PSA bij volwassenen op locaties buiten de OK

Initiatief: NVA / NVK Aantal modules: 14

Opleiding voor PSA bij volwassenen

Uitgangsvraag

Is er bewijs voor de noodzaak van opleiding en procedurele sedatie en/of analgesie (PSA) en zo ja: hoe kan de opleiding en nascholing voor PSA-praktijkspecialist, behandelaars, personele ondersteuning, het beste worden vorm gegeven?

Aanbeveling

De opleiding in PSA kan bevorderd worden door landelijk een Begeleidingscommissie PSA (BC) in te stellen en door lokaal te komen tot kwaliteitscommissies voor PSA (KC’s). Deze bevat vertegenwoordigers van de afdeling anesthesiologie, de betrokken specialismen en verpleegkundigen. De BC kan een KC accrediteren voor een opleiding in PSA. Individuele professionals worden gecertificeerd door de anesthesioloog in de KC.

 

De bekwaamheid om PSA te kunnen toepassen dient verkregen te worden in een specifiek daarvoor ontworpen opleiding of in een opleiding waarin tenminste de beschreven ‘key elements’ aanwezig zijn.

 

De opleiding PSA tot PSA praktijkspecialist kan ingebouwd worden in een medisch specialistische vervolgopleiding maar voor niet-artsen ook afzonderlijk worden vorm gegeven. Voor welke doelgroep en voor welke vorm van opleiding dan ook is het belangrijk dat de noodzakelijke kennis- en vaardigheidscompetenties zoals omschreven in een opleidingsprogramma worden verworven om zich PSA praktijkspecialist te mogen noemen. De werkgroep beveelt daarnaast aan te komen tot een masteropleiding tot physician assistant anesthesiologie met competenties op de gebieden sedatie/analgesie, pre- PSA screening en op het gebied van pijnbestrijding. Deze professional is in staat te voorzien in screening voor en uitvoering van veilige en effectieve matige tot diepe PSA, zoals die nodig is bij gastrologische procedures, IVF, gynaecologische procedures en andere procedures met een vergelijkbaar karakter. Voor specifieke aandachtsgebieden of categorieën patiënten met specifieke risico’s (met name PSA bij kinderen) is aanvullende opleiding noodzakelijk. Het ligt voor de hand om redenen van kwaliteit en efficiëntie deze professionals organisatorisch in te bedden bij een afdeling Anesthesiologie.

 

De werkgroep beveelt daarnaast aan te komen tot een opleiding in de anxiolyse/lichte sedatie voor professionals die te maken krijgen met mild pijnlijke, kortdurend pijnlijke of mild stresserende procedures bij kinderen. De inhoud van een dergelijke opleiding is gericht op het gebruik van (1) lichte vormen van PSA (bijvoorbeeld lachgas), (2) niet-farmacologische technieken (kindgerichte benadering, afleidingstechnieken en hypnose) en (3) eenvoudige lokale anesthesietechnieken.

 

De werkgroep beveelt aan om eisen op te stellen voor hercertificering van PSA praktijkspecialisten.

Onderbouwing

Van uit de praktijk is er een grote vraag naar veilige, comfortabele, effectieve en efficiënte procedurele sedatie en analgesie (PSA). Medisch specialisten kunnen alleen aan deze grote vraag niet voldoen. Aan deze toenemende behoefte zou voldaan kunnen worden door overdracht van taken met een lager opleidingsniveau (verticale taaksubstitutie). De ervaringen die hiermee zijn opgedaan worden beschreven. Substitutie blijkt een adequate oplossing te kunnen zijn, mits de opleiding tot ‘PSA-praktijkspecialist’ voor artsen nietanesthesiologen en niet-artsen (physician assistants) goed wordt vormgegeven.

 

De CBO consensus richtlijn ‘Sedatie en/of analgesie (PSA) door niet-anesthesiologen’ uit 1998 adviseerde dat PSA veilig kan geschieden mits aan een aantal voorwaarden is voldaan (CBO 1998). Niet-anesthesiologen hebben meestal niet de knowhow om ernstige complicaties van PSA op te vangen. Om bekwaam te zijn moeten de arts en verpleegkundige of assisterende hulpkrachten die PSA toepassen daarin worden opgeleid. Inmiddels is ervaring opgedaan in Nederland, bijvoorbeeld bij de endoscopieën waar vanaf 2001 een aangepaste richtlijn in werking is getreden. Behalve de positieve ervaringen die door de MDL-artsen worden opgemerkt (betere bewaking, minder incidenten, zelden tot nooit puur PSA-gerelateerde sterfte) worden ook de gebreken gesignaleerd. Met name het ontbreken van formele training en nascholing voor medewerkers en endoscopisten horen daar bij.

De werkgroep heeft in de literatuur gezocht naar de (basis)competenties die aanwezig moeten zijn of moeten worden verkregen, gekeken naar bestaande opleidingen in eigen land en doet op grond daarvan aanbevelingen over vorm en inhoud van het curriculum.

Niveau 4

PSA wordt beschouwd als een onafhankelijke medische procedure.

 

D       CBO Sedatie en/of analgesie (PSA) door niet-anesthesiologen 1998

 

Niveau 4

Hoewel de behoefte aan PSA bij ingrepen toeneemt, ontbreekt veelal de specifieke opleiding hiervoor binnen de betrokken specialistische en verpleegkundige opleidingen

 

D        Wilson 2006, Babl 2006, Boynes 2006

 

Niveau 4

Belangrijke elementen in een trainingsprogramma voor PSA zijn: het sedatiehandboek, klinische lessen, formulieren voor het aanvragen van PSA, waarin opgenomen een checklist voor contra-indicaties en schriftelijke informatie voor de patiënt of de ouders en praktijktraining.

 

D         Babl 2006

 

Niveau 3

Een specifiek op PSA gericht opleidingsprogramma verbetert de documentatie, risico-inschatting en patiëntenzorg.

 

B         Priestley 2006

 

Niveau 4

Een specifiek op PSA gericht “teachers” forum, waarin vanuit elk (opleidings)instituut een vertegenwoordiger zitting heeft, draagt bij aan de implementatie van nationale richtlijnen in de praktijk.

