Psoriasis

Initiatief: NVDV Aantal modules: 61

Ciclosporine bij psoriasis

Uitgangsvraag

  • Wat is de effectiviteit van ciclosporine (uitgedrukt in percentage patiënten met nagenoeg volledige remissie (≥ 90%), het percentage met partiële remissie (≥ 75%) (en/of remissieduur en/of percentages verbetering uitgedrukt in PASI, ‘global severity’, ‘body surface area’, ‘clearance’) bij volwassen patiënten met het chronisch plaque type psoriasis?
  • Wat zijn de bijwerkingen en wat is de veiligheid van ciclosporine bij volwassen patiënten met het chronisch plaque type psoriasis?

Aanbeveling

Ciclosporine wordt aanbevolen voor inductietherapie met 3-5 mg/kg/dag bij patiënten met matige tot ernstige chronische plaque type psoriasis. Ciclosporine is, door de snelle werking, geschikt voor korte inductietherapie of crisisinterventie.

 

Ciclosporine kan worden gebruikt om remissie te induceren bij volwassenen met matige tot ernstige chronische plaque type die niet voldoende kunnen worden behandeld met topicale therapie en/of fototherapie.

 

Ciclosporine kan worden gebruikt voor langdurige therapie (tot twee jaar) in individuele gevallen, maar patiënten moeten nauwlettend worden gecontroleerd op tekenen van toenemende toxiciteit, met name voor afname van de nierfunctie of ontwikkeling van hypertensie.

Onderbouwing

Ph.I. Spuls, M. de Groot

 

Ciclosporine (oorspronkelijk omschreven als ciclosporine A) is een sterk waterafstotend, cyclisch polypeptide (vandaar het voorvoegsel ‘cyclo’ of ‘ciclo’) van elf aminozuren wat werd ontdekt in de vroege jaren zeventig in de sporen (vandaar het achtervoegsel ‘sporin’) van de schimmel Tolypocladium inflatum Gams. Het werd het eerst geïntroduceerd in de transplantatiegeneeskunde. Gebaseerd op de ervaringen op dat gebied, werden de effecten van ciclosporine ook onderzocht in andere immuungemedieerde ziekten. [Muller 1979] Ciclosporine wordt sinds 1979 gebruikt voor behandeling van chronische plaque type psoriasis en werd in 1993 goedgekeurd voor deze indicatie. De absorptie van ciclosporine in de oorspronkelijke bereiding, Sandimmune®, is traag, onvolledig, moeilijk te berekenen en afhankelijk van intestinale galzuurniveaus. Tegenwoordig wordt de microformulering (Sandimmune Optoral® of Neoral®) meestal gebruikt. Deze formulering heeft een meer consistente absorptie die minder afhankelijk is van galproductie, waardoor de dosis beter correleert met bloedspiegels van ciclosporine. [Koo 1998] Ciclosporine wordt tegenwoordig vooral gebruikt als een kortetermijntherapie voor twee tot vier maanden; behandelingskuren kunnen met tussenpozen worden herhaald. Minder vaak wordt het gebruikt voor continue, langdurige therapie. Het advies is het niet langer te geven dan voor een achtereenvolgende periode van twee jaar. [EDF- guideline 2009]

 

Tabel 23. Overzichtstabel

Ciclosporine

Registratie voor psoriasis

1993

Aanbevolen controles voorafgaand aan start behandeling

Hb, leuko’s en leuko diff, trombo’s, creatinine, ureum, urinezuur, leverenzymen (ALAT, ASAT), bilirubine,
alkalische fosfatase, gamma GT, LDH, albumine, natrium, kalium, magnesium alleen bij spierkrampen,
urinesediment, cholesterol/triglyceriden, zwangerschapstest, bloeddrukcontrole

Aanbevolen startdosering

2,5-3 (max. 5) mg/kg per dag (4-6 weken), bij geen verbetering stijgen naar 5 mg/kg/dag.

Aanbevolen onderhoudsdosering

Dosisvermindering elke twee weken naar een onderhoudsdosering van 0,5-3 mg/kg/dag, in 2 dosis verspreid. In geval van een recidief, dosering verhogen.
Maximale totale duur van de therapie: 2 jaar [EDF- guideline 2009]

Klinisch significante respons te verwachten

na 4 weken

Responspercentage

De respons is dosisafhankelijk, na 8-16 weken met 3 mg/kg per dag; PASI 75 in ongeveer 50% na 8 weken

Absolute contra-indicaties

[zie SmPC tekst]

Voorafgaande ernstige bijwerkingen of overgevoeligheid voor ciclosporine, slechte nierfunctie; ernstige leveraandoeningen, ernstige hypertensie; ernstige infecties; maligniteiten (actueel of in voorgeschiedenis, in het bijzonder hematologische of cutane maligniteiten, met uitzondering van het basaalcelcarcinoom), gelijktijdige PUVA-behandeling, gecontra-indiceerde comedicatie, vaccinatie levende verzwakte vaccins, jicht.

Meest voorkomende bijwerkingen

[zie SmPC tekst]

≥ 1/100 tot < 1/10: Nierinsufficiëntie (dosisafhankelijk), irreversibele nierschade (langdurige therapie), hypertensie; gingivahyperplasie, reversibele maag-darmklachten (dosisafhankelijk), tremor, vermoeidheid, hoofdpijn, branderig gevoel in handen en voeten, reversibel hyperlipidemieën (vooral in combinatie met systemische corticosteroïden), hypertrichose, gestoorde leverfuncties

Geneesmiddeleninteracties

Veel verschillende interacties; zie SmPC tekst en in de tekst onder geneesmiddeleninteracties

Bijzondere overwegingen

Verhoogd risico op lymfoproliferatieve ziekten bij transplantatiepatiënten. Verhoogd risico op plaveiselcelcarcinoom bij psoriasispatiënten na fotochemotherapie [Nijsten 2002]

Niveau 1

Ciclosporine is effectief bij de behandeling van matige tot ernstige chronische plaque psoriasis bij volwassenen. Tussen 20-71% van de psoriasispatiënten die behandeld werden met ciclosporine 2,5 -5 mg/kg/dag behaalden een PASI 75-respons op week 8-16 en 33% van de patiënten bereikten een PASI 90-respons (volledige remissie) in week 16 met 3-5 mg/kg/dag. De meerderheid van de opgenomen studies toonden een klinisch relevante respons vier tot zes weken na de start van de therapie.

 

 

A2 Ellis 1991,Gisondi 2008, Heydendael 2003, Koo 1998

Instructies voor gebruik

Voorafgaand aan de behandeling

  • Objectieve beoordeling van de ziekte (zoals PASI/BSA/PGA; artritis)
  • Gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven (zoals DLQI/Skindex-29 of -17) (optioneel)Eventueel effect op HRQoL meten (zoals DLQI/Skindex-29 of -17 of VAS)
  • .Anamnese en lichamelijk onderzoek moet zich richten op voorgaande ziekten en comorbiditeit (bv. ernstige infecties; maligniteiten, waaronder cutane maligniteiten; nier- en leverziekten) en comedicatie (zie geneesmiddeleninteracties) en contra-indicaties moeten worden uitgesloten
  • Meting van de bloeddruk op twee aparte momenten indien deze de eerste keer verhoogd is
  • Laboratoriumcontroles
  • Betrouwbare anticonceptie (cave: verminderde werkzaamheid van progesteron-bevattende anticonceptiva)
  • Let op regelmatige gynaecologische screening volgens nationale richtlijnen op baarmoederhalscarcinoom
  • Voorlichting over vaccinatie (met name met levende verzwakte vaccins) gevoeligheid voor infecties (infecties serieus nemen, verlenen van adequate medische hulp); geneesmiddelinteracties (informeer andere behandelend artsen over de therapie), het vermijden van overmatige blootstelling aan de zon, adviseer gebruik van zonnebrandmiddelen
  • Influenzavaccinatie wordt aangeraden bij ciclosporine, qua vaccinatiebeleid komt er eind 2017 vanuit het RIVM in samenwerking met diverse specialismen een handleiding ‘Landelijke adviezen voor vaccinatie bij inflammatoire aandoeningen’. Voor de meest up-to-date adviezen verwijzen wij u te zijner tijd naar dit document.*

 

Tijdens behandeling

  • Objectieve beoordeling van de ziekte (zoals PASI/BSA/PGA; artritis) gezondheid
  • gerelateerde kwaliteit van leven (zoals DLQI/Skindex-29 of -17)(optioneel) Anamnese en lichamelijk onderzoek moet zich richten op de status van de huid en slijmvliezen wat betreft mogelijke huidmaligniteiten (daarnaast toename van lichaamsbeharing, gingivaveranderingen), tekenen van infecties, gastro-intestinale of neurologische symptomen
  • Herhaal de aanbeveling voor het vermijden van de zon en het nemen van zonbeschermende maatregelen
  • Controleer comedicatie
  • Meting van de bloeddruk
  • Laboratoriumcontroles
  • Betrouwbare anticonceptie
  • Als het creatinine aanzienlijk verhoogd is en/of de patiënt wordt > 1 jaar behandeld, bepaal de creatinineklaring (of creatinineklaring EDTA indien beschikbaar).
  • Bepaling van ciclosporinespiegels wordt niet routinematig aanbevolen
  • Influenzavaccinatie wordt geadviseerd*.

 

* Deze passages zijn toegevoegd in 2017.

 

Na behandeling

  • Na het staken van ciclosporine moet de dermatoloog alert zijn op het ontstaan van huidkanker, met name in geval van uitgebreide voorafgaande therapeutische of natuurlijke UV-blootstelling.

 

Meten ciclosporinespiegels

  • Bij de behandeling van patiënten met dermatologische ziekten, is het over het algemeen niet nodig om ciclosporinebloedspiegels te meten. [Reitamo 2001] Een meting kan worden uitgevoerd om informatie te verkrijgen over ciclosporine-inname (in geval van een discrepantie tussen de (hogere) doses en klinische respons of discrepantie tussen de (lagere) dosering en het optreden van bijwerkingen) of bij gelijktijdige inname van geneesmiddelen die van invloed kunnen zijn op ciclosporineniveaus.

 

Tabel 24. Aanbevolen laboratoriumcontroles ciclosporine bij psoriasis

Parameter Bij intake Periode in weken Tijdens onderhouds- dosering (elke 3-6 mnd) 1x per jaar
afh. van start dosering 4 8 12
Bloeddruk x x x x x  
Bloedonderzoek            
Hb, leukocyten, trombocyten x     x x  
leukocyten differentiatie x     x x  
ALAT, γ-GT, bilirubine x     x x  
serum creatinine x x x x x  
Cholesterol en triglyceriden x x       x
Kalium**, urinezuur** x          
Urinesediment** x          
HIV§ x          
HBV/HCV§ x          
Zwangerschap§ x          
Grenswaarden: Leukocyten <3,0 x 10^9/L; Trombocyten <100 x 10^12/L; ALAT >2x de bovengrens van normaalwaarde à en overleg/verwijzen MDL arts; Bij stijging van serum creatinine > 130% boven de uitgangswaarde van de patiënt, dient de frequentie van controles geïntensiveerd te worden en evt. de dosering aangepast te worden.

** Standaard bij intake. Verdere monitoring op indicatie.

§ Uitsluiten (anamnestisch of testen)

Op indicatie: Magnesium (bij spierkrampen)

NB Ciclosporine kan zo nodig veilig gegeven worden in de zwangerschap, i.o.m./ onder begeleiding gynaecoloog/kinderarts

 

NB. Bovenstaande tabel 24 werd in 2019 geüniformeerd met de richtlijnen Constitutioneel eczeem en Handeczeem.

 

Absolute contra-indicaties

  • Voorafgaande ernstige bijwerkingen of overgevoeligheid voor ciclosporine
  • Slechte nierfunctie
  • Ernstige leveraandoeningen
  • Slecht ingestelde arteriële hypertensie
  • Ernstige infecties
  • Maligniteit in de voorgeschiedenis (mogelijke uitzonderingen: behandeld basaalcelcarcinoom, plaveiselcelcarcinomen in situ)
  • Huidige maligniteit
  • Gelijktijdige PUVA-behandeling
  • Gecontraïndiceerde comedicatie (zie interacties)
  • Vaccinatie met levende verzwakte vaccins
  • Jicht.

