporteerde uitkomsten

Hoog

Uitkomstmaat: DLQI-score ≤ 5 na langetermijntherapie (belangrijk)

 

Infliximab leidt significant vaker tot een DLQI-score ≤5 vergeleken met placebo na langetermijntherapie: 85,4% vs. 31,2%.

 

Reich 2005

 

Hoog

Uitkomstmaat: afname in gemiddelde DLQI-score na langetermijntherapie (belangrijk)

 

Patiënten hebben een grotere afname in gemiddelde DLQI met infliximab dan met placebo na langetermijntherapie.

 

Reich 2005

 

Overige uitkomsten

Zeer laag

Uitkomstmaat: time until onset of action (TOA): tijd tot 25% van de patiënten PASI 75 bereikt (belangrijk)

 

De tijd tot 25% van de patiënten PASI 75 bereikt is korter met infliximab dan bij placebo

 

Laag

Uitkomstmaat: TOA: tijd tot een 25% afname van de gemiddelde baseline PASI-score is bereikt (belangrijk).

 

De tijd tot een 25% afname van de gemiddelde baseline PASI wordt bereikt is korter met infliximab dan bij placebo

 

Infliximab continue onderhoudsbehandeling vs. zo nodig onderhoudsbehandeling

Langetermijntherapie – effectiviteit

Hoog

Uitkomstmaat: PASI 75-respons na langetermijntherapie (cruciaal)

 

Significant meer patiënten behalen een PASI 75-respons met infliximab continue onderhoudsbehandeling vergeleken met zo nodig onderhoudsbehandeling: 78% vs. 57,6%.

 

Menter 2007

 

Hoog

Uitkomstmaat: PASI 90-respons na langetermijntherapie (belangrijk)

 

Significant meer patiënten behalen een PASI 90-respons met infliximab continue onderhoudsbehandeling vergeleken met zo nodig onderhoudsbehandeling: 56% vs. 13,9%

 

Menter 2007

 

Hoog

Uitkomstmaat: PGA 0/1 (bijv. ‘clear/almost clear’) na langetermijntherapie (cruciaal)

 

Significant meer patiënten behalen een PGA ‘clear/almost clear’ met infliximab continue onderhoudsbehandeling vergeleken met zo nodig onderhoudsbehandeling: 79,4% vs. 56,9%.

 

Menter 2007

 

Langetermijntherapie – veiligheid

Matig

Uitkomstmaat: proportie patiënten voortijdig gestopt met de studie vanwege bijwerking tijdens langetermijntherapie (cruciaal)

 

Er is geen significat verschil in het aantal patiënten dat vanwege bijwerkingen is gestopt met infliximab vergeleken met placebo na de inductiefase: 3,3% vs. 1,8%.

 

Menter 2007

 

Hoog

Uitkomstmaat: proportie patiënten met ten minste één bijwerking tijdens langetermijntherapie (belangrijk)

 

Er is geen significant verschil met betrekking tot de proportie patiënten dat ten minste één bijwerking na langetermijntherapie heeft tussen infliximab continue onderhoudsbehandeling en zo nodig onderhoudsbehandeling.

 

Menter 2007

 

Matig

Uitkomstmaat: proportie patiënten met ten minste één ernstige bijwerking tijdens langetermijntherapie (cruciaal)

 

Er is geen significant verschil met betrekking tot de proportie patiënten dat ten minste één ernstige bijwerking na langetermijntherapie heeft tussen infliximab continue onderhoudsbehandeling en zo nodig onderhoudsbehandeling.

 

Menter 2007

 

Langetermijntherapie – patiëntgerapporteerde uitkomsten

Hoog

Uitkomstmaat: afname in gemiddelde DLQI-score na langetermijntherapie (belangrijk)

 

Er is geen verschil in afname in gemiddelde DLQI tussen infliximab continue onderhoudsbehandeling en zo nodig onderhoudsbehandeling na langetermijntherapie.

 

Menter 2007

 

MTX vs. andere geïncludeerde behandelingen

  • Infliximab vs. methotrexaat: zie de module ‘Methotrexaat’.
  • Infliximab vs. etanercept: zie de module ‘Etanercept’

Instructies voor gebruik

Voorafgaand aan de behandeling

  • Artsen worden aangemoedigd om hun patiënten in een register onder te brengen (indien
  • beschikbaar)
  • Objectieve beoordeling van de ziekte (zoals PASI/BSA/PGA; artritis)
  • Gezondheidsgerelateerde kwaliteit-van-levenvragenlijsten (zoals de DLQI/Skindex-29 of -17)
  • Anamnese en lichamelijk onderzoek moet zich richten op eerdere behandelingen, maligniteiten, infecties, congestief hartfalen, en neurologische symptomen naar inzicht behandelend arts
  • Aanbevolen maatregelen zijn onder meer:
    • Controleer op maligniteiten, vooral huidkanker en premaligne laesies
    • Laboratoriumparameters (zie Tabel 42)
    • Uitsluiten van tuberculose (zie de module ‘Tuberculosescreening’)
    • Controleer op tekenen van actieve infectie.
  • Zwangerschapstest en bespreek anticonceptie
  • Influenzavaccinatie wordt geadviseerd.

 

Tijdens de behandeling

  • Objectieve beoordeling van de ziekte (zoals PASI/BSA/PGA; artritis)
  • Gezondheidsgerelateerde kwaliteit-van-levenvragenlijsten (zoals DLQI/Skindex-29 of -17)
  • Aandacht in de anamnese en het lichamelijk onderzoek voor infecties, maligniteiten, congestief hartfalen en neurologische symptomen
  • Laboratoriumonderzoek (zie Tabel 42)
  • Anticonceptie
  • Uitvragen risico op tuberculose en op indicatie testen.
  • Influenzavaccinatie wordt geadviseerd.

 

Na de behandeling

Aan vrouwen in de vruchtbare levensfase dient te worden geadviseerd om geschikte anticonceptie te gebruiken om zwangerschap te voorkomen gedurende zes maanden na het staken van de behandeling. Op basis van beperkte data wordt paternal use van anti-TNF-alfa biologic niet afgeraden.

 

Tabel 42. Aanbevolen laboratoriumcontroles bij infliximab

Parameter

Vóór behandeling

Daarna voorafgaand aan elke infusie

Volledig bloedbeeld

X

X

Bezinking, CRP

X

X

Leverenzymen (ALAT, γGT)

X

X

Serum creatinine

X

X

Urinesediment

X

 

Zwangerschapstest

X

 

HBV/HCV

X

 

Hiv

X

 

TBC-screening

X

 

Antinucleaire antistoffen (ANA)*

X

 

 

 

 

 

Mogelijk zijn niet alle tests nodig voor alle patiënten. De anamnese, risicofactoren, en patiëntenkarakteristieken dienen in overweging te worden genomen. Verdere specifieke tests worden uitgevoerd op basis van klinische symptomen, risico’s en blootstelling. Op indicatie kan frequenter laboratoriumonderzoek worden verricht.

Dit is geen standaardbepaling, de werkgroep is het eens dat een ANA-bepaling vóór een behandeling overwogen kan worden, deze uitgangswaarde kan van nut zijn om eventuele auto-immuunmanifestaties beter te duiden. Dit speelt met name bij infliximab, adalimumab en etanercept een rol.

 

Contra-indicaties

Absolute contra-indicaties

  • Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de hulpstoffen
  • Actieve infecties van klinische betekenis (zoals actieve tuberculose)
  • Congestief hartfalen (NYHA class III/IV)
  • Levend verzwakte vaccins
  • Zwangerschap/lactatie.

 

Relatieve contra-indicaties

  • Gelijktijdig behandeling met immunosuppressiva
  • Chronische hepatitis B en C (overleg met hepatoloog of gestart kan worden)
  • Latente TBC
  • Voorgeschiedenis van terugkerende of ernstige infecties
  • Gelokaliseerde infecties
  • Onderliggende aandoeningen die een verhoogde kans geven op infecties
  • Demyeliniserende aandoeningen en SLE
  • PUVA > 200 behandelingen (vooral indien reeds ciclosporine is gegeven nadien)
  • Maligniteiten of lymfoproliferatieve aandoening
  • Lever-en galwegaandoeningen.

 

Bijwerkingen/veiligheid

Tabel 43. Overzicht van belangrijke bijwerkingen Inflixmab

Frequentie

 

Zeer vaak

Infusiereacties, virale infecties (influenza, herpesvirusinfecties), bovensteluchtweginfectie, sinusitis, hoofdpijn, abdominale pijn, misselijkheid, aan infusiegerelateerde reactie, pijn.

Vaak

Bacteriële infecties (sepsis, cellulitis), neutropenie, leukopenie, anemie, lymfadenopathie, symptoom bij respiratoire allergie, depressie, slapeloosheid, vertigo, duizeligheid, hypesthesie, paresthesie, conjunctivitis, tachycardie, palpitaties, hypotensie, hypertensie, ecchymose, opvliegers, flushing, ondersteluchtweginfectie (bv. bronchitis, pneumonie), dyspneu, epistaxis, gastro-intestinale hemorragie, diarree, dyspepsie, gastro-oesofageale reflux, obstipatie, abnormale hepatische functie, verhoogde transaminasen, de eerste symptomen of verergering van psoriasis inclusief

psoriasis pustulosa (hoofdzakelijk handpalmen en voetzolen), urticaria, uitslag, pruritus, hyperhidrose, droge huid, fungale dermatitis, eczeem, alopecia, artralgie, myalgie, rugpijn, urineweginfectie, pijn op de borst, vermoeidheid, koorts, reactie op de

injectieplaats, koude rillingen, oedeem.

Zie voor volledige lijst bijwerkingen SmPC tekst Infliximab

 

Belangrijke overwegingen voor de veiligheid van infliximab zijn vaak voorkomende bijwerkingen (vooral infecties en infusiereacties), evenals zeldzame maar belangrijke bijwerkingen, zoals opportunistische infecties, in het bijzonder tuberculose. Minder duidelijk is de relatie tussen infliximab en een aantal zeldzame bijwerkingen zoals ernstige leverbeschadiging, lymfomen of andere maligniteiten, of congestief hartfalen. Een overzicht van belangrijke bijwerkingen geassocieerd met infliximab wordt weergegeven in de Tabel 43.

