Psoriasis

Initiatief: NVDV Aantal modules: 61

Apremilast bij psoriasis

Uitgangsvraag

Wat is de effectiviteit en veiligheid van apremilast bij volwassen patiënten met chronische plaque type psoriasis?

Aanbeveling

Apremilast kan overwogen worden als inductietherapie voor chronische plaque type psoriasis.

↑*

 

Apremilast kan overwogen worden als onderhoudsbehandeling bij patiënten met chronische plaque type psoriasis.

↑*

* Sterkte van de aanbeveling.

 

Er zijn relatief weinig gegevens beschikbaar over de veiligheid op langere termijn.

Overwegingen

Apremilast is een middel dat tweemaal daags oraal ingenomen wordt. Apremilast is effectief voor de behandeling van matig tot ernstige chronisch plaque type psoriasis. De maximale effectiviteit wordt bereikt na zestien weken behandeling. Bij patiënten met een sterke voorkeur voor een oraal middel kan apremilast overwogen worden voor het starten van een biologic. Bijkomend voordeel kan zijn dat laboratoriumcontrole alleen op indicatie plaatsvindt tijdens behandeling.

 

Zeer vaak voorkomende bijwerkingen zijn diarree, misselijkheid en gewichtsverlies. Diarree en misselijkheid treden gewoonlijk in de eerste twee weken van de behandeling op, zijn voornamelijk van licht tot matige ernst, en verdwijnen meestal binnen vier weken. Patiënten met ondergewicht bij het begin van de behandeling moeten hun lichaamsgewicht regelmatig laten controleren. Bij onverklaarbaar en klinisch significant gewichtsverlies kan stopzetting van de behandeling overwogen worden. Over de veiligheid op de lange termijn is nog weinig bekend. De effectiviteit en veiligheid van vaccineren tijdens behandeling met apremilast is niet onderzocht. Tijdens behandeling met apremilast zijn relatief weinig laboratoriumcontroles nodig vergeleken met andere systemische therapieën. Apremilast behoort tot de categorie intramurale geneesmiddelen, waarvoor een add-onregeling bestaat.

Onderbouwing

P.P.M. van Lümig, G.E. van der Kraaij

 

Apremilast is een orale, kleinmoleculaire remmer van fosfodiësterase-4 (PDE4). Apremilast heeft een intracellulaire werking waarbij het een netwerk van pro-inflammatoire en anti-inflammatoire mediatoren moduleert. PDE4 is een cyclisch adenosinemonofosfaat (cAMP)-specifiek PDE en het dominante PDE in inflammatoire cellen. De remming van PDE4 veroorzaakt een stijging van de intracellulaire cAMP-concentratie, wat op zijn beurt zorgt voor een downregulatie van de inflammatoire respons door de expressie van TNF-alfa, IL-23, IL-17 en andere inflammatoire cytokines te moduleren. Cyclisch AMP moduleert ook de concentratie van anti-inflammatoire cytokines zoals IL-10. Deze pro- en anti-inflammatoire mediatoren zijn betrokken gebleken bij psoriasis en artritis psoriatica.

 

Apremilast is geïndiceerd voor de behandeling van matige tot ernstige chronische plaque psoriasis bij volwassen patiënten die geen respons hebben vertoond op of die een contra-indicatie hebben voor, of die intolerant zijn voor een andere systemische behandeling, zoals ciclosporine, methotrexaat of PUVA (psoraleen en ultraviolet-A-licht). [SmPC tekst apremilast]

 

 Apremilast

Registratie voor psoriasis

Januari 2015 (EMA)

Aanbevolen startdosering

Zie Tabel 34 voor dosistitratie

Aanbevolen onderhoudsdosering

30 mg 2 keer per dag

TOA: tijd tot 25% van de patiënten een PASI 75 heeft behaald.

Ongeveer 11 weken*

Responspercentage na 16 weken

 

PASI 75 in 34,2%

PASI 90 in 8,5%

O.b.v. figuur 4a Papp (a) et al. 2015, geen exacte getallen beschikbaar

Inductietherapie – effectiviteit

Laag

Uitkomstmaat: PASI 75-respons na inductietherapie (cruciaal)

 

Significant meer patiënten bereiken een PASI 75-respons met apremilast vergeleken met placebo na inductietherapie (34,2 versus 5,4%).

 

Papp 2012, Papp (a) 2015

 

Laag

Uitkomstmaat: PASI 90-respons na inductietherapie (belangrijk)

 

Significant meer patiënten bereiken een PASI 90-respons met apremilast vergeleken met placebo na inductietherapie (14,8% versus 1,1%).

 

Papp 2012, Papp (a) 2015

 

Zeer laag

Uitkomstmaat: volledige remissie (bijv. PGA 0, PASI 100, ‘clear’) na inductietherapie (belangrijk)

 

Er is geen significant verschil in het aantal patiënten dat volledige remissie bereikt tussen apremilast en placebo (2,3% versus 0%).

 

Papp 2012

 

Laag

Uitkomstmaat: PGA 0/1 (bijv. ‘clear’/‘almost clear’) na inductie (cruciaal)

 

Significant meer patiënten bereikten een PGA ‘clear/almost clear’ na inductietherapie met apremilast vergeleken met placebo (23,2% versus 5,9%).

 

Papp 2012, Papp (a) 2015

 

Inductietherapie – veiligheid

Laag

Uitkomstmaat: proportie patiënten voortijdig gestopt met de studie vanwege bijwerking tijdens inductietherapie (cruciaal)

 

Er is geen significant verschil in het aantal patiënten dat vanwege bijwerkingen voortijdig stopt met de studie tussen apremilast en placebo (6,0% versus 3,8%).

 

Papp 2012, Papp (a) 2015

 

Matig

Uitkomstmaat: proportie patiënten met ten minste één bijwerking tijdens inductietherapie (belangrijk)

 

Het aantal patiënten met ten minste één bijwerking is hoger is bij behandeling met apremilast dan met placebo (70,8% versus 57,8%).

 

Papp 2012, Papp (a) 2015

 

 

Laag

Uitkomstmaat: proportie patiënten met ten minste één ernstige bijwerking tijdens inductietherapie (cruciaal)

 

Er is geen significant verschil in het aantal patiënten met ten minste één ernstige bijwerking tussen apremilast en placebo (2,2% versus 2,7%).

 

Papp 2012, Papp (a) 2015

 

Inductietherapie – patiëntgerapporteerde uitkomsten

Zeer laag

Uitkomstmaat: gemiddelde afname van de DLQI-score ten opzicht van baseline na inductietherapie (belangrijk)

 

De gemiddelde afname van de DLQI-score ten opzichte van baseline is groter (-2,5 lager) voor apremilast vergeleken met placebo.

 

Strand 2013

 

Langetermijntherapie – effectiviteit

Zeer laag

Uitkomstmaat: PASI 75-respons na langetermijntherapie (cruciaal)

 

Significant meer patiënten bereiken een PASI 75-respons met apremilast vergeleken met placebo na langetermijntherapie (39,8% versus 6,8%).

 

Papp 2012

 

Zeer laag

Uitkomstmaat: PASI 90-respons na langetermijntherapie (belangrijk)

 

Significant meer patiënten bereiken een PASI 90-respons met apremilast vergeleken met placebo na langetermijntherapie (14,8% versus 1,1%).

 

Papp 2012

 

Laag

Uitkomstmaat: PGA 0/1 (bijv. ‘clear/almost clear’) na langetermijntherapie (cruciaal)

 

Significant meer patiënten bereiken een PGA ‘clear/almost clear’ met apremilast vergeleken met placebo na langetermijntherapie (34,1% versus 6,8%).

 

Papp 2012

 

Langetermijntherapie – veiligheid

Zeer laag

Uitkomstmaat: proportie patiënten met ten minste één bijwerking tijdens langetermijntherapie (belangrijk)

 

Op de lange termijn trad bij 31 van de 67 patiënten (46,3%) in de apremilastgroep ten minste één bijwerking op. Er was geen vergelijking met placebo mogelijk.

 

Papp 2012

 

Zeer laag

Uitkomstmaat: proportie patiënten met ten minste één ernstige bijwerking tijdens langetermijntherapie (cruciaal)

 

Op de lange termijn trad bij 0 patiënten in de apremilastgroep een ernstige bijwerking op. Er was geen vergelijking met placebo mogelijk.