 

Relatieve contra-indicaties

  • Voorafgaande potentieel carcinogene behandelingen (bijvoorbeeld arseen, PUVA > 1000 J/cm2 of 150-200 behandelingen)
  • Voorafgaand langdurige behandeling met methotrexaat
  • Psoriasis veroorzaakt door een ernstige infectie of geneesmiddelen (bètablokkers, lithium, antimalariamiddelen)
  • Leverfunctiestoornissen
  • Hyperurikemie
  • Hyperkaliëmie
  • Convulsies/epilepsie
  • Onvoldoende effectiviteit in het verleden
  • Gelijktijdige behandeling met nefrotoxische geneesmiddelen (zie geneesmiddeleninteracties)
  • Polymedicatie (onder andere bij hiv)
  • Gelijktijdig gebruik van andere systemische immunosuppressiva
  • Gelijktijdige fototherapie
  • Gelijktijdig gebruik met systemische retinoïden of therapie met retinoïden vier weken vóór de geplande aanvang van de behandeling met ciclosporine
  • Drugs- of alcoholgerelateerde ziekten en misbruik van deze middelen
  • Zwangerschap/borstvoeding
  • Huidige behandeling met ricinusoliepreparaten.

 

Bijzondere overwegingen

Speciale waarschuwingen:

  • De capsules bevatten alcohol (12,7 vol.% alcohol; inname van 100 mg capsules is equivalent aan 0,1 g alcohol, heel weinig dus)
  • Er is een potentieel risico op geneesmiddelinteracties, met name met statines (verhoogde risico op myopathie). Vergeleken met andere systemische antipsoriatica dienen de risico’s op interacties en bijwerkingen speciale aandacht te krijgen
  • Er zijn meldingen van geïsoleerde gevallen van intracraniale druktoename. Als idiopathische intracraniële hypertensie (pseudotumor cerebri) is gediagnostiseerd, samen met de overeenkomstige neurologische symptomen, moet ciclosporine worden stopgezet omdat dit tot een permanente vermindering van het gezichtsvermogen kan leiden
  • Een jaarlijkse meting van de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) bij een langdurige behandeling is de meest nauwkeurige methode voor de beoordeling van de niertolerantie bij langdurige of herhaalde behandelingen [Griffiths 2004 Kaoukhov 2000]
  • Magnesiumsuppletie lijkt de nieren te beschermen en schijnt te beschermen tegen het voorkomen van chronische ciclosporinenefrotoxiciteit door een aanpassing van stikstofmonoxide synthase activiteit. [Yuan 2005]

 

Speciale aandacht bij het overschakelen van therapie

Bij het schakelen tussen verschillende bereidingen van ciclosporine, geproduceerd door diverse fabrikanten, moet aan mogelijke verschillen in de biologische beschikbaarheid worden gedacht en de dosis eventueel worden aangepast. Er zijn geen vaste regels voor rotatietherapie met ciclosporine. Ciclosporine kan gebruikt worden na systemische therapie met retinoïden, maar pas na een interval van vier weken. Fumaraten en ciclosporine worden over het algemeen niet samen gegeven. Bij het overschakelen op fumaraten speelt mee dat er een trage ‘onset of action’ is en dat er een exacerbatie van de psoriasis kan optreden. Als er sprake is van een onvoldoende respons op ciclosporine, is een overstap naar een biologic mogelijk. Een periode van gelijktijdige toediening van ciclosporine en een biologic kan overwogen worden ondanks de synergistische toxiciteit (infecties, hepatotoxiciteit).

 

Bijwerkingen/veiligheid

In de geïncludeerde studies werden nadelige gevolgen van ciclosporine voornamelijk bij kortetermijntherapie gerapporteerd. Bijwerkingen bleken dosisafhankelijk. [Ellis 1991] De meest frequent gemelde nadelige effecten zijn:

 

Nieren/bloeddruk

  • Verhoging van het serum creatinine (gemiddeld 5% tot 30% voor de hele groep) (bij maximaal 20% van de gebruikers verhogingen van creatinine van meer dan 30%)
  • Verminderde creatinineklaring (gemiddeld tot 20%)
  • Verhoogd serum ureum bij 50% van de patiënten
  • Verhoogd urinezuur bij 5% van de patiënten
  • Verlaagd magnesium (gemiddeld 5% tot 15%)
  • Arteriële hypertensie bij 2% tot 15% van de patiënten.

 

Lever/maag-darmkanaal

  • Gastro-intestinale symptomen (misselijkheid, diarree, flatus bij 10% tot 30% van de patiënten)
  • Verhoogd bilirubine bij 10% tot 80% van de patiënten
  • Verhoogde transglutaminasen bij maximaal 30% van de patiënten
  • Gingivahyperplasie bij maximaal 15% van de patiënten.

 

Andere bijwerkingen

  • Paresthesieën bij maximaal 40% van de patiënten
  • Spierpijn bij 10% tot 40% van de patiënten
  • Hoofdpijn bij 10% tot 30% van de patiënten
  • Tremor bij 2% tot 20% van de patiënten
  • Hypertrichosis bij <5% van de patiënten.

 

Schadelijke effecten van ciclosporinebehandeling worden veelvuldig gezien bij langetermijnbehandeling. In een gerandomiseerde studie met 251 patiënten die ciclosporine 2,5 mg of 5 mg/kg per dag voor maximaal 21 maanden gebruikten, werden bijwerkingen waargenomen bij 54% van de patiënten. 8% van deze bijwerkingen werd als ernstig beschouwd. [Laburte 1994] In ongeveer een vijfde van de patiënten (18%), werd ciclosporine stopgezet als gevolg van bijwerkingen. De behandeling werd gestaakt als gevolg van een > 30% toename van het serum creatinine in 24 patiënten (10% van het totaal aantal patiënten) en als gevolg van arteriële hypertensie bij 6% van de patiënten. De arteriële hypertensie is niet afhankelijk van de dosering. Bij ciclosporinegebruik treedt op de lange termijn de > 30% toename van het serum creatinine op bij 46% van de patiënten (in vergelijking met 20% in de kortetermijnstudies). [Ho 2001] Zoals blijkt uit een langetermijnstudie met 220 patiënten, is de incidentie van bijwerkingen gecorreleerd met de dosering, de duur van de behandeling, leeftijd, diastolische bloeddruk en serum creatinine. [Grossman 1996]

 

Tabel 25. Overzicht van belangrijke bijwerkingen

Zeer frequent

Geen

Frequent

Nierinsufficiëntie (dosisafhankelijk), irreversibele nierschade (langdurige therapie), hypertensie; gingivahyperplasie, reversibele maag-darmklachten (dosisafhankelijk), tremor, vermoeidheid, hoofdpijn, branderig gevoel in handen en voeten, reversibel hyperlipidemieen (vooral in combinatie met systemische corticosteroïden), hypertrichose, gestoorde leverfuncties

Incidenteel

Epileptisch insult, gastro-intestinale ulcera, gewichtstoename, hyperglykemie, hyperuricaemia, hyperkaliemie, hypomagnesiëmie, acne, anemie

Zelden

Ischemische hartziekten, pancreatitis, motorische polyneuropathie, verminderd gezichtsvermogen, verminderd gehoor, centrale ataxie, myopathie, erytheem, jeuk, leukopenie, trombocytopenie

Zeer zelden

Microangiopathische hemolytische anemie, hemolytisch uremisch syndroom, colitis (geïsoleerde gevallen), papiloedeem (geïsoleerde gevallen), idiopathische intracraniële hypertensie (geïsoleerde gevallen)

Voor een uitgebreid overzicht van mogelijke bijwerkingen, zie SmPC tekst Ciclosporine

 

Maligniteiten

Net zoals andere immunosuppressieve therapieën verhoogt ciclosporine het risico op het ontwikkelen van lymfoproliferatieve aandoeningen en andere maligniteiten, voornamelijk van de huid. De incidentie van maligniteiten lijkt vooral afhankelijk van de mate en de duur van immunosuppressie en van andere voorgaande of gelijktijdige UV-belasting en toegepaste behandelingen, zoals fotochemotherapie of methotrexaat. Voorafgaand aan behandeling en na langdurige behandeling met ciclosporine moeten patiënten gecontroleerd worden op huidmaligniteiten. Een verhoogd risico op huidkanker, vooral op plaveiselcelcarcinomen, is waargenomen bij patiënten met chronische plaque psoriasis die langdurig fotochemotherapie hebben gehad, vooral als ze een hoge cumulatieve doses van PUVA > 1000 J/cm2 of 150-200 behandelingen hebben gehad. In één studie waarbij patiënten vooraf behandeld zijn met PUVA is het risico op plaveiselcelcarcinomen zeven keer groter na het eerste ciclosporinegebruik dan in de voorgaande vijf jaar (d.w.z. vóór de behandeling met ciclosporine) na correctie voor PUVA- en methotrexaatexpositie. [Marcil 2001] In dit cohort bleek ieder gebruik van ciclosporine geassocieerd met een drievoudige toename van plaveiselcelcarcinomen, namelijk vergelijkbaar met die van ten minste 200 PUVA-behandelingen. In een andere cohortstudie over een periode van vijf jaar (gemiddelde duur van ciclosporinebehandeling 1,9 jaar), was de incidentie van maligniteiten dubbel zo hoog als in de algemene bevolking. [Paul 2003] Dit was toe te schrijven aan een zes keer grotere kans op huidkanker, het merendeel van de gevallen plaveiselcelcarcinomen. In deze studies werden significante effecten op de incidentie van non-melanoma huidkanker gerelateerd aan de duur van de behandeling met ciclosporine en eerdere therapie met PUVA, methotrexaat, of andere immunosuppressieve agentia. Omdat plaveiselcelcarcinomen lastig te diagnosticeren kunnen zijn in geval van actieve psoriasis, dient de drempel voor het afnemen van histologisch onderzoek lager te liggen dan bij andere groepen patiënten. Casereports geven aan dat behandeling met acitretine bij psoriasispatiënten met meerdere plaveiselcelcarcinomen als gevolg van immunosuppressieve therapie, bijvoorbeeld na ciclosporine, een gunstig effect kan hebben. [Agnew 2003, van de Kerkhof 1998]

 

Bij sommige psoriasispatiënten die behandeld werden met ciclosporine ontstonden benigne lymfoproliferatieve veranderingen of B- en T-cellymfomen, die echter weer verdwenen wanneer het geneesmiddel onmiddellijk werd stopgezet. In de literatuur zijn er ten minste twintig casereports van maligniteiten bij ciclosporinebehandelde patiënten met het chronische plaque type psoriasis. Hierbij worden ten minste zeven gevallen met nodulaire of cutane lymfomen en enkele gevallen met HPV-geassocieerde carcinomen gezien.

 

Infecties

Net als andere immunosuppressieve behandelingen verhoogt ciclosporine het risico op verschillende bacteriële, parasitaire, virale en schimmelinfecties, als ook het risico op besmetting met opportunistische pathogenen. In het algemeen speelt dit verhoogde risico op infecties slechts een ondergeschikte rol bij de behandeling van chronische plaque psoriasis met ciclosporine. Infecties verdienen speciale aandacht als mogelijke uitlokkende factor voor een relaps. Patiënten bij wie een verergering van psoriasis waarschijnlijk het gevolg van een infectie is, moeten in de eerste plaats behandeld worden met een gerichte anti-infectieuze behandeling, gevolgd door een afweging of ciclosporine nog de geëigende therapie is.

 

Zwangerschap/borstvoeding

Er is beperkte ervaring beschikbaar over de veiligheid van het toedienen van ciclosporine aan zwangere vrouwen. Er zijn geen aanwijzingen voor teratogeniciteit. Ciclosporine is niet teratogeen gebleken bij proefdieren. Ciclosporine kan de werkzaamheid van progesteronbevattende contraceptiva verminderen. Na een negatieve zwangerschapstest en bij een betrouwbare vorm van anticonceptie kunnen patiënten in de vruchtbare leeftijd starten met ciclosporine.