 

D        Leitch 2006

De internationale literatuur over opleidingen voor niet-anesthesiologen is beperkt. De belangrijkste artikelen worden hier samengevat.

Alleen Babl (2006) beschrijft uitvoerig de ontwikkeling en implementatie van een opleiding voor PSA bij kinderen in een IC-omgeving. De invloed van het programma op de zorgkwaliteit werd geëvalueerd in een apart artikel van dezelfde auteurs (Priestley 2006). Babl beschrijft de ontwikkeling van een trainingsprogramma voor PSA en noemt als belangrijkste elementen: het sedatiehandboek, klinische lessen, formulieren voor het aanvragen van PSA waarin opgenomen een checklist voor contra-indicaties en schriftelijke informatie voor de patiënt of de ouders. Ervaringen met de opleiding van 294 professionals op het gebied van spoedeisende hulp bij kinderen en de invloed daarvan op het opleidingsprogramma worden besproken.

Priestley (2006) vergeleek de veranderingen die bovengenoemd opleidingsprogramma teweegbracht ten aanzien van documentatie, risico-inschatting en patiëntenzorg bij 200 patiënten in een spoedeisende hulpafdeling en een spoedeisende hulpafdelingen voor kinderen. Duidelijke verbeteringen waren de documentatie van informed consent (87 vs. 15%, P < 0.0001); aantoonbare risicoschatting vóór de procedure (87 vs. 1%, P < 0.0001) en correcte vastlegging van vitale functies (58 vs. 27%, P < 0.0001). Er werden ook verbeteringen geconstateerd in het vastleggen van het gewicht, overgevoeligheden, nuchter zijn en monitoring en overige informatie van belang voor veilige PSA.

Leitch (2006) vergeleek in een follow-up studie de omvang en de kwaliteit van vijftien sedatieopleidingen voor tandartsen met die van een voorgaande studie in 1998. Hij constateert een toename in het onderwijs en in de hands-on training. Leitch beschrijft dat in Groot Brittannië door de beroepsgroep van tandartsen richtlijnen worden uitgegeven, maar dat bij de implementatie de Dental Sedation Teachers Group een belangrijke rol speelt. Dit is een nationaal forum voor beroepsbeoefenaren die sedatieopleidingen willen geven. Elk (opleidings)instituut heeft hierin een vertegenwoordiger. Deze personen zijn op de hoogte van de actuele richtlijnen en de praktijk in hun instituut. De DSTG hanteert voor de opleiding in conscious sedation kwantitatieve criteria voor risicoinschatting (5 gevallen), inhalatiesedatie (10 gevallen) en intraveneuze sedatie (20 gevallen).

Boynes (2006) deed een prospectief enquêteonderzoek met negen vragen bij tandartsen die in 2003 afstudeerden. Van de 1328 formulieren kwamen er 718 ingevuld terug (respons 54%). De meerderheid constateerde dat er behoefte was aan PSA maar dat de kwaliteit van de opleiding daarvan in de Amerikaanse tandartsopleidingen overall laag was. Hands-on training ontbrak vrijwel geheel.

Wilson (2006) onderzocht de training in sedatietechnieken van kaakchirurgen i.o. in het Verenigd Koninkrijk. Er werden 81 vragenlijsten verzonden naar afgestudeerden in de laatste drie jaar. Er werden 67 formulieren terug ontvangen (83%). Het bleek dat 44 (69%) artsen tijdens hun opleiding sedatietraining had gekregen en dat 50 (78%) tijdens hun opleiding behandeling onder PSA sedatie hadden uitgevoerd. Van degenen die sedatie toepasten had 32% het laatste jaar geen resuscitatiecursus gevolgd. Algemeen (92%) heerste de overtuiging dat alle kaakchirurgen sedatietraining zouden moeten krijgen en 71% dacht dat een gestructureerde kerncursus daarvoor de meest geschikte vorm was.

Twite (2004) stuurde 59 directeuren van geaccrediteerde pediatrische intensive care opleidingen in de VS vragenlijsten en ontving er 35 terug (59,3%). De meeste (66%) van de afdelingen hebben procesbeschrijvingen voor sedatie op papier. Van de respondenten gebruikt 85,7% een scoringssysteem om onrust en pijn bij kinderen te schatten, met name in de onttrekkingsfase van de medicamenten. Maar een objectieve maatstaf om het welzijn van ernstig zieke kinderen onder sedatie te beoordelen ontbreekt.

Het artikel van de American Society for Gastrointestinal Endoscopy uit 1998 beschrijft 12 eindtermen voor de opleiding van artsen die sedatie willen toepassen bij gastro-intestinale ingrepen (American Society for Gastrointestinal Endoscopy 1998). Men meent dat de training het beste kan worden ingepast in de algemene opleiding voor assistenten in gastrointestinale endoscopie , pediatrische gastro-enterologie of chirurgie. Training buiten deze setting zou voorstelbaar zijn, maar lijkt niet praktisch.

In ieder geval zijn weekend- of korte cursussen niet voldoende.

Toetsing van de verkregen kennis en kunde dient plaats te vinden door de endoscopieopleider en de directeur van het trainingsprogramma. Nascholing blijft de verantwoordelijkheid van “hospital credentialling bodies”.

 

Ervaringen met formele opleidingen in Nederland

Voor zover bekend functioneren in Nederland drie opleidingen die formeel met een certificaat worden afgesloten. De stand van zaken bij de opleidingen voor tandartsen en assistenten, abortusartsen en –verpleegkundigen en de opleiding voor anesthesieassistenten in het UMC en AMC wordt hieronder weergegeven.

 

Tandartsen

Tandartsen en hun assistenten kunnen een specifieke nascholingscursus volgen, waar men leert inhalatiesedatie toe te dienen met een mengsel van lachgas en zuurstof. (zie hiervoor ook de specialisme specifieke module). De cursus wordt sinds 1986 éénmaal per jaar gegeven voor 15-20 personen onder auspiciën van het ACTA, de gezamenlijke tandheelkundige opleiding van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit (www.acta-de.nl). De tandartsopleider certificeert de deelnemers. Het aantal tandartsen en –assistenten dat op het moment sedatie met lachgas toepast is niet precies bekend, maar is vermoedelijk kleiner dan twee honderd (Makkes P. Persoonlijke mededeling februari 2010).