 

Papp 2012

Instructies voor gebruik

Voorafgaand aan de behandeling

  • Artsen worden aangemoedigd om hun patiënten op te nemen in een register (indien beschikbaar).
  • Objectieve beoordeling van de ziekte (zoals PASI/BSA/PGA; artritis)
  • Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (zoals DLQI/Skindex-29 of -17)
  • Anamnese en lichamelijk onderzoek naar inzicht behandelend arts.
  • Laboratoriumparameters
  • Zwangerschapstest en bespreek anticonceptie
  • Influenzavaccinatie wordt geadviseerd.

 

Tijdens de behandeling

  • Objectieve beoordeling van de ziekte (zoals PASI/BSA/PGA;artritis)
  • Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (zoals DLQI/Skindex-29 of -17)
  • Anamnese en lichamelijk onderzoek
  • Op indicatie: laboratoriumonderzoek
  • Anticonceptie.
  • Influenzavaccinatie wordt geadviseerd.

 

Na de behandeling

Er kan geen advies gegeven worden ten aanzien van de duur van het gebruik van anticonceptie na het staken van de behandeling. De producent adviseert om anticonceptie te gebruiken tot 28 dagen na de laatste inname van apremilast (voor vrouwen). Dit advies is echter gebaseerd op preklinische gegevens. Om deze reden werd in de registratiestudies van apremilast protocollair bepaald dat tot en met 28 dagen na behandeling anticonceptie moest worden gebruikt en de analyse van de studieresultaten toonde na deze periode geen negatieve effecten.De protocollaire anticonceptie tot en met 28 dagen na de behandeling voor mannen en vrouwen wordt ook weergegeven –inclusief de achterliggende data- in het European Public Assessment Report (EPAR, p.174) voor Otezla, beschikbaar via de EMA-website. Voor mannelijke patiënten adviseren wij daarom tevens 28 dagen anticonceptie na stoppen apremilast.

 

Laboratoriumonderzoek

Laboratoriumonderzoek voorafgaand aan de behandeling

  • Chemie (creatinine, ALAT)
  • Hematologie (Hb, Ht, leukocyten en leukocytendifferentiatie, trombocyten)
  • Zwangerschapstest
  • Screening voor hepatitis B en C en hiv. Er zijn te weinig gegevens beschikbaar om een definitief advies hierover te kunnen geven
  • Verdere specifieke tests worden uitgevoerd op basis van klinische symptomen, risico’s en blootstelling.

 

Laboratoriumonderzoek tijdens de behandeling: op indicatie op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek

Dosering

De aanbevolen dosis apremilast is 30 mg tweemaal daags oraal ingenomen, ’s ochtends en ’s avonds met een tussentijd van ongeveer twaalf uur. De filmomhulde tabletten moeten in hun geheel worden ingenomen met of zonder voedsel. Er zijn geen voedselrestricties. Een schema voor initiële dosistitratie, zoals weergegeven in Tabel 34, is vereist. Na initiële titratie is hertitratie niet noodzakelijk.

 

Het schema voor initiële dosistitratie is als volgt (apremilast wordt in speciale startverpakkingen geleverd voor de eerste twee weken):

  • Dag 1 's ochtends 10 mg
  • Dag 2 's ochtends en 's avonds 10 mg
  • Dag 3 's ochtends 10 mg en 's avonds 20 mg
  • Dag 4 's ochtends en 's avonds 20 mg
  • Dag 5 's ochtends 20 mg en 's avonds 30 mg
  • Dag 6 's ochtends en 's avonds 30 mg
  • Daarna 's ochtends en 's avonds 30 mg.

 

Tabel 34. Schema voor dosistitratie

Dag 1

Dag 2

Dag 3

Dag 4

Dag 5

Dag 6 en daarna

AM

AM

PM

AM

PM

AM

PM

AM

PM

AM

PM

10 mg

10 mg

10 mg

10 mg

20 mg

20 mg

20 mg

20 mg

30 mg

30 mg

30 mg

 

Bij patiënten met een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring <30 ml/min, bepaald op basis van de Cockcroft-Gault-formule) wordt aanbevolen om apremilast enkel voor de middag (AM) in Tabel 34 te titreren en de namiddagdoses (PM) over te slaan en is de dosistitratie als volgt: dag 1 t/m 3: 's ochtends 10 mg, dag 4 en 5: 's ochtends 20 mg en dag 6: 's ochtends 30 mg. Daarna 30 mg eenmaal daags.

 

Als de patiënt een dosis is vergeten, moet de volgende dosis zo snel mogelijk worden ingenomen. Als het bijna tijd is voor de volgende dosis, mag de vergeten dosis niet worden ingenomen en moet de volgende dosis op het normale tijdstip worden ingenomen.

 

Contra-indicaties

Absolute contra-indicaties

  • Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de hulpstoffen
  • Zwangerschap
  • Borstvoeding
  • Bepaalde stofwisselingsziekten (patiënten met zeldzame erfelijke aandoeningen als galactose-intolerantie, Lapp-lactasedeficiëntie of glucose-galactosemalabsorptie, dienen dit geneesmiddel niet te gebruiken).

 

Relatieve contra-indicaties

  • Ernstig verminderde nierfunctie (dosisaanpassing)
  • Ondergewicht. Patiënten met ondergewicht bij het begin van de behandeling moeten hun lichaamsgewicht regelmatig laten controleren. Bij onverklaarbaar en klinisch significant gewichtsverlies moeten deze patiënten door een arts worden onderzocht en moet stopzetting van de behandeling overwogen worden
  • Levend verzwakte vaccins
  • Depressie en/of angststoornis
  • Comedicatie (sterkte inductoren van CYP3A4-enzym)

 

Bijwerkingen/veiligheid

Tabel 35. Overzicht van belangrijke bijwerkingen (gebaseerd op SmPC tekst)

Frequentie

 

Zeer vaak (> 10%)

 

Misselijkheid en diarree (verdwijnen doorgaans binnen 4 weken

Vaak

(1–10%)

 

Braken, dyspepsie, gastro-oesofageale refluxziekte, buikpijn, frequente stoelgang. Verminderde eetlust. Bovensteluchtweginfectie (zoals nasofaryngitis), bronchitis, hoesten. Rugpijn. Vermoeidheid. Slapeloosheid, (spannings)hoofdpijn, migraine. Depressie.

(Farmacotherapeutisch kompas: geraadpleegd 21-06-2016): Voor een uitgebreid overzicht van mogelijke bijwerkingen, zie SmPC tekst van apremilast.

 

Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen

Diarree en misselijkheid

De meest gemelde bijwerkingen in klinisch fase III-onderzoek waren maag-darmstelselaandoeningen waaronder diarree (15,7%) en misselijkheid (13,9%). Deze bijwerkingen op het maag-darmstelsel waren voornamelijk van lichte tot matige ernst, waarbij 0,3% van de diarree en 0,3% van de misselijkheid als ernstig werd gemeld. Bijwerkingen op het maag-darmstelsel traden gewoonlijk in de eerste twee weken van de behandeling op en verdwenen meestal binnen vier weken.

 

Gewichtsverlies

Het gewicht van de patiënten werd regelmatig gemeten tijdens de klinische onderzoeken. Het gemiddelde gewichtsverlies dat werd waargenomen bij patiënten die tot 52 weken met apremilast werden behandeld, bedroeg 1,99 kg. In totaal werd bij 14,3% van de patiënten die apremilast kregen een gewichtsverlies van 5-10% waargenomen, terwijl bij 5,7% van de patiënten die apremilast kregen een gewichtsverlies van meer dan 10% werd waargenomen. Geen van deze patiënten ondervond manifeste klinische gevolgen van dit gewichtsverlies. In totaal werd bij 0,1% van de patiënten die apremilast kregen de behandeling stopgezet omwille van verlaagd gewicht als bijwerking. Patiënten met ondergewicht bij het begin van de behandeling moeten hun lichaamsgewicht regelmatig laten controleren. Bij onverklaarbaar en klinisch significant gewichtsverlies moeten deze patiënten door een arts worden onderzocht en moet stopzetting van de behandeling overwogen worden.

 

Depressie

Tijdens de placebogecontroleerde periode van de klinische fase III-onderzoeken naar psoriasis, werd depressie gemeld door 1,2% (14/1184) van de patiënten die met apremilast behandeld werden, vergeleken met 0,5% (2/418) van de patiënten die een placebo kregen. Geen van deze meldingen van depressie was ernstig of leidde tot beëindiging van deelname aan het onderzoek.