 

Ervaringen bij solide orgaantransplantatiepatiënten geven aan dat ciclosporine de kans verhoogt op zwangerschapspecifieke complicaties, zoals pre-eclampsie en vroeggeboorte met een lager geboortegewicht. Echter, er zijn aanwijzingen dat ciclosporine geen invloed heeft op de zwangerschap als het ingenomen wordt aan het begin van de zwangerschap.

 

Bij patiënten met chronische plaque psoriasis bij wie een zwangerschap optreedt, dient, indien mogelijk, ciclosporine te worden stopgezet en moet samen met de patiënt een nieuwe afweging volgen over de voor- en nadelen van het gebruik van ciclosporine. Indien noodzakelijk, kan ciclosporinebehandeling voortgezet worden met een zorgvuldige follow-up. Ciclosporine kan overgaan in de moedermelk. Borstvoeding wordt bij gebruik van ciclosporine daarom ontraden. Mogelijk speelt hierbij ook een rol dat ciclosporinecapsules 12,7% alcohol bevatten. Mogelijk is er een effect op de spermatogenese.

 

Ciclosporine bij oudere patiënten

Er is beperkte informatie beschikbaar over het gebruik van ciclosporine bij ouderen. Het risico op het ontwikkelen van nierinsufficiëntie boven de leeftijd van 50 jaar stijgt echter sterk. Om deze reden, moet goed gelet worden op het laboratoriumonderzoek. Specifieke aandacht moet worden gegeven in deze leeftijdsgroep aan het voorkomen van (UV-gerelateerd) huidtumoren.

 

Maatregelen in geval van bijwerkingen

De schadelijke effecten van ciclosporinetherapie zijn in het algemeen dosisafhankelijk en reageren op dosisreductie. Bijzondere maatregelen worden aanbevolen ten aanzien van een aantal bijwerkingen.

Bij een toename van het serum creatinine van 30% of meer ten opzichte van de gemiddelde uitgangswaarde moet de vochtinname worden gecontroleerd. Als het serum creatinine stijgt met 30% tot 50% (zelfs indien binnen de normale grenzen), dient de dosis van ciclosporine met ten minste 25% worden verlaagd en wordt nogmaals controle binnen 30 dagen aanbevolen. Als er dan nog steeds een toename in creatinine van 30% is, moet ciclosporine worden gestaakt. Als een 50% of meer toename van serum creatinine optreedt, moet de ciclosporinedosis worden verlaagd met ten minste 50%. In deze gevallen moeten patiënten opnieuw worden onderzocht binnen 30 dagen. Als de creatininespiegel dan nog steeds >30% boven de uitgangswaarde is, moet ciclosporine worden gestaakt.

 

Als er hypertensie ontstaat (systolische 160 mm Hg of diastolische 90 mm Hg in twee opeenvolgende metingen), moet gestart worden met antihypertensieve therapie of moet een bestaande antihypertensieve therapie worden geïntensiveerd. Er kan gebruikgemaakt worden van calciumantagonisten, zoals amlodipine (5 tot 10 mg per dag), nifedipine (cave: gingivahyperplasie) of isradipine (2,5 tot 5 mg per dag). Diverse calciumantagonisten kunnen echter ciclosporinebloedspiegels verhogen. Dit is het geval voor diltiazem, nicardipine en verapamil. Bètablokkers kunnen psoriasis verergeren of induceren en zijn daarom relatief gecontra-indiceerd. Behandeling met ACE-remmers (sommige kunnen ook psoriasis uitlokken of verergeren) of ATII-receptorantagonisten verhogen het risico op het ontstaan van een hyperkaliemie. Indien er, ondanks antihypertensiva, hypertensie blijft bestaan, moet de ciclosporinedosering verlaagd worden met 25%. Als dit niet leidt tot een normalisering van de bloeddruk, moet de behandeling met ciclosporine worden gestaakt. Overwogen kan worden om eerst met de huisarts en/of internist te overleggen of de hypertensie beter behandeld kan worden.

 

Veranderingen in het serum kalium- en magnesiumniveau zijn waargenomen in het bijzonder bij patiënten met uitgesproken nierinsufficiëntie.

 

Convulsies kunnen optreden als gevolg van magnesiumtekort. Hypomagnesiëmie moet dan worden behandeld met magnesiumsupplementen. Een gebruikelijke begindosis is 200 mg magnesium per dag, maar zonodig kan dit worden verhoogd. Er zijn geen verdere maatregelen nodig als er geen neurologische stoornissen zijn in verband met een verminderde magnesiumspiegel én de ciclosporine goed getolereerd wordt en effectief is.

 

Als er een hyperkaliëmie optreedt, dan wordt een kaliumarmdieet en voldoende vochtinname (2-3 l per dag) aanbevolen. Als het kalium niet voldoende daalt moet de ciclosporinedosis worden verlaagd met 25% en zonodig gestopt. In geval van hyperkaliëmie bestaat het risico op het optreden van een aritmie met de mogelijke noodzaak voor acute interventie.

 

De ciclosporinedosis dient verlaagd te worden bij hypokaliëmie. Indien dit onvoldoende effect heeft, is het raadzaam ciclosporine te staken.

 

In geval van een hyperurikemie wordt een purinearm dieet aanbevolen tesamen met voldoende intake van vloeistof (2-3 l per dag). Als er sprake is van een gebrek aan verbetering en de situatie lijkt bedreigend te zijn voor de patiënt, moet de dosering worden verlaagd met 25%. Als er geen verbetering wordt bereikt moet de medicatie worden gestaakt. Met betrekking tot comedicatie met allopurinol, verwijzen wij u naar ‘Geneesmiddelinteracties’.

 

Bij een verhoging van transaminasen of totaal bilirubine van meer dan tweemaal de bovenwaarde van de normaalwaarde, wordt een verlaging van de ciclosporinedosis met 25% aanbevolen, gevolgd door een hernieuwde bepaling binnen 30 dagen. Als de laboratoriumwaarden blijven afwijken, moet ciclosporine worden gestaakt.

 

Als er een stijging optreedt van de bloedlipiden (nuchtere waarden voor cholesterol en/of triglyceriden), wordt een cholesterolarm en vetarm dieet aanbevolen. Als er geen verbetering optreedt, wordt een verlaging van de dosis of stopzetting van de behandeling met ciclosporine aanbevolen, afhankelijk van de mate van hyperlipidemie en het risicoprofiel van de patiënt.

 

Geïsoleerde gevallen van ernstige, maar reversibele aantasting van de nierfunctie met een overeenkomstige stijging van het serum creatinine is waargenomen bij orgaantransplantatiepatiënten tijdens gelijktijdig gebruik van fibratenbevattende geneesmiddelen (bezafibrate, fenofibrate). Ciclosporine kan de klaring van de sommige HMG-CoA-reductaseremmers (lovastatin) beinvloeden; als gevolg daarvan kunnen hun plasmaspiegels en toxiciteit toenemen (spierpijn, myasthenie, myositis, en rhabdomyolyse). Nauwgezette monitoring van de serum creatininefosfokinasewaarden dient plaats te vinden bij patiënten die ciclosporine en statines samen gebruiken om myopathie in een vroeg stadium te detecteren gevolgd door een dosisverlaging of, indien nodig, het staken van de statine. Gelijktijdig gebruik van ezetimibe (Ezetrol®) is mogelijk, maar interacties zijn beschreven (een toename van de gemiddelde oppervlakte onder de curve [AUC] van de totale ezetimibe). Als gingivahyperplasie ontstaat, moet optimale tandheelkundige hygiëne worden geadviseerd. Afhankelijk van de mate en de progressie van de afwijkingen, wordt een dosisvermindering of het stopzetten van ciclosporine aanbevolen.

 

Doseringsschema

De startdosering van ciclosporine is over het algemeen 2,5 tot 3 mg/kg per dag, hoewel in een vergelijkende studie niet kon worden aangetoond dat dosering op basis van gewicht (1,25 tot 5 mg/kg per dag) beter is dan dosering onafhankelijk van het gewicht (100 tot 300 mg per dag). [Thaci 2002] De dagelijkse dosis wordt toegediend in twee doses, één in de ochtend en één in de avond. Patiënten bij wie een snelle werking gewenst is vanwege de ernst van psoriasis kunnen ook worden behandeld met een initiële dosis van 5 mg/kg per dag. Hoewel de hogere dosis leidt tot een snellere en betere klinische respons, is het ook geassocieerd met een hoger percentage bijwerkingen.

 

Na ongeveer vier weken treedt de klinische verbetering van de psoriasis in en de maximale respons wordt na ongeveer acht tot zestien weken gezien. Als de effectiviteit onvoldoende is van de initiële therapie gedurende vier tot zes weken met een lage dosis (2,5 tot 3 mg/kg per dag), kan de dosis worden verhoogd tot 5 mg/kg per dag, mits de laboratoriumparameters en bloeddruk goed zijn. Als de reactie vier weken later nog onvoldoende is (< PASI 50), dan moet staken van de ciclosporine overwogen worden.

 

Inductie van remissie

Na aanvang van een inductietherapie wordt de patiënt behandeld totdat de nagestreefde verbetering bereikt is. Bij ciclosporine duurt dit veelal tien tot zestien weken, waarna de behandeling met ciclosporine kan worden gestaakt of afgebouwd. Sommige studies hebben aangetoond dat het recidiefpercentage (recidief gedefinieerd als een 50% afname van de bereikte verbetering) groter is en de periode tot recidief korter is, indien ciclosporine abrupt wordt gestaakt in plaats van langzaam afgebouwd wordt. [Ho 2001, Mahrle 1995] Mogelijke afbouwschema’s zijn: verlaging met 1 mg/kg per week gedurende vier weken, of een daling van 0,5 tot 1 mg/kg iedere twee weken. Met het langzame afbouwschema is in een studie met 30 patiënten een mediane tijd tot recidief van 119,5 dagen waargenomen na een eerste behandelduur van 12 weken. [Elder 1995]

 

Overdosering/maatregelen in geval van overdosering

Als overdosering wordt vermoed, wordt de volgende aanpak aanbevolen:

  • Bepaal de ciclosporine serumspiegel (nuchter en twaalf uur na laatste inname)
  • Stop de ciclosporine
  • Bepaal vitale parameters (pols, tensie, ademhaling), lever- en nierwaarden, elektrolyten
  • Indien nodig, aanvullende maatregelen (met inbegrip van overleg met andere specialisten)
  • Binnen een uur na inname kan een maagspoeling en geactiveerde kool geprobeerd worden.
    • 1 uur, symptomatisch behandelen.

 

Farmacokinetiek

Ciclosporine heeft een molecuulgewicht van 1,2 kDa, waardoor het de intacte huid niet kan penetreren en niet werkzaam is als lokaal therapeuticum bij chronische plaque psoriasis. [Gilhar 1988, Weinstein 1989] Intralesionaal heeft ciclosporine een gunstig effect op psoriasis plaques, [Powles 1988, Powles 1989] maar wordt in de praktijk niet of nauwelijks zo toegepast. Ongeveer twee uur na orale toediening van de micro-emulsieformulering wordt de hoogste bloedspiegel bereikt. Individuele variatie hierin is relatief groot, maar minder dan met de oudere formuleringen. De beschikbaarheid van ciclosporine (piekconcentratie, klaring van orale ciclosporine) is afhankelijk van de activiteit van het intestinale transporteiwit P-glycoproteïne (P-gp) en van het metabolisme door CYP3A4- en CYP3A5-iso-enzymen. De expressie van CYP3A, P-gp en de iso-enzymen van CYP3A is afhankelijk van genetisch polymorfisme, hetgeen invloed kan hebben op de individuele dosering. Het is van essentieel belang om te weten welke comedicatie een patiënt gebruikt omdat interacties op het niveau van CYP3A-iso-enzymen of P-gp kunnen leiden tot een verhoging of een verlaging van ciclosporineplasmaspiegels. Dit resulteert in een verhoogde toxiciteit of een verminderde immunosuppressieve werking. Bij het gebruik van het generieke geneesmiddel ciclosporine, kan gemiddeld een 20% lagere biologische beschikbaarheid verwacht worden. In individuele gevallen kan dit leiden tot onvoldoende werkzaamheid. [Hest 2004] Eliminatie gaat via de gal en urine.