 

CASA klinieken

In Nederland is bekend dat de CASA-klinieken voor zwangerschapsafbreking de consensus van 1998 geïmplementeerd hebben. Er is een formele opleiding waarvoor artsen en verpleegkundigen worden toegelaten en waarbij na toetsing van theorie en praktijk een bekwaamheidscertificaat kan worden behaald, verstrekt door de anesthesioloog die voor de opleiding verantwoordelijk is. Men dient tenminste 10 dagen praktijkopleiding gevolgd te hebben, woont dan ongeveer 100 behandelingen bij en verricht tenminste 40 sedaties zelfstandig. Overigens is het de opleider die bepaalt wanneer er voldoende hands-on vaardigheid verkregen is. Sinds 2005 heeft een dertigtal artsen en verpleegkundigen de opleiding met goed gevolg afgesloten. Het certificaat verklaart de professional bevoegd voor PSA bij een specifieke patiëntengroep voor specifieke ingrepen(zwangerschapsafbreking, vasectomie), met beperkingen (zoals BMI < 35, ASA 3 alleen na consult anesthesioloog). Er wordt gebruik gemaakt van een single drug protocol (titratie met propofol) met daarnaast lokale anesthesie als pijnstilling. Verpleegkundigen hebben beperkte competenties: na screening van de patiënt is het uitsluitend een arts die de indicatie stelt en die opdracht geeft voor PSA en altijd de mogelijkheid heeft te interveniëren. Beademing is zelden noodzakelijk.

Omdat het beademen door middel van maskerballon beademing (bijvoorbeeld Ambu® ballon) met één hand veel vaardigheid vereist wordt beademing getraind door middel van een mond-op-masker beademing (bijvoorbeeld Laerdal® pocket mask) met extra zuurstofpoort, dat met twee handen gemakkelijker te fixeren is. Er is een vervolgtraject (‘terugkomdagen’) en er is dit jaar een begin gemaakt met een schriftelijke auditprocedure (steekproeven van de verslagen). Opvallend is dat de ‘key educational elements’ van Babl3 goed overeenkomen met de componenten die in de CASA-opleiding aanwezig zijn (zie punten hieronder).

1.

Een persoonlijk opleidingsplan dat het opleidingstraject beschrijft en vermeldt wie de verantwoordelijke opleider is, wie de praktijkopleiders zijn en in welke setting de opleiding plaatsvindt

2.

Een reader onder redactie van een anesthesioloog waarin de methode en de noodzakelijke vaardigheden en verantwoordelijkheden worden beschreven (voor de behandeling, de medicatie, setting en vereiste apparatuur en disposables), grenzen worden gesteld (afhankelijk van setting en patiëntenpopulatie, bijvoorbeeld risico-inschatting ASA-klassen, BMI e.d.) en die (verwijzingen naar) de noodzakelijke theoretische kennis waar onder guidelines bevat

3.

Klinische lessen over PSA inclusief de farmacologie

4.

Een model procedurele sedatiechecklist (voorbereiding, indicatiestelling, uitvoering, nazorg). Zie Appendix I pp 496-497 in Babl3 en het in bijlage 3 bijgevoegde registratieformulier van de SEH van het OLVG, St. Elisabeth Tilburg, ZKH Beverwijk

5.

Modellen voor patiënteninformatie (hand-out) en een consentformulier

6.

Basic Life Support (BLS) uitgebreid met AED- en airwaytraining (indien niet elders geregeld)

7.

Informatie over certificatie (door een anesthesioloog), registratie en het vervolgtraject

(nascholing, audits en herregistratie)

 

Meer informatie over deze opleiding wordt gegeven in de specialisme specifieke module over zwangerschapsafbreking in bijlage 1 bij de richtlijn sedatie en/of analgesie (PSA) bij volwassenen op locaties buiten de OK.

 

Opleiding AMC/UMC

De afdelingen Anesthesiologie van het AMC en het UMCU hebben tegen de achtergrond van deze richtlijn het initiatief genomen om als pilot een opleiding tot PSA-praktijkspecialist te starten voor ervaren anesthesiemedewerkers.

Daartoe werd een onderwijsprogramma samengesteld dat was gericht op de ontwikkeling van competenties op de terreinen:

  • Pre-PSA-zorg
  • Toediening van PSA
  • Zorg na PSA
  • Beleid
  • Onderzoek
  • Onderwijs
  • Juridische aspecten

 

Bij deze opleiding gaan de te verwerven competenties van de anesthesiemedewerker verder dan die in de CASA-opleiding. Het gaat daarbij dan ook om andere categorieën patiënten en om andere ingrepen. Weliswaar wordt vanaf ASA 3 ook een anesthesioloog geconsulteerd, maar men screent zelfstandig de patiënt en verleent zelfstandig de nodige zorg, inclusief het stellen van een diagnose. De toelatingseisen zijn hoger (anesthesiemedewerker met tenminste vijf jaar klinische ervaring en tenminste 80% werkzaam), de theorie gaat verder (EEG en BIS-monitoring). De praktijkopleiding omvat 15 dagen (150 praktijkuren) waarbij 100 PSA’s worden verricht, waarvan 50 onder supervisie. Eventuele beademing vindt plaats door middel van maskerballonbeademing. Deze PSA-praktijkspecialist is meer algemeen inzetbaar: PSA wordt gegeven bij verschillende ingrepen in diverse settings.

In de pilot werden een viertal ervaren anesthesiemedewerkers geselecteerd. Na hun theoretische vorming vingen zij aan met het toedienen van PSA, vooral voor gastro-intestinale diagnostische en therapeutische procedures (colonoscopie, oesofagusdilalatie, gastroscopie met biopten, ERCP’s, PEG katheterplaatsing. Aanvankelijk met lijfelijke aanwezigheid van een anesthesioloog, maar naarmate de ervaring toenam met een anesthesioloog op afstand, maar wel direct beschikbaar. Er werd gewerkt volgens de kwaliteitsrichtlijnen van de CBO consensus sedatie en/of analgesie (PSA) door niet-anesthesiologen van 1998.

