PSA bij kinderen op locaties buiten de OK

Initiatief: NVA / NVK Aantal modules: 65

Vorm PSA bij kinderoncologie

Uitgangsvraag

Welke vorm van PSA is meest geschikt voor regelmatig herhaalde pijnlijke procedures bij kinderoncologische patiënten?

Overwegingen

Overwegingen bij: Wat is de waarde van lokale anesthesie door middel van een verdovende crème (bijvoorbeeld prilocaine-lidocaine crème - Emla®)? 

 

Tijdens het schrijven van deze richtlijn kwam in Nederland Rapydan® op de markt. Dit is een pleister waarin een combinatie zit van 70 mg lidocaïne en 70 mg tertracaïne. Rapydan® kan een alternatief zijn voor de in deze richtlijn vermelde EMLA®. Rapydan® zou sneller werken dan EMLA ® en tot lokale vasodilatatie leiden waardoor het aanprikken zou worden vergemakkelijkt

Onderbouwing

 Conclusies bij: Een vergelijking tussen lichte/matige sedatie, diepe sedatie en algehele anesthesie  

Niveau 2

Midazolam volstaat niet voor een optimaal comfortniveau bij de patiënt tijdens een lumbaal punctie of beenmergpunctie.

 

B                  Friedman 1991, Holdsworth 2003

 

Niveau 1

Diepe sedatie of anesthesie met propofol, ketamine of dampvormige anesthesie is wat onderdrukken van angst- en pijngedrag en vermijden van restraint betreft tijdens een lumbaal punctie en beenmergpunctie significant effectiever dan lichte tot matige sedatie met midazolam.

 

A2             Marx 1997, Tamminga 2004

B                Crock 2003, Holdsworth 2003

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat een 50% lachgas/zuurstofmengsel in combinatie met midazolam en lokale anesthesie bij lumbaal punctie of beenmergpunctie in vergelijking met algehele anesthesie een effectiviteit van 94% haalt en goedkoper is

 

B             Iannalfi 

 

Niveau 1

Diepe sedatie met ketamine, al dan niet in combinatie met midazolam, in het kader van een lumbaal punctie of beenmergpunctie bij een oncologische patiënt onderdrukt op een veilige en effectieve wijze de pijn en angst. 

A2             Marx 1997, Tamminga 2004

B             Gottschling 2005

C            Pellier 1999, Meyer 2003, Ozdemir 2004, Cheuk 2005, Evans 2005

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat ketamine, toegediend in het kader van een lumbaal punctie of beenmergpunctie door een in Advanced Pediatric Life Support en airway management getrainde niet-anesthesioloog (bijvoorbeeld kinderintensivist of APLS getraind oncoloog), een effectieve en veilige vorm van PSA is

 

B             Gottschling 2005

C            Meyer 2003, Cheuk 2005, Evans 2005

 

Niveau 1

Midazolam vermindert de psychogene bijwerkingen van ketamine niet.

 

A2              Wathen 2000, Sherwin 2000

 

Niveau 2

Propofol geeft in vergelijking met ketamine een kortere inductie- en recoverytijd maar verhoogt de kans op respiratoire complicaties.

 

B             Vardi 2002, Gottschling 2005

C            Hertzog 2000

              

Niveau 2

Propofol, toegediend   in            het kader            van        een        lumbaal                 punctie                of beenmergpunctie door een in Advanced Pediatric Life Support en airway management getrainde niet-anesthesioloog (bijv. kinderintensivist, APLS getraind oncoloog), is een effectieve en veilige vorm van PSA.

 

B             Vardi 2002, Gottschling 2005

C            Hertzog 2000

 

Niveau 2

Kortwerkende opiaten zoals alfentanil en remifentanil, toegediend door een anesthesioloog, zijn effectief en veilig in het kader van een oncologische procedure bij een kind.

 

B                Keidan 2001, Antmen 2005

 

Conclusies bij: Is toepassing van premedicatie vooraf aan pijnlijke ingrepen zinvol?

Niveau 1

Pre-medicatie met een benzodiazepine voorafgaand aan de ingreep kan de negatieve gevolgen van de procedure verminderen, zonder dat dit leidt tot een toename van complicaties.