 

Infusiereacties

In klinische studies waren infusiereacties (gedefinieerd als ongewenste voorvallen die tijdens of binnen een uur na voltooiing van de infusie ontstaan) de meest voorkomende redenen voor het stopzetten van de therapie. Infusiereacties werden gezien bij ongeveer 18% van de met infliximab behandelde patiënten in vergelijking met ongeveer 5% in patiënten behandeld met placebo. De meeste van deze infusiereacties zijn mild tot matig, met inbegrip van symptomen zoals flushing, pruritus, koorts en koude rillingen, hoofdpijn en urticaria. Ernstige infusiereacties, zoals anafylactische reacties, convulsies, erythemateuze rash, alsmede serum-ziekteachtige vertraagd type overgevoeligheidsreacties (myalgie, artralgie en/of exantheem ontstaan tussen een en veertien dagen na infusie) komen in ~ 1% van de patiënten voor. In 1% van de infusies was er sprake van cardiopulmonale reacties, met name pijn op de borst, hypotensie, hypertensie of dyspnoe. Ongeveer 3% van de patiënten stopte behandeling met infliximab vanwege infusiereacties. Infusiereacties waren doorgaans minder gebruikelijk in klinische trials bij plaque type psoriasis. In de drie psoriasisstudies was het percentage van totale infusies die resulteerden in infusiereacties (d.w.z. een bijwerking die binnen het uur optreedt) 7% in de 3 mg/kg-groep, 4% in de 5 mg/kg-groep, en 1% in de placebogroep.

 

Het percentage patiënten dat antilichamen tegen infliximab vormt is ongeveer 10% tot 30%. Patiënten die antilichamen tegen infliximab ontwikkelen, lijken een verhoogd risico op infusiereacties te hebben. [Baert 2003] Als milde tot matige infusiereacties optreden, kan de behandeling meestal worden voortgezet na verminderen van de infusiesnelheid of tijdelijk stoppen van de infusie. In deze gevallen moet voorbehandeling met orale antihistaminica, paracetamol en/of glucocorticosteroïden in overweging worden genomen voor de toekomstige infusies. Zie verder de module ‘Serumspiegel- en antistofbepaling’.

 

Infecties

Infecties zijn de meest voorkomende bijwerkingen die werden beschreven in spontane ‘post-launch’-rapportages (zoals de bijwerkingenrapportages van LAREB) na het beschikbaar komen van infliximab. Patiënten die behandeld worden met infliximab hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van ernstige infecties waarbij meerdere orgaansystemen aangedaan zijn en wat kan leiden tot ziekenhuisopname of tot de dood.

 

Opportunistische infecties veroorzaakt door bacteriële, mycobacteriële, invasieve mycose, virale of parasitaire organismen inclusief aspergillose, blastomycose, candidiasis, coccidiodomycose, histoplasmose, legionella, listeria, pneumocystose en tuberculose zijn gemeld bij gebruik van TNF-blokkers. Patiënten hebben dan vaker een gedissemineerde infectie in plaats van een gelokaliseerde variant.

 

In alle afgeronde klinische studies met infliximab had 36,4% van de patiënten in de placebogroep (n = 1600; gemiddeld 29 weken follow-up) en 52,0% van de patiënten in de infliximabgroep (n = 5706, gemiddeld 45,5 weken follow-up) meer dan één infectie. [Centocor, Psoriasis 2006] Ernstige infecties werden gezien bij 2,0% van de met placebo behandelde patiënten en in 4,0% van de met infliximab behandelde patiënten, het verschil is hoofdzakelijk het gevolg van een hoger aantal longontstekingen en abcessen bij patiënten die infliximab kregen. Patiënten die infliximab kregen, hadden een verhoogd risico van reactivering of verergering van granulomateuze infecties, in het bijzonder tuberculose. Veel gevallen van tuberculose geassocieerd met infliximab traden op in geografische gebieden waar tuberculose endemisch is en na de eerste infusie, wat wijst op een mogelijke reactivering van latente tuberculose. [Ellerin 2003] De meerderheid van de patiënten kreeg extrapulmonaire tuberculose (57%) en bijna 25% van deze patiënten had gedissemineerde tuberculose.

 

Antinucleaire antilichamen en huidsymptomen die doen denken aan cutane lupus erythematodes

Bij 50% of meer van de patiënten behandeld met infliximab kunnen zich antinucleaire antilichamen (ANA) ontwikkelen die vaak van voorbijgaande aard zijn. Veel van de geregistreerde gevallen zijn patiënten die lijden aan aandoeningen zoals reumatoïde artritis, die predisponeren voor de ontwikkeling van ANA’s. Bovendien, de novo vorming van anti-dsDNA-antilichamen kwam voor bij ongeveer 17% van de patiënten behandeld met infliximab in klinische trials, maar niet bij patiënten die placebo kregen. Deze autoantilichamen zijn meestal in lage titers aanwezig en meestal niet geassocieerd met klinische symptomen. De behandeling kan worden voortgezet bij patiënten met nieuw ontwikkelde ANA’s zonder bijbehorende symptomen. De vorming van autoantistoffen is bij minder dan 1% van de gevallen geassocieerd met de aanvang van de symptomen die doen denken aan lupus erythematodes, die bijna altijd beperkt blijft tot de huid. Bij dergelijke patiënten is het aanbevolen om te stoppen met de infliximabbehandeling.

 

Verhoogde leverenzymen

In klinische studies met infliximab bij plaque type psoriasis, ontwikkelde tot 8% van de patiënten duidelijk verhoogde ASAT- en ALAT-niveaus (>150 U/l en meer dan tweemaal ten opzichte van baseline). [Reich 2005] Dit fenomeen werd minder vaak waargenomen in klinische studies voor andere indicaties. De verhoging van de leverenzymen was niet het gevolg van reactivering van virale hepatitis en was meestal niet geassocieerd met andere afwijkingen die gezien kunnen worden bij leverafwijkingen (bv. abnormale bilirubinewaarden). In de meerderheid van de gevallen kan de behandeling met infliximab worden voortgezet met nauwgezette controles. Ernstige leverreacties, waaronder acuut leverfalen, geelzucht, hepatitis en cholestase, zijn zelden gerapporteerd in postmarketingdata van patiënten die behandeld worden met infliximab. Auto-immuun hepatitis werd in enkele gevallen gediagnosticeerd. Ernstige leverreacties ontstonden twee weken tot meer dan een jaar na start van infliximab; in de meeste gevallen werd er geen verhoging van de lever-aminotransferasewaarden gezien voor de ontdekking van de leverschade. Patiënten met symptomen of signalen van leverdisfunctie moeten worden onderzocht voor leverschade. Als geelzucht en/of opvallende verhogingen van leverenzymen (d.w.z ≥ 5x de bovengrens van normaal) zich ontwikkelen, moet infliximab gestopt worden en grondig aanvullend onderzoek naar de afwijkingen verricht worden. Reactivering van hepatitis B kan optreden bij patiënten die chronische dragers van dit virus zijn (oppervlakteantigeen positief). De volgende waarden worden gebruikt in klinische studies met betrekking tot de hoogte van aminotransferasen: behandeling is mogelijk als waarden <3x de bovengrens van normaal; behandeling met de nodige voorzichtigheid als waarden 3 tot 5x de bovengrens van normaal; stoppen met de behandeling als waarden oplopen tot >5x de bovengrens van normaal. [Remicade product information 2011]

 

Maligniteiten, waaronder lymfoom

In klinische studies in verschillende indicaties, kwamen in de controlegroep minder maligniteiten (lymfoom en non-lymfoom) voor dan in de met infliximab behandelde patiënten. Echter, het aantal in deze laatste groep was niet hoger dan het aantal in de algemene bevolking volgens de Surveillance, Epidemiology en End Results (SEER)-database van het Amerikaanse Nationale Kanker Instituut. In de EXPRESS fase III-trial in psoriasis werden drie patiënten (1%) met niet-melanocytaire huidtumoren gerapporteerd in de infliximabgroep, vergeleken met geen van de met placebo behandelde patiënten. [Reich 2005]

 

In klinische studies voor verschillende indicaties werden lymfomen vaker waargenomen bij patiënten behandeld met infliximab dan bij patiënten behandeld met placebo. De meeste lymfomen geassocieerd met TNF-antagonisten zijn non-hodgkinlymfomen, met een gemiddelde tijd tot begin van 10 tot 21 maanden. Hierbij moet worden opgemerkt dat, in klinische studies, patiënten die placebo hadden gehad gewoonlijk een kortere follow-upperiode hadden dan patiënten behandeld met actief geneesmiddel.

 

In de gecontroleerde en open-labeldelen van klinische studies met infliximab, ontwikkelden vijf patiënten lymfomen bij 5707 patiënten behandeld met infliximab (mediane duur van follow-up: een jaar) vs. geen lymfomen in 1600 controlepatiënten (mediane duur van follow-up: 0,4 jaar).

 

Bij patiënten met reumatoïde artritis waren twee lymfomen waargenomen bij een frequentie van 0,08 gevallen per 100 patiëntjaren in follow-up. Dit is ongeveer drie keer hoger dan verwacht in de algemene bevolking. In de gecombineerde klinische trialpopulatie voor reumatoïde artritis, ziekte van Crohn, artritis psoriatica, spondylitis ankylopoetica, colitis ulcerosa, en chronische plaque psoriasis, werden vijf lymfomen waargenomen bij een frequentie van 0,10 gevallen per 100 patiëntjaren van follow-up. Dat is ongeveer vier keer hoger dan verwacht in de algemene bevolking. Patiënten met de ziekte van Crohn, reumatoïde artritis of chronische plaque psoriasis, met name patiënten met een hoge ziekteactiviteit en/of langdurige blootstelling aan immunosuppressieve therapieën, hebben een hoger risico (tot enkele malen) dan de algemene bevolking voor de ontwikkeling van lymfoom, zelfs in de afwezigheid van TNF-blokkerende therapie.