 

Er zijn gevallen van suïcidale gedachten en suïcidaal gedrag gezien tijdens behandeling met apremilast bij patiënten met en zonder een voorgeschiedenis van depressie. Dit gebeurde in klinische onderzoeken bij 1 tot 10 op de 1.000 patiënten en als postmarketingmeldingen. Daarnaast zijn er meldingen van voltooide suïcide bij patiënten die behandeld werden met apremilast.

Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert zorgverleners hier alert op te zijn. Deze nieuwe informatie staat in de samenvatting van de productkenmerken (SmPC) en de bijsluiter.

 

Beoordeel de balans tussen risico’s en werkzaamheid van behandeling met apremilast zorgvuldig bij:

  • patiënten met een voorgeschiedenis van psychiatrische klachten
  • patiënten die geneesmiddelen gebruiken die psychiatrische klachten kunnen veroorzaken

 

Stop de behandeling met apremilast wanneer:

  • patiënten nieuwe of verergerende psychiatrische klachten ervaren
  • er suïcidale gedachten of suïcidaal gedrag bij de patiënt wordt geconstateerd

 

Instrueer patiënten en verzorgers de voorschrijvende arts te informeren over elke gedrags- of stemmingsverandering en over elk symptoom van suïcidale gedachten

 

Interacties

Gelijktijdige toediening van de sterke inductor van het cytochroom-P450-enzym 3A4 (CYP3A4), rifampicine, resulteert in een daling van de systemische blootstelling van apremilast. Dit kan leiden tot een verlies van werkzaamheid van apremilast. Daarom is het gebruik van sterke inductoren van het CYP3A4-enzym (bijv. rifampicine, fenobarbital, carbamazepine, fenytoïne en sint-janskruid) in combinatie met apremilast niet aanbevolen.

 

Er was geen geneesmiddelinteractie met ketoconazol, methotrexaat en orale anticonceptiva.

 

Overdosering

Apremilast werd onderzocht bij gezonde proefpersonen met een maximale dagdosis van 100 mg (gegeven als 50 mg tweemaal daags) gedurende 4,5 dag zonder aanwijzingen van dosisbeperkende toxiciteit. Bij overdosering wordt aangeraden de patiënt te controleren op verschijnselen of symptomen van bijwerkingen en een geschikte symptomatische behandeling in te stellen.

 

Langetermijnveiligheid

Papp et al. publiceerden in een posterabstract in 2015 de adverse events (AE) gerapporteerd in een RCT (ESTEEM 1) met een open-labelextensiefase (week 0-104). In deze studie werden 804 patiënten gerandomiseerd en 444 patiënten continueerden de behandeling met apremilast in het tweede jaar. Adverse events die bij ≥5% van de patiënten voorkwamen in het eerste jaar (week 0-52) waren: diarree (18,7%), misselijkheid (15,2%), bovensteluchtweginfecties (18,2%), nasofaryngitis (13,7%), spanningshoofdpijn (9,6%) en hoofdpijn (6,5%). In het tweede jaar (week 52-104) waren dit bovensteluchtweginfecties (9,7%) en nasofaryngitis (6,8%). De meeste bijwerkingen waren mild of matig ernstig. Adverse events waren voor 7,8% van de patiënten in het eerste jaar en 2,9% van de patiënten in het tweede jaar reden om de behandeling te staken. Ernstige adverse events (SAE) traden op bij 4,5% en 5,4% van de patiënten in week 0-52 respectievelijk week 52-104. Er werden twee ernstige depressies gerapporteerd en er werden 6 (1,4%) ernstige infecties gerapporteerd, waarvan geen opportunistische infecties. Er waren geen reactivaties van tuberculose. Een 69-jarige patiënt bekend met diabetes mellitus, hypertensie en hyperlipidemie overleed ten gevolge van een CVA na 666 dagen apremilast. Een 30-jarige vrouw bekend met longoedeem, hartfalen, gewichtstoename en slaapapneu overleed als gevolg van een onbekende oorzaak. Er waren geen klinisch relevante veranderingen van laboratoriumwaarden en geen nieuwe veiligheidssignalen. [Papp (b) 2015]

 

Bijzondere aspecten van de behandeling

Infectierisico

In (fase II/III) onderzoeken kwamen bovensteluchtweginfecties vaker voor in de apremilastgroep dan in de placebogroep. Er zijn geen reactivaties van tuberculose of opportunistische infecties beschreven.

 

Chirurgie

Het effect van het tijdelijk staken of continueren van apremilast bij chirurgische ingrepen is niet onderzocht. Derhalve kan de werkgroep hier op dit moment geen advies over geven.

 

Zwangerschap

Apremilast is gecontra-indiceerd tijdens de zwangerschap. Zwangerschap moet worden uitgesloten alvorens de behandeling kan worden gestart. Vrouwen die zwanger kunnen worden, dienen een effectieve anticonceptiemethode te gebruiken. Er zijn beperkte gegevens over het gebruik van apremilast bij zwangere vrouwen. Op basis van gebrek aan bewijs wordt ook paternal use afgeraden.

 

Borstvoeding

Apremilast mag niet worden gebruikt in de periode dat borstvoeding wordt gegeven.

 

Vruchtbaarheid

Er zijn geen gegevens beschikbaar met betrekking tot de vruchtbaarheid bij de mens. In dieronderzoek bij muizen werden geen nadelige effecten op de vruchtbaarheid waargenomen bij mannelijke muizen bij blootstellingsniveaus die driemaal de klinische blootstelling waren en bij vrouwelijke muizen bij blootstellingsniveaus die even hoog waren als de klinische blootstelling.

 

Patiënten met een verminderde nierfunctie

Er is geen betekenisvol verschil in de farmacokinetiek van apremilast tussen patiënten met een licht of matig verminderde nierfunctie en vergelijkbare gezonde proefpersonen (n = 8 voor beide groepen). De resultaten ondersteunen het feit dat er geen dosisaanpassingen nodig zijn bij patiënten met een licht en matig verminderde nierfunctie. Bij patiënten met een ernstig verminderde nierfunctie (eGFR lager dan 30 ml/min/1,73 m2 of creatinineklaring <30 ml/min) moet de dosis apremilast verlaagd worden naar eenmaal daags 30 mg.

 

Voor initiële dosistitratie in deze groep verwijzen we naar het stuk onder ‘Dosering’. In de klinische onderzoeken naar psoriasis of artritis psoriatica was het veiligheidsprofiel dat werd waargenomen bij patiënten met een licht verminderde nierfunctie vergelijkbaar met dat van patiënten met een normale nierfunctie. In de klinische onderzoeken werd de veiligheid van apremilast niet onderzocht bij patiënten met psoriasis of artritis psoriatica die een matig of ernstig verminderde nierfunctie hebben.

 

Patiënten met een verminderde leverfunctie

De farmacokinetiek van apremilast en zijn belangrijkste metaboliet, M12, wordt niet beïnvloed door een matig of ernstig verminderde leverfunctie. Dit is onderzocht bij patiënten met een matig of ernstig verminderde leverfunctie zonder andere comorbiditeit dus zonder psoriasis of artritis psoriatica. Er zijn geen dosisaanpassingen vereist voor patiënten met een verminderde leverfunctie. Het gebruik van apremilast bij patiënten met levercirrose is niet onderzocht. De veiligheid van apremilast werd niet onderzocht bij patiënten met psoriasis of artritis psoriatica met een verminderde leverfunctie.

 

Gewichtsverlies

Patiënten met ondergewicht bij het begin van de behandeling moeten hun lichaamsgewicht regelmatig laten controleren. Bij onverklaarbaar en klinisch significant gewichtsverlies moeten deze patiënten door een arts worden onderzocht en moet stopzetting van de behandeling overwogen worden.

 

Oudere patiënten

Apremilast werd onderzocht bij jonge en oudere gezonde proefpersonen. Bij oudere proefpersonen (65 tot 85 jaar) is de blootstelling aan apremilast ongeveer 13% hoger in AUC en ongeveer 6% hoger in Cmax dan die bij jonge proefpersonen (18 tot 55 jaar). Er zijn beperkte farmacokinetische gegevens over proefpersonen ouder dan 75 jaar in klinisch onderzoek. Er zijn geen dosisaanpassingen vereist voor oudere patiënten.

In de klinische onderzoeken werden geen algemene verschillen waargenomen in het veiligheidsprofiel van patiënten ≥65 jaar en volwassen patiënten <65 jaar.

