Sedatiediepte bij PSA op de IC
Uitgangsvraag
Wat is de waarde van objectieve methoden om de sedatiediepte te meten?
Aanbeveling
Bij het meten van sedatiediepte op de IC hebben objectieve vormen van sedatiemonitoring thans geen toegevoegde waarde.
Onderbouwing
Conclusies
Niveau 3 |
Objectieve vormen van sedatiemonitoring als BIS zijn op dit moment onvoldoende betrouwbaar voor het meten van de sedatiediepte bij IC-patiënten.
C Nasraway 2002, Frenzel 2002, Ries 2002, Mondello 2002, Vivien 2003, Ely 2004, Roustant 2005 |
Samenvatting literatuur
De laatste jaren is met name de bruikbaarheid van Bispectraal analyse (BIS) getest op de ICU. BIS analyseert het ruwe EEG signaal en bewerkt het dusdanig, dat men een indruk kan krijgen van de sedatie diepte. Het is ontwikkeld voor de operatie kamer en gevalideerd voor meerdere anesthetica, waaronder Propofol en Midazolam. Het EEG signaal wordt verkregen met behulp van elektrodes die op het voorhoofd worden bevestigd en de sedatie diepte wordt uitgedrukt in een getal, waarbij 0 overeenkomt met een iso-elektrisch EEG en 100 met een volledig wakkere patiënt. Alhoewel het concept veel belovend is zijn waren de resultaten op de IC teleurstellend. De BIS score kan inter-individueel nogal variëren, ook bij patiënten met eenzelfde subjectieve sedatiescore en lijkt de beste resultaten te geven bij licht gesedeerde patiënten, die over het algemeen ook al goed met subjectieve sedatie scores te monitoren zijn. Daarnaast kunnen EMG artefacten van de spieren van het voorhoofd een vals hoge waarde geven. BIS is nog niet getest bij patiënten met metabole afwijkingen, noch bij patiënten met hersenafwijkingen, problemen welke op de IC natuurlijk frequent voorkomen. Er zijn tenslotte, geen vergelijkende studies geweest naar de prognose van 20 patiënten gemonitord met ofwel een subjectieve score ofwel met BIS.
Na de publicatie van de richtlijnen van de SCCM zijn er meerdere studies gepubliceerd waarin gekeken werd naar de waarde van BIS op de ICU, al zijn er nog steeds geen prospectief vergelijkende studies verschenen waarin harde uitkomst parameters werden vergeleken bij patiënten gemonitord met BIS, dan wel met een subjectieve sedatiescore
(tabel 1).
Tabel 1. Overzicht studies naar objectieve monitoring van sedatie op de IC.
Auteur |
Type |
N |
Opzet |
Resultaat |
Kwaliteit |
Nasraway et al. 2002 |
POS |
19 97 scores |
Correlatie tussen BIS en SAS, ook bij patiënten met hersenletsel |
Geen goede correlatie tussen BIS en SAS, grote interindividuele overlap |
C |
Frenzel et al. 2002 |
POS |
19 |
Correlatie van BIS met 5 verschillende scores |
Bij 58 % van de patiënten een redelijke correlatie, bij 42 % geen enkele. Grote interindividuele overlap, mn bij diepere sedatie diepte |
C |
Ries et al. 2002 |
POS |
44 |
Correlatie tussen BIS en Ramsay score |
Redelijke correlatie BIS en Ramsay indien weinig EMG artefact, wederom grote overlap. Slechte corelatie bij veel EMG activiteit, mn bij dieper sedatie |
C |
Mondello et al. 2002 |
POS |
20 980 scores |
Correlatie van BIS met Ramsay score over, de tijd in 24 uur |
Goede correlatie tussen BIS en Ramsay score. Grote overlap bij diepe sedatie |
C |
Auteur |
Type |
N |
Opzet |
Resultaat |
Kwaliteit |
Vivien et al. 2003 |
PCS |
45 |
Patiënten met SAS 1, effect van spierverslapping op BIS in nieuwe en oude versie |
Na verslapping significante daling gemiddelde BIS waarde (met individuele verschillen). Onderschatten sedatie diepte bij 71 % van de patiënten. Grote overlap in BIS waarden |
C |
Ely et al 2004 |
PCS |
124 484 scores |
Correlatie BIS, in oude en nieuwe versie, met RASS en CAM-ICU (voor delier) |
Matige correlatie oude en nieuwe BIS met RASS en grote overlap. Geen correlatie BIS met delier score |
C |
Roustant et al. 2005 |
POS |
40 167 scores |
Correlatie van meerdere EEG afgeleide parameters (wo BIS) met Ramsay score |
Redelijke correlatie tussen verschillende EEG parameters. Grote overlap tussen (alle) EEG parameters en verschillende sedatie dieptes |
C |
PCS= prospective controlled study
POS= prospective observational study
Alle studies laten in essentie, dezelfde resultaten zien. BIS, zowel in een oude versie, als in een nieuwere versie die zou moeten corrigeren voor spierartefacten, correleert soms redelijk, soms niet goed met subjectieve scores, maar altijd zijn er grote inter-individuele verschillen in BIS waarden bij patiënten met eenzelfde subjectieve sedatie score, terwijl er, aan de andere kant, ook een overlap is van BIS waardes over de verschillende subjectief gemeten sedatie dieptes. M.n. spierartefacten (EMG signalen) kunnen het BIS signaal verstoren en maken dat met BIS de sedatie diepte wordt overschat, al is niet te voorspellen in welke mate.