Medio 2007 hadden alle vier de trainees ruim 100 sedaties verricht, voornamelijk bij ASA 1 en 2, maar in een aantal gevallen na overleg met de anesthesioloog ook bij ASA 3 patiënten.

De tevredenheid bij patiënten en operateurs was groot. Er deden zich enkele incidenten voor die allen door de PSA-praktijkspecialist i.o. persoonlijk konden worden opgevangen. De incidenten waren: 1 x staken wegens defecte scoop, 1 x O2 saturatie 94 % bij hoesten postsedatie, 1x post-sedatie hypotensie > 30 %, herstelde spontaan, 1x onrust in samenhang met sedatieniveau 4, 1 x ademobstructie bij Bechterew, waarvoor oplossing met Larynxmasker 1x afgebroken procedure in verband met luchtwegobstructie.

 

Concluderend lijken bij sedatietraining zowel de beschreven bottom-up benadering, zoals die in algemene ziekenhuizen, zelfstandige behandelcentra en vergelijkbare instellingen plaatsvindt, als de meer top-down benadering, zoals die via anesthesieafdelingen in academische ziekenhuizen is gestart, succes te hebben. Daarmee is niet gezegd dat ook andere, meer informele opleidingen niet tot goede resultaten kunnen leiden, mits men daarbij de genoemde ‘key educational elements’ in het oog houdt.

 

Belangrijkste competenties  

Basiscompetenties en vaardigheden

Zoals uit de definitiemodule blijkt moeten diegenen die bekwaam moeten worden geacht om matige tot diepe PSA te gaan uitvoeren daartoe in het algemeen een basisopleiding hebben gevolgd waarin belangrijke algemene competenties worden aangeleerd. Daarnaast zullen zij veelal hetzij een aanvullende opleiding moeten volgen voor het specifieke terrein waarop zij PSA gaan toepassen, hetzij aanvullende ervaring moeten opdoen in dat specifieke segment. Voor bepaalde vormen van PSA kan een monotherapie toegepast moet worden en voor andere vormen van PSA is een combinatie van analgetica en sedativa noodzakelijk. In die laatste situatie, die veelal leidt tot een dieper sedatieniveau, worden hogere eisen gesteld aan de vaardigheden van de PSA-praktijkspecialist en de bijbehorende randvoorwaarden.

De belangrijkste vaardigheid die vereist is om ernstige incidenten bij PSA te voorkomen is dat de PSA-praktijkspecialist volgens een gestructureerd proces een risico-inschatting kan maken. Een sedatiechecklist (zie Key Educational Element nr 4 hierboven) vormt daarbij het belangrijkste instrument. Uit het voorbeeld van een dergelijke procedurele checklist in bijlage 3 bij deze richtlijn blijkt voor welk onderdeel van de PSA welke professional (arts of verpleegkundige) verantwoordelijk is en tekent.

Het kunnen monitoren van de patiënt en airway management tijdens de ingreep zijn eveneens belangrijk. Bij relatief lastiger PSA’s, bijvoorbeeld pijnlijke procedures waarbij niet alleen een intraveneus hypnoticum/sedativum wordt toegediend, maar ook aan intraveneuze opioïden niet valt te ontkomen, moet de PSA-praktijkspecialist niet alleen de saturatie kunnen monitoren, maar ook hypoventilatie kunnen signaleren, bij voorkeur door middel van capnografie, zoals besproken in de module over monitoring. Complicaties moeten herkend en adequaat behandeld kunnen worden. Daarom zou ten minste één van de professionals de voor die betreffende setting belangrijke ALS-competenties moeten bezitten en jaarlijks een voor de procedure en setting toegespitst skillslab gevolgd moeten hebben.

 

Specifieke competenties bij de opleiding voor PSA bij kinderen

Wat betreft de opleiding in PSA bij kinderen gelden nog de volgende overwegingen:

1. In de module over de noodzakelijke competenties voor PSA bij kinderen (Deel I, module ‘Morbiditeit mortaliteit en veiligheid van PSA’) wordt aan de hand van literatuur een onderscheid gemaakt tussen enerzijds lichte sedatie en anxiolyse en anderzijds matige tot diepe sedatie.

  • De noodzakelijke competenties voor een veilige en effectieve matige tot diepe sedatie zullen voor een niet-anesthesioloog of niet-intensivist slechts haalbaar zijn na een gedegen opleiding tot PSA-praktijkspecialist. Het opzetten van een opleiding tot “kinderPSA-praktijkspecialist” zal daarvoor noodzakelijk zijn.
  • In Deel I, module ‘Resuscitatie en noodprocedures bij PSA’ wordt de literatuur samengevat over de inzet van opgeleide PSA-praktijkspecialisten voor PSA bij kinderen. Eén van de conclusies van die module is “Er zijn aanwijzingen dat een speciaal opgeleide verpleegkundige zelfstandig maar volgens een vastgelegd protocol voor patiëntenselectie en randomstandigheden en met een onmiddellijk beschikbare anesthesioloog of intensivist, bij een geselecteerde groep kinderen een veilige en effectieve sedatie met gebruik van propofol of ketamine kan uitvoeren. Niveau 3 (C Lowrie 1998, Walker 2003)
  • Het ligt voor de hand dat bij de opleiding tot PSA-praktijkspecialist voor kinderen kinderspecifieke aspecten van PSA zoals anatomie en fysiologie van de kinderluchtweg, leeftijdsspecifieke vitale parameters en risicofactoren, leeftijdsspecifieke reanimatietechnieken, ontwikkelingspsychologie, een kindgerichte aanpak, leeftijdsspecifieke aspecten van informed consent, niet-farmacologische technieken en een restrictie van het gebruik van restraint (stevige fixatie) worden opgenomen in de opleiding.