 

Farmacodynamiek

Een belangrijk mechanisme in de activatie van T-cellen is de nucleaire translocatie van factoren die leiden tot een verhoogde expressie van pro-inflammatoire factoren. Deze groep transcriptiefactoren omvat de nucleaire factoren van geactiveerde T-cellen (NFATs). Na activering via de T-celreceptor, zorgt het enzym fosfolipase C voor het vrijkomen van inositoltrifosfaat (IP3) uit de membraanreceptor fosfolipiden, wat resulteert in een toename van de concentratie van intracellulair calcium. Na binding aan calmoduline, activeert calcium een calcineurinefosfatase, dat de defosforylatie katalyseert van NFAT, zodat NFATs transloceren in de celkern. Samen met andere transcriptiefactoren kunnen zij aan de regelgevende segmenten van de verschillende genen binden en hun transcriptie induceren. Ciclosporine bindt aan cyclophiline, een cytoplasmatische immunophiline; het ciclosporine-immunophilinecomplex remt fosfataseactiviteit van het calcium-calmodulin-calcineurincomplex en dus de translocatie van NFAT en latere NFAT-afhankelijke cytokineproductie. Omdat het de productie remt van belangrijke immunologische boodschapperstoffen, met name in T-cellen, wordt ciclosporine beschouwd als een selectief immunosuppressivum. Het effect is omkeerbaar en het heeft geen myelotoxische of mutagene eigenschappen. [Wong 1993]

 

Geneesmiddelinteracties

De beschikbaarheid van ciclosporine is afhankelijk van de activiteit van twee moleculen het leverenzym cytochroom P450-3A4 (CYP3A4), dat betrokken is bij de stofwisseling en het intestinale P-glycoproteïne, een ATP-afhankelijk transporteiwit, dat betrokken is bij het transport van onder andere ciclosporine, vanuit de enterocyt terug in het intestinale lumen. De activiteiten van deze moleculen kunnen variëren (genetisch bepaald) en worden beïnvloed door geneesmiddelen en bestanddelen in kruiden. [Mrowietz 2003] Bovendien zijn substraten en modulatoren van CYP3A relevant voor de therapeutische praktijk. De calciumantagonist diltiazem, de antimycotica ketoconazol en itraconazol, macrolideantibiotica (met uitzondering van azithromycine) en grapefruitsap zijn sterke remmers van het CYP3A met het risico op een ciclosporineoverdosis, terwijl het plantaardige geneesmiddel Sint-Janskruid een CYP3A-inductor is, met het risico van subtherapeutische ciclosporinespiegels. Omdat ontstaan van of een toename van myopathie als gevolg van de gelijktijdige inname van HMG-CoA-reductaseremmers (statines) mogelijk is, moeten de risico's van gelijktijdige statinetherapie zorgvuldig worden afgewogen. Daarnaast moet gelet worden op interacties die bijwerkingen zoals nefrotoxiciteit kunnen verergeren.

 

Ciclosporinespiegels worden verhoogd (CYP3A-remming) door:

Calciumantagonisten (diltiazem, nicardipine, nifedipine, verapamil, mibefradil), amiodarone, macrolideantibiotica (erytromycine, clarithromycine, josamycine posinomycine, pristinamycine), doxycycline, gentamicine, tobramycine, ticarcilline, quinolonen (bijvoorbeeld ciprofloxacin), ketoconazol en - in mindere mate - fluconazol en itraconazol, orale anticonceptiva, androgene steroïden (norethisteron, levonorgestrel, methyltestosteron, ethinyl estradiol), danazol, allopurinol, bromocriptine, methylprednisolon (in hoge doses), ranitidine, cimetidine, metoclopramide, propafenon, proteaseremmers (bijv. saquinavir), acetazolamide, amikacine, statines (vooral atorvastatine en simvastatine), cholinezuren en derivaten hiervan (ursodeoxycholinezuren) en grapefruitsap.

 

Ciclosporinespiegels (CYP3A-inductie) worden verlaagd door:

Carbamazepine, fenytoïne, barbituraten, metamizole, rifampicine, octreotide, ticlopidine, nafcilline, probucol, troglitazone, intraveneus toegediend sulfadimidine en trimethoprim, Sint-Janskruid.

 

Mogelijke versterking van nefrotoxische bijwerkingen door:

Aminoglycoside (bijvoorbeeld gentamicine, tobramycine), amfotericine B, trimethoprim en sulfamethoxazol, vancomycine, ciprofloxacin, aciclovir, melphalan, NSAIDs (diclofenac, naproxen, sulindac). Het wordt aanbevolen het serum creatinine vaker te bepalen als ciclosporine wordt gebruikt in combinatie met deze middelen. Eventueel kan de dosis van de comedicatie of de ciclosporine worden verlaagd. Een forse (vaak reversibele) aantasting van de nierfunctie is mogelijk met fibraten (bezafibraat en fenofibraat). Aan de andere kant kan ciclosporinegebruik leiden tot verhoogde plasmaspiegels van sommige medicamenten als gevolg van een verminderde klaring. Dit geldt voor digoxine, colchicine, prednisolon, sommige HMG-CoA-reductaseremmers (bijv. lovastatin) en voor diclofenac. De oorzaak is waarschijnlijk een verminderd first-pass-effect (verhoogd risico van nierschade).

 

Andere interacties

Verhoogd risico op gingivahyperplasie bij gelijktijdige behandeling met nifedipine, toegenomen immunosuppressie/tumorrisico bij gelijktijdige behandeling met andere immunosuppressieve therapieën of tumorinducerende stoffen; vaccinatie kan minder effectief zijn; ciclosporine kan het effect verminderen van progesteronbevattende contraceptiva; bij hoge doseringen prednison, prednisolon of methylprednisolon is het risico op cerebrale convulsies verhoogd. Als gevolg van het disulfiramachtige effect dat is waargenomen na de toediening van N-methylthiotetrazole cephalosporin (cefotetan), is voorzichtigheid geboden bij gelijktijdig gebruik van ciclosporine (alcoholbevattende medicatie).

 

Effectiviteit

Totaal negentien studies voldeden aan de criteria voor opname in de richtlijn. [Abe 2007, Chaidemenos 2007, Elder 1995, Ellis 1991, Engst 1989, Finzi 1989, Finzi 1993, Gisondi 2008, Grossman 1994, Heydendael 2003, Higgins 1989, Koo 1998, Laburte 1994, Levell 1995, Mahrle 1995, Meffert 1997, Ozden 2008, Reitamo 2001, Thaci 2002] Studies met combinatiebehandelingen werden niet geïncludeerd. [Franchi 2004, Petzelbauer 1990] Ciclosporine monotherapie werd onderzocht, gebaseerd op vier publicaties met een mate van bewijs A2 [Ellis 1991, Gisondi 2008, Heydendael 2003, Koo 1998] twaalf met een mate van bewijs B [Chaidemenos 2007, Elder 1995, Engst 1989, Finzi 1993, Grossman 1994, Laburte 1994, Levell 1995, Mahrle 1995, Meffert 1997, Ozden 2008, Reitamo 2001, Thaci 2002] en drie met een mate van bewijs C [Abe 2007, Finzi 1989, Higgins 1989]. Dit resulteert in een niveau van bewijs van 1. Deze studies onderzochten zowel Sandimmune® en Sandimmune Optoral (Neoral®). De meerderheid van de opgenomen studies toonden een klinisch relevante respons vier tot zes weken na de start van de therapie.

 

In een studie van Ellis et al. (A2) met 85 patiënten werd een complete remissie (‘clear’ of ‘extensive clearing’) waargenomen na acht weken bij 65% van de patiënten die werden behandeld met 5 mg/kg per dag en bij 36% van de patiënten die werden behandeld met 3 mg/kg per dag. [Ellis 1991] In een studie van Koo et al. (A2) met 309 patiënten, werd een PASI 75 na 8 weken behandeling met 2,5 tot 5 mg/kg Neoral® per dag bij 51,1% van de patiënten gezien en bij 87,3% na 16 weken. [Koo 1998] In een vergelijkende studie van Heydendael et al. (A2) met 15 tot 22,5 mg methotrexaat (MTX) per week werd bij in totaal 30/88 (40%) van MTX-patiënten een complete remissie gezien, met 3 tot 5 mg/kg per dag ciclosporine bij 33% van de ciclosporinepatiënten. [Heydendael 2003] Gedeeltelijke remissies werden gezien bij 60% van de MTX-patiënten en 71% van de ciclosporinepatiënten na 16 weken. Echter, de gemiddelde initiële PASI van 14 was lager dan in de meeste andere studies (meestal >20). In de studie van Gisondi et al. (A2) werden 61 patiënten behandeld met of zonder caloriearm dieet en werd in 61% respectievelijk 20% een PASI 75 gezien, gemiddeld PASI 75 40%. [Gisondi 2008]

 

In de 12 studies met mate van bewijs B, kregen totaal 1.197 patiënten doseringen van 2,5 tot 5 mg/kg per dag met zonodig een dosisverhoging tot remissie, gevolgd door een vermindering van de dosis, gedurende een periode van 12 tot 24 weken. [Chaidemenos 2007, Elder 1995, Engst 1989, Finzi 1993, Grossman 1994, Laburte 1994, Levell 1995, Mahrle 1995, Meffert 1997, Ozden 2008, Thaci 2002, Reitamo 2001]

 

In hun studie van 12 patiënten, zien Engst en Huber (B) een complete remissie (PASI 90) bij 33,3% en een gedeeltelijke remissie (PASI 75) in 50% van de patiënten na 4 weken 5 mg/kg/dag. [Engst 1989] In een grote studie van Laburte et al. (B) met 251 patiënten, werd een gedeeltelijke remissie (PASI 50) waargenomen na 12 weken in 47,9% van de patiënten die behandeld werden met 2,5 mg/kg per dag en in 88,6% van de patiënten die behandeld werden met 5 mg/kg per dag. [Laburte 1994] In de andere studies, werd complete remissie waargenomen bij 20% tot 88% van de patiënten na 8 tot 16 weken en gedeeltelijke remissies bij 30% tot 100% van de patiënten.

 

In een achtarmige vergelijkende studie van Reitamo et al. (B) met sirolimus, werd gedeeltelijke remissie waargenomen na acht weken in vjif van de negentien (26%) patiënten die behandeld werden met ciclosporine 1,25 mg/kg per dag en in tien van vijftien (67%) patiënten behandeld met 5 mg/kg per dag. [Reitamo 2001] In twee oudere studies van Finzi et al. (C) en Higgins et al. (C), werden totaal dertig patiënten behandeld met ciclosporine 3 tot 5 mg/kg per dag gedurende negen tot twaalf weken. [Finzi 1993, Higgins 1989] In de open-labelstudie van Finzi et al. werd gedeeltelijke remissie waargenomen na drie weken bij 92,3% van dertien patiënten. [Finzi 1989] In een studie van Grossman et al. (C), bereikten 4 van 34 (12%) patiënten die behandeld werden met 2 mg/kg per dag volledige remissie na 6 weken. [Grossman 1994]

 

In de negentien opgenomen studies over inductietherapie werd in vijf studies informatie verzameld over het optreden van recidieven (‘relapse rate’) na het stoppen van de behandeling. Hieruit blijkt dat er een relapse is van 50% tot 60% na zes maanden en 70% na acht maanden. [Finzi 1989, Finzi 1993, Higgins 1989, Levell 1995, Thaci 2002] Er waren geen meldingen van tachyfylaxie of reboundverschijnselen in de klinische studies over inductietherapie. In ongeveer een derde van de patiënten kan een klinische verslechtering verwacht worden drie tot vier weken na het einde van inductietherapie, afhankelijk van de vraag of de therapie geleidelijk wordt verlaagd of abrupt gestopt. Drie maanden na einde van de behandeling is gemiddeld nog ongeveer 50% van de initiële klinische verbetering aanwezig.

Er werden 83 studies geëvalueerd met betrekking tot de werkzaamheid van ciclosporine monotherapie bij psoriasis. Hiervan voldeden er 21 aan de criteria voor opname in de richtlijn. Ciclosporine is een effectieve systemische therapie voor matige tot ernstige chronisch plaque psoriasis. Na een behandelduur van 12-16 weken bereikten ongeveer 50% van de patiënten met 3 mg/kg/dag een PASI 75 in de geïncludeerde A2-studies (niveau van bewijs 1) Bij de langetermijntherapie moeten de voor- en nadelen voor elke individuele patiënt zorgvuldig worden afgewogen. [Nakayama 1996] Bij gebruik van ciclosporine kunnen verschillende bijwerkingen optreden en kan er een verandering in de beschikbaarheid van ciclosporine of van comedicatie optreden. Belangrijke bijwerkingen zijn: nefrotoxiciteit, hypertensie, maar ook het potentiële verhoogde langetermijnrisico op maligniteiten.