Referenties
- Ely EW, Truman B, Manzi DJ et al. Consciousness monitoring in ventilated patiënts: bispectral EEG monitors arousal not delirium. Int Care Med 2004; 30: 1537-43.
- Frenzel D, Greim CA, Sommer C et al. Is the bispectral index appropriate for monitoring the sedation level of mechanically ventilated surgical ICU patiënts? Int Care Med 2002; 28: 178-83.
- Mondello E, Siliotti R, Noto G et al. Bispectral index in ICU: correlation with Ramsay score on assessment of sedation level. J Clin Mon Comp 2002; 17: 271-7.
- Nasraway SA, Wu EC, Kelleher RM et al. How reliable is the Bispectral index in critically ill patiënts? A prospective, comparative, single-blinded observer study. Crit Care Med 2002; 30: 1483-7.
- Ries ML, Graefe UA, Goeters C et al. Sedation assessment in critically ill patiënts with bispectral index. Eur J Anaesth 2002; 19: 18-22.
- Roustan JP, Valette S, Aubas P et al. Can Electroencephalographic analysis be used to determine sedation levels in critically ill patiënts? Anesth Analg 2005; 101: 1141-51.
- Vivien B, Di Maria S, Ouattara A et al. Overestimation of Bispectral index in sedated ICU patiënts revealed by administration of muscle relaxant. Anesth 2003; 99: 9 17.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-01-2012
Laatst geautoriseerd : 01-01-2012
Algemene gegevens
Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de ZonMW in het kader van het programma ‘Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO)’.
Doel en doelgroep
Doel
De werkgroep die deze richtlijn heeft ontwikkeld, is gevraagd:
- aan te geven aan welke kwaliteitseisen sedatie en/of analgesie (PSA) op locaties buiten de operatiekamer moet voldoen om dit veilig en verantwoord te kunnen toepassen. Hierbij gaat het o.a. om de indeling in sedatieniveaus, monitoring, toedieningsvormen van PSA, eventueel gecombineerd met locoregionale analgesie.
- Te omschrijven wat de medicolegale gevolgen, taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de betrokken zorgverleners zijn bij PSA rond complexe procedures?
- een voorstel te maken voor een opleidingstraject tot PSA-praktijkspecialist* voor artsen niet-anesthesiologen en niet-artsen (physician assistants respectievelijk nurse practitioners**).
* PSA-praktijkspecialist: professional die specifiek is opgeleid voor en daardoor competent is in het verrichten van PSA volgens de aanbevelingen van deze richtlijn ten aanzien van veiligheid en effectiviteit. Deze professional kan een arts zijn maar ook een physician assistant of een andere gezondheidswerker die aantoonbaar de voor PSA vereiste kennis-, vaardigheids- en overige competenties beheerst. PSA-praktijkspecialisten kunnen opgeleid zijn voor het totale PSA spectrum (wat procedures en sedatiediepte betreft) of voor een specifiek onderdeel daarvan. Hun bevoegdheid en inzetbaarheid hangt af van de competenties die ze aantoonbaar hebben verworven.