2. Wat betreft de vele kleine procedures in de kindergeneeskunde en spoedeisende hulp geneeskunde (bijvoorbeeld intraveneuze toegang, bloedafname, blaaskatheter, kleine wondzorg, hechten) volstaat in vele gevallen een combinatie van niet-farmacologische technieken, lokale anesthesie en een lichte vorm van PSA (bijvoorbeeld lachgas). Gezien de veelheid van deze procedures is het wenselijk een aparte opleiding te voorzien voor professionals in de kindergeneeskunde (kinderartsen, kinderverpleegkundigen, kinderneurologen en –chirurgen, artsen en verpleegkundigen op een SEH). Deze opleiding leidt alleen op voor lichte sedatie en zou wat betreft inhoud en organisatie kunnen lijken op de reeds bestaande opleiding voor tandartsen die lichte PSA gebruiken bij de tandheelkundige behandeling van angstige kinderen en volwassenen. Zo’n opleiding zou landelijk georganiseerd kunnen worden en zou op termijn een regulier onderdeel kunnen worden van de opleiding tot kinderarts, kinderverpleegkundige, SEH-arts, SEH-verpleegkundige, kinderneuroloog, kinderchirurg. Belangrijke aspecten in die opleiding zouden moeten zijn (1) het scherp definiëren van de grenzen van lichte sedatie (2) het standaard gebruiken van niet-farmacologische, kindgerichte technieken (afleidingstechnieken, vormen van hypnose) en (3) het gebruik van lokale anesthetica bij kinderen.

 

Specifieke competenties bij de opleiding voor PSA op de IC

Training in PSA is standaard onderdeel van de specialistische opleiding tot intensivist. De artsen wordt geleerd volgens protocol te werken. In de praktijk spelen IC-verpleegkundigen bij langdurige PSA een belangrijke rol. Ook bij hen komt PSA in de opleiding niet in afzonderlijke PSA-modules, maar geïntegreerd aan de orde.

 

Meest adequate opleidingsvorm.

Zoals hierboven beschreven ligt het voor de hand om de PSA opleiding in PSA competenties en competenties die een adequate selectie van patiënten mogelijk maken (screeningscompetenties) te combineren. De opleiding zal realisatie van de competenties, zoals genoemd in de aanbevelingen uit de module ‘Vaardigheden en samenstelling sedatieteam PSA’ (kinderrichlijn hoofdstuk 2 van deel 1) van deze richtlijn tot doel moeten hebben. Een dergelijke opleiding kan in verschillende vormen worden gegoten. De opleiding kan al dan niet facultatief deel gaan uitmaken van een medisch specialistische vervolgopleiding, zoals bijvoorbeeld voor de MDL artsen, kinderarts-intensivisten, SEH-artsen en artsen werkzaam in een kliniek voor zwangerschapsonderbreking. In 2010 start op verschillende plaatsen een HBO bachelor opleiding “Medisch Hulpverlener” met als deskundigheidsgebieden de domeinen van anesthesiemedewerker, spoedeisende hulp en ambulancezorg. Deze bachelor kan worden gevolgd door een master studie die kan leiden tot bijvoorbeeld een physician assistant “Meste in health” of in “Master in anesthesiology” met screening, PSA en Pijnbestrijding als deskundigheidsgebieden. Ook is een aparte opleiding denkbaar voor gezondheidsmedewerkers die betrokkenheid hebben tot PSA of het specialisme waarvoor de PSA wordt gevraagd, zoals voor anesthesiemedewerkers of endoscopie verpleegkundigen.

 

Organisatie van de opleiding

De Landelijke Begeleidingscommissie PSA (BC) voor PSA

In Groot-Brittannië bestaat er specifiek voor de beroepsgroep tandartsen een opleidersgroep die zich ten doel stelt (http://www.dstg.co.uk/):

  • het onderwijs in PSA voor het specialisme te bevorderen
  • op te treden als oriëntatiepunt aangaande PSA
  • te werken aan een gemeenschappelijk curriculum voor PSA
  • de verantwoorde toepassing van PSA in het specialisme te bevorderen
  • ideeën uit te wissen over de praktijk en research in het specialisme.

 

In Nederland kan de opleiding naar de mening van de werkgroep het beste ondergebracht worden in één landelijke centrale begeleidingscommissie PSA met de bovenstaande doelstellingen, die de kwaliteit van PSA in het algemeen en bij alle specialismen bevordert. Deze landelijke begeleidingscommissie PSA kan ook worden belast met de implementatie van de richtlijn. De beroepsverenigingen kunnen daarbij een belangrijke rol spelen door een professional namens hen af te vaardigen. Behalve bovengenoemde taken zou de BC op zich kunnen nemen de registratie van PSA, incidenten en complicaties te verzorgen (via internet, zoals nu voor algemene anesthesie in enkele klinieken onder auspiciën van de NVA plaatsvindt). Het ligt voor de hand dat de BC voor het eerst wordt samengesteld uit leden van de werkgroep die de onderhavige richtlijn heeft samengesteld.

 

De Lokale kwaliteitscommissie voor PSA (KC’s)

Om de opleiding van PSA-praktijkspecialisten in een instelling te bevorderen kan deze gecoördineerd te worden door een lokale kwaliteitscommissie PSA (KC) waar minstens vertegenwoordigers van de afdeling anesthesiologie, de bij PSA betrokken specialismen en verpleegkundigen op basis van gelijkwaardigheid in vertegenwoordigd zijn. De lokale opleiding zou geaccrediteerd kunnen worden door de landelijke begeleidingscommissie PSA (BC) waarna de anesthesiologen in de KC’s de professionals kunnen certificeren.

Zelfstandige Behandel Centra en vergelijkbare instellingen waar niet-anesthesiologen PSA toepassen, zoals klinieken voor zwangerschapsafbreking, dienen een overeenkomst met een anesthesieafdeling van een ziekenhuis te hebben. Binnen zo’n samenwerkingsovereenkomst dienen afspraken te zijn opgenomen over de behandeling en de verwijzingsroute van complicaties, een klachtenprocedure en samenwerking op het terrein van kwaliteit en veiligheid van PSA te worden opgenomen. Accreditatie van de lokale kwaliteitscommissie PSA door de BC kan dan op analoge wijze als intramuraal plaatsvinden.