  1. Abe M, Ishibuchi H, Syuto T, Sogabe Y, Yokoyama Y, Ishikawa O. Clinical usefulness and patient satisfaction for treatment with low-dose cyclosporin administration in patients with moderate psoriasis vulgaris. J Dermatol 2007;34:290-3.
  2. Agnew KL, Bunker CB. Multiple cutaneous squamous carcinoma in a psoriatic associated with ciclosporin, alcohol abuse and ultraviolet radiation exposure which were suppressed by acitretin. J Eur Acad Dermatol Venereol 2003;17:113-4.
  3. Chaidemenos GC, Mourellou O, Avgoustinaki N, Papakonstantinou M, Karakatsanis G, Katsambas A. Intermittent vs. continuous 1-year cyclosporin use in chronic plaque psoriasis. J Eur Acad Dermatol Venereol 2007;21:1203-8.
  4. Elder CA, Moore M, Chang CT, et al. Efficacy and pharmacokinetics of two formulations of cyclosporine A in patients with psoriasis. J Clin Pharmacol 1995;35:865-75.
  5. Ellis CN, Fradin MS, Messana JM, et al. Cyclosporine for plaque-type psoriasis. Results of a multidose, double-blind trial. N Engl J Med 1991 31;324:277-84.
  6. Engst R, Huber J. Results of cyclosporin treatment of severe, chronic psoriasis vulgaris. Hautarzt 1989;40:486-9.
  7. Finzi AF, Mozzanica N, Cattaneo A, Chiappino G, Pigatto PD. Effectiveness of cyclosporine treatment in severe psoriasis; a clinical and immunologic study. J Am Acad Dermatol 1989;21:91-7.
  8. Finzi AF, Mozzanica N, Pigatto PD, Cattaneo A, Ippolito F. Cyclosporine versus etretinate; Italian multicentre comparative trial in severe psoriasis. Dermatology 1993;187:8-18.
  9. Franchi C, Cainelli G, Frigerio E, Garutti C, Altomare GF. Association of cyclosporine and 311 nM UVB in the treatment of moderate to severe forms of psoriasis; a new strategic approach. Int J Immunopathol Pharmacol 2004;17:401-6.
  10. Gilhar A, Winterstein G, Golan DT. Topical cyclosporine in psoriasis. J Am Acad Dermatol 1988;18:378-9.
  11. Gisondi P, Del Giglio M, Di Francesco V, Zamboni M, Girolomoni G. Weight loss improves the response of obese patients with moderate-to-severe chronic plaque psoriasis to low-dose cyclosporine therapy; a randomized, controlled, investigator-blinded clinical trial. Am J Clin Nutr 2008;88:1242-7.
  12. Griffiths CE, Dubertret L, Ellis CN, et al. Ciclosporin in psoriasis clinical practice; an international consensus statement. Br J Dermatol 2004;150 Suppl 67:11-23.
  13. Grossman RM, Thivolet J, Claudy A, et al. A novel therapeutic approach to psoriasis with combination calcipotriol ointment and very low-dose cyclosporine; results of a multicenter placebo-controlled study. J Am Acad Dermatol 1994;31:68-74.
  14. Grossman RM, Chevret S, Abi-Rached J, Blanchet F, Dubertret L. Long-term safety of cyclosporine in the treatment of psoriasis. Arch Dermatol 1996;132:623-9.
  15. Hest RM van, Gelder T van. Formuleringen ciclosporine niet zonder meer uitwisselbaar. Pharm Weekbl 2004;139:1643-7.
  16. Heydendael VM, Spuls PI, Opmeer BC, et al. Methotrexate versus cyclosporine in moderate-to-severe chronic plaque psoriasis. N Engl J Med 2003;349:658-65.
  17. Higgins E, Munro C, Marks J, Friedmann PS, Shuster S. Relapse rates in moderately severe chronic psoriasis treated with cyclosporin A. Br J Dermatol 1989;121:71-4.
  18. Ho VC, Griffiths CE, Berth-Jones J, et al. Intermittent short courses of cyclosporine microemulsion for the long-term management of psoriasis; a 2-year cohort study. J Am Acad Dermatol 2001;44:643-51.
  19. Kaoukhov A, Paul C, Lahfa M, Blanchet F, Dubertret L. Renal function during long-term cyclosporin treatment of psoriasis. Ann Dermatol Venereol 2000;127:180-3.
  20. Kerkhof PC van de, Cambazard F, Hutchinson PE, et al. The effect of addition of calcipotriol ointment (50 micrograms/g) to acitretin therapy in psoriasis. Br J Dermatol 1998;138:84-9.
  21. Koo J. A randomized, double-blind study comparing the efficacy, safety and optimal dose of two formulations of cyclosporin, Neoral and Sandimmun, in patients with severe psoriasis. OLP302 Study Group. Br J Dermatol 1998;139:88-95.
  22. Laburte C, Grossman R, Abi-Rached J, Abeywickrama K. H, Dubertret L. Efficacy and safety of oral cyclosporin A (CyA; Sandimmun) for long-term treatment of chronic severe plaque psoriasis. Br J Dermatol 1994;130:366-75.
  23. Levell NJ, Shuster S, Munro CS, Friedmann PS. Remission of ordinary psoriasis following a short clearance course of cyclosporin. Acta Derm Venereol 1995;75:65-9.
  24. Mahrle G, Schulze HJ, Farber L, Weidinger G, Steigleder GK. Low-dose shortterm cyclosporine versus etretinate in psoriasis; improvement of skin, nail, and joint involvement. J Am Acad Dermatol 1995;32:78-88.
  25. Marcil I, Stern RS. Squamous-cell cancer of the skin in patients given PUVA and ciclosporin; nested cohort crossover study. Lancet 2001;358:1042-5.
  26. Meffert H, Brautigam M, Farber L, Weidinger G. Low-dose (1.25 mg/kg) cyclosporin A; treatment of psoriasis and investigation of the influence on lipid profile. Acta Derm Venereol 1997;77:137-41.
  27. Mrowietz U. Ciclosporin in der Dermatologie. New York: Georg Thieme Verlag Stuttgart, 2003.
  28. Müller W, Hermann B. Beeinflussung der Psoriasis durch Cyclosporin A. Dtsch Med Wochenschr 1979;104:1047.
  29. Nakayama J, Hori Y, Nakagawa H, et al. Comparison of two therapeutic regimens, continous monotherapy and intermittent therapy, for long-term maintenance of remission of psoriasis with cyclosporin A. Eur J Dermatol 1996;6:341-3.
  30. Nijsten TE, Stern RS. Genital squamous cell carcinoma in men treated by photochemotherapy. A cancer registry-based study from 1978 to 1998. Br J Dermatol 2002;147:184-5; author reply 185-6.
  31. Ozden MG, Ilter N, Suer OE, Solaktekin N, Gürer MA. Increased insulin-like growth factor binding protein-3 expression level in psoriatic tissue before and after systemic treatment with cyclosporine A and methotrexate. Int J Dermatol 2008;47:1177-83.
  32. Paul CF, Ho VC, McGeown C, et al. Risk of malignancies in psoriasis patients treated with cyclosporine; a 5 y cohort study. J Invest Dermatol 2003;120:211-6.
  33. Petzelbauer P, Honigsmann H, Langer K, et al. Cyclosporin A in combination with photochemotherapy (PUVA) in the treatment of psoriasis. Br J Dermatol 1990;123:641-7.
  34. Powles AV, Baker BS, McFadden J, et al. Intralesional injection of cyclosporin in psoriasis. Lancet 1988;1:537.
  35. Powles AV, Baker BS, McFadden JP, Valdimarsson H, Fry L. Intralesional cyclosporin in psoriasis. Acta Derm Venereol Suppl (Stockh) 1989;146:148-9; discussion 9-50.
  36. Reitamo S, Spuls P, Sassolas B, Lahfa M, Claudy A, Griffiths CE. Efficacy of sirolimus (rapamycin) administered concomitantly with a subtherapeutic dose of cyclosporin in the treatment of severe psoriasis; a randomized controlled trial. Br J Dermatol 2001;145:438-45.
  37. Thaci D, Brautigam M, Kaufmann R, Weidinger G, Paul C, Christophers E. Bodyweight- independent dosing of cyclosporine micro-emulsion and three times weekly maintenance regimen in severe psoriasis. A randomised study. Dermatology 2002;205:383-8.
  38. Weinstein MD. Oral and topical cyclosporine therapy for psoriasis. West J Med.1989;151:651-2.
  39. Wong RL, Winslow CM, Cooper KD. The mechanisms of action of cyclosporin A in the treatment of psoriasis. Immunol Today 1993;14:69-74.
  40. Yuan J, Zhou J, Chen BC, et al. Magnesium supplementation prevents chronic cyclosporine nephrotoxicity via adjusting nitric oxide synthase activity. Transplant Proc 2005;37:1892-5.

 


First author

Year

Number of patients

Maximal duration of treatment

Date of evaluation

Dosage

 Results

Definition of success of therapy
Measure of effect

NNT vs. placebo

ADRs specified

Number of dropouts

Dropouts caused by ADRs

Randomization

Blinding

ITT

Degree of Evidence

Cyclosporin Monotherapy

Ellis

1991

85

16 W

8 W

placebo

tR: 0% (0/25)

tR: PGA clear or almost clear

n.a.

+

4

+

+

2x

n.s.

A2

CSA 3 mg/kg BW/d if necessary adaptation of dose after 8 W

tR: 36% (9/25)

2,78 [1,82 - 5,82]

CSA 5 mg/kg BW/d if necessary adaptation of dose after 8 W

tR: 65% (13/20)

1,54 [1,16 - 2,27]

Koo

1998

309

24 W

8 W

Neoral 2,5 mg/kg BW/d if necessary adaptation of dose after 5 mg/kg BW/d

pR: 51,1% (78/152)

pR: PASI -75%

n.a.

+

59

-

+

2x

n.s.

A2

Sandimmun 2,5 mg/kg BW/d if necessary adaptation of dose until 5 mg/kg BW/d

pR: 38,2% (60/157)

Elder

1995

37

12 W

12 W

Neoral 2x150 mg/d for 8 W, than 4 W 2x150 mg/d Sandimmun

tR: 88%

tR: PGA clear or almost clear

n.a.

+

6

-

+

2x

+

B

Sandimmun 2x150 mg/d for 8 W, than 4 W 2x150 mg/d Neoral

tR: 82%

Engst

1989

12

4 W

4 W

placebo

tR: 0% (0/6)
pR: 16,7% (1/6)

tR: PASI - 90%
pR: PASI - 75%

tR: 3
[1,41 - ¥]
pR: 3
[1,20 - ¥]

+

0

n.a.

+

2x

n.a.

B

CSA 5 mg/kg BW/d

tR: 33,3% (2/6)
pR: 50% (3/6)

Laburte

1994

251

18 M

12 W

CSA 2,5 mg/kg BW/d for 3 M, afterwards increase to 5 mg

pR: 47,9% (57/119)

pR: PASI -75%

n.a.

+

88 1)

n.s.

+

-

n.s.

B

CSA 5 mg/kg BW/d for 3 M, Try to reduct dose to 2,5 mg, in case of relapse again 5 mg

pR: 88,6% (117/132)

Meffert

1997

128

22 W

10 W

placebo

pR: ca. 5% 2)

pR: PASI -75%

n.a.

+

23 3)

-

+

2x

n.s.

B

CSA 1,25 mg/kg BW/d

pR: ca. 10% 2)

CSA 2,5 mg/kg BW/d

pR: 30% 2)

Thaci

2002

122

24 W

12 W

CSA 100-300 mg/d

pR: 89% (93/104)

pR: PASI -75%

n.a.

+

18

n.s.

+

n.s.