 

Bij patiënten die werden behandeld met TNF-blokkers, waaronder infliximab, zijn in postmarketinganalyse gevallen van hepatosplenisch T-cellymfoom (HSTCL), een zeldzame vorm van T-cellymoom, gemeld. Deze gevallen hadden een zeer agressief beloop en een fatale afloop. Alle gemelde infliximabgevallen zijn opgetreden bij patiënten met de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa en de meerderheid was bij adolescenten en jonge volwassen mannen. Al deze patiënten werden gelijktijdig met de infliximab behandeld met de immunosuppressiva azathioprine of 6-mercaptopurine ten tijde van of voorafgaand van het stellen van de diagnose hepatosplenisch T-cellymfoom. Soortgelijke lymfomen zijn ook waargenomen bij patiënten behandeld met azathioprine of 6-mercaptopurine. De totale gerapporteerde frequenties van lymfomen uit post-marketingdata met TNF-antagonisten (0,02-0,03 gevallen per 100 patiëntjaren) wijzen niet op een verhoogd risico in vergelijking met de verwachte percentage van lymfomen in de SEER-database (0,07 gevallen per 100 patiëntjaren in een 65-jarige bevolking). [Keystone 2003]

 

Melanoom en merkelcelcarcinoom zijn waargenomen bij patiënten die werden behandeld met TNF-blokkers, waaronder infliximab. Periodiek huidonderzoek wordt aanbevolen voor alle patiënten, vooral diegenen met risicofactoren voor huidkanker.

 

Hoewel het thans niet bekend is of psoriasispatiënten die behandeld worden met TNF-antagonisten een hoger risico hebben op het ontwikkelen van een lymfoom of huidkanker, kan een potentieel risico voor de ontwikkeling van lymfoom of andere maligniteiten niet worden uitgesloten op basis van de huidige kennis.

 

Van belang is, dat patiënten met psoriasis, net als met patiënten met reumatoïde artritis, sowieso een hoger risico op lymfomen hebben, in vergelijking met de algemene bevolking [Hannuksela 2000] en ook een toegenomen risico op huidkanker als gevolg van eerdere UV-lichttherapie, met name PUVA, en het gebruik van immunosuppressieve geneesmiddelen, zoals ciclosporine. [Marcil 2001, Paul 2003] Daarom zouden alle patiënten, met name diegene met uitgebreide immunosuppressieve therapie in de voorgeschiedenis, als ook psoriasispatiënten die eerder PUVA-therapie hebben gehad, moeten worden gecontroleerd voor non-melanoma huidkanker zowel voor als tijdens behandeling met een TNF-antagonist.

De mogelijke rol van TNF-blokkerende therapie bij de ontwikkeling van maligniteiten is niet bekend. Voorzichtigheid moet worden betracht bij het overwegen van behandeling met infliximab bij patiënten met kanker in de voorgeschiedenis of bij voortzetting van de behandeling bij patiënten die een maligniteit ontwikkelden terwijl ze infliximab kregen.

 

Overdosering

Er zijn geen gevallen van overdosering gerapporteerd. Eenmalige doses van maximaal 20 mg/kg zijn toegediend zonder toxische effecten.

 

Geneesmiddeleninteracties

Een enkele infusie van infliximab leidt tot een gemiddelde maximale serumconcentratie van 118 ug/ml. De gemiddelde halfwaardetijd is ~ 8,5-9 dagen; Afhankelijk van de dosis en duur van de behandeling, kan infliximab in het serum gedetecteerd worden tot een duur van 28 weken.

 

De combinatie van infliximab met immunosuppressieve geneesmiddelen kan het risico op infectie verhogen. Corticosteroïden lijken de farmacokinetiek van infliximab niet in klinisch relevante mate te beïnvloeden.

 

De combinatie met lage doses MTX (7,5 tot 10 mg per week) wordt vaak gebruikt bij de behandeling van reumatologische indicaties en de ziekte van Crohn en lijkt de werkzaamheid van infliximab op lange termijn te verbeteren. Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat het veiligheidsprofiel van deze combinatie minder gunstig is dan van infliximab monotherapie.

 

De combinatie met PUVA-therapie kan het risico op de ontwikkeling van huidkanker verhogen. Er is weinig informatie over het gelijktijdig gebruik van infliximab met andere biologische therapieën die voor dezelfde aandoeningen als infliximab gebruikt worden. Het gelijktijdig gebruik van infliximab en deze biologics wordt niet aanbevolen, vanwege een mogelijk verhoogd infectierisico.

 

De combinatie van infliximab met andere biologische geneesmiddelen die worden gebruikt voor dezelfde aandoeningen als waarvoor infliximab wordt gebruikt, waaronder anakinra en abatacept, wordt niet aanbevolen.

 

Bijzondere aspecten van de behandeling

Chirurgie

Zie Richtlijn verantwoord gebruik van biologics www.mdl.nl/uploads/240/894/Richtlijn_biologicals_geautoriseerd.pdf.

 

Men kan bij operaties TNF-alfablokkers perioperatief blijven gebruiken omdat geen sprake is van een duidelijk verhoogd risico op postoperatieve wondgenezingsstoornissen of infectie. In individuele gevallen (met name bij een comorbiditeit als diabetes mellitus of bij een mogelijk besmette operatie) kan overwogen worden toch te stoppen met TNF-alfablokkers en/of antibiotica toe te dienen.

 

Zwangerschap: zie de module ‘Zwangerschap’

Het matige aantal (ongeveer 450) van prospectief verzamelde, aan infliximab blootgestelde zwangerschappen met bekende uitkomsten, waaronder een beperkt aantal (ongeveer 230) blootgesteld tijdens het eerste trimester, wijst niet op onverwachte effecten op het resultaat van de zwangerschap. Aangezien infliximab TNF-alfa remt, kan de toediening van infliximab gedurende de zwangerschap de normale immuunreacties van de pasgeborene aantasten. In een toxiciteitsonderzoek naar de ontwikkeling dat uitgevoerd werd op muizen, waarbij een analoge antistof werd gebruikt die de functionele activiteit van muis-TNF-alfa selectief remt, was er geen aanwijzing van zwangerschapstoxiciteit, embryotoxiciteit of teratogeniteit.

 

De beschikbare klinische ervaring is te beperkt om een risico uit te sluiten; de toediening van infliximab wordt daarom ontraden gedurende de zwangerschap. Op basis van beperkte data wordt paternal use van anti-TNF-alfa biologic niet afgeraden.

 

Infliximab passeert de placenta en is bij zuigelingen, van wie de moeders tijdens de zwangerschap behandeld werden met infliximab, tot zes maanden na de geboorte in het serum gedetecteerd. Als gevolg hiervan kunnen deze zuigelingen een verhoogd risico hebben op een infectie. Toediening van levend verzwakte vaccins aan zuigelingen die in utero aan infliximab zijn blootgesteld, wordt niet aanbevolen gedurende zes maanden na de laatste infusie met infliximab aan de moeder tijdens de zwangerschap.

 

Borstvoeding

Het is niet bekend of infliximab wordt uitgescheiden in de moedermelk dan wel systemisch wordt opgenomen na voedselinname. Aangezien humane immunoglobulines in de moedermelk worden uitgescheiden, moeten vrouwen de borstvoeding onderbreken tot ten minste zes maanden na de behandeling met infliximab.

 

Biosimilars

Biosimilars van infliximab zijn goedgekeurd door de EMA op basis van studies bij reumatoïde artritis en de ziekte van Bechterew. Infliximab biosimilars (Remsima en Inflectra) zijn nu beschikbaar in verschillende Europese landen. Voor meer informatie zie de module ‘Biosimilars’.

 

Kwaliteit van het bewijs

Infliximab vs. placebo [Chaudhari 2001, Feldman 2005, Feldman 2008, Gottlieb 2004, Menter 2007, Reich 2005, Reich 2006, Torii 2010, Yang 2012]

Infliximab is superieur in de inductietherapie op basis van PASI 75 (lage kwaliteit van bewijs), PASI 90 (lage kwaliteit van bewijs), het percentage PASI-reductie (hoge kwaliteit van bewijs), PGA 'clear' (matige kwaliteit van bewijs), PGA 'clear/almost clear’ (lage kwaliteit van bewijs), absolute DLQI-reductie (lage kwaliteit van bewijs) en op de langetermijntherapie op basis van PASI 75 (lage kwaliteit van bewijs), PASI 90 (lage kwaliteit van bewijs), het percentage PASI-reductie (hoge kwaliteit van bewijs), PGA 'clear/almost clear’ (lage kwaliteit van bewijs), DLQI ≤ 5 (hoge kwaliteit van bewijs) en absolute DLQI-reductie (hoge kwaliteit van bewijs).

 

Er werden geen statistisch significante verschillen gevonden voor uitval vanwege AE (lage kwaliteit van bewijs), patiënten met ten minste één AE (matige kwaliteit van bewijs) en patiënten met ten minste één SAE (matige kwaliteit van bewijs) in de inductietherapie. Bij langdurige therapie werden er eveneens geen statistische significante verschillen gevonden voor uitval vanwege AE (matige kwaliteit van bewijs), patiënten met ten minste één AE (matige kwaliteit van bewijs) en patiënten met ten minste één SAE (matige kwaliteit van bewijs) bij langdurige behandeling. Een significant hoger risico op bijwerkingen in de inductieperiode (matige kwaliteit van bewijs) werd getoond met infliximab, maar het was een klein effect.