 

Maligniteiten

Er is geen verhoogd risico op maligniteiten geïdentificeerd. Langetermijndata zijn niet beschikbaar.

 

Kwaliteit van bewijs

Apremilast vs. placebo. [Papp 2012, Papp (a) 2015]

Bij de analyse is uitgegaan van de geregistreerde dosering apremilast 30 mg 2 dd.

Significant meer patiënten bereikten een PASI 75-respons met apremilast 30 mg 2 dd ten opzichte van placebo (lage kwaliteit van bewijs). Dit geldt ook voor het bereiken van een PASI 90-respons en PGA ‘clear/almost clear’. (lage kwaliteit van bewijs). Er was geen significant verschil in het aantal patiënten dat volledige remissie bereikte na zestien weken (zeer lage kwaliteit van bewijs). Er lijkt sprake te zijn van een dosis respons gradiënt gelet op de effectiviteit van apremilast 20 mg 2 dd en 10 mg 2 dd. [Papp 2012, Papp 2013]

 

Het aantal patiënten dat uitviel uit de studie vanwege bijwerkingen was niet significant verschillend voor apremilast 30 mg 2 dd en placebo (lage kwaliteit van bewijs).

Het aantal patiënten met ten minste één bijwerking na zestien weken was groter in de apremilastgroepen ten opzichte van de placebogroep (matige kwaliteit van bewijs). Het aantal patiënten bij wie ten minste één ernstige bijwerking optrad na zestien weken was gelijk voor beide groepen (lage kwaliteit van bewijs).

 

De gemiddelde afname in DLQI gemeten na zestien weken was groter, (-2,5 lager) bij patiënten behandeld met apremilast ten opzichte van placebo (zeer lage kwaliteit van bewijs). [Strand 2013]

 

Op de lange termijn (24 weken) bereikten significant meer patiënten een PASI 75-respons met apremilast ten opzichte van placebo (zeer lage kwaliteit van bewijs), bereikten significant meer patiënten een PASI 90 (zeer lage kwaliteit van bewijs) en significant meer patiënten een PGA ‘clear/almost clear’ zeer lage kwaliteit van bewijs).

 

Apremilast vs. andere behandelingen

Er werden geen onderzoeken geïncludeerd waarin apremilast vergeleken werd met een andere behandeling.

Er werden vier studies geïncludeerd in de literatuuranalyse. De belangrijkste uitkomsten zijn weergegeven in de summary of findings (SoF) en evidence tabellen (apremilast).

  1. Papp K, Cather JC, Rosoph L, et al. Efficacy of apremilast in the treatment of moderate to severe psoriasis: A randomised controlled trial. Lancet 2012;380(9843):738-46.
  2. Papp KA, Kaufmann R, Thaci D, Hu C, Sutherland D, Rohane P. Efficacy and safety of apremilast in subjects with moderate to severe plaque psoriasis: Results from a phase II, multicenter, randomized, double-blind, placebo-controlled, parallel-group, dose-comparison study. J Eur Acad Dermatol Venereol 2013;27(3):e376-e383.
  3. Papp (a) K, Reich K, Leonardi CL, et al. Apremilast, an oral phosphodiesterase 4 (PDE4) inhibitor, in patients with moderate to severe plaque psoriasis: Results of a phase III, randomized, controlled trial (Efficacy and safety trial evaluating the effects of apremilast in psoriasis [ESTEEM] 1). J Am Acad Dermatol 2015;73(1):37-49.
  4. Papp (b) KA, Reich K, Sobell JM, et al. Two-year safety of apremilast, an oral phosphodiesterase 4 inhibitor, in patients with moderate to severe plaque psoriasis: Results from a phase 3, randomized, controlled trial (ESTEEM 1). J Am Acad Dermatol 2015;72(5):AB256.
  5. SmPC tekst apremilast.
  6. Strand V, Hu A, Day R, Sloan V. Improved quality of life with apremilast (APR) in the treatment of psoriasis: Results from a phase IIb randomized controlled study. J Am Acad Dermatol 2011;64(2):AB154.

Apremilast 30 mg BID compared to placebo for adult patients with chronic plaque type psoriasis

Patient or population: adult patients with chronic plaque type psoriasis

Intervention: apremilast 30 mg BID

Comparison: placebo

Outcome
№ of participants
(studies)

Relative effect
(95% CI)

Anticipated absolute effects (95% CI)

Quality

What happens

Placebo

With apremilast 30 mg BID

Difference

PASI 75 - induction
follow up: 16 weeks
№ of participants: 1020
(2 RCTs) 1,2

RR 6.42
(4.13 to 9.97)

5.4%

34.7%
(22.3 to 53.9)

29.3% more
(16,9 more to 48,5 more)

⨁⨁◯◯
LOW 3,4

Dose response gradient. For apremilast 20 mg BID RR 3.32 [1.90, 5.82] p<0.01; For apremilast 10 mg BID and 20 mg QD RR 1.35 [0.70, 2.61] p = 0.37 5

PASI 90 - induction
follow up: 16 weeks
№ of participants: 1020
(2 RCTs) 1,2

RR 12.76
(3.96 to 41.10)

0.8%

10.3%
(3.2 to 33.3)

9.5% more
(2,4 more to 32,5 more)

⨁⨁◯◯
LOW 3,4

Dose response gradient. Apremilast 20 mg BID RR 3.37 [1.39, 6.60] p = 0.007, Apremilast 10 BID RR 3.96 [0.45, 34.69], p = 0.21 1,5

PGA clear/almost clear (PGA 0/1) - induction
follow up: 16 weeks
№ of participants: 1020
(2 RCTs) 1,2

RR 4.31
(2.77 to 6.71)

5.9%

25.6%
(16.5 to 39.9)

19.7% more
(10,5 more to 34 more)

⨁⨁◯◯
LOW 3,4

Significant more patients achieve PGA clear/almost clear with apremilast.

Clearance PGA 0, PASI 100, "clear" - induction
follow up: 16 weeks
№ of participants: 176
(1 RCT) 1

RR 5.00
(0.24 to 102.67)

0.0%

0.0%
(0.0 to 0.0)

0.0% fewer
(0 fewer to 0 fewer)

⨁◯◯◯
VERY LOW 3,6

2/88 achieved PGA 0 with apremilast compared to 0/88 with placebo.

PASI 75 - long term
follow up: 24 weeks
№ of participants: 176
(1 RCT) 1

RR 5.83
(2.58 to 13.17)

6.8%

39.8%
(17.6 to 89.8)

32.9% more
(10,8 more to 83 more)

⨁◯◯◯
VERY LOW 3,6,7

Significant more patients achieve PASI 75 with apremilast

PASI 90 - long term
follow up: 24 weeks
№ of participants: 176
(1 RCT) 1

RR 13.00
(1.74 to 97.25)

1.1%

14.8%
(2.0 to 100.0)

13.6% more
(0,8 more to 109,4 more)

⨁◯◯◯
VERY LOW 3,6,7

Significant more patients achieve PASI 90 with apremilast

PGA clear/almost clear (PGA 0/1) - long term
follow up: 24 weeks
№ of participants: 176
(1 RCT) 1

RR 5.00
(2.19 to 11.40)

6.8%

34.1%
(14.9 to 77.7)

27.3% more
(8,1 more to 70,9 more)

⨁◯◯◯
VERY LOW 3,4,7

Significant more patients achieve PGA clear/almost clear with apremilast

Withdrawal due to adverse event
follow up: 16 weeks
№ of participants: 1018
(2 RCTs) 1,2

RR 1.73
(0.95 to 3.15)

3.8%

6.5%
(3.6 to 11.9)

2.8% more
(0,2 fewer to 8,1 more)

⨁⨁◯◯
LOW 3,4

There is no statistically significant difference between apremilast and placebo.

Adverse events - induction
assessed with:% patients with at least one adverse event
follow up: 16 weeks
№ of participants: 1020
(2 RCTs) 1,2

RR 1.25
(1.13 to 1.38)

57.8%

72.3%
(65.4 to 79.8)

14.5% more
(7,5 more to 22 more)

⨁⨁⨁◯
MODERATE 3

There is no statistically significant difference between apremilast and placebo.