+

B

CSA 1,25-5 mg/kg BW

Finzi

1989

13

9 W

3 W

CSA 3 mg/kg BW/d if necessary adaptation of dose to 5 mg/kg BW/d in case of no effect

pR: 92,3% (12/13)

pR: PASI -75%

n.a.

+

0

n.a.

n.a.

n.a.

n.a.

C

Higgins

1989

17

12 W

12 W

CSA 5 mg/kg BW/d

tR: 70,6%

tR: BSA clearance

n.a.

+

0

n.a.

n.a.

n.a.

n.a.

C

Gisondi

2008

61

16W

16W/24W (no data reported)

CsA 2.5 mg/kg/day together with low calorie diet, dose adjustment per month according to weight

61% PASI 75

80% PASI 50

pR: PASI 75 and

PASI 50

n.a.

-

n.s.

n.s.

+

1x

+

A2

CsA 2.5 mg/kg/day without diet

20% PASI 75 40% PASI 50

 

Abe

2007

19

12 W

12 W

CsA MEPC* 2.5 mg/kg/dag oraal (microemulsie preconcentraat) 12 wkn

Als PASI 75 werd bereikt doorgaan met 1.5 mg/kg/dag plus topicaal Vit D zalf

52.6% PASI 75

pR: PASI 75

n.a.

+

n.s.

-

-

-

n.a.

C

Chaideme-nos

2007

48

12 W

12 W

CsA 2.5-2.7 mg/kg/dag tot 5 mg/kg/dag

tR: 29%

pR: 65%

tR: PASI 90

pR: PASI 75

n.a.

-

n.s.

n.s.

- (randomisation + for maintanance therapy)

-

n.a.

B

 

Cyclosporin vs. other therapy

 

Finzi

1993

76

12 W

12 W

CSA 5 mg/kg BW/d

pR: 97,2% (35/36)

pR: PASI -75%

n.a.

+

2

+

+

-

n.s.

B

Etretinate 0,75 mg/kg BW/d for 2 W, afterwards reduction to 0,5 mg/kg BW/d for 8 W 4)

pR: 72,5% (29/40)

7

-

Heydendael

2003

88

16 W

16 W

MTX 15 mg/W, after 4 W increase to 22,5 mg/W

tR: 40% (17/43)
pR: 60% (26/43)

tR: PASI -90%

 pR: PASI - 75%

n.a.

+

12

+

+

1x

n.s.

A2

CSA 3mg/kg/d after 4 W increase to max. 5 mg/kg/d

tR: 33% (14/42)
pR: 71% (30/42)

1

Levell

1995

60

16 W

16 W

CSA 5 mg/kg BW/d

tR: 92,3% (24/26)

tR: PGA clear or almost clear

n.a.

+

10

-

+

-

-

B

Ditranol 2-8% short contact + suberythemic UVB

tR: 83,3% (20/24)

Mahrle

1995

210

22 W

10 W

CSA 2,5 mg/kg BW if necessary adaptation of dose to 5 mg/kg BW

pR: 78,8%
tR: 19,7%

pR: PASI Reduction > 60%
tR: PASI Reduction > 90%

n.a.

+

42

-

+

-

n.s.

B

Etretinat 0,5 mg/kg BW; if necessary increase to 0,75 mg/kg BW 4)

pR: 31,9%
tR: 4,4%

Reitamo

2001

150

8 W

8 W

Sirolimus 0,5 mg/m² 5)

pR: 18,8% (3/16)

pR: PASI 75% improvement or PASI < 8

n.a.

+

56

-

+

2x

+

B 6)

Sirolimus 1,5 mg/m² 5)

pR: 10,0% (2/20)

Sirolimus 3 mg/m² 5)

pR: 15,0% (3/20)

Sirolimus 0,5 mg/m² + CSA 1,25 mg/kg BW 5)

pR: 28,6% (6/21)

Sirolimus 1,5 mg/m² + CSA 1,25 mg/kg BW 5)

pR: 20% (4/20)

Sirolimus 3 mg/m² + CSA 1,25 mg/kg BW 5)

pR: 61,1% (11/18)

CSA 1,25 mg/kg BW

pR: 26,3% (5/19)

CSA 5 mg/kg BW

pR: 66,7% (10/15)

Grossman

1994

69

6 W

6 W

CSA 2,0 mg/kg BW/d + placebo ointment

tR: 11,8% (4/34)

tR: PASI 90% improvement or PGA "cleared"

n.a.

+

8

-

+

2x

n.s.

B 7)

CSA 2,0 mg/kg BW/d + Calcipotriol 50µg/mg ointment 2x/d

tR: 50% (16/32)

Ozden

2008

15 CsA

15 MTX

30-160 days

30-160 days

CsA 150-300 mg/day (mean: 22.6 ± 41.6) for 30-160 days (mean 56.6 ± 33.1) lowering dose every 2 wks if improved

pR: 100%

21.1±4.2 à 1.2 ±1.2

pR: PASI 75

Delta PASI

n.a.

n.s.

n.s.

n.s.

n.s.

-

+

B

MTX 20 mg 2 d/wk, 9.8 ± 5.4 wk (range 4-24 wk), cumulative MTX dose 199.3±107.9 mg range 120-480)

PASI 19.6 ±5.0 à 1.4 ±1.1

1) dropout specification with regard to dropouts during the change between phase of induction (12W) and phase II

2) read out of graphic

3) in phase I: 8 dropouts, total: 23 dropouts

4) in the Netherlands Etretinat is unlicensed for a therapy of psoriasis vulgaris

5) in the Netherlands Sirolimus is unlicensed for a therapy of psoriasis vulgaris

6) with regard to the evaluation of effects of a monotherapy with Ciclosporin DoE B

7) with regard to the evaluation of effects of a monotherapy with Ciclosporin DoE C

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 30-11-2018

Laatst geautoriseerd  : 30-11-2018

De richtlijn dateert uit 2012 en is in 2015-2017 modulair herzien. Daarbij werden de enkele hoofdstukken systemische therapie, gericht op biologicals, biosimilars, fumaraten en combinatiebehandelingen, geüpdatet en zijn enkele nieuwe systemische behandelmogelijkheden (‘Secukinumab’ en ‘Apremilast’) toegevoegd.  Daarnaast is het hoofdstuk psoriasis bij kinderen geheel herzien en in samenwerking met de reumatologen is een hoofdstuk ‘Artritis Psoriatica aan de richtlijn toegevoegd. Tevens zijn er hoofdstukken over biosimilars, combinatiebehandeling met biologics, en zwangerschap opgenomen.  

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Huidpatiënten Nederland
  • Psoriasisvereniging Nederland
  • Vereniging Psorinovo

Algemene gegevens

Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun vanuit het SKMS-programma.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering voor de tweede lijn. De richtlijn berust deels op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met psoriasis en schenkt aandacht aan de psychosociale zorg en patiëntenvoorlichting.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep, waartoe behoren: dermatologen, huisartsen (deze richtlijn dient zich voor verdere verdieping voor de huisarts en sluit aan bij de NHG-standaard, die voornamelijk topicale middelen bespreekt) huidtherapeuten en huidverpleegkundigen. Voor patiënten is een afgeleide tekst van de richtlijn beschikbaar.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordiging van dermatologen, een reumatoloog, verpleegkundige en patiënten. De huisartsen waren niet betrokken bij de gezamenlijke ontwikkeling en aanvraag van deze richtlijn. De NHG heeft wel geparticipeerd in de commentaarfase van de richtlijn. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met vertegenwoordiging van academische en niet-academische werkplekken. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en waren gemandateerd door hun vereniging.

 

Werkgroepleden

Vereniging

Drs. D.M.W. Balak

NVDV

Drs. C.I.M. Busard

NVDV

Dr. O.D. van Cranenburgh

Stichting Nationaal Huidfonds

Drs. Y. Chung-secretaris (vanaf september 2016)

Arts-onderzoeker NVDV

Dr. R.J.B. Driessen

NVDV

Dr. J.J.E. van Everdingen

Directeur NVDV

Dr. F. van Gaalen

NVR

Dr. M. de Groot

NVDV

J.F.H. Hulshuizen

Vice voorzitter PVN Patiëntvertegenwoordiger

Prof. dr. E.M.G.J. de Jong

NVDV

Drs. P.M.J.H. Kemperman

NVDV

Drs. W.J.A. de Kort

NVDV

Drs. S. Karsch-secretaris (SK, tot september 2016)

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. G.E. van der Kraaij-secretaris (GvdK)

Arts-onderzoeker NVDV

I. Laffra

V&VN

Drs. A. Lamberts (tot september 2016)

Arts-onderzoeker NVDV

Dr. L.L.A. Lecluse

NVDV

Dr. P.P.M. van Lümig

NVDV

Dr. S.P. Menting

NVDV

Prof. dr. E.P. Prens

NVDV

Dr. J.M.P.A. van den Reek

NVDV

Dr. M.M.B. Seyger

NVDV

Prof. dr. P.I. Spuls - voorzitter (PS)

NVDV

Dr. H.B. Thio

NVDV

Drs. W.R. Veldkamp

NVDV

Dr. M. Wakkee

NVDV

Overige contributors

Vereniging

A. Jacobs

EDF Psoriasis guideline development groep

Prof. dr. A. Nast

EDF Psoriasis guideline development groep

S. Rosumeck

EDF Psoriasis guideline development groep

Drs. E.J. van Zuuren

NVDV, editor Skin Group Cochrane Collaboration

Dr. Q. de Mast

NIV, internist-infectioloog Radboudumc heeft bijgedragen aan hoofstuk Vaccinatie

Belangenverklaringen

Alle werkgroepleden hebben een belangenverklaring ingevuld, waarin ze hun banden met de farmaceutische industrie aangeven gedurende het richtlijntraject.

 

Werkgroeplid

Firma

Activiteit

Drs. D.M.W. Balak

Janssen-Cilag

Spreker op symposium psoriasis

Drs. C.I.M. Busard

Geen

Geen

Dr. O.D. van Cranenburgh

Abbvie

LEO Pharma

Pfizer

 

Celgene, LEO pharma, Pfizer

Nascholing aios

Unrestricted educational grant

Unrestricted educational grant

 

Sponsoring proefschrift

Dr. R.J.B. Driessen

Abbvie

Galderma

Cutanea life Sciences

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering

Wetenschappelijk onderzoek

Dr. J.J.E. van Everdingen

Geen

Geen

Dr. F. van Gaalen

Abbvie

Pfizer

 

MSD

 

Novartis

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering

Dr. M. de Groot

Novartis

Spreker ‘masterclass psoriasis’

Hr. J.F.H. Hulshuizen

Geen

Geen

Prof. dr. E.M.G.J. de Jong

Pfizer

Abbvie

 

Janssen-Cilag

 

Celgene

Lilly

Amgen

Wetenschappelijk onderzoek, congres/andere reis

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, cursus

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, cursus

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering

Drs. P.M.J.H. Kemperman  

Geen

Geen

Dr. W.J.A. de Kort

Amgen

 

Novartis

 

Lilly

 

Celgene

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering

Drs. G.E. van der Kraaij

Novartis

Celgene

Pfizer

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

I. Laffra

Geen

Geen

Dr. L.L.A. Lecluse

Geen

Geen

Dr. P.P.M. van Lümig

Abbvie,

Janssen-Cilag, Wyeth

 

Sponsoring proefschrift

 

Drs. S.P. Menting

Abbvie

Congresorganisatie

Prof. dr. E.P. Prens

Abbvie

 

 

Astra Zeneca

 

 

Janssen-Cilag

 

 

Novartis

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, spreken

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, spreken

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, spreken

Consultatie/advisering, Congres/andere reis, spreken

Dr. J.M.P.A. van den Reek

Abbvie

 

Lilly

Pfizer

Janssen

Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, Speaking fee

Speaking fee

Congres/andere reis

Wetenschappelijk onderzoek, congres/andere reis

Dr. M.M.B. Seyger

Abbvie

 

Pfizer

 

Janssen-Cilag

 

Boehringer Ingelheim

Allmirall

 

Leo Pharma

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, cursus

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis

Consultatie/advisering, Congres/andere reis,

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Prof. dr. P.I. Spuls – voorzitter

Abbvie

 

Novartis

 

LEO Pharma

 