 

Infliximab in verschillende infuusintervallen

Infliximab continue onderhoudsbehandeling in vergelijking met infliximab ‘zo nodig’ onderhoudsbehandeling. [Feldman 2008, Menter 2007]

Continue onderhoudsbehandeling met infliximab is superieur aan de 'zo nodig' onderhoudsbehandeling gebaseerd op PASI 75 (hoge kwaliteit van bewijs), PASI 90 (hoge kwaliteit van bewijs), PGA 'clear/almost clear’ (hoge kwaliteit van bewijs) bij langdurige therapie. Dit verschil tussen de twee behandelingsregimes kon niet worden ondersteund door de patiëntgerapporteerde resultaten: er werd geen statistisch verschil in absolute DLQI-reductie gevonden (hoge kwaliteit van bewijs).

 

Gegevens over uitval vanwege AE (matige kwaliteit van bewijs), patiënten met ten minste één AE (hoge kwaliteit van bewijs), en patiënten met ten minste één SAE (matige kwaliteit van bewijs) toonden geen verschil in veiligheid gedurende langdurige periode (weken 14 tot 50).

 

Infliximab vs. andere opgenomen behandelingen

  • Infliximab vs. MTX: zie de module ‘Methotrexaat’
  • Infliximab vs. Etanercept: zie de module ‘Etanercept‘

Acht gerandomiseerde klinische studies waarin infliximab was geëvalueerd, werden opgenomen in de beoordeling. [Barker 2011, Chaudhari 2001, Feldman 2005, Feldman 2008, Gottlieb 2004, Menter 2007, Reich 2005, Reich 2006, Torii 2010, De Vries 2013, Yang 2012] Een overzichtstabel van de bevindingen is opgenomen in de evidence tabellen (infliximab).

  1. Baert F, Noman M, Vermeire S, et al. Influence of immunogenicity on the long-term efficacy of infliximab in Crohn's disease. N Engl J Med 2003;348(7):601-8.
  2. Barker J, Hoffmann M, Wozel G, et al. Efficacy and safety of infliximab vs. methotrexate in patients with moderate-to-severe plaque psoriasis: results of an open-label, active-controlled, randomized trial (RESTORE1). Br J Dermatol 2011;165(5):1109-17.
  3. Centocor, Inc. Data on file, Module 2.7.4 summary of clinical safety.
  4. Chaudhari U, Romano P, Mulcahy LD, Dooley LT, Baker DG, Gottlieb AB. Efficacy and safety of infliximab monotherapy for plaque-type psoriasis: a randomised trial. Lancet 2001;357(9271):1842-7.
  5. Ellerin T, Rubin RH, Weinblatt ME. Infections and anti-tumor necrosis factor alpha therapy. Arthritis Rheum 2003;48(11):3013-22.
  6. Feldman SR, Gordon KB, Bala M, et al. Infliximab treatment results in significant improvement in the quality of life of patients with severe psoriasis: a double-blind placebo-controlled trial. Br J Dermatol 2005;152(5):954-60.
  7. Feldman SR, Gottlieb AB, Bala M, et al. Infliximab improves health-related quality of life in the presence of comorbidities among patients with moderate-to-severe psoriasis. Br J Dermatol 2008;159(3):704-10
  8. Gottlieb AB, Evans R, Li S, et al. Infliximab induction therapy for patients with severe plaque- type psoriasis: a randomized, double-blind, placebo-controlled trial. J Am Acad Dermatol 2004;51(4):534-42.
  9. Hannuksela-Svahn A, Pukkala E, Laara E, Poikolainen K, Karvonen J. Psoriasis, its treatment, and cancer in a cohort of Finnish patients. J Invest Dermatol 2000;114(3):587-90.
  10. Keystone EC. Advances in targeted therapy: safety of biological agents. Ann Rheum Dis 2003;62 Suppl 2:ii34-6.
  11. Marcil I, Stern RS. Squamous-cell cancer of the skin in patients given PUVA and ciclosporin: nested cohort crossover study. Lancet 2001;358(9287):1042-5.
  12. Menter A, Feldman SR, Weinstein GD, et al. A randomized comparison of continuous vs. intermittent infliximab maintenance regimens over 1 year in the treatment of moderate-to-severe plaque psoriasis. J Am Acad Dermatol 2007;56(1):31.e1-15.
  13. Paul CF, Ho VC, McGeown C, et al. Risk of malignancies in psoriasis patients treated with cyclosporine: a 5 y cohort study. J Invest Dermatol 2003;120(2):211-6.
  14. Psoriasis BLA, 2006; Pages 207, 209, 219.
  15. Reich K, Nestle FO, Papp K, et al. Infliximab induction and maintenance therapy for moderate- to-severe psoriasis: a phase III, multicentre, double-blind trial. Lancet 2005;366(9494):1367-74.
  16. Reich K, Nestle FO, Papp K, et al. Improvement in quality of life with infliximab induction and maintenance therapy in patients with moderate-to-severe psoriasis: a randomized controlled trial. Br J Dermatol 2006;154(6):1161-8.
  17. Remicade product information, 2011.
  18. Torii H, Nakagawa H, Japanese Infliximab Study i. Infliximab monotherapy in Japanese patients with moderate-to-severe plaque psoriasis and psoriatic arthritis. A randomized, double-blind, placebo-controlled multicenter trial. J Dermatol Sci 2010;59(1):40-9.
  19. Vries de A, Nijsten T, Opmeer B, et al. An independent prospective randomized controlled trial comparing the efficacy and cost effectiveness of infliximab and etanercept in 'high need' patients with moderate to severe chronic plaque type psoriasis. J Eur Acad Dermatol Venereol 2013;27:2.
  20. Yang HZ, Wang K, Jin HZ, et al. Infliximab monotherapy for Chinese patients with moderate to severe plaque psoriasis: a randomized, double-blind, placebo-controlled multicenter trial. Chin Med J 2012;125(11):1845-51.

Infliximab compared to placebo for psoriasis

Patient or population: psoriasis

Intervention: infliximab

Comparison: placebo

Outcome
№ of participants
(studies)

Relative effect
(95% CI)

Anticipated absolute effects (95% CI)

Quality

What happens

Placebo

With infliximab

Difference

PASI 75 - induction
№ of participants: 1255
(6 RCTs)

RR 19.67
(9.07 to 42.65)

2.9%

57.4%
(26.5 to 100.0)

54.5% more
(23,6 more to 121,6 more)

⨁⨁◯◯
LOW 1,2

Infliximab yields a significantly higher PASI 75-response compared to placebo. 79% vs.2.9%

PASI 90 - induction
№ of participants: 1233
(5 RCTs)

RR 44.89
(16.92 to 119.12)

0.8%

33.7%
(12.7 to 89.3)

32.9% more
(11,9 more to 88,6 more)

⨁⨁◯◯
LOW 3,4

Infliximab yields a significantly higher PASI 90-response compared to placebo. 52.6% vs.0.75%

PASI:% reduction - induction
№ of participants: 369
(1 RCT)

-

The mean PASI:% reduction - induction was 0

-

MD 79.4 higher
(72.28 higher to 86.52 higher)

⨁⨁⨁⨁
HIGH

Infliximab yields a significantly higher PASI% reduction compared to placebo

PGA: clear (PASI100) - induction
№ of participants: 378
(1 RCT)

RR 40.03
(2.51 to 638.60)

0.0%

0.0%
(0.0 to 0.0)

0.0% fewer
(0 fewer to 0 fewer)

⨁⨁⨁◯
MODERATE 4

Significantly more patients achieved PGA: clear with infliximab compared to placebo. 25.6% vs.0%

PGA: clear/almost clear - induction
№ of participants: 1246
(6 RCTs)

RR 15.13
(7.28 to 31.44)

3.9%

58.9%
(28.3 to 100.0)

55.0% more
(24,4 more to 118,5 more)

⨁⨁◯◯
LOW 1,2

Significantly more patients achieved PGA: clear/almost clear with infliximab compared to placebo. 81.3% vs.3.9%

DLQI: absolute reduction - induction
№ of participants: 1226
(5 RCTs)

-

The mean DLQI: absolute reduction - induction was 0

-

MD 8.81 higher
(7.46 higher to 10.17 higher)

⨁⨁◯◯
LOW 3,5

Infliximab yields a significant DLQI: absolute reduction compared to placebo.

Withdrawal due to AE - induction
№ of participants: 877
(5 RCTs)

RR 1.71
(0.72 to 4.05)

1.8%

3.1%
(1.3 to 7.3)

1.3% more
(0,5 fewer to 5,5 more)

⨁⨁◯◯
LOW 3,6

There is no significant difference between infliximab and placebo.

Pts. with at least 1 AE - induction
№ of participants: 704
(3 RCTs)

RR 1.28
(1.08 to 1.52)

53.1%

68.0%
(57.4 to 80.8)

14.9% more
(4,3 more to 27,6 more)

⨁⨁⨁◯
MODERATE 7

There is no significant difference between infliximab and placebo.

Pts. with at least 1 SAE - induction
№ of participants: 704
(3 RCTs)

RR 1.11
(0.43 to 2.88)

2.2%

2.5%
(1.0 to 6.4)

0.2% more
(1,3 fewer to 4,2 more)

⨁⨁⨁◯
MODERATE 6

There is no significant difference between infliximab and placebo.

PASI 75 - longterm
№ of participants: 883
(4 RCTs)

RR 13.07
(8.60 to 19.87)

6.0%

78.6%
(51.7 to 100.0)

72.6% more
(45,7 more to 113,5 more)

⨁⨁◯◯
LOW 8

Infliximab yields a significantly higher PASI 75 longterm compared to placebo. 82,2% -vs- 6%

PASI 90 - longterm
№ of participants: 754
(3 RCTs)

RR 31.00
(13.45 to 71.46)

1.6%

51.0%
(22.1 to 100.0)

49.3% more
(20,5 more to 115,9 more)

⨁⨁◯◯
LOW 9

Infliximab yields a significantly higher PASI 90 longterm compared to placebo. 57.8% vs.1.6%

PASI:% reduction - longterm
№ of participants: 353
(1 RCT)

-

The mean PASI:% reduction - longterm was 0

-

MD 79.5 higher
(70.06 higher to 88.94 higher)

⨁⨁⨁⨁
HIGH

Infliximab yields a significantly higher PASI% reduction longterm compared to placebo.