 

Vereiste praktische training en onderhoud van de vaardigheid bij PSA

Om voldoende praktische vaardigheid te verkrijgen lijkt het de werkgroep als indicatie voor de vereiste training redelijk dat in de basisopleiding van PSA-praktijkspecialisten verslag wordt gedaan van tenminste 60-100 procedures, waarvan er 40 zelfstandig zijn uitgevoerd. Artsen en verpleegkundigen die al ruime ervaring met PSA hebben kunnen gecertificeerd worden na het afleggen van een theoretische en praktische toets. De praktische vaardigheid in PSA zou moeten worden onderhouden door het verrichten van tenminste 50 procedures per jaar. Daarnaast dient men eenmaal per jaar in een op het specialisme en de setting toegesneden reanimatie/simulatiesessie (skillslab) te participeren.

Eens per 5 jaar zou ook de theoretische kennis moeten worden getoetst.

Medline werd doorzocht op literatuur gepubliceerd betreffende opleiding en nascholing rondom PSA. Gezocht werd op het titelwoord “sedation” en op de woorden “training” of “education” in de titel of het abstract.

Dit leverde op 31 juli 2007 143 resultaten op. Na exclusie van de artikelen tot 1998 bleven er 89 over. Na doorlezen van de titels en abstracts bleken er 18 een relatie te hebben met de bovengenoemde uitgangsvraag (opleiding). Vijf artikelen hadden betrekking op PSA bij kinderen, vier op PSA in de tandheelkunde, vijf op PSA bij gastro-intestinale endoscopie, twee op spoedeisende hulp en twee artikelen op de opleiding van verpleegkundigen.

  1. ACTA www.acta-de.nl.
  2. American Society for Gastrointestinal Endoscopy. Guidelines for training in patiënt monitoring and sedation and analgesia. American Society for Gastrointestinal Endoscopy. 3Gastrointest.Endosc. 1998; 48: 669-71.
  3. Babl F, Priestley S, Krieser D, Miller J, Tully M, Spicer M et al. Development and implementation of an education and credentialing programme to provide safe paediatric procedural sedation in emergency departments. Emerg.Med.Australas. 2006; 18: 489-97.
  4. Beekhuizen, W., De Zwaan, N., Denteneer, M., and Porcelijn, T. Intraveneus Sedation by Non-Anesthesiologists in Outpatiënt Clinics. 7th International Congress on Ambulatory Surgery. 417-2007. Amsterdam.
  5. Boynes SG, Lemak AL, Close JM. General dentists' evaluation of anesthesia sedation education in u.s. Dental schools. J.Dent.Educ. 2006; 70: 1289-93.
  6. Hoffman GM, Nowakowski R, Troshynski TJ, Berens RJ, Weisman SJ. Risk reduction in pediatric procedural sedation by application of an American Academy of Pediatrics/American Society of Anesthesiologists process model. Pediatrics 2002; 109: 236-43.
  7. Innes G, Murphy M, Nijssen-Jordan C, Ducharme J, Drummond A. Procedural sedation and analgesia in the emergency department. Canadian Consensus Guidelines. J.Emerg.Med. 1999; 17: 145-56.
  8. Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Sedatie en/of analgesie door niet-anesthesiologen. Alphen aan den Rijn, 1998. www.cbo.nl
  9. Leitch J, Jauhar S. A follow-up survey of the teaching of conscious sedation in dental schools of the United Kingdom and Ireland. Anesth.Prog. 2006; 53: 43-48.
  10. Priestley S, Babl FE, Krieser D, Law A, Miller J, Spicer M et al. Evaluation of the impact of a paediatric procedural sedation credentialing programme on quality of care. Emerg.Med.Australas. 2006; 18: 498-504.
  11. Robins EV. Nursing education, competency, and role in intravenous conscious sedation. Int.Anesthesiol.Clin. 1999; 37: 59-71.
  12. Twite MD, Rashid A, Zuk J, Friesen RH. Sedation, analgesia, and neuromuscular blockade in the pediatric intensive care unit: survey of fellowship training programs. Pediatr.Crit Care Med. 12004; 5: 521-32.
  13. Visser, L. W. and Vaessen, H. H. B. Opleidingsplan Sedation Practitioner / Sedatie Anesthesie Medewerker Concept 02. 2007. Utrecht, UMC. 8-1-2007.
  14. Wilson PH, Boyle CA, Smith BJ. Conscious sedation training received by specialist registrars in restorative dentistry in the UK: a survey. Br.Dent.J. 2006; 201: 373-77.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2012

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2012

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie

Algemene gegevens

Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de ZonMW in het kader van het programma ‘Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO)’.

Doel en doelgroep

Doel

De werkgroep die deze richtlijn heeft ontwikkeld, is gevraagd:

  • aan te geven aan welke kwaliteitseisen sedatie en/of analgesie (PSA) op locaties buiten de operatiekamer moet voldoen om dit veilig en verantwoord te kunnen toepassen. Hierbij gaat het o.a. om de indeling in sedatieniveaus, monitoring, toedieningsvormen van PSA, eventueel gecombineerd met locoregionale analgesie.
  • Te omschrijven wat de medicolegale gevolgen, taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de betrokken zorgverleners zijn bij PSA rond complexe procedures?
  • een voorstel te maken voor een opleidingstraject tot PSA-praktijkspecialist* voor artsen niet-anesthesiologen en niet-artsen (physician assistants respectievelijk nurse practitioners**).

 

* PSA-praktijkspecialist: professional die specifiek is opgeleid voor en daardoor competent is in het verrichten van PSA volgens de aanbevelingen van deze richtlijn ten aanzien van veiligheid en effectiviteit. Deze professional kan een arts zijn maar ook een physician assistant of een andere gezondheidswerker die aantoonbaar de voor PSA vereiste kennis-, vaardigheids- en overige competenties beheerst. PSA-praktijkspecialisten kunnen opgeleid zijn voor het totale PSA spectrum (wat procedures en sedatiediepte betreft) of voor een specifiek onderdeel daarvan. Hun bevoegdheid en inzetbaarheid hangt af van de competenties die ze aantoonbaar hebben verworven.