Celgene

Pfizer

Janssen-Cilag

Lilly

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Dr. H.B. Thio

Novartis

 

Abbvie

 

Lilly

Janssen

 

Celgene

Consultatie/advisering

Cursus organisatie

Consultatie/advisering

Cursus organisatie

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering

Cursus organisatie

Consultatie/advisering

Cursus organisatie

Drs. W. Veldkamp

Novartis

Wetenschappelijk onderzoek

Dr. M. Wakkee

Abbvie

 

Janssen-Cilag

Organisatie congresspreker op door Abbvie gesponsord congres

Spreker op congres, cursus

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Bij het opstellen van deze richtlijn is veel aandacht besteed aan de implementatie en de praktische uitvoerbaarheid, effectiviteit, nut en noodzaak. De richtlijn wordt via internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Een samenvatting van de richtlijn zal worden gepubliceerd het Nederlands Tijdschrift voor Dermatologie en Venereologie (NTvDV). Daarnaast is de richtlijn gepresenteerd op de nascholingsdagen van de NVDV in 2017. Tevens zal een patiëntenversie worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Op basis van de richtlijn wordt ook gewerkt aan een consultkaart en keuzehulp waar patiënten bij betrokken zijn

Werkwijze

Hoewel de grote lijnen hetzelfde zijn wijkt de werkwijze en opbouw van de update van 2017 enigszins af van de werkwijze van de richtlijn 2011. Hieronder zullen de werkwijze van de richtlijn 2011 en de werkwijze van de geüpdatete modules in 2017 apart van elkaar worden toegelicht:

 

Afbakening onderwerp

De werkgroep Psoriasis heeft in 2011 de volgende vraag- en doelstellingen geformuleerd:

  • Analyse van de effecten van de behandelingen bij inductie van remissie (de richtlijn doet vooralsnog bijna geen uitspraken over onderhoudsbehandelingen) op basis van het beste bewijs dat voorhanden is
    • Het percentage patiënten met nagenoeg volledige remissie (≥ 90%), het percentage met partiële remissie (≥ 75%)
    • De remissieduur
    • Het uitvalpercentage
    • Het is niet in alle modules gelukt deze criteria voor effectiviteit strikt te volgen, aangezien daar internationaal geen overeenstemming over bestaat (percentages verbetering, PASI, ‘global severity’, ‘area’, etc). Waar dat niet het geval is, wordt dit expliciet vermeld.
  • Het in kaart brengen van de dosering, de toepassingswijze, de bijwerkingen en adviezen bij bijwerkingen, de contra-indicaties en de interacties die een rol spelen bij het maken van een keuze voor behandeling van patiënten met een middelmatige tot ernstige vorm van psoriasis
  • Analyse van de factoren die de voorkeur van patiënten bij een behandeling bepalen
  • Analyse van de kosten van de verschillende behandelingen
  • In hoeverre kan een prioritering worden aangebracht in de behandelingen voor vergelijkbare patiënten? Ofwel welke behandeling heeft de voorkeur op basis van effectiviteit, veiligheid en belasting voor de patiënt bij vergelijkbare patiënten met het ernstige chronische type plaque psoriasis ook rekening houdend met de voorkeur van de patiënt en de kosten van de behandelingen?

 

Werkwijze en wetenschappelijke onderbouwing update 2017

Deze update van 2017 is gebaseerd op de update van de European Dermatology Forum (EDF) guideline Psoriasis 2015 en de Nederlandse richtlijn psoriasis 2011. Minimale noodzakelijke wijzingen zijn ook gedaan in sommige oude modules uit 2011 (‘Ditranol’, ‘Ciclosporine’, ‘Retinoiden’ [titel gewijzigd naar ‘Acitretine’] en ‘Corticosteroïden’) dit om de richtlijn zoveel mogelijk te stroomlijnen en te uniformeren. Dit is met een sterretje verduidelijkt voor transparantie en ten behoeve van aandachtspunt voor de volgende herziening van de richtlijn.

 

De werkgroep startte in 2015 en werkte gedurende 2 jaar aan deze modulaire herziening van de richtlijn uit 2011. In de voorbereidingsfase werd een ‘stakeholdersbijeenkomst’ georganiseerd, waarbij vertegenwoordigers van de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) werden uitgenodigd. (ZN heeft echter geen gebruikgemaakt van de uitnodiging). Tijdens deze bijeenkomst werden de door de werkgroep opgestelde vraag- en doelstellingen besproken en nader geëxpliceerd. Tevens werden de uitkomstparameters die van belang werden geacht voor de keuzematrix zoveel mogelijk op een rijtje gezet en geprioriteerd. Naast inductie van remissie (16 weken) werden ook de data voor de lange termijn (24 weken) samengevat.

 

De geplande herziening van de module ‘TBC-screening’ werd uitgesteld. De reden was dat in dezelfde periode gewerkt wordt aan een multidisciplinair consensusdocument omtrent TBC-screening bij biologics. Naast de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en NVR, zal ook de NVDV hieraan bijdragen en een vertegenwoordiger afvaardigen.

 

Zoekstrategie

De zoekstrategie van de EDF guideline werd herhaald vanaf de laatste search update van de EDF- guideline: oktober 2014. Voor de literatuur werd systematisch gezocht in MEDLINE, Embase en Cochrane library. De search werd uitgevoerd door de arts-onderzoeker van de NVDV, met ondersteuning van een literatuurspecialist. De searches zijn verricht op 16 juli 2015 en 22 juli 2015.

Voor de modules die niet in de EDF voorkomen (‘Secukinumab’, ‘Apremilast’, ‘Combinatietherapie’, ‘Psoriasis bij kinderen’, ‘Kwaliteit van leven en behandeltevredenheid bij psoriasis’) werden aparte searches verricht. De volledige zoekstrategieën, data en resultaten zijn in te zien bij de desbetreffende modules.

 

Inclusiecriteria

Voor de samenvatting van de literatuur, met uitzondering van de module ‘Psoriasis bij kinderen’, ‘Artritis psoriatica’ en ‘Kwaliteit van leven en behandeltevredenheid bij psoriasis’ werden de volgende inclusiecriteria gehanteerd:

  • De studies waren in opzet RCTs (inclusief placebogecontroleerde en head-to-head trials)
  • Klinische diagnose van psoriasis vulgaris.
  • Minimaal tien patiënten per studiearm
  • Minimale studieduur van acht weken.

 

Criteria voor de studiepopulatie: minstens 80% van patiënten voldeed aan onderstaande criteria:

  • Psoriasis vulgaris/chronische plaque type psoriasis
  • Volwassen patiënten (≥18 jaar).

 

Voor de overige overwegingen en de keuzematrix komen alle soorten artikelen en studietypen in aanmerking. Ook artikelen over de behandeling met biologics bij patiënten met psoriasis arthropathica en andere huidafwijkingen kunnen worden meegenomen. Zo ook artikelen over specifieke bijwerkingen van biologics.

 

Alle artikelen werden geselecteerd op basis van titel en abstract door twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar (GvdK en SK). Bij discrepantie werd een derde persoon gevraagd (PS). De beoordeling en uiteindelijke selectie o.b.v. de in- of exclusie werd gedaan door de auteurs van de modules op de volledige teksten van de eerder geselecteerde artikelen.

 

Opbouw van de modules

Inleiding

In de inleiding van elke module wordt aangegeven op welke uitgangsvragen de module antwoorden geeft en wordt een korte beschrijving van een therapie gegeven.

Daarnaast bevat de inleiding paragrafen met instructies voor gebruik (zoals laboratoriumcontroles), bijwerkingen en veiligheid en bijzondere aspecten van de behandeling (zoals hoe te handelen bij een geplande chirurgische ingreep of zwangerschapswens) worden toegelicht.

 

Kwaliteit van bewijs

De beoordeling van de kwaliteit van bewijs is in de modulaire herziening van de richtlijn voor het grootste deel tot stand gekomen met de GRADE-methode. De module ‘Psoriasis bij kinderen’ en ‘Kwaliteit van leven bij psoriasis’ is nog met de EBRO-methode gewerkt.

 

Bij de GRADE-methode wordt wetenschappelijk bewijs beoordeeld aan de hand van uitkomstmaten. GRADE veronderstelt dat de werkgroep in het beginstadium van de richtlijnontwikkeling uitkomstmaten vaststelt. Een volledig uitleg over de GRADE-methode valt buiten het bestek van deze richtlijn, zie hiervoor het ‘GRADE handbook’. [Schünemann 2013].

Bij de EBRO-methode ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgrading en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.

 

Om uniformiteit met de recent verschenen EDF guideline Psoriasis 2015 te waarborgen, en de uitkomsten met elkaar te kunnen vergelijken, heeft de werkgroep ervoor gekozen de in de EDF guideline gehanteerde uitkomstmaten ook te gebruiken in de Nederlandse richtlijn. Zie Tabel 1.

 

Tabel 1. Uitkomstmaten van de richtlijn psoriasis 2017

Uitkomstmaat

Belangrijkheid

Effectiviteit

Inductietherapie (16 weken)

PASI 75-respons

Cruciaal

PASI 90-respons

 

Belangrijk

Afname in gemiddelde PASI/laatste PASI-score

Belangrijk

Clearance (bijv. PGA 0, PASI 100, ‘clear’)

Belangrijk

PGA 0/1 (bijv. ‘clear’/‘almost clear’)

Cruciaal

Langetermijntherapie (24 weken)

PASI 75-respons

Cruciaal

PASI 90-respons

Belangrijk

Afname in mean PASI

Belangrijk

Clearance (bijv. PGA 0, PASI 100, ‘clear’)

Belangrijk

PGA 0/1 (bijv. ‘clear/almost clear’)

Cruciaal

Veiligheid

 

Proportie patiënten voortijdig gestopt met de studie vanwege bijwerking

Cruciaal

Proportie patiënten met ten minste één bijwerking

Belangrijk

Proportie patiënten met ten minste één ernstige bijwerking (zoals vermeld in de studie)

Cruciaal

Patiënt gerapporteerde uitkomsten

 

 DLQI-score ≤ 5

Belangrijk

Afname in gemiddelde DLQI-score

Belangrijk

Overig

 

Time till onset of action: tijd tot 25% van de patiënten PASI 75 bereikt

 Belangrijk

Important

Time till onset of action: tijd tot een 25% afname van de gemiddelde baseline PASI-score is bereikt.

 Belangrijk

Tijd tot terugval (remissieduur) (na staken van de behandeling)

Belangrijk

Percentage patiënten met terugval op enig tijdstip X in de behandeling.

Belangrijk

 

Om zoveel mogelijk overeenstemming met de EDF te verkrijgen werden de nieuwe artikelen op dezelfde manier beoordeeld en werd de data-analyse op dezelfde manier verricht als in de EDF guideline psoriasis 2015. Enige variatie in het beoordelen kan voorkomen.

 

Voor een gedetailleerde beschrijving hiervan wordt verwezen naar de Methods bijlage van de EDF. [Nast 2015] Samengevat was de werkwijze als volgt:

De geselecteerde artikelen uit de aanvullende search zijn beoordeeld op kwaliteit door de werkgroepleden en de arts-onderzoeker van de NVDV. Hiervoor is gebruikgemaakt van de Cochrane risk of bias tool. [Higgins 2011]

 

In een data-extractieformulier (zie aanverwante producten) werden de uitkomsten van de studies genoteerd. Aan de hand van deze gegevens werden met GRADEpro GTD een Summary of Findings (SoF)-tabellen gemaakt. Indien mogelijk werden resultaten van verschillende studies gepoold, hiervoor werd gebruikgemaakt van Review Manager 5.3.

 

Voor de indeling van methodologische kwaliteit van studies volgens EBRO en GRADE zie tabel 2 en 5. Beschrijving en beschouwing van de gepubliceerde artikelen zijn, indien van toepassing, te vinden per module onder het kopje ‘Samenvatting van de literatuur’. Meer gedetailleerde informatie is beschreven in de SoF- en evidence tabellen.