** physician assistant respectievelijk nurse practitioner: gezondheidswerker die op HBO-masterniveau medische zorg verleent binnen een deelgebied van de geneeskunde onder eindverantwoordelijkheid van een arts.
Doelgroep
De richtlijn is bestemd voor leden van de medische beroepsgroep, zoals abortusartsen, anesthesiemedewerkers, anesthesiologen, cardiologen, chirurgen, geriaters, gynaecologen, orthopedagogen, internisten, intensivisten, kinderartsen, longartsen, MDL-artsen, neurologen, oogartsen, radiologen, tandartsen en verpleeghuisartsen, maar ook voor bevoegde en bekwame anesthesiemedewerkers, intensive care verpleegkundigen, abortusverpleegkundigen en kinderverpleegkundigen. Deze richtlijn is geautoriseerd door de verenigingen die aan de ontwikkeling van deze richtlijn hebben bijgedragen. Daarmee is deze richtlijn deel geworden van de professionele standaard van de leden van die verenigingen.
Hoewel deze richtlijn in de eerste plaats procedures en handelingen betreft die binnen een ziekenhuis plaatsvinden, gelden de aanbevelingen eveneens voor PSA’s buiten het ziekenhuis, bijvoorbeeld binnen de tandheelkunde en de zelfstandige behandelcentra (ZBC).
Samenstelling werkgroep
Werkgroep revisie richtlijn Sedatie en/of analgesie (PSA) bij volwassenen.
- Nederlands Genootschap voor Abortusartsen
- Nederlandsche Internisten Veereniging
- Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
- Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
- Nederlandse Vereniging voor Anesthesiemedewerkers
- Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
- Nederlands Genootschap van Maag-Darm-Leverartsen
- Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
- Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
- Nederlandse Vereniging voor Radiologie
- Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
- Vereniging tot bevordering der Tandheelkundige Gezondheidzorg voor gehandicapten
- Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde
Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij intensive care patiënten
- Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
- Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
- Nederlandsche Internisten Vereeniging
- Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
- Nederlandse Vereniging voor Neurologie
- Intensive Care Verpleegkundigen
De subwerkgroepen hebben uitgebreid literatuuronderzoek verricht om zo veel mogelijk relevante artikelen te identificeren waarmee een antwoord kan worden gegeven op de uitgangsvragen. Na selectie van de literatuur is het resultaat op gestandaardiseerde wijze geanalyseerd waarbij de inhoudelijke en kwalitatieve resultaten van de gevonden artikelen in evidencetabellen, toelichtende teksten en conclusies zijn samengevat. Deze resultaten zijn besproken in de werkgroep, waarna aanbevelingen voor de praktijk zijn opgesteld.
Na vaststelling van de conceptrichtlijn door de richtlijnwerkgroep is deze richtlijn voor commentaar verzonden naar de verenigingen van wie gemandateerde vertegenwoordigers zitting hadden in de werkgroep. Na verwerking van de commentaren is de richtlijn ter autorisatie aan de verenigingen voorgelegd en goedgekeurd.
Samenstelling van de kernwerkgroep
- prof.dr. J.Th.A. Knape, anesthesioloog, voorzitter
- P.L.J.M. Leroy, kinderarts, subgroepvoorzitter Kinderen
- A.N.J. Schouten, anesthesioloog, subgroepvoorzitter Volwassenen
- dr. J.J. Spijkstra, internist-intensivist, subgroepvoorzitter IC
- dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog, CBO, secretaris (tot en met 31 oktober 2008)
- drs. D.M. Schipper, adviseur CBO, secretaris (vanaf 1 november 2008)
- ir. T.A. van Barneveld, programmaleider CBO (tot en met september 2008)
- drs. L.M.T. Schouten, senior-adviseur CBO (tot en met mei 2007)
Samenstelling van de subwerkgroep Volwassenen
- A.N.J. Schouten, anesthesioloog (voorzitter)
- R.M. Aronius, gynaecoloog
- W. Beekhuizen, abortusarts
- M.N. Copper, oogarts
- dr. S.J. van den Hazel, MDL-arts
- drs. F.R. de Jong, nurse practitioner
- dr. Ch. Keijzer, anesthesioloog
- dr. J.J. Kolkman, MDL-arts
- dr. R.P. Koopmans, internist
- prof.dr. J.S. Laméris, radioloog
- M.A.C. Oppers, anesthesiemedewerker
- G.J.P. Smits, spoedeisende-hulparts
- H.H.A.J.M. Spoormans, anesthesioloog
- T. Turk, tandarts
- dr. M.C.E.F. Wijffels, cardioloog
- dr. H. Wolf, gynaecoloog
- drs. L.M.T. Schouten, senior-adviseur CBO, secretaris (tot en met mei 2007)
- dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog, CBO, secretaris (juni 2007 tot en met 31 oktober 2008)
- drs. D.M. Schipper, adviseur CBO, secretaris (vanaf 1 november 2008)
Samenstelling van de subwerkgroep IC
- dr. J. J. Spijkstra, internist-intensivist, (voorzitter)
- B. van de Berg, internist-intensivist
- H. Biermann, anesthesioloog
- D. Burger chirurg-intensivist
- S.E.M.-J. Gielen-Wijffels, anesthesioloog-intensivist
- dr. J. Horn, neuroloog-intensivist
- dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog, CBO, secretaris (tot en met 31 oktober 2008)
- drs. D.M. Schipper, adviseur CBO, secretaris (vanaf 1 november 2008)
Met dank aan:
Dhr. Prof.mr.dr. J. Legemaate, juridisch adviseur Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
Belangenverklaringen
Activiteiten die de leden van de werkgroep ‘Sedatie’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.