Serious adverse events
assessed with:% patients with at least one serious adverse event
follow up: 16 weeks
№ of participants: 1018
(2 RCTs) 1,2

RR 0.79
(0.36 to 1.77)

2.7%

2.1%
(1.0 to 4.8)

0.6% fewer
(1,7 fewer to 2,1 more)

⨁⨁◯◯
LOW 3,4

There is no statistically significant difference between apremilast and placebo.

mean change in DLQI
follow up: 16 weeks
№ of participants: 176
(1 RCT) 8

-

The mean mean change in DLQI was -1.9

-

MD 2.5 higher
(4.02 lower to 0.98 lower)

⨁◯◯◯
VERY LOW 3,6

This is not a clincally relevant decrease since the MID is estimated at 4

Adverse events - long term
follow up: 24 weeks
№ of participants: 67
(1 observational study) 1,9

not estimable

0.0%

0.0%
(0.0 to 0.0)

0.0% fewer
(0 fewer to 0 fewer)

⨁◯◯◯
VERY LOW 3

31/67 patients with apremilast 30 mg BID, no placebo data available

Serious adverse events - long term
follow up: 24 weeks
№ of participants: 67
(1 observational study) 1,9

not estimable

0.0%

0.0%
(0.0 to 0.0)

0.0% fewer
(0 fewer to 0 fewer)

⨁◯◯◯
VERY LOW 3

0/67 in apremialst group, na placebo data available

*The risk in the intervention group (and its 95% confidence interval) is based on the assumed risk in the comparison group and the relative effect of the intervention (and its 95% CI).

CI: Confidence interval; RR: Risk ratio; MD: Mean difference

GRADE Working Group grades of evidence
High quality: We are very confident that the true effect lies close to that of the estimate of the effect
Moderate quality: We are moderately confident in the effect estimate: The true effect is likely to be close to the estimate of the effect, but there is a possibility that it is substantially different
Low quality: Our confidence in the effect estimate is limited: The true effect may be substantially different from the estimate of the effect
Very low quality: We have very little confidence in the effect estimate: The true effect is likely to be substantially different from the estimate of effect

  1. Papp 2012
  2. Papp 2015
  3. Downgraded one level due to unclear risk of selection bias, performence bias, detection bias
  4. Downgraded one level for imprecision. Wide CI due to low number of events
  5. Papp 2013
  6. Downgraded two levels for very serious imprecision, very wide CI. Very wide CI due to low number of events, small sample size not meeting the optimal information size and low occurrence of events
  7. Downgraded one level for serious indirectness, there were no placebo data available between week 16-24, and placebo data have been estimated (as described in methods section)
  8. Strand 2013 (post hoc analysis from Papp 2012)
  9. Initial RCT, after 16 weeks open label study

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 30-11-2018

Laatst geautoriseerd  : 30-11-2018

De richtlijn dateert uit 2012 en is in 2015-2017 modulair herzien. Daarbij werden de enkele hoofdstukken systemische therapie, gericht op biologicals, biosimilars, fumaraten en combinatiebehandelingen, geüpdatet en zijn enkele nieuwe systemische behandelmogelijkheden (‘Secukinumab’ en ‘Apremilast’) toegevoegd.  Daarnaast is het hoofdstuk psoriasis bij kinderen geheel herzien en in samenwerking met de reumatologen is een hoofdstuk ‘Artritis Psoriatica aan de richtlijn toegevoegd. Tevens zijn er hoofdstukken over biosimilars, combinatiebehandeling met biologics, en zwangerschap opgenomen.  

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Huidpatiënten Nederland
  • Psoriasisvereniging Nederland
  • Vereniging Psorinovo

Algemene gegevens

Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun vanuit het SKMS-programma.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering voor de tweede lijn. De richtlijn berust deels op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met psoriasis en schenkt aandacht aan de psychosociale zorg en patiëntenvoorlichting.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep, waartoe behoren: dermatologen, huisartsen (deze richtlijn dient zich voor verdere verdieping voor de huisarts en sluit aan bij de NHG-standaard, die voornamelijk topicale middelen bespreekt) huidtherapeuten en huidverpleegkundigen. Voor patiënten is een afgeleide tekst van de richtlijn beschikbaar.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordiging van dermatologen, een reumatoloog, verpleegkundige en patiënten. De huisartsen waren niet betrokken bij de gezamenlijke ontwikkeling en aanvraag van deze richtlijn. De NHG heeft wel geparticipeerd in de commentaarfase van de richtlijn. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met vertegenwoordiging van academische en niet-academische werkplekken. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en waren gemandateerd door hun vereniging.

 

Werkgroepleden

Vereniging

Drs. D.M.W. Balak

NVDV

Drs. C.I.M. Busard

NVDV

Dr. O.D. van Cranenburgh

Stichting Nationaal Huidfonds

Drs. Y. Chung-secretaris (vanaf september 2016)

Arts-onderzoeker NVDV

Dr. R.J.B. Driessen

NVDV

Dr. J.J.E. van Everdingen

Directeur NVDV

Dr. F. van Gaalen

NVR

Dr. M. de Groot

NVDV

J.F.H. Hulshuizen

Vice voorzitter PVN Patiëntvertegenwoordiger

Prof. dr. E.M.G.J. de Jong

NVDV

Drs. P.M.J.H. Kemperman

NVDV

Drs. W.J.A. de Kort

NVDV

Drs. S. Karsch-secretaris (SK, tot september 2016)

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. G.E. van der Kraaij-secretaris (GvdK)

Arts-onderzoeker NVDV

I. Laffra

V&VN

Drs. A. Lamberts (tot september 2016)

Arts-onderzoeker NVDV

Dr. L.L.A. Lecluse

NVDV

Dr. P.P.M. van Lümig

NVDV

Dr. S.P. Menting

NVDV

Prof. dr. E.P. Prens

NVDV

Dr. J.M.P.A. van den Reek

NVDV

Dr. M.M.B. Seyger

NVDV

Prof. dr. P.I. Spuls - voorzitter (PS)

NVDV

Dr. H.B. Thio

NVDV

Drs. W.R. Veldkamp

NVDV

Dr. M. Wakkee

NVDV

Overige contributors

Vereniging

A. Jacobs

EDF Psoriasis guideline development groep

Prof. dr. A. Nast

EDF Psoriasis guideline development groep

S. Rosumeck

EDF Psoriasis guideline development groep

Drs. E.J. van Zuuren

NVDV, editor Skin Group Cochrane Collaboration

Dr. Q. de Mast

NIV, internist-infectioloog Radboudumc heeft bijgedragen aan hoofstuk Vaccinatie

Belangenverklaringen

Alle werkgroepleden hebben een belangenverklaring ingevuld, waarin ze hun banden met de farmaceutische industrie aangeven gedurende het richtlijntraject.

 

Werkgroeplid

Firma

Activiteit

Drs. D.M.W. Balak

Janssen-Cilag

Spreker op symposium psoriasis

Drs. C.I.M. Busard

Geen

Geen

Dr. O.D. van Cranenburgh

Abbvie

LEO Pharma

Pfizer

 

Celgene, LEO pharma, Pfizer

Nascholing aios

Unrestricted educational grant

Unrestricted educational grant

 

Sponsoring proefschrift

Dr. R.J.B. Driessen

Abbvie

Galderma

Cutanea life Sciences

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering

Wetenschappelijk onderzoek

Dr. J.J.E. van Everdingen

Geen

Geen

Dr. F. van Gaalen

Abbvie

Pfizer

 

MSD

 

Novartis

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering

Dr. M. de Groot

Novartis

Spreker ‘masterclass psoriasis’

Hr. J.F.H. Hulshuizen

Geen

Geen

Prof. dr. E.M.G.J. de Jong

Pfizer

Abbvie

 

Janssen-Cilag

 

Celgene

Lilly

Amgen

Wetenschappelijk onderzoek, congres/andere reis

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, cursus

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, cursus

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering

Drs. P.M.J.H. Kemperman  

Geen

Geen

Dr. W.J.A. de Kort

Amgen

 

Novartis

 

Lilly

 

Celgene

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering

Drs. G.E. van der Kraaij

Novartis

Celgene

Pfizer

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

I. Laffra

Geen

Geen

Dr. L.L.A. Lecluse

Geen

Geen

Dr. P.P.M. van Lümig

Abbvie,

Janssen-Cilag, Wyeth

 

Sponsoring proefschrift

 

Drs. S.P. Menting

Abbvie

Congresorganisatie

Prof. dr. E.P. Prens

Abbvie

 

 

Astra Zeneca

 

 

Janssen-Cilag

 

 

Novartis

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, spreken

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, spreken

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, spreken

Consultatie/advisering, Congres/andere reis, spreken

Dr. J.M.P.A. van den Reek

Abbvie

 