PGA: clear/almost clear - longterm
№ of participants: 972
(3 RCTs)

RR 12.11
(7.81 to 18.79)

5.8%

69.7%
(45.0 to 100.0)

64.0% more
(39,2 more to 102,4 more)

⨁⨁◯◯
LOW 9

Significantly more patients achieved PGA: clear/almost clear longterm with infliximab compared to placebo

DLQI < = 5 - longterm
№ of participants: 353
(1 RCT)

RR 2.74
(1.96 to 3.84)

31.2%

85.4%
(61.1 to 100.0)

54.2% more
(29,9 more to 88,5 more)

⨁⨁⨁⨁
HIGH

Significantly more patients achieved DLQI <5 longterm with infliximab compared to placebo

DLQI: absolute reduction - longterm
№ of participants: 353
(1 RCT)

-

The mean DLQI: absolute reduction - longterm was 0

-

MD 9.8 higher
(8.19 higher to 11.41 higher)

⨁⨁⨁⨁
HIGH

Infliximab yields a significantly greater DLQI-absoulute reduction longterm longterm compared to placebo. 85.5% vs.31.2%

Withdrawal due to AE - longterm
№ of participants: 374
(1 RCT)

RR 1.38
(0.55 to 3.46)

6.6%

9.1%
(3.6 to 22.8)

2.5% more
(3 fewer to 16,2 more)

⨁⨁⨁◯
MODERATE 6

There is no significant difference between infliximab and placebo

Pts. with at least 1 AE - longterm
№ of participants: 324
(1 RCT)

RR 1.15
(0.99 to 1.34)

71.4%

82.1%
(70.7 to 95.7)

10.7% more
(0,7 fewer to 24,3 more)

⨁⨁⨁◯
MODERATE 6

There is no significant difference between infliximab and placebo

Pts. with at least 1 SAE - longterm
№ of participants: 503
(2 RCTs)

RR 2.16
(0.65 to 7.17)

2.5%

5.4%
(1.6 to 17.8)

2.9% more
(0,9 fewer to 15,3 more)

⨁⨁⨁◯
MODERATE 6

There is no significant difference between infliximab and placebo

Time till onset of action: time until a 25% of patient achieve PASI 75
№ of participants: 1645
(5 RCTs)

-

The mean time till onset of action: time until a 25% of patient achieve PASI 75 was 0

-

MD 0
(0 to 0)

⨁◯◯◯
VERY LOW 3,10

time until a 25% of patient achieve PASI 75 is shorter with infliximab compared to placebo.

Time till onset of action: time until a 25% reduction of the mean initial PASI is achieved
№ of participants: 33
(1 RCT)

-

The mean time till onset of action: time until a 25% reduction of the mean initial PASI is achieved was 0

-

MD 0
(0 to 0)

⨁⨁◯◯
LOW 10

time until a 25% reduction of the mean initial PASI is achieved is shorter with infliximab compared to placebo.

*The risk in the intervention group (and its 95% confidence interval) is based on the assumed risk in the comparison group and the relative effect of the intervention (and its 95% CI).

CI: Confidence interval; RR: Risk ratio; MD: Mean difference

GRADE Working Group grades of evidence
High quality: We are very confident that the true effect lies close to that of the estimate of the effect
Moderate quality: We are moderately confident in the effect estimate: The true effect is likely to be close to the estimate of the effect, but there is a possibility that it is substantially different
Low quality: Our confidence in the effect estimate is limited: The true effect may be substantially different from the estimate of the effect
Very low quality: We have very little confidence in the effect estimate: The true effect is likely to be substantially different from the estimate of effect

  1. unclear randomization methods in 3 out of 6 studies
  2. moderate heterogeneity (I² > 40%) may be due to different methodological quality of the included studies
  3. unclear randomization methods in 3 out of 5 studies
  4. very wide CI
  5. substantial heterogeneity (I² > 60%)
  6. CI crosses line of no effect and MID thresholds: uncertain whether there is any difference
  7. CI crosses MID threshold: stat. sign. difference of uncertain clinical importance
  8. placebo group data imputed for 3 out of 4 studies
  9. placebo group data imputed for 2 out of 3 studies
  10. data calculated in secondary analysis, no measures of variance available, degree of imprecision is not estimable

 

Infliximab continuous maintenance treatment (3mg or 5 mg) compared to infliximab as needed maintenance treatment (3mg or 5 mg) for psoriasis

Patient or population: psoriasis

Intervention: infliximab continuous maintenance treatment (3mg or 5 mg)

Comparison: infliximab as needed maintenance treatment (3mg or 5 mg)

Outcome
№ of participants
(studies)

Relative effect
(95% CI)

Anticipated absolute effects (95% CI)

Quality

What happens

With infliximab as needed maintenance treatment

With infliximab continuous maintenance treatment (3mg or 5 mg)

Difference

PASI 75 - longterm
№ of participants: 285
(1 RCT)

RR 1.35
(1.15 to 1.60)

57.6%

77.8%
(66.3 to 92.2)

20.2% more
(8,6 more to 34,6 more)

⨁⨁⨁⨁
HIGH

Significantly more patients achieved PASI 75 response with infliximab continuous maintenance treatment (3mg or 5 mg) compared to infliximab as needed maintenance treatment. 78% vs.57.6%

PASI 90 - longterm
№ of participants: 385
(1 RCT)

RR 2.37
(1.71 to 3.29)

13.9%

33.0%
(23.8 to 45.8)

19.1% more
(9,9 more to 31,9 more)

⨁⨁⨁⨁
HIGH

Significantly more patients achieved PASI 90 response with infliximab continuous maintenance treatment (3mg or 5 mg) compared to infliximab as needed maintenance treatment. 56% vs.13.9%

PGA: clear/almost clear - longterm
№ of participants: 285
(1 RCT)

RR 1.39
(1.18 to 1.65)

56.9%

79.2%
(67.2 to 94.0)

22.2% more
(10,2 more to 37 more)

⨁⨁⨁⨁
HIGH

Significantly more patients achieved PGA: clear/almost clear with infliximab continuous maintenance treatment (3mg or 5 mg) compared to infliximab as needed maintenance treatment. 79.4% vs.56.9%

DLQI: absolute reduction - longterm
№ of participants: 268
(1 RCT)

-

The mean DLQI: absolute reduction - longterm was 0

-

MD 0.8 higher
(1.12 lower to 2.72 higher)

⨁⨁⨁⨁
HIGH

There is no significant difference in DLQI between Infliximab continuous maintenance treatment (3mg or 5 mg) compared to infliximab as needed maintenance treatment (3mg or 5 mg

Withdrawal due to AE - longterm (w14-50)
№ of participants: 297
(1 RCT)

RR 0.85
(0.50 to 1.44)

16.8%

14.3%
(8.4 to 24.2)

2.5% fewer
(8,4 fewer to 7,4 more)

⨁⨁⨁◯
MODERATE 1

There is no significant difference between Infliximab continuous maintenance treatment (3mg or 5 mg) compared to infliximab as needed maintenance treatment (3mg or 5 mg). 3.3% vs.1.8%

Pts. with at least 1 AE - longterm (w14-50)
№ of participants: 297
(1 RCT)

RR 1.01
(0.91 to 1.12)

82.6%

83.4%
(75.1 to 92.5)

0.8% more
(7,4 fewer to 9,9 more)

⨁⨁⨁⨁
HIGH

There is no significant difference between Infliximab continuous maintenance treatment (3mg or 5 mg) compared to infliximab as needed maintenance treatment (3mg or 5 mg)

Pts. with at least 1 SAE - longterm (w14-50)
№ of participants: 297
(1 RCT)

RR 1.68
(0.41 to 6.89)

2.0%

3.4%
(0.8 to 13.9)

1.4% more
(1,2 fewer to 11,9 more)

⨁⨁⨁◯
MODERATE 1

There is no significant difference between Infliximab continuous maintenance treatment (3mg or 5 mg) compared to infliximab as needed maintenance treatment (3mg or 5 mg)

*The risk in the intervention group (and its 95% confidence interval) is based on the assumed risk in the comparison group and the relative effect of the intervention (and its 95% CI).

CI: Confidence interval; RR: Risk ratio; MD: Mean difference

GRADE Working Group grades of evidence
High quality: We are very confident that the true effect lies close to that of the estimate of the effect
Moderate quality: We are moderately confident in the effect estimate: The true effect is likely to be close to the estimate of the effect, but there is a possibility that it is substantially different
Low quality: Our confidence in the effect estimate is limited: The true effect may be substantially different from the estimate of the effect
Very low quality: We have very little confidence in the effect estimate: The true effect is likely to be substantially different from the estimate of effect

  1. CI crosses line of no effect and MID thresholds: uncertain whether there is any difference

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 30-11-2018

Laatst geautoriseerd  : 30-11-2018

De richtlijn dateert uit 2012 en is in 2015-2017 modulair herzien. Daarbij werden de enkele hoofdstukken systemische therapie, gericht op biologicals, biosimilars, fumaraten en combinatiebehandelingen, geüpdatet en zijn enkele nieuwe systemische behandelmogelijkheden (‘Secukinumab’ en ‘Apremilast’) toegevoegd.  Daarnaast is het hoofdstuk psoriasis bij kinderen geheel herzien en in samenwerking met de reumatologen is een hoofdstuk ‘Artritis Psoriatica aan de richtlijn toegevoegd. Tevens zijn er hoofdstukken over biosimilars, combinatiebehandeling met biologics, en zwangerschap opgenomen.  