** physician assistant respectievelijk nurse practitioner: gezondheidswerker die op HBO-masterniveau medische zorg verleent binnen een deelgebied van de geneeskunde onder eindverantwoordelijkheid van een arts.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische beroepsgroep, zoals abortusartsen, anesthesiemedewerkers, anesthesiologen, cardiologen, chirurgen, geriaters, gynaecologen, orthopedagogen, internisten, intensivisten, kinderartsen, longartsen, MDL-artsen, neurologen, oogartsen, radiologen, tandartsen en verpleeghuisartsen, maar ook voor bevoegde en bekwame anesthesiemedewerkers, intensive care verpleegkundigen, abortusverpleegkundigen en kinderverpleegkundigen. Deze richtlijn is geautoriseerd door de verenigingen die aan de ontwikkeling van deze richtlijn hebben bijgedragen. Daarmee is deze richtlijn deel geworden van de professionele standaard van de leden van die verenigingen.

 

Hoewel deze richtlijn in de eerste plaats procedures en handelingen betreft die binnen een ziekenhuis plaatsvinden, gelden de aanbevelingen eveneens voor PSA’s buiten het ziekenhuis, bijvoorbeeld binnen de tandheelkunde en de zelfstandige behandelcentra (ZBC). 

Samenstelling werkgroep

Werkgroep revisie richtlijn Sedatie en/of analgesie (PSA) bij volwassenen.

  • Nederlands Genootschap voor Abortusartsen
  • Nederlandsche Internisten Veereniging
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiemedewerkers
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlands Genootschap van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Vereniging tot bevordering der Tandheelkundige Gezondheidzorg voor gehandicapten
  • Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde

 

Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij intensive care patiënten

  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandsche Internisten Vereeniging
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Intensive Care Verpleegkundigen

 

De subwerkgroepen hebben uitgebreid literatuuronderzoek verricht om zo veel mogelijk relevante artikelen te identificeren waarmee een antwoord kan worden gegeven op de uitgangsvragen. Na selectie van de literatuur is het resultaat op gestandaardiseerde wijze geanalyseerd waarbij de inhoudelijke en kwalitatieve resultaten van de gevonden artikelen in evidencetabellen, toelichtende teksten en conclusies zijn samengevat. Deze resultaten zijn besproken in de werkgroep, waarna aanbevelingen voor de praktijk zijn opgesteld.

Na vaststelling van de conceptrichtlijn door de richtlijnwerkgroep is deze richtlijn voor commentaar verzonden naar de verenigingen van wie gemandateerde vertegenwoordigers zitting hadden in de werkgroep. Na verwerking van de commentaren is de richtlijn ter autorisatie aan de verenigingen voorgelegd en goedgekeurd. 

 

 

Samenstelling van de kernwerkgroep

  • prof.dr. J.Th.A. Knape, anesthesioloog, voorzitter
  • P.L.J.M. Leroy, kinderarts, subgroepvoorzitter Kinderen
  • A.N.J. Schouten, anesthesioloog, subgroepvoorzitter Volwassenen
  • dr. J.J. Spijkstra, internist-intensivist, subgroepvoorzitter IC
  • dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog, CBO, secretaris (tot en met 31 oktober 2008)
  • drs. D.M. Schipper, adviseur CBO, secretaris (vanaf 1 november 2008)
  • ir. T.A. van Barneveld, programmaleider CBO (tot en met september 2008)
  • drs. L.M.T. Schouten, senior-adviseur CBO (tot en met mei 2007)

 

Samenstelling van de subwerkgroep Volwassenen

  • A.N.J. Schouten, anesthesioloog (voorzitter)
  • R.M. Aronius, gynaecoloog
  • W. Beekhuizen, abortusarts
  • M.N. Copper, oogarts
  • dr. S.J. van den Hazel, MDL-arts
  • drs. F.R. de Jong, nurse practitioner
  • dr. Ch. Keijzer, anesthesioloog
  • dr. J.J. Kolkman, MDL-arts
  • dr. R.P. Koopmans, internist
  • prof.dr. J.S. Laméris, radioloog
  • M.A.C. Oppers, anesthesiemedewerker
  • G.J.P. Smits, spoedeisende-hulparts
  • H.H.A.J.M. Spoormans, anesthesioloog
  • T. Turk, tandarts
  • dr. M.C.E.F. Wijffels, cardioloog
  • dr. H. Wolf, gynaecoloog
  • drs. L.M.T. Schouten, senior-adviseur CBO, secretaris (tot en met mei 2007)
  • dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog, CBO, secretaris (juni 2007 tot en met 31 oktober 2008)
  • drs. D.M. Schipper, adviseur CBO, secretaris (vanaf 1 november 2008)

 

Samenstelling van de subwerkgroep IC

  • dr. J. J. Spijkstra, internist-intensivist, (voorzitter)
  • B. van de Berg, internist-intensivist
  • H. Biermann, anesthesioloog
  • D. Burger chirurg-intensivist
  • S.E.M.-J. Gielen-Wijffels, anesthesioloog-intensivist
  • dr. J. Horn, neuroloog-intensivist
  • dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog, CBO, secretaris (tot en met 31 oktober 2008)
  • drs. D.M. Schipper, adviseur CBO, secretaris (vanaf 1 november 2008)

 

Met dank aan:

Dhr. Prof.mr.dr. J. Legemaate, juridisch adviseur Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst 

Belangenverklaringen

Activiteiten die de leden van de werkgroep ‘Sedatie’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.

 

Werkgroep Volwassenen en I.C.

 

Firma

Activiteit

Anders

Aronius R.M.

niets opgegeven

Beekhuizen W.

geen

 

 

Berg B. van den

MTT Bennekom, handelshuis voor respiratoire monitoring

cursus

workshops bij de toedieningscursus van de NVIC

Burger D.H.C.

geen

 

 

Copper M.N.

geen

 

 

Gielen-Wijffels S.

geen

 

 

Hazel S.J. van den

Astra Zenica

consultatie/advisering

 

Horn J.

geen

 

 

Jong F.R. de

geen

 

 

Keijzer C.

Abbott inzake Sevofluraan

consultatie/advisering

 

Knape J.Th.A.

 

 

 

Kolkman J.J.

Pfizer inzake coxibs

consultatie/advisering

 

Koopmans R.P.

niets opgegeven

Laméris J.S.

geen

 

 

Oppers M.A.C.

geen

 

 

Schouten A.N.J.

geen

 

 

Smits G.J.P.

geen

 

 

Spoormans H.H.A.J.M.

Organon

 

voorzitter Drug Safety Board Clinical Trial

Spijkstra J.J.