Lilly

Pfizer

Janssen

Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, Speaking fee

Speaking fee

Congres/andere reis

Wetenschappelijk onderzoek, congres/andere reis

Dr. M.M.B. Seyger

Abbvie

 

Pfizer

 

Janssen-Cilag

 

Boehringer Ingelheim

Allmirall

 

Leo Pharma

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis, cursus

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek, Congres/andere reis

Consultatie/advisering, Congres/andere reis,

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Prof. dr. P.I. Spuls – voorzitter

Abbvie

 

Novartis

 

LEO Pharma

 

Celgene

Pfizer

Janssen-Cilag

Lilly

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Consultatie/advisering, Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek

Dr. H.B. Thio

Novartis

 

Abbvie

 

Lilly

Janssen

 

Celgene

Consultatie/advisering

Cursus organisatie

Consultatie/advisering

Cursus organisatie

Consultatie/advisering

Consultatie/advisering

Cursus organisatie

Consultatie/advisering

Cursus organisatie

Drs. W. Veldkamp

Novartis

Wetenschappelijk onderzoek

Dr. M. Wakkee

Abbvie

 

Janssen-Cilag

Organisatie congresspreker op door Abbvie gesponsord congres

Spreker op congres, cursus

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Bij het opstellen van deze richtlijn is veel aandacht besteed aan de implementatie en de praktische uitvoerbaarheid, effectiviteit, nut en noodzaak. De richtlijn wordt via internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Een samenvatting van de richtlijn zal worden gepubliceerd het Nederlands Tijdschrift voor Dermatologie en Venereologie (NTvDV). Daarnaast is de richtlijn gepresenteerd op de nascholingsdagen van de NVDV in 2017. Tevens zal een patiëntenversie worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Op basis van de richtlijn wordt ook gewerkt aan een consultkaart en keuzehulp waar patiënten bij betrokken zijn

Werkwijze

Hoewel de grote lijnen hetzelfde zijn wijkt de werkwijze en opbouw van de update van 2017 enigszins af van de werkwijze van de richtlijn 2011. Hieronder zullen de werkwijze van de richtlijn 2011 en de werkwijze van de geüpdatete modules in 2017 apart van elkaar worden toegelicht:

 

Afbakening onderwerp

De werkgroep Psoriasis heeft in 2011 de volgende vraag- en doelstellingen geformuleerd:

  • Analyse van de effecten van de behandelingen bij inductie van remissie (de richtlijn doet vooralsnog bijna geen uitspraken over onderhoudsbehandelingen) op basis van het beste bewijs dat voorhanden is
    • Het percentage patiënten met nagenoeg volledige remissie (≥ 90%), het percentage met partiële remissie (≥ 75%)
    • De remissieduur
    • Het uitvalpercentage
    • Het is niet in alle modules gelukt deze criteria voor effectiviteit strikt te volgen, aangezien daar internationaal geen overeenstemming over bestaat (percentages verbetering, PASI, ‘global severity’, ‘area’, etc). Waar dat niet het geval is, wordt dit expliciet vermeld.
  • Het in kaart brengen van de dosering, de toepassingswijze, de bijwerkingen en adviezen bij bijwerkingen, de contra-indicaties en de interacties die een rol spelen bij het maken van een keuze voor behandeling van patiënten met een middelmatige tot ernstige vorm van psoriasis
  • Analyse van de factoren die de voorkeur van patiënten bij een behandeling bepalen
  • Analyse van de kosten van de verschillende behandelingen
  • In hoeverre kan een prioritering worden aangebracht in de behandelingen voor vergelijkbare patiënten? Ofwel welke behandeling heeft de voorkeur op basis van effectiviteit, veiligheid en belasting voor de patiënt bij vergelijkbare patiënten met het ernstige chronische type plaque psoriasis ook rekening houdend met de voorkeur van de patiënt en de kosten van de behandelingen?

 

Werkwijze en wetenschappelijke onderbouwing update 2017

Deze update van 2017 is gebaseerd op de update van de European Dermatology Forum (EDF) guideline Psoriasis 2015 en de Nederlandse richtlijn psoriasis 2011. Minimale noodzakelijke wijzingen zijn ook gedaan in sommige oude modules uit 2011 (‘Ditranol’, ‘Ciclosporine’, ‘Retinoiden’ [titel gewijzigd naar ‘Acitretine’] en ‘Corticosteroïden’) dit om de richtlijn zoveel mogelijk te stroomlijnen en te uniformeren. Dit is met een sterretje verduidelijkt voor transparantie en ten behoeve van aandachtspunt voor de volgende herziening van de richtlijn.

 

De werkgroep startte in 2015 en werkte gedurende 2 jaar aan deze modulaire herziening van de richtlijn uit 2011. In de voorbereidingsfase werd een ‘stakeholdersbijeenkomst’ georganiseerd, waarbij vertegenwoordigers van de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) werden uitgenodigd. (ZN heeft echter geen gebruikgemaakt van de uitnodiging). Tijdens deze bijeenkomst werden de door de werkgroep opgestelde vraag- en doelstellingen besproken en nader geëxpliceerd. Tevens werden de uitkomstparameters die van belang werden geacht voor de keuzematrix zoveel mogelijk op een rijtje gezet en geprioriteerd. Naast inductie van remissie (16 weken) werden ook de data voor de lange termijn (24 weken) samengevat.

 

De geplande herziening van de module ‘TBC-screening’ werd uitgesteld. De reden was dat in dezelfde periode gewerkt wordt aan een multidisciplinair consensusdocument omtrent TBC-screening bij biologics. Naast de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en NVR, zal ook de NVDV hieraan bijdragen en een vertegenwoordiger afvaardigen.

 

Zoekstrategie

De zoekstrategie van de EDF guideline werd herhaald vanaf de laatste search update van de EDF- guideline: oktober 2014. Voor de literatuur werd systematisch gezocht in MEDLINE, Embase en Cochrane library. De search werd uitgevoerd door de arts-onderzoeker van de NVDV, met ondersteuning van een literatuurspecialist. De searches zijn verricht op 16 juli 2015 en 22 juli 2015.

Voor de modules die niet in de EDF voorkomen (‘Secukinumab’, ‘Apremilast’, ‘Combinatietherapie’, ‘Psoriasis bij kinderen’, ‘Kwaliteit van leven en behandeltevredenheid bij psoriasis’) werden aparte searches verricht. De volledige zoekstrategieën, data en resultaten zijn in te zien bij de desbetreffende modules.

 

Inclusiecriteria

Voor de samenvatting van de literatuur, met uitzondering van de module ‘Psoriasis bij kinderen’, ‘Artritis psoriatica’ en ‘Kwaliteit van leven en behandeltevredenheid bij psoriasis’ werden de volgende inclusiecriteria gehanteerd:

  • De studies waren in opzet RCTs (inclusief placebogecontroleerde en head-to-head trials)
  • Klinische diagnose van psoriasis vulgaris.
  • Minimaal tien patiënten per studiearm
  • Minimale studieduur van acht weken.

 

Criteria voor de studiepopulatie: minstens 80% van patiënten voldeed aan onderstaande criteria:

  • Psoriasis vulgaris/chronische plaque type psoriasis
  • Volwassen patiënten (≥18 jaar).

 

Voor de overige overwegingen en de keuzematrix komen alle soorten artikelen en studietypen in aanmerking. Ook artikelen over de behandeling met biologics bij patiënten met psoriasis arthropathica en andere huidafwijkingen kunnen worden meegenomen. Zo ook artikelen over specifieke bijwerkingen van biologics.

 

Alle artikelen werden geselecteerd op basis van titel en abstract door twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar (GvdK en SK). Bij discrepantie werd een derde persoon gevraagd (PS). De beoordeling en uiteindelijke selectie o.b.v. de in- of exclusie werd gedaan door de auteurs van de modules op de volledige teksten van de eerder geselecteerde artikelen.

 

Opbouw van de modules

Inleiding

In de inleiding van elke module wordt aangegeven op welke uitgangsvragen de module antwoorden geeft en wordt een korte beschrijving van een therapie gegeven.

Daarnaast bevat de inleiding paragrafen met instructies voor gebruik (zoals laboratoriumcontroles), bijwerkingen en veiligheid en bijzondere aspecten van de behandeling (zoals hoe te handelen bij een geplande chirurgische ingreep of zwangerschapswens) worden toegelicht.