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Huidpatiënten Nederland
  • Psoriasisvereniging Nederland
  • Vereniging Psorinovo

Algemene gegevens

Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun vanuit het SKMS-programma.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering voor de tweede lijn. De richtlijn berust deels op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met psoriasis en schenkt aandacht aan de psychosociale zorg en patiëntenvoorlichting.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep, waartoe behoren: dermatologen, huisartsen (deze richtlijn dient zich voor verdere verdieping voor de huisarts en sluit aan bij de NHG-standaard, die voornamelijk topicale middelen bespreekt) huidtherapeuten en huidverpleegkundigen. Voor patiënten is een afgeleide tekst van de richtlijn beschikbaar.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordiging van dermatologen, een reumatoloog, verpleegkundige en patiënten. De huisartsen waren niet betrokken bij de gezamenlijke ontwikkeling en aanvraag van deze richtlijn. De NHG heeft wel geparticipeerd in de commentaarfase van de richtlijn. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met vertegenwoordiging van academische en niet-academische werkplekken. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en waren gemandateerd door hun vereniging.

 

Werkgroepleden

Vereniging

Drs. D.M.W. Balak

NVDV

Drs. C.I.M. Busard

NVDV

Dr. O.D. van Cranenburgh

Stichting Nationaal Huidfonds

Drs. Y. Chung-secretaris (vanaf september 2016)

Arts-onderzoeker NVDV

Dr. R.J.B. Driessen

NVDV

Dr. J.J.E. van Everdingen

Directeur NVDV

Dr. F. van Gaalen

NVR

Dr. M. de Groot

NVDV

J.F.H. Hulshuizen

Vice voorzitter PVN Patiëntvertegenwoordiger

Prof. dr. E.M.G.J. de Jong

NVDV

Drs. P.M.J.H. Kemperman

NVDV

Drs. W.J.A. de Kort

NVDV

Drs. S. Karsch-secretaris (SK, tot september 2016)

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. G.E. van der Kraaij-secretaris (GvdK)

Arts-onderzoeker NVDV

I. Laffra

V&VN

Drs. A. Lamberts (tot september 2016)

Arts-onderzoeker NVDV

Dr. L.L.A. Lecluse

NVDV

Dr. P.P.M. van Lümig

NVDV

Dr. S.P. Menting

NVDV

Prof. dr. E.P. Prens

NVDV

Dr. J.M.P.A. van den Reek

NVDV

Dr. M.M.B. Seyger

NVDV

Prof. dr. P.I. Spuls - voorzitter (PS)

NVDV

Dr. H.B. Thio

NVDV

Drs. W.R. Veldkamp

NVDV

Dr. M. Wakkee

NVDV

Overige contributors

Vereniging

A. Jacobs

EDF Psoriasis guideline development groep

Prof. dr. A. Nast

EDF Psoriasis guideline development groep

S. Rosumeck

EDF Psoriasis guideline development groep

Drs. E.J. van Zuuren

NVDV, editor Skin Group Cochrane Collaboration

Dr. Q. de Mast

NIV, internist-infectioloog Radboudumc heeft bijgedragen aan hoofstuk Vaccinatie

Belangenverklaringen

Alle werkgroepleden hebben een belangenverklaring ingevuld, waarin ze hun banden met de farmaceutische industrie aangeven gedurende het richtlijntraject.

 

Werkgroeplid

Firma

Activiteit

Drs. D.M.W. Balak

Janssen-Cilag

Spreker op symposium psoriasis

Drs. C.I.M. Busard

Geen

Geen

Dr. O.D. van Cranenburgh

Abbvie

LEO Pharma

Pfizer

 

Celgene, LEO pharma, Pfizer

Nascholing aios

Unrestricted educational grant

Unrestricted educational grant

 

Sponsoring proefschrift

Dr. R.J.B. Driessen

Abbvie

Galderma

Cutanea life Sciences

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering

Wetenschappelijk onderzoek

Dr. J.J.E. van Everdingen

Geen

Geen

Dr. F. van Gaalen

Abbvie

Pfizer

 

MSD

 

Novartis

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering

Dr. M. de Groot

Novartis

Spreker ‘masterclass psoriasis’

Hr. J.F.H. Hulshuizen

Geen

Geen

Prof. dr. E.M.G.J. de Jong

Pfizer

Abbvie

 

Janssen-Cilag

 

Celgene

Lilly

Amgen

Wetenschappelijk onderzoek, congres/andere reis

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, cursus

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, cursus

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering

Drs. P.M.J.H. Kemperman  

Geen

Geen

Dr. W.J.A. de Kort

Amgen

 

Novartis

 

Lilly

 

Celgene

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering

Drs. G.E. van der Kraaij

Novartis

Celgene

Pfizer

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

I. Laffra

Geen

Geen

Dr. L.L.A. Lecluse

Geen

Geen

Dr. P.P.M. van Lümig

Abbvie,

Janssen-Cilag, Wyeth

 

Sponsoring proefschrift

 

Drs. S.P. Menting

Abbvie

Congresorganisatie

Prof. dr. E.P. Prens

Abbvie

 

 

Astra Zeneca

 

 

Janssen-Cilag

 

 

Novartis

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, spreken

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, spreken

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, spreken

Consultatie/advisering, Congres/andere reis, spreken

Dr. J.M.P.A. van den Reek

Abbvie

 

Lilly

Pfizer

Janssen

Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, Speaking fee

Speaking fee

Congres/andere reis

Wetenschappelijk onderzoek, congres/andere reis

Dr. M.M.B. Seyger

Abbvie

 

Pfizer

 

Janssen-Cilag

 

Boehringer Ingelheim

Allmirall

 

Leo Pharma

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, cursus

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis

Consultatie/advisering, Congres/andere reis,

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Prof. dr. P.I. Spuls – voorzitter

Abbvie

 

Novartis

 

LEO Pharma

 

Celgene

Pfizer

Janssen-Cilag

Lilly

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Dr. H.B. Thio

Novartis

 

Abbvie

 

Lilly

Janssen

 

Celgene

Consultatie/advisering

Cursus organisatie

Consultatie/advisering

Cursus organisatie

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering

Cursus organisatie

Consultatie/advisering

Cursus organisatie

Drs. W. Veldkamp

Novartis

Wetenschappelijk onderzoek

Dr. M. Wakkee

Abbvie

 

Janssen-Cilag

Organisatie congresspreker op door Abbvie gesponsord congres

Spreker op congres, cursus

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Bij het opstellen van deze richtlijn is veel aandacht besteed aan de implementatie en de praktische uitvoerbaarheid, effectiviteit, nut en noodzaak. De richtlijn wordt via internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Een samenvatting van de richtlijn zal worden gepubliceerd het Nederlands Tijdschrift voor Dermatologie en Venereologie (NTvDV). Daarnaast is de richtlijn gepresenteerd op de nascholingsdagen van de NVDV in 2017. Tevens zal een patiëntenversie worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Op basis van de richtlijn wordt ook gewerkt aan een consultkaart en keuzehulp waar patiënten bij betrokken zijn

Werkwijze

Hoewel de grote lijnen hetzelfde zijn wijkt de werkwijze en opbouw van de update van 2017 enigszins af van de werkwijze van de richtlijn 2011. Hieronder zullen de werkwijze van de richtlijn 2011 en de werkwijze van de geüpdatete modules in 2017 apart van elkaar worden toegelicht:

 

Afbakening onderwerp

De werkgroep Psoriasis heeft in 2011 de volgende vraag- en doelstellingen geformuleerd:

  • Analyse van de effecten van de behandelingen bij inductie van remissie (de richtlijn doet vooralsnog bijna geen uitspraken over onderhoudsbehandelingen) op basis van het beste bewijs dat voorhanden is
    • Het percentage patiënten met nagenoeg volledige remissie (≥ 90%), het percentage met partiële remissie (≥ 75%)
    • De remissieduur
    • Het uitvalpercentage
    • Het is niet in alle modules gelukt deze criteria voor effectiviteit strikt te volgen, aangezien daar internationaal geen overeenstemming over bestaat (percentages verbetering, PASI, ‘global severity’, ‘area’, etc). Waar dat niet het geval is, wordt dit expliciet vermeld.
  • Het in kaart brengen van de dosering, de toepassingswijze, de bijwerkingen en adviezen bij bijwerkingen, de contra-indicaties en de interacties die een rol spelen bij het maken van een keuze voor behandeling van patiënten met een middelmatige tot ernstige vorm van psoriasis
  • Analyse van de factoren die de voorkeur van patiënten bij een behandeling bepalen
  • Analyse van de kosten van de verschillende behandelingen
  • In hoeverre kan een prioritering worden aangebracht in de behandelingen voor vergelijkbare patiënten? Ofwel welke behandeling heeft de voorkeur op basis van effectiviteit, veiligheid en belasting voor de patiënt bij vergelijkbare patiënten met het ernstige chronische type plaque psoriasis ook rekening houdend met de voorkeur van de patiënt en de kosten van de behandelingen?

 

Werkwijze en wetenschappelijke onderbouwing update 2017

Deze update van 2017 is gebaseerd op de update van de European Dermatology Forum (EDF) guideline Psoriasis 2015 en de Nederlandse richtlijn psoriasis 2011. Minimale noodzakelijke wijzingen zijn ook gedaan in sommige oude modules uit 2011 (‘Ditranol’, ‘Ciclosporine’, ‘Retinoiden’ [titel gewijzigd naar ‘Acitretine’] en ‘Corticosteroïden’) dit om de richtlijn zoveel mogelijk te stroomlijnen en te uniformeren. Dit is met een sterretje verduidelijkt voor transparantie en ten behoeve van aandachtspunt voor de volgende herziening van de richtlijn.

 

De werkgroep startte in 2015 en werkte gedurende 2 jaar aan deze modulaire herziening van de richtlijn uit 2011. In de voorbereidingsfase werd een ‘stakeholdersbijeenkomst’ georganiseerd, waarbij vertegenwoordigers van de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) werden uitgenodigd. (ZN heeft echter geen gebruikgemaakt van de uitnodiging). Tijdens deze bijeenkomst werden de door de werkgroep opgestelde vraag- en doelstellingen besproken en nader geëxpliceerd. Tevens werden de uitkomstparameters die van belang werden geacht voor de keuzematrix zoveel mogelijk op een rijtje gezet en geprioriteerd. Naast inductie van remissie (16 weken) werden ook de data voor de lange termijn (24 weken) samengevat.