Maquet

 

met behulp van de firma een beademingscursus opgezet

Turk T.

geen

 

 

Wijffels M.C.E.F.

St. Jude Medical

wetenschappelijk onderzoek

 

Wolf H.

geen

 

 

Inbreng patiëntenperspectief

Om het patiëntenperspectief gedurende het gehele richtlijnontwikkelingstraject zo veel mogelijk te kunnen borgen, heeft in de werkgroep kinderen een vertegenwoordiger van de Vereniging Kind en Ziekenhuis zitting genomen als werkgroeplid. Deze vertegenwoordiger woonde als toehoorder tevens de plenaire werkgroepvergaderingen bij. Voor de groep Volwassenen en IC- patiënten zijn geen specifieke patiëntenorganisaties die de belangen van deze patiëntenpopulatie behartigen. Derhalve heeft in deze werkgroepen geen vertegenwoordiger van patiëntenorganisatie zitting genomen.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Voor publicatie van de richtlijn is deze van commentaar voorzien en beoordeeld door de wetenschappelijke verenigingen die bij de ontwikkeling van deze richtlijn betrokken waren. Ook is er een hoorzitting gehouden ten behoeve van ziekenhuisdirecteuren. De richtlijn is na vaststelling door de werkgroep door de verenigingen geautoriseerd, zodat deze richtlijn geldt als standaard voor de betrokken beroepsgroepen. Voor meer gedetailleerde implementatieactiviteiten zie bijlagen 4, 12, 13 en 14.

Deze richtlijn wordt verspreid onder de leden van de beroepsgroepen die in de werkgroep zijn vertegenwoordigd en medische staven en directies van ziekenhuizen in Nederland. Een samenvatting van deze richtlijn wordt ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.

Om de implementatie en evaluatie van deze richtlijn te stimuleren, zijn indicatoren ontwikkeld aan de hand waarvan de implementatie steekproefsgewijs kan worden gemeten.

Indicatoren geven in het algemeen de zorgverleners de mogelijkheid te evalueren of zij de gewenste zorg leveren. Zij kunnen daarmee ook onderwerpen voor verbeteringen van de zorgverlening identificeren. Ten tijde van het uitbrengen van deze richtlijn waren de indicatoren echter nog niet becommentarieerd waardoor deze separaat van de richtlijn zullen worden uitgebracht. Voor meer gedetailleerde implementatieactiviteiten bijlagen 4, 12, 13 en 14.

Werkwijze

In het beginstadium van de ontwikkeling van deze richtlijn is het onderwerp van de richtlijn zoveel mogelijk afgebakend waarbij uitgangsvragen zijn vastgesteld. De werkgroep is opgesplitst in subgroepen:

  • Werkgroep revisie richtlijn Sedatie en/of analgesie (PSA) bij volwassenen.
  • Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij kinderen
  • Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij intensive care patiënten

Iedere werkgroep kreeg de opdracht voorstellen te formuleren over inhoud, implementatie, financiering, opleiding, kwaliteitsindicatoren en wetenschappelijk onderzoek.

 

Wetenschappelijke bewijsvoering

De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn, voor zover mogelijk, gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in de Cochrane Library, Medline, Embase. Hierbij werd de taal gelimiteerd tot Nederlands, Engels, Duits, Frans. Daarnaast werden handmatige zoekacties verricht. Er werd gezocht vanaf 1996 (Medline) en voor sommige vragen ook in Embase of Cinahl tot in ieder geval april 2006.

 

Opbouw van de richtlijn

Elke module van de richtlijn is volgens een vast stramien opgebouwd, dat onderstaand is weergegeven. Het doel hiervan is om de richtlijn transparant te laten zijn, zodat elke gebruiker kan zien op welke literatuur en overwegingen bepaalde aanbevelingen zijn gebaseerd.

 

Inleiding

In de inleiding wordt kort geschetst wat het onderwerp van de module is en welke specifieke problemen in deze module aan bod komen.

 

Bespreking van de literatuur

De antwoorden op de uitgangsvragen (derhalve de aanbevelingen in deze richtlijn) zijn voor zover mogelijk is gebaseerd op gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Hiertoe werden relevante Nederlandstalige en voornamelijk Engelstalige artikelen gezocht door het raadplegen van bestaande richtlijnen over sedatie en/of analgesie (PSA) op locaties buiten de operatiekamer en het verrichten van systematische zoekacties (zie Wetenschappelijke bewijsvoering). De literatuursearch is samengevat onder 'zoekverantwoording'.

Na het zoeken van literatuur is het resultaat hiervan door de werkgroepleden beoordeeld en zijn de artikelen beoordeeld op bruikbaarheid. Wanneer de mogelijkheid bestond dat de uitgangsvraag met het artikel zou kunnen worden beantwoord, werd het artikel in de selectie opgenomen. De geselecteerde artikelen zijn door werkgroep beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs, waarbij onderstaande indeling is gebruikt.

 

Tabel 1: Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht

 

Voor artikelen betreffende: interventie (preventie of therapie)

A1 systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn

 

A2 gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie;

B             gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiënt-controleonderzoek);

C             niet-vergelijkend onderzoek;

D             mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.

 

Voor artikelen betreffende: bijwerkingen / complicaties / schade*

A1 systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2                  prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat

gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten;

B             prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of

retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek;

C             niet-vergelijkend onderzoek;

D             mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Conclusie

Het wetenschappelijk materiaal is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven. Hiervoor is onderstaande indeling gehanteerd:

 

Niveau van de conclusies op basis van het bewijs

  1. 1 systematische review (A1) of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2
  2. tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B
  3. 1 onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek van niveau C
  4. mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Overige overwegingen

Om tot een aanbeveling te komen zijn er naast het wetenschappelijk bewijs ook andere aspecten van belang zoals het patiëntenperspectief, organisatorische aspecten en kosten.

Deze zijn besproken onder het kopje overige overwegingen.

 

Aanbeveling

De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van de wetenschappelijke conclusie, waarbij de overige overwegingen in acht zijn genomen.

 

Literatuur

Elke module eindigt met een literatuurlijst van de in die module aangehaalde referenties. 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.