 

Kwaliteit van bewijs

De beoordeling van de kwaliteit van bewijs is in de modulaire herziening van de richtlijn voor het grootste deel tot stand gekomen met de GRADE-methode. De module ‘Psoriasis bij kinderen’ en ‘Kwaliteit van leven bij psoriasis’ is nog met de EBRO-methode gewerkt.

 

Bij de GRADE-methode wordt wetenschappelijk bewijs beoordeeld aan de hand van uitkomstmaten. GRADE veronderstelt dat de werkgroep in het beginstadium van de richtlijnontwikkeling uitkomstmaten vaststelt. Een volledig uitleg over de GRADE-methode valt buiten het bestek van deze richtlijn, zie hiervoor het ‘GRADE handbook’. [Schünemann 2013].

Bij de EBRO-methode ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgrading en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.

 

Om uniformiteit met de recent verschenen EDF guideline Psoriasis 2015 te waarborgen, en de uitkomsten met elkaar te kunnen vergelijken, heeft de werkgroep ervoor gekozen de in de EDF guideline gehanteerde uitkomstmaten ook te gebruiken in de Nederlandse richtlijn. Zie Tabel 1.

 

Tabel 1. Uitkomstmaten van de richtlijn psoriasis 2017

Uitkomstmaat

Belangrijkheid

Effectiviteit

Inductietherapie (16 weken)

PASI 75-respons

Cruciaal

PASI 90-respons

 

Belangrijk

Afname in gemiddelde PASI/laatste PASI-score

Belangrijk

Clearance (bijv. PGA 0, PASI 100, ‘clear’)

Belangrijk

PGA 0/1 (bijv. ‘clear’/‘almost clear’)

Cruciaal

Langetermijntherapie (24 weken)

PASI 75-respons

Cruciaal

PASI 90-respons

Belangrijk

Afname in mean PASI

Belangrijk

Clearance (bijv. PGA 0, PASI 100, ‘clear’)

Belangrijk

PGA 0/1 (bijv. ‘clear/almost clear’)

Cruciaal

Veiligheid

 

Proportie patiënten voortijdig gestopt met de studie vanwege bijwerking

Cruciaal

Proportie patiënten met ten minste één bijwerking

Belangrijk

Proportie patiënten met ten minste één ernstige bijwerking (zoals vermeld in de studie)

Cruciaal

Patiënt gerapporteerde uitkomsten

 

 DLQI-score ≤ 5

Belangrijk

Afname in gemiddelde DLQI-score

Belangrijk

Overig

 

Time till onset of action: tijd tot 25% van de patiënten PASI 75 bereikt

 Belangrijk

Important

Time till onset of action: tijd tot een 25% afname van de gemiddelde baseline PASI-score is bereikt.

 Belangrijk

Tijd tot terugval (remissieduur) (na staken van de behandeling)

Belangrijk

Percentage patiënten met terugval op enig tijdstip X in de behandeling.

Belangrijk

 

Om zoveel mogelijk overeenstemming met de EDF te verkrijgen werden de nieuwe artikelen op dezelfde manier beoordeeld en werd de data-analyse op dezelfde manier verricht als in de EDF guideline psoriasis 2015. Enige variatie in het beoordelen kan voorkomen.

 

Voor een gedetailleerde beschrijving hiervan wordt verwezen naar de Methods bijlage van de EDF. [Nast 2015] Samengevat was de werkwijze als volgt:

De geselecteerde artikelen uit de aanvullende search zijn beoordeeld op kwaliteit door de werkgroepleden en de arts-onderzoeker van de NVDV. Hiervoor is gebruikgemaakt van de Cochrane risk of bias tool. [Higgins 2011]

 

In een data-extractieformulier (zie aanverwante producten) werden de uitkomsten van de studies genoteerd. Aan de hand van deze gegevens werden met GRADEpro GTD een Summary of Findings (SoF)-tabellen gemaakt. Indien mogelijk werden resultaten van verschillende studies gepoold, hiervoor werd gebruikgemaakt van Review Manager 5.3.

 

Voor de indeling van methodologische kwaliteit van studies volgens EBRO en GRADE zie tabel 2 en 5. Beschrijving en beschouwing van de gepubliceerde artikelen zijn, indien van toepassing, te vinden per module onder het kopje ‘Samenvatting van de literatuur’. Meer gedetailleerde informatie is beschreven in de SoF- en evidence tabellen.

 

De module ‘Artritis psoriatica’ is in samenwerking met de NVR tot stand gebracht. Het is gebaseerd op de recente internationale EULAR en GRAPPA-richtlijnen [Coates 2016, Gossec 2016] van de reumatologie in combinatie met de module ‘Artritis psoriatica’ van de EDF- guideline psoriasis. Omdat deze drie richtlijnen recent zijn herzien (2015 en 2016) werd hiervoor geen nieuwe search verricht. Deze module is bedoeld om dermatologen te attenderen op het belang van screening naar artritis psoriatica bij psoriasis. In deze module worden handvatten gegeven voor anamnese en lichamelijk onderzoek door dermatologen zodat zij in staat zijn artritis psoriatica vroegtijdig te signaleren. Daarnaast is beschreven wanneer verwijzing naar een reumatoloog geïndiceerd is.

 

Conclusies

Het wetenschappelijk materiaal is per uitkomstmaat weergegeven in conclusies. Tevens is hierbij vermeld op basis van welke artikelen de conclusie tot stand gekomen is. Voor het niveau van conclusies volgens EBRO en GRADE zie Tabel 3 en 6. De conclusies zijn apart weergegeven voor inductie- en onderhoudsbehandeling.

 

Overige overwegingen

Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten van belang, zoals toxiciteit van behandelingen, teratogeniteit, risico op maligniteit, drug survival, patiëntenvoorkeuren, etc., de zogenaamde overige overwegingen. De gebruikte literatuur hiervoor is niet gelimiteerd (evt. ook meegenomen zijn recente net gepubliceerde of gepresenteerde data) en verwerkt naar inzicht van de auteurs. In de overige overwegingen worden de conclusies op basis van de literatuur geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende behandelopties. Verschillende aspecten uit deze overige overwegingen zijn ook terug te vinden in de keuzematrix.

 

Aanbevelingen

De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overige overwegingen. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit ‘format’ heeft als doel de transparantie van de richtlijn te verhogen. Het biedt ruimte voor een efficiënte discussie tijdens de werkgroepvergaderingen en vergroot bovendien de helderheid voor de gebruiker van de richtlijn. Voor de gebruikte niveaus van aanbevelingen volgens EBRO en GRADE zie Tabel 4 en 7.

 

Uitwerking volgens de EBRO-methode

 

Tabel 2. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies volgens EBRO

Kwaliteit

Interventie

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

 

 

 

 

 

 

 

 

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek)

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohortonderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controleonderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Tabel 3. Niveau van conclusies volgens EBRO

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

Eén onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

Eén onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Tabel 4. Niveau van aanbeveling volgens EBRO

Aanbeveling

Balans

Sterk positief

De interventie doet duidelijk meer goed dan kwaad: Doe…

Zwak positief

Het is onzeker of alle patiënten gebaat zijn bij de interventie: doe bij voorkeur…

Zwak negatief

Het is onzeker of alle patiënten gebaat zijn bij de interventie: doe bij voorkeur niet…

Sterk negatief

De interventie doet meer kwaad dan goed: doe niet…

 

Uitwerking volgens de GRADE-methode

 

Tabel 5. Indeling van methodologische kwaliteit van studies volgens GRADE

GRADE-systeem

Type bewijs

Gerandomiseerd onderzoek = hoog
Observationele studie = laag
Elk ander bewijs = zeer laag

Factoren die de kwaliteit van bewijs kunnen verlagen*:

  • Ernstige of zeer ernstige beperkingen in de kwaliteit van de studie
  • Indirectheid van het bewijs
  • Belangrijke inconsistentie tussen studies
  • Imprecisie
  • Grote kans op ‘publicatiebias’

Factoren die de kwaliteit van bewijs kunnen verhogen**:

  • Sterk bewijs voor een associatie—significant relatief risico van > 2 (< 0,5) gebaseerd op consistent bewijs uit twee of meer observationele studies, zonder plausibele ‘confounders’ (+1)
  • Zeer sterk bewijs voor een associatie—significant relatief risico van > 5 (< 0,2) gebaseerd op direct bewijs zonder belangrijke bedreigingen voor de validiteit (+2)
  • Bewijs voor een dosis respons gradiënt (+1)
  • Alle plausibele ‘confounders’ zouden het effect hebben verminderd (+1)

*Elk criterium kan de kwaliteit verminderen met één stap of bij zeer ernstige beperkingen met twee stappen.