Werkgroep Volwassenen en I.C.
|
Firma |
Activiteit |
Anders |
Aronius R.M. |
niets opgegeven |
||
Beekhuizen W. |
geen |
|
|
Berg B. van den |
MTT Bennekom, handelshuis voor respiratoire monitoring |
cursus |
workshops bij de toedieningscursus van de NVIC |
Burger D.H.C. |
geen |
|
|
Copper M.N. |
geen |
|
|
Gielen-Wijffels S. |
geen |
|
|
Hazel S.J. van den |
Astra Zenica |
consultatie/advisering |
|
Horn J. |
geen |
|
|
Jong F.R. de |
geen |
|
|
Keijzer C. |
Abbott inzake Sevofluraan |
consultatie/advisering |
|
Knape J.Th.A. |
|
|
|
Kolkman J.J. |
Pfizer inzake coxibs |
consultatie/advisering |
|
Koopmans R.P. |
niets opgegeven |
||
Laméris J.S. |
geen |
|
|
Oppers M.A.C. |
geen |
|
|
Schouten A.N.J. |
geen |
|
|
Smits G.J.P. |
geen |
|
|
Spoormans H.H.A.J.M. |
Organon |
|
voorzitter Drug Safety Board Clinical Trial |
Spijkstra J.J. |
Maquet |
|
met behulp van de firma een beademingscursus opgezet |
Turk T. |
geen |
|
|
Wijffels M.C.E.F. |
St. Jude Medical |
wetenschappelijk onderzoek |
|
Wolf H. |
geen |
|
|
Inbreng patiëntenperspectief
Om het patiëntenperspectief gedurende het gehele richtlijnontwikkelingstraject zo veel mogelijk te kunnen borgen, heeft in de werkgroep kinderen een vertegenwoordiger van de Vereniging Kind en Ziekenhuis zitting genomen als werkgroeplid. Deze vertegenwoordiger woonde als toehoorder tevens de plenaire werkgroepvergaderingen bij. Voor de groep Volwassenen en IC- patiënten zijn geen specifieke patiëntenorganisaties die de belangen van deze patiëntenpopulatie behartigen. Derhalve heeft in deze werkgroepen geen vertegenwoordiger van patiëntenorganisatie zitting genomen.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Voor publicatie van de richtlijn is deze van commentaar voorzien en beoordeeld door de wetenschappelijke verenigingen die bij de ontwikkeling van deze richtlijn betrokken waren. Ook is er een hoorzitting gehouden ten behoeve van ziekenhuisdirecteuren. De richtlijn is na vaststelling door de werkgroep door de verenigingen geautoriseerd, zodat deze richtlijn geldt als standaard voor de betrokken beroepsgroepen. Voor meer gedetailleerde implementatieactiviteiten zie bijlagen 4, 12, 13 en 14.
Deze richtlijn wordt verspreid onder de leden van de beroepsgroepen die in de werkgroep zijn vertegenwoordigd en medische staven en directies van ziekenhuizen in Nederland. Een samenvatting van deze richtlijn wordt ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.