 

De module ‘Artritis psoriatica’ is in samenwerking met de NVR tot stand gebracht. Het is gebaseerd op de recente internationale EULAR en GRAPPA-richtlijnen [Coates 2016, Gossec 2016] van de reumatologie in combinatie met de module ‘Artritis psoriatica’ van de EDF- guideline psoriasis. Omdat deze drie richtlijnen recent zijn herzien (2015 en 2016) werd hiervoor geen nieuwe search verricht. Deze module is bedoeld om dermatologen te attenderen op het belang van screening naar artritis psoriatica bij psoriasis. In deze module worden handvatten gegeven voor anamnese en lichamelijk onderzoek door dermatologen zodat zij in staat zijn artritis psoriatica vroegtijdig te signaleren. Daarnaast is beschreven wanneer verwijzing naar een reumatoloog geïndiceerd is.

 

Conclusies

Het wetenschappelijk materiaal is per uitkomstmaat weergegeven in conclusies. Tevens is hierbij vermeld op basis van welke artikelen de conclusie tot stand gekomen is. Voor het niveau van conclusies volgens EBRO en GRADE zie Tabel 3 en 6. De conclusies zijn apart weergegeven voor inductie- en onderhoudsbehandeling.

 

Overige overwegingen

Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten van belang, zoals toxiciteit van behandelingen, teratogeniteit, risico op maligniteit, drug survival, patiëntenvoorkeuren, etc., de zogenaamde overige overwegingen. De gebruikte literatuur hiervoor is niet gelimiteerd (evt. ook meegenomen zijn recente net gepubliceerde of gepresenteerde data) en verwerkt naar inzicht van de auteurs. In de overige overwegingen worden de conclusies op basis van de literatuur geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende behandelopties. Verschillende aspecten uit deze overige overwegingen zijn ook terug te vinden in de keuzematrix.

 

Aanbevelingen

De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overige overwegingen. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit ‘format’ heeft als doel de transparantie van de richtlijn te verhogen. Het biedt ruimte voor een efficiënte discussie tijdens de werkgroepvergaderingen en vergroot bovendien de helderheid voor de gebruiker van de richtlijn. Voor de gebruikte niveaus van aanbevelingen volgens EBRO en GRADE zie Tabel 4 en 7.

 

Uitwerking volgens de EBRO-methode

 

Tabel 2. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies volgens EBRO

Kwaliteit

Interventie

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

 

 

 

 

 

 

 

 

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek)

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohortonderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controleonderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Tabel 3. Niveau van conclusies volgens EBRO

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

Eén onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

Eén onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Tabel 4. Niveau van aanbeveling volgens EBRO

Aanbeveling

Balans

Sterk positief

De interventie doet duidelijk meer goed dan kwaad: Doe…

Zwak positief

Het is onzeker of alle patiënten gebaat zijn bij de interventie: doe bij voorkeur…

Zwak negatief

Het is onzeker of alle patiënten gebaat zijn bij de interventie: doe bij voorkeur niet…

Sterk negatief

De interventie doet meer kwaad dan goed: doe niet…

 

Uitwerking volgens de GRADE-methode

 

Tabel 5. Indeling van methodologische kwaliteit van studies volgens GRADE

GRADE-systeem

Type bewijs

Gerandomiseerd onderzoek = hoog
Observationele studie = laag
Elk ander bewijs = zeer laag

Factoren die de kwaliteit van bewijs kunnen verlagen*:

  • Ernstige of zeer ernstige beperkingen in de kwaliteit van de studie
  • Indirectheid van het bewijs
  • Belangrijke inconsistentie tussen studies
  • Imprecisie
  • Grote kans op ‘publicatiebias’

Factoren die de kwaliteit van bewijs kunnen verhogen**:

  • Sterk bewijs voor een associatie—significant relatief risico van > 2 (< 0,5) gebaseerd op consistent bewijs uit twee of meer observationele studies, zonder plausibele ‘confounders’ (+1)
  • Zeer sterk bewijs voor een associatie—significant relatief risico van > 5 (< 0,2) gebaseerd op direct bewijs zonder belangrijke bedreigingen voor de validiteit (+2)
  • Bewijs voor een dosis respons gradiënt (+1)
  • Alle plausibele ‘confounders’ zouden het effect hebben verminderd (+1)

*Elk criterium kan de kwaliteit verminderen met één stap of bij zeer ernstige beperkingen met twee stappen.

** Verhogen kan alleen indien er geen beperkingen zijn t.a.v. de studiekwaliteit, imprecisie, inconsistentie, indirectheid en publicatiebias.

 

Tabel 6. Niveau van conclusies volgens GRADE

  • Hoog = nader onderzoek zal zeer onwaarschijnlijk het vertrouwen in de inschatting van een effect veranderen
  • Middelmatig = nader onderzoek zal waarschijnlijk een belangrijke invloed hebben op het vertrouwen in de inschatting van een effect en kan de inschatting van een effect veranderen
  • Laag = nader onderzoek zal zeer waarschijnlijk een belangrijke invloed hebben op het vertrouwen in de inschatting van een effect en zal waarschijnlijk de inschatting van een effect veranderen
  • Zeer laag = elke inschatting van een effect is zeer onzeker

 

Tabel 7. Niveau van aanbevelingen volgens GRADE

  • Sterk voor/tegen = als clinici, gebaseerd op het beschikbare bewijs, zeer zeker zijn dat de voordelen de nadelen of risico’s overtreffen, of andersom, dan zal er een sterke aanbeveling worden gedaan
  • Zwak voor/tegen = als clinici, gebaseerd op het beschikbare bewijs, denken dat de voordelen en de nadelen of risico’s in balans zijn of als er een bepaalde onzekerheid bestaat over de grootte van de voordelen en risico’s, moeten ze een zwakke aanbeveling maken
  • De werkgroep heeft ervoor gekozen de volgende formuleringen te hanteren.

 

Sterk voor: Behandeling X wordt aanbevolen

Zwak voor: Behandeling X kan overwogen worden

Sterk tegen: Behandeling X wordt ontraden

Zwak tegen: Behandeling X wordt niet aangeraden

 

Keuzematrix

In de keuzematrix zijn de -naar mening van de werkgroep- belangrijkste aspecten van de behandeling van psoriasis samengevat in één tabel. De keuzematrix heeft als doel de dermatoloog te ondersteunen bij het maken van een patiëntspecifieke keuze voor behandeling van psoriasis. De Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen heeft gelegenheid gekregen om informatie aan te leveren voor deze keuzematrix. De werkgroep heeft de informatie naar eigen inzicht verwerkt en aangevuld waar nodig.

 

Indicatiestelling

De indicatiestelling volgens de huidige samenvatting van de productkenmerken (Summary of Product Characteristics: SmPC) tekst wordt in alle modules benoemd. De aspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het maken van een keuze voor behandeling worden uitgebreid beschreven in de module ‘Keuze van behandeling bij patiënten met psoriasis’. Aspecten uit de keuzematrix worden hierbij betrokken.

Het advies van de werkgroep ten aanzien van de behandeling met biologics is als volgt:

 

De werkgroep is van mening dat biologics verantwoord ingezet moeten worden, mede gezien de hoge kosten. De huidige labels van de middelen adalimumab, secukinumab en ixekizumab zijn minder stringent voor volwassen patiënten dan van de andere biologics en apremilast (zie de module ‘Psoriasis bij kinderen’ voor het advies bij kinderen). De werkgroep raadt desondanks aan om patiënten met matig tot ernstige psoriasis in aanmerking te laten komen voor behandeling met biologics en/of apremilast bij falen van, intolerantie of contra-indicatie voor lichttherapie en één of meerdere conventionele systemische middel(en). Bij hoge ziekteactiviteit, contra-indicaties en/of prognostische ongunstige kenmerken kan van dit advies afgeweken worden.

 

Behandeldoelen

Voor alle systemische behandelingen adviseert de werkgroep behandeldoelen te hanteren zoals deze zijn beschreven naar aanleiding van een Europese consensusmeeting door Mrowietz et al. [Mrowietz 2011] Door deze behandeldoelen in acht te nemen wordt verondersteld dat patiënten een optimale behandeling krijgen, en bij onvoldoende effectiviteit of afgenomen effectiviteit van de behandeling tijdig overstappen op een andere therapie. De behandeldoelen bevatten uitkomsten wat betreft effectiviteit (PASI-score) en kwaliteit van leven (DLQI-score).

 

Behandeldoelen volgens Mrowietz 2011:

≥ PASI 75 verbetering na inductietherapie: behandeling continueren

< PASI 50 verbetering na inductietherapie: behandeling wijzigen

≥ PASI 50 en < PASI 75 verbetering na inductietherapie: behandeling continueren bij DLQI ≤ 5, en behandeling wijzigen bij DLQI > 5

 

Organisatie van zorg

Deze richtlijn richt zich op de verwezen patiënt en follow-up dient dan ook door de dermatoloog plaats te vinden. Verwijs terug naar eerste lijn wanneer een tweedeelijnsbehandeling geen meerwaarde heeft boven behandeling door de huisarts met een advies t.a.v. therapie en indicaties voor terugverwijzing of overleg.

 

Externe commentaarfase

De conceptrichtlijn is ter commentaar voorgelegd aan alle leden van de NVDV. Daarnaast hebben ook andere wetenschappelijke verenigingen (Nederlandse Vereniging voor Reumatologie, Nederlands Huisartsen Genootschap) de richtlijn ter beoordeling ontvangen, evenals Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en patiëntenverenigingen (Huidpatiënten Nederland, Psoriasis vereniging Nederland, Psorinovo)

Al het commentaar is door de werkgroep beoordeeld en zo nodig verwerkt.

 

Verspreiding

De richtlijn is digitaal beschikbaar voor iedereen via de website van de NVDV (www.nvdv.nl) en zal worden aangeboden aan de richtlijnendatabase (http://www.richtlijnendatabase.nl). Tevens zal de richtlijn onder de aandacht worden gebracht van de wetenschappelijke verenigingen.

 

Juridische betekenis van de richtlijn

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van gemiddelde patiënten, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Wanneer er bewust van een belangrijke aanbeveling in de richtlijn wordt afgeweken, wordt dit met argumenten omkleed gedocumenteerd en er wordt aangegeven dat dit met de patiënt zo is besproken.

 

Actualisering

Een richtlijn heeft alleen zeggingskracht als op continue basis onderhoud plaatsvindt, op grond van systematische monitoring van zowel de medisch wetenschappelijke literatuur als praktijkgegevens en door gebruikers van de richtlijn aangeleverde commentaren. Omdat deze richtlijn modulair is opgebouwd, kan herziening op onderdelen eenvoudig plaatsvinden Een evaluatie of de richtlijn herzien moet worden, zal jaarlijks vanuit de NVDV gebeuren. De huidige werkgroep van deze herziening zal na autorisatie van deze versie eindigen.

 

Referenties

  • Coates LC, Kavanaugh A, Mease PJ, et al. Group for Research and Assessment of Psoriasis and Psoriatic Arthritis 2015 treatment recommendations for psoriatic arthritis. Arthritis Rheumatol 2016;68(5):1060-71.
  • Gossec L, Smolen JS, Ramiro S, et al. European League Against Rheumatism (EULAR) recommendations for the management of psoriatic arthritis with pharmacological therapies: 2015 update. Ann Rheum Dis 2016;75(3):499-510. doi: 10.1136/annrheumdis-2015-208337.
  • Higgins J, Green S. Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions, Version 5.1.0. The Cochrane Collaboration. 2011 (Last accessed: 12 January 2015; www.cochrane-handbook.org).
  • Mrowietz U, Kragballe K, Reich K, et al. Definition of treatment goals for moderate to severe psoriasis: a European consensus. Arch Dermatol Res 2011;303(1):1-10.
  • Nast A, Jacobs A, Rosumeck S, Werner RN. Methods Report: European S3-Guidelines
  • on the systemic treatment of psoriasis vulgaris-update 2015-EDF in cooperation with EADV
  • and IPC. J Eur Acad Dermatol Venereol 2015;29(12):e1-22.
  • Richtlijn Psoriasis. Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. 2011.
  • Zweegers J, de Jong EM, Nijsten TE, et al. 2011. Summary of the Dutch S3-guidelines on the treatment of psoriasis. Dutch Society of Dermatology and Venereology. Dermatol Online J 2014;20(3).
  • Schünemann H, Brozek J, Guyatt G, and Oxman A. 2013. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from www.guidelinedevelopment.org/handbook.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Combinatietherapie