** Verhogen kan alleen indien er geen beperkingen zijn t.a.v. de studiekwaliteit, imprecisie, inconsistentie, indirectheid en publicatiebias.

 

Tabel 6. Niveau van conclusies volgens GRADE

  • Hoog = nader onderzoek zal zeer onwaarschijnlijk het vertrouwen in de inschatting van een effect veranderen
  • Middelmatig = nader onderzoek zal waarschijnlijk een belangrijke invloed hebben op het vertrouwen in de inschatting van een effect en kan de inschatting van een effect veranderen
  • Laag = nader onderzoek zal zeer waarschijnlijk een belangrijke invloed hebben op het vertrouwen in de inschatting van een effect en zal waarschijnlijk de inschatting van een effect veranderen
  • Zeer laag = elke inschatting van een effect is zeer onzeker

 

Tabel 7. Niveau van aanbevelingen volgens GRADE

  • Sterk voor/tegen = als clinici, gebaseerd op het beschikbare bewijs, zeer zeker zijn dat de voordelen de nadelen of risico’s overtreffen, of andersom, dan zal er een sterke aanbeveling worden gedaan
  • Zwak voor/tegen = als clinici, gebaseerd op het beschikbare bewijs, denken dat de voordelen en de nadelen of risico’s in balans zijn of als er een bepaalde onzekerheid bestaat over de grootte van de voordelen en risico’s, moeten ze een zwakke aanbeveling maken
  • De werkgroep heeft ervoor gekozen de volgende formuleringen te hanteren.

 

Sterk voor: Behandeling X wordt aanbevolen

Zwak voor: Behandeling X kan overwogen worden

Sterk tegen: Behandeling X wordt ontraden

Zwak tegen: Behandeling X wordt niet aangeraden

 

Keuzematrix

In de keuzematrix zijn de -naar mening van de werkgroep- belangrijkste aspecten van de behandeling van psoriasis samengevat in één tabel. De keuzematrix heeft als doel de dermatoloog te ondersteunen bij het maken van een patiëntspecifieke keuze voor behandeling van psoriasis. De Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen heeft gelegenheid gekregen om informatie aan te leveren voor deze keuzematrix. De werkgroep heeft de informatie naar eigen inzicht verwerkt en aangevuld waar nodig.

 

Indicatiestelling

De indicatiestelling volgens de huidige samenvatting van de productkenmerken (Summary of Product Characteristics: SmPC) tekst wordt in alle modules benoemd. De aspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het maken van een keuze voor behandeling worden uitgebreid beschreven in de module ‘Keuze van behandeling bij patiënten met psoriasis’. Aspecten uit de keuzematrix worden hierbij betrokken.

Het advies van de werkgroep ten aanzien van de behandeling met biologics is als volgt:

 

De werkgroep is van mening dat biologics verantwoord ingezet moeten worden, mede gezien de hoge kosten. De huidige labels van de middelen adalimumab, secukinumab en ixekizumab zijn minder stringent voor volwassen patiënten dan van de andere biologics en apremilast (zie de module ‘Psoriasis bij kinderen’ voor het advies bij kinderen). De werkgroep raadt desondanks aan om patiënten met matig tot ernstige psoriasis in aanmerking te laten komen voor behandeling met biologics en/of apremilast bij falen van, intolerantie of contra-indicatie voor lichttherapie en één of meerdere conventionele systemische middel(en). Bij hoge ziekteactiviteit, contra-indicaties en/of prognostische ongunstige kenmerken kan van dit advies afgeweken worden.

 

Behandeldoelen

Voor alle systemische behandelingen adviseert de werkgroep behandeldoelen te hanteren zoals deze zijn beschreven naar aanleiding van een Europese consensusmeeting door Mrowietz et al. [Mrowietz 2011] Door deze behandeldoelen in acht te nemen wordt verondersteld dat patiënten een optimale behandeling krijgen, en bij onvoldoende effectiviteit of afgenomen effectiviteit van de behandeling tijdig overstappen op een andere therapie. De behandeldoelen bevatten uitkomsten wat betreft effectiviteit (PASI-score) en kwaliteit van leven (DLQI-score).

 

Behandeldoelen volgens Mrowietz 2011:

≥ PASI 75 verbetering na inductietherapie: behandeling continueren

< PASI 50 verbetering na inductietherapie: behandeling wijzigen

≥ PASI 50 en < PASI 75 verbetering na inductietherapie: behandeling continueren bij DLQI ≤ 5, en behandeling wijzigen bij DLQI > 5

 

Organisatie van zorg

Deze richtlijn richt zich op de verwezen patiënt en follow-up dient dan ook door de dermatoloog plaats te vinden. Verwijs terug naar eerste lijn wanneer een tweedeelijnsbehandeling geen meerwaarde heeft boven behandeling door de huisarts met een advies t.a.v. therapie en indicaties voor terugverwijzing of overleg.

 

Externe commentaarfase

De conceptrichtlijn is ter commentaar voorgelegd aan alle leden van de NVDV. Daarnaast hebben ook andere wetenschappelijke verenigingen (Nederlandse Vereniging voor Reumatologie, Nederlands Huisartsen Genootschap) de richtlijn ter beoordeling ontvangen, evenals Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en patiëntenverenigingen (Huidpatiënten Nederland, Psoriasis vereniging Nederland, Psorinovo)

Al het commentaar is door de werkgroep beoordeeld en zo nodig verwerkt.

 

Verspreiding

De richtlijn is digitaal beschikbaar voor iedereen via de website van de NVDV (www.nvdv.nl) en zal worden aangeboden aan de richtlijnendatabase (http://www.richtlijnendatabase.nl). Tevens zal de richtlijn onder de aandacht worden gebracht van de wetenschappelijke verenigingen.

 

Juridische betekenis van de richtlijn

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van gemiddelde patiënten, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Wanneer er bewust van een belangrijke aanbeveling in de richtlijn wordt afgeweken, wordt dit met argumenten omkleed gedocumenteerd en er wordt aangegeven dat dit met de patiënt zo is besproken.

 

Actualisering

Een richtlijn heeft alleen zeggingskracht als op continue basis onderhoud plaatsvindt, op grond van systematische monitoring van zowel de medisch wetenschappelijke literatuur als praktijkgegevens en door gebruikers van de richtlijn aangeleverde commentaren. Omdat deze richtlijn modulair is opgebouwd, kan herziening op onderdelen eenvoudig plaatsvinden Een evaluatie of de richtlijn herzien moet worden, zal jaarlijks vanuit de NVDV gebeuren. De huidige werkgroep van deze herziening zal na autorisatie van deze versie eindigen.

 

Referenties

  • Coates LC, Kavanaugh A, Mease PJ, et al. Group for Research and Assessment of Psoriasis and Psoriatic Arthritis 2015 treatment recommendations for psoriatic arthritis. Arthritis Rheumatol 2016;68(5):1060-71.
  • Gossec L, Smolen JS, Ramiro S, et al. European League Against Rheumatism (EULAR) recommendations for the management of psoriatic arthritis with pharmacological therapies: 2015 update. Ann Rheum Dis 2016;75(3):499-510. doi: 10.1136/annrheumdis-2015-208337.
  • Higgins J, Green S. Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions, Version 5.1.0. The Cochrane Collaboration. 2011 (Last accessed: 12 January 2015; www.cochrane-handbook.org).
  • Mrowietz U, Kragballe K, Reich K, et al. Definition of treatment goals for moderate to severe psoriasis: a European consensus. Arch Dermatol Res 2011;303(1):1-10.
  • Nast A, Jacobs A, Rosumeck S, Werner RN. Methods Report: European S3-Guidelines
  • on the systemic treatment of psoriasis vulgaris-update 2015-EDF in cooperation with EADV
  • and IPC. J Eur Acad Dermatol Venereol 2015;29(12):e1-22.
  • Richtlijn Psoriasis. Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. 2011.
  • Zweegers J, de Jong EM, Nijsten TE, et al. 2011. Summary of the Dutch S3-guidelines on the treatment of psoriasis. Dutch Society of Dermatology and Venereology. Dermatol Online J 2014;20(3).
  • Schünemann H, Brozek J, Guyatt G, and Oxman A. 2013. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from www.guidelinedevelopment.org/handbook.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Combinatietherapie