Om de implementatie en evaluatie van deze richtlijn te stimuleren, zijn indicatoren ontwikkeld aan de hand waarvan de implementatie steekproefsgewijs kan worden gemeten.
Indicatoren geven in het algemeen de zorgverleners de mogelijkheid te evalueren of zij de gewenste zorg leveren. Zij kunnen daarmee ook onderwerpen voor verbeteringen van de zorgverlening identificeren. Ten tijde van het uitbrengen van deze richtlijn waren de indicatoren echter nog niet becommentarieerd waardoor deze separaat van de richtlijn zullen worden uitgebracht. Voor meer gedetailleerde implementatieactiviteiten bijlagen 4, 12, 13 en 14.
Werkwijze
In het beginstadium van de ontwikkeling van deze richtlijn is het onderwerp van de richtlijn zoveel mogelijk afgebakend waarbij uitgangsvragen zijn vastgesteld. De werkgroep is opgesplitst in subgroepen:
- Werkgroep revisie richtlijn Sedatie en/of analgesie (PSA) bij volwassenen.
- Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij kinderen
- Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij intensive care patiënten
Iedere werkgroep kreeg de opdracht voorstellen te formuleren over inhoud, implementatie, financiering, opleiding, kwaliteitsindicatoren en wetenschappelijk onderzoek.
Wetenschappelijke bewijsvoering
De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn, voor zover mogelijk, gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in de Cochrane Library, Medline, Embase. Hierbij werd de taal gelimiteerd tot Nederlands, Engels, Duits, Frans. Daarnaast werden handmatige zoekacties verricht. Er werd gezocht vanaf 1996 (Medline) en voor sommige vragen ook in Embase of Cinahl tot in ieder geval april 2006.
Opbouw van de richtlijn
Elke module van de richtlijn is volgens een vast stramien opgebouwd, dat onderstaand is weergegeven. Het doel hiervan is om de richtlijn transparant te laten zijn, zodat elke gebruiker kan zien op welke literatuur en overwegingen bepaalde aanbevelingen zijn gebaseerd.
Inleiding
In de inleiding wordt kort geschetst wat het onderwerp van de module is en welke specifieke problemen in deze module aan bod komen.
Bespreking van de literatuur
De antwoorden op de uitgangsvragen (derhalve de aanbevelingen in deze richtlijn) zijn voor zover mogelijk is gebaseerd op gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Hiertoe werden relevante Nederlandstalige en voornamelijk Engelstalige artikelen gezocht door het raadplegen van bestaande richtlijnen over sedatie en/of analgesie (PSA) op locaties buiten de operatiekamer en het verrichten van systematische zoekacties (zie Wetenschappelijke bewijsvoering). De literatuursearch is samengevat onder 'zoekverantwoording'.
Na het zoeken van literatuur is het resultaat hiervan door de werkgroepleden beoordeeld en zijn de artikelen beoordeeld op bruikbaarheid. Wanneer de mogelijkheid bestond dat de uitgangsvraag met het artikel zou kunnen worden beantwoord, werd het artikel in de selectie opgenomen. De geselecteerde artikelen zijn door werkgroep beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs, waarbij onderstaande indeling is gebruikt.
Tabel 1: Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht
Voor artikelen betreffende: interventie (preventie of therapie)
A1 systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn
A2 gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie;
B gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiënt-controleonderzoek);
C niet-vergelijkend onderzoek;
D mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.
Voor artikelen betreffende: bijwerkingen / complicaties / schade*
A1 systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau
A2 prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat
gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten;
B prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of
retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek;
C niet-vergelijkend onderzoek;
D mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Conclusie
Het wetenschappelijk materiaal is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven. Hiervoor is onderstaande indeling gehanteerd:
Niveau van de conclusies op basis van het bewijs
- 1 systematische review (A1) of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2
- tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B
- 1 onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek van niveau C
- mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden
Overige overwegingen
Om tot een aanbeveling te komen zijn er naast het wetenschappelijk bewijs ook andere aspecten van belang zoals het patiëntenperspectief, organisatorische aspecten en kosten.
Deze zijn besproken onder het kopje overige overwegingen.
Aanbeveling
De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van de wetenschappelijke conclusie, waarbij de overige overwegingen in acht zijn genomen.
Literatuur
Elke module eindigt met een literatuurlijst van de in die module aangehaalde referenties.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.