 

De geplande herziening van de module ‘TBC-screening’ werd uitgesteld. De reden was dat in dezelfde periode gewerkt wordt aan een multidisciplinair consensusdocument omtrent TBC-screening bij biologics. Naast de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en NVR, zal ook de NVDV hieraan bijdragen en een vertegenwoordiger afvaardigen.

 

Zoekstrategie

De zoekstrategie van de EDF guideline werd herhaald vanaf de laatste search update van de EDF- guideline: oktober 2014. Voor de literatuur werd systematisch gezocht in MEDLINE, Embase en Cochrane library. De search werd uitgevoerd door de arts-onderzoeker van de NVDV, met ondersteuning van een literatuurspecialist. De searches zijn verricht op 16 juli 2015 en 22 juli 2015.

Voor de modules die niet in de EDF voorkomen (‘Secukinumab’, ‘Apremilast’, ‘Combinatietherapie’, ‘Psoriasis bij kinderen’, ‘Kwaliteit van leven en behandeltevredenheid bij psoriasis’) werden aparte searches verricht. De volledige zoekstrategieën, data en resultaten zijn in te zien bij de desbetreffende modules.

 

Inclusiecriteria

Voor de samenvatting van de literatuur, met uitzondering van de module ‘Psoriasis bij kinderen’, ‘Artritis psoriatica’ en ‘Kwaliteit van leven en behandeltevredenheid bij psoriasis’ werden de volgende inclusiecriteria gehanteerd:

  • De studies waren in opzet RCTs (inclusief placebogecontroleerde en head-to-head trials)
  • Klinische diagnose van psoriasis vulgaris.
  • Minimaal tien patiënten per studiearm
  • Minimale studieduur van acht weken.

 

Criteria voor de studiepopulatie: minstens 80% van patiënten voldeed aan onderstaande criteria:

  • Psoriasis vulgaris/chronische plaque type psoriasis
  • Volwassen patiënten (≥18 jaar).

 

Voor de overige overwegingen en de keuzematrix komen alle soorten artikelen en studietypen in aanmerking. Ook artikelen over de behandeling met biologics bij patiënten met psoriasis arthropathica en andere huidafwijkingen kunnen worden meegenomen. Zo ook artikelen over specifieke bijwerkingen van biologics.

 

Alle artikelen werden geselecteerd op basis van titel en abstract door twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar (GvdK en SK). Bij discrepantie werd een derde persoon gevraagd (PS). De beoordeling en uiteindelijke selectie o.b.v. de in- of exclusie werd gedaan door de auteurs van de modules op de volledige teksten van de eerder geselecteerde artikelen.

 

Opbouw van de modules

Inleiding

In de inleiding van elke module wordt aangegeven op welke uitgangsvragen de module antwoorden geeft en wordt een korte beschrijving van een therapie gegeven.

Daarnaast bevat de inleiding paragrafen met instructies voor gebruik (zoals laboratoriumcontroles), bijwerkingen en veiligheid en bijzondere aspecten van de behandeling (zoals hoe te handelen bij een geplande chirurgische ingreep of zwangerschapswens) worden toegelicht.

 

Kwaliteit van bewijs

De beoordeling van de kwaliteit van bewijs is in de modulaire herziening van de richtlijn voor het grootste deel tot stand gekomen met de GRADE-methode. De module ‘Psoriasis bij kinderen’ en ‘Kwaliteit van leven bij psoriasis’ is nog met de EBRO-methode gewerkt.

 

Bij de GRADE-methode wordt wetenschappelijk bewijs beoordeeld aan de hand van uitkomstmaten. GRADE veronderstelt dat de werkgroep in het beginstadium van de richtlijnontwikkeling uitkomstmaten vaststelt. Een volledig uitleg over de GRADE-methode valt buiten het bestek van deze richtlijn, zie hiervoor het ‘GRADE handbook’. [Schünemann 2013].

Bij de EBRO-methode ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgrading en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.

 

Om uniformiteit met de recent verschenen EDF guideline Psoriasis 2015 te waarborgen, en de uitkomsten met elkaar te kunnen vergelijken, heeft de werkgroep ervoor gekozen de in de EDF guideline gehanteerde uitkomstmaten ook te gebruiken in de Nederlandse richtlijn. Zie Tabel 1.

 

Tabel 1. Uitkomstmaten van de richtlijn psoriasis 2017

Uitkomstmaat

Belangrijkheid

Effectiviteit

Inductietherapie (16 weken)

PASI 75-respons

Cruciaal

PASI 90-respons

 

Belangrijk

Afname in gemiddelde PASI/laatste PASI-score

Belangrijk

Clearance (bijv. PGA 0, PASI 100, ‘clear’)

Belangrijk

PGA 0/1 (bijv. ‘clear’/‘almost clear’)

Cruciaal

Langetermijntherapie (24 weken)

PASI 75-respons

Cruciaal

PASI 90-respons

Belangrijk

Afname in mean PASI

Belangrijk

Clearance (bijv. PGA 0, PASI 100, ‘clear’)

Belangrijk

PGA 0/1 (bijv. ‘clear/almost clear’)

Cruciaal

Veiligheid

 

Proportie patiënten voortijdig gestopt met de studie vanwege bijwerking

Cruciaal

Proportie patiënten met ten minste één bijwerking

Belangrijk

Proportie patiënten met ten minste één ernstige bijwerking (zoals vermeld in de studie)

Cruciaal

Patiënt gerapporteerde uitkomsten

 

 DLQI-score ≤ 5

Belangrijk

Afname in gemiddelde DLQI-score

Belangrijk

Overig

 

Time till onset of action: tijd tot 25% van de patiënten PASI 75 bereikt

 Belangrijk

Important

Time till onset of action: tijd tot een 25% afname van de gemiddelde baseline PASI-score is bereikt.

 Belangrijk

Tijd tot terugval (remissieduur) (na staken van de behandeling)

Belangrijk

Percentage patiënten met terugval op enig tijdstip X in de behandeling.

Belangrijk

 

Om zoveel mogelijk overeenstemming met de EDF te verkrijgen werden de nieuwe artikelen op dezelfde manier beoordeeld en werd de data-analyse op dezelfde manier verricht als in de EDF guideline psoriasis 2015. Enige variatie in het beoordelen kan voorkomen.

 

Voor een gedetailleerde beschrijving hiervan wordt verwezen naar de Methods bijlage van de EDF. [Nast 2015] Samengevat was de werkwijze als volgt:

De geselecteerde artikelen uit de aanvullende search zijn beoordeeld op kwaliteit door de werkgroepleden en de arts-onderzoeker van de NVDV. Hiervoor is gebruikgemaakt van de Cochrane risk of bias tool. [Higgins 2011]

 

In een data-extractieformulier (zie aanverwante producten) werden de uitkomsten van de studies genoteerd. Aan de hand van deze gegevens werden met GRADEpro GTD een Summary of Findings (SoF)-tabellen gemaakt. Indien mogelijk werden resultaten van verschillende studies gepoold, hiervoor werd gebruikgemaakt van Review Manager 5.3.

 

Voor de indeling van methodologische kwaliteit van studies volgens EBRO en GRADE zie tabel 2 en 5. Beschrijving en beschouwing van de gepubliceerde artikelen zijn, indien van toepassing, te vinden per module onder het kopje ‘Samenvatting van de literatuur’. Meer gedetailleerde informatie is beschreven in de SoF- en evidence tabellen.

 

De module ‘Artritis psoriatica’ is in samenwerking met de NVR tot stand gebracht. Het is gebaseerd op de recente internationale EULAR en GRAPPA-richtlijnen [Coates 2016, Gossec 2016] van de reumatologie in combinatie met de module ‘Artritis psoriatica’ van de EDF- guideline psoriasis. Omdat deze drie richtlijnen recent zijn herzien (2015 en 2016) werd hiervoor geen nieuwe search verricht. Deze module is bedoeld om dermatologen te attenderen op het belang van screening naar artritis psoriatica bij psoriasis. In deze module worden handvatten gegeven voor anamnese en lichamelijk onderzoek door dermatologen zodat zij in staat zijn artritis psoriatica vroegtijdig te signaleren. Daarnaast is beschreven wanneer verwijzing naar een reumatoloog geïndiceerd is.

 

Conclusies

Het wetenschappelijk materiaal is per uitkomstmaat weergegeven in conclusies. Tevens is hierbij vermeld op basis van welke artikelen de conclusie tot stand gekomen is. Voor het niveau van conclusies volgens EBRO en GRADE zie Tabel 3 en 6. De conclusies zijn apart weergegeven voor inductie- en onderhoudsbehandeling.

 

Overige overwegingen

Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten van belang, zoals toxiciteit van behandelingen, teratogeniteit, risico op maligniteit, drug survival, patiëntenvoorkeuren, etc., de zogenaamde overige overwegingen. De gebruikte literatuur hiervoor is niet gelimiteerd (evt. ook meegenomen zijn recente net gepubliceerde of gepresenteerde data) en verwerkt naar inzicht van de auteurs. In de overige overwegingen worden de conclusies op basis van de literatuur geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende behandelopties. Verschillende aspecten uit deze overige overwegingen zijn ook terug te vinden in de keuzematrix.

 

Aanbevelingen

De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overige overwegingen. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit ‘format’ heeft als doel de transparantie van de richtlijn te verhogen. Het biedt ruimte voor een efficiënte discussie tijdens de werkgroepvergaderingen en vergroot bovendien de helderheid voor de gebruiker van de richtlijn. Voor de gebruikte niveaus van aanbevelingen volgens EBRO en GRADE zie Tabel 4 en 7.

 

Uitwerking volgens de EBRO-methode

 

Tabel 2. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies volgens EBRO

Kwaliteit

Interventie

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

 

 

 

 

 

 

 

 

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek)

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohortonderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controleonderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Tabel 3. Niveau van conclusies volgens EBRO

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

Eén onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

Eén onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Tabel 4. Niveau van aanbeveling volgens EBRO

Aanbeveling

Balans

Sterk positief

De interventie doet duidelijk meer goed dan kwaad: Doe…

Zwak positief

Het is onzeker of alle patiënten gebaat zijn bij de interventie: doe bij voorkeur…

Zwak negatief

Het is onzeker of alle patiënten gebaat zijn bij de interventie: doe bij voorkeur niet…

Sterk negatief

De interventie doet meer kwaad dan goed: doe niet…

 

Uitwerking volgens de GRADE-methode

 

Tabel 5. Indeling van methodologische kwaliteit van studies volgens GRADE

GRADE-systeem

Type bewijs

Gerandomiseerd onderzoek = hoog
Observationele studie = laag
Elk ander bewijs = zeer laag

Factoren die de kwaliteit van bewijs kunnen verlagen*:

  • Ernstige of zeer ernstige beperkingen in de kwaliteit van de studie
  • Indirectheid van het bewijs
  • Belangrijke inconsistentie tussen studies
  • Imprecisie
  • Grote kans op ‘publicatiebias’

Factoren die de kwaliteit van bewijs kunnen verhogen**:

  • Sterk bewijs voor een associatie—significant relatief risico van > 2 (< 0,5) gebaseerd op consistent bewijs uit twee of meer observationele studies, zonder plausibele ‘confounders’ (+1)
  • Zeer sterk bewijs voor een associatie—significant relatief risico van > 5 (< 0,2) gebaseerd op direct bewijs zonder belangrijke bedreigingen voor de validiteit (+2)
  • Bewijs voor een dosis respons gradiënt (+1)
  • Alle plausibele ‘confounders’ zouden het effect hebben verminderd (+1)

*Elk criterium kan de kwaliteit verminderen met één stap of bij zeer ernstige beperkingen met twee stappen.

** Verhogen kan alleen indien er geen beperkingen zijn t.a.v. de studiekwaliteit, imprecisie, inconsistentie, indirectheid en publicatiebias.

 

Tabel 6. Niveau van conclusies volgens GRADE

  • Hoog = nader onderzoek zal zeer onwaarschijnlijk het vertrouwen in de inschatting van een effect veranderen
  • Middelmatig = nader onderzoek zal waarschijnlijk een belangrijke invloed hebben op het vertrouwen in de inschatting van een effect en kan de inschatting van een effect veranderen
  • Laag = nader onderzoek zal zeer waarschijnlijk een belangrijke invloed hebben op het vertrouwen in de inschatting van een effect en zal waarschijnlijk de inschatting van een effect veranderen
  • Zeer laag = elke inschatting van een effect is zeer onzeker

 

Tabel 7. Niveau van aanbevelingen volgens GRADE

  • Sterk voor/tegen = als clinici, gebaseerd op het beschikbare bewijs, zeer zeker zijn dat de voordelen de nadelen of risico’s overtreffen, of andersom, dan zal er een sterke aanbeveling worden gedaan
  • Zwak voor/tegen = als clinici, gebaseerd op het beschikbare bewijs, denken dat de voordelen en de nadelen of risico’s in balans zijn of als er een bepaalde onzekerheid bestaat over de grootte van de voordelen en risico’s, moeten ze een zwakke aanbeveling maken
  • De werkgroep heeft ervoor gekozen de volgende formuleringen te hanteren.

 

Sterk voor: Behandeling X wordt aanbevolen

Zwak voor: Behandeling X kan overwogen worden

Sterk tegen: Behandeling X wordt ontraden

Zwak tegen: Behandeling X wordt niet aangeraden

 

Keuzematrix

In de keuzematrix zijn de -naar mening van de werkgroep- belangrijkste aspecten van de behandeling van psoriasis samengevat in één tabel. De keuzematrix heeft als doel de dermatoloog te ondersteunen bij het maken van een patiëntspecifieke keuze voor behandeling van psoriasis. De Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen heeft gelegenheid gekregen om informatie aan te leveren voor deze keuzematrix. De werkgroep heeft de informatie naar eigen inzicht verwerkt en aangevuld waar nodig.

 

Indicatiestelling

De indicatiestelling volgens de huidige samenvatting van de productkenmerken (Summary of Product Characteristics: SmPC) tekst wordt in alle modules benoemd. De aspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het maken van een keuze voor behandeling worden uitgebreid beschreven in de module ‘Keuze van behandeling bij patiënten met psoriasis’. Aspecten uit de keuzematrix worden hierbij betrokken.

Het advies van de werkgroep ten aanzien van de behandeling met biologics is als volgt:

 

De werkgroep is van mening dat biologics verantwoord ingezet moeten worden, mede gezien de hoge kosten. De huidige labels van de middelen adalimumab, secukinumab en ixekizumab zijn minder stringent voor volwassen patiënten dan van de andere biologics en apremilast (zie de module ‘Psoriasis bij kinderen’ voor het advies bij kinderen). De werkgroep raadt desondanks aan om patiënten met matig tot ernstige psoriasis in aanmerking te laten komen voor behandeling met biologics en/of apremilast bij falen van, intolerantie of contra-indicatie voor lichttherapie en één of meerdere conventionele systemische middel(en). Bij hoge ziekteactiviteit, contra-indicaties en/of prognostische ongunstige kenmerken kan van dit advies afgeweken worden.

 

Behandeldoelen

Voor alle systemische behandelingen adviseert de werkgroep behandeldoelen te hanteren zoals deze zijn beschreven naar aanleiding van een Europese consensusmeeting door Mrowietz et al. [Mrowietz 2011] Door deze behandeldoelen in acht te nemen wordt verondersteld dat patiënten een optimale behandeling krijgen, en bij onvoldoende effectiviteit of afgenomen effectiviteit van de behandeling tijdig overstappen op een andere therapie. De behandeldoelen bevatten uitkomsten wat betreft effectiviteit (PASI-score) en kwaliteit van leven (DLQI-score).

 

Behandeldoelen volgens Mrowietz 2011:

≥ PASI 75 verbetering na inductietherapie: behandeling continueren

< PASI 50 verbetering na inductietherapie: behandeling wijzigen

≥ PASI 50 en < PASI 75 verbetering na inductietherapie: behandeling continueren bij DLQI ≤ 5, en behandeling wijzigen bij DLQI > 5

 

Organisatie van zorg

Deze richtlijn richt zich op de verwezen patiënt en follow-up dient dan ook door de dermatoloog plaats te vinden. Verwijs terug naar eerste lijn wanneer een tweedeelijnsbehandeling geen meerwaarde heeft boven behandeling door de huisarts met een advies t.a.v. therapie en indicaties voor terugverwijzing of overleg.

 

Externe commentaarfase

De conceptrichtlijn is ter commentaar voorgelegd aan alle leden van de NVDV. Daarnaast hebben ook andere wetenschappelijke verenigingen (Nederlandse Vereniging voor Reumatologie, Nederlands Huisartsen Genootschap) de richtlijn ter beoordeling ontvangen, evenals Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en patiëntenverenigingen (Huidpatiënten Nederland, Psoriasis vereniging Nederland, Psorinovo)

Al het commentaar is door de werkgroep beoordeeld en zo nodig verwerkt.

 

Verspreiding

De richtlijn is digitaal beschikbaar voor iedereen via de website van de NVDV (www.nvdv.nl) en zal worden aangeboden aan de richtlijnendatabase (http://www.richtlijnendatabase.nl). Tevens zal de richtlijn onder de aandacht worden gebracht van de wetenschappelijke verenigingen.

 

Juridische betekenis van de richtlijn

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van gemiddelde patiënten, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Wanneer er bewust van een belangrijke aanbeveling in de richtlijn wordt afgeweken, wordt dit met argumenten omkleed gedocumenteerd en er wordt aangegeven dat dit met de patiënt zo is besproken.

 

Actualisering

Een richtlijn heeft alleen zeggingskracht als op continue basis onderhoud plaatsvindt, op grond van systematische monitoring van zowel de medisch wetenschappelijke literatuur als praktijkgegevens en door gebruikers van de richtlijn aangeleverde commentaren. Omdat deze richtlijn modulair is opgebouwd, kan herziening op onderdelen eenvoudig plaatsvinden Een evaluatie of de richtlijn herzien moet worden, zal jaarlijks vanuit de NVDV gebeuren. De huidige werkgroep van deze herziening zal na autorisatie van deze versie eindigen.

 

Referenties

  • Coates LC, Kavanaugh A, Mease PJ, et al. Group for Research and Assessment of Psoriasis and Psoriatic Arthritis 2015 treatment recommendations for psoriatic arthritis. Arthritis Rheumatol 2016;68(5):1060-71.
  • Gossec L, Smolen JS, Ramiro S, et al. European League Against Rheumatism (EULAR) recommendations for the management of psoriatic arthritis with pharmacological therapies: 2015 update. Ann Rheum Dis 2016;75(3):499-510. doi: 10.1136/annrheumdis-2015-208337.
  • Higgins J, Green S. Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions, Version 5.1.0. The Cochrane Collaboration. 2011 (Last accessed: 12 January 2015; www.cochrane-handbook.org).
  • Mrowietz U, Kragballe K, Reich K, et al. Definition of treatment goals for moderate to severe psoriasis: a European consensus. Arch Dermatol Res 2011;303(1):1-10.
  • Nast A, Jacobs A, Rosumeck S, Werner RN. Methods Report: European S3-Guidelines
  • on the systemic treatment of psoriasis vulgaris-update 2015-EDF in cooperation with EADV
  • and IPC. J Eur Acad Dermatol Venereol 2015;29(12):e1-22.
  • Richtlijn Psoriasis. Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. 2011.
  • Zweegers J, de Jong EM, Nijsten TE, et al. 2011. Summary of the Dutch S3-guidelines on the treatment of psoriasis. Dutch Society of Dermatology and Venereology. Dermatol Online J 2014;20(3).
  • Schünemann H, Brozek J, Guyatt G, and Oxman A. 2013. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from www.guidelinedevelopment.org/handbook.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Combinatietherapie