 

A2 Jay 1991, Sandler 1992, Tamminga 2000

 

Conclusies bij: Wat is de waarde van lokale anesthesie door middel van een verdovende crème (bijvoorbeeld prilocaine-lidocaine crème - Emla®)? 

 

Niveau 2

Pijnstilling op basis van uitsluitend lokale anesthesie met Emla® is op zich ontoereikende bij een LP en BMP.

 

A2  Juarez Gimenez 1996

B           Holdsworth 1997

 

Niveau 2

Emla® applicatie voor het aanprikken van de port a cath vermindert de pijn.

 

A2            Miser 1994  

In de literatuur worden zeer uiteenlopende vormen van PSA onderzocht op hun veiligheid en/of effectiviteit. 

 

Een vergelijking tussen lichte/matige sedatie, diepe sedatie en algehele anesthesie 

Behalve de effectiviteit en de veiligheid van de procedure is bij de keuze ook logistiek van belang. De eigenlijke procedure duurt slechts kort en meestal worden meerdere patiënten achtereen gepland, waarbij de recovery-duur van belang kan zijn voor de haalbaarheid en planning. In deze module worden genoemde aspecten dan ook toegelicht.

 

Vergelijkende studies tussen een benzodiazepine (eventueel met lokale anesthesie) en geen benzodiazepine

In een dubbel blind placebo gecontroleerde studie bij 23 kinderen met acute lymfoblasten leukemie (ALL) werden patiënten gerandomiseerd voor ofwel midazolam 0,2 mg /kg intraveneus (iv) ofwel placebo iv. In beide groepen werd het medicijn toegediend 3-5 minuten vóór een lumbaal punctie of beenmergpunctie. Het effect op de procedure gerelateerde pijn en stress werd geëvalueerd aan de hand van (1) een post-procedure pijnevaluatie door de patiënt, (2) de mening van de artsen en ouders en (3) de observatie door onafhankelijke observatoren. In de midazolam groep toonde de postprocedurele pijnevaluatie bij de patiënt significant minder pijn aan. Artsen en ouders rapporteerden significant minder stress tijdens en na de procedure. De observatoren noteerden significant minder angst- en pijngerelateerd gedrag vóór en na de procedure maar niet minder tijdens de procedure waar sprake bleef van een zelfde mate van verzet. De auteurs concluderen uit deze verschillende bevindingen dat (1) het effect van midazolam vooral berust op een mate van amnesie voor de pijnlijke procedure en (2) dat midazolam onvoldoende is om het verzet tegen de procedure zelf te verminderen. (Friedman 1991) In de retrospectieve studie van Holdsworth (zie verder) waren twee van de drie behandelgroepen respectievelijk Emla® en Emla®+midazolam. Tussen deze twee groepen werd geen significant verschil gemeten wat betreft zelf gerapporteerde angst en pijn. (Holdsworth 2003)

 

Vergelijkende studies tussen diepe sedatie of anesthesie versus lichte tot matige sedatie

Een aantal studies hebben diepe sedatie of anesthesie vergeleken met lichte/matige sedatie. In de meeste gevallen bestond die lichte/matige sedatie uit midazolam al dan niet in combinatie met een lokaal anestheticum. Alleen in de studie van Iannalfi werd voor lichte sedatie lachgas gebruikt. (Iannalfi 2005) De diepe sedatie of anesthesie bestond meestal uit dampvormige anesthetica, ketamine of propofol. 

 

Twee studies vergeleken de effectiviteit van PSA en algehele anesthesie na een keuze hiervoor van respectievelijk de arts (Crock 2003) of de patiënt en ouders (Holdsworth 2003). Crock bestudeerde 96 kinderen (gemiddelde leeftijd 7,5 jaar) die in het kader van een oncologische behandeling een lumbaalpunctie of beenmergpunctie moesten ondergaan. Bij 75 kinderen gebeurden 102 procedures onder algehele anesthesie en bij 21 kinderen 80 procedures onder PSA. De anesthesie bestond uit een dampvormige anesthesie met sevoflurane in 30% lachgas, zonder gebruik van intubatie of larynxmasker. De PSAgroep was niet nuchter en werd niet bewaakt. De patiënten in deze groep kregen oraal midazolam (0,4-0,6 mg/kg), lokale anesthesie met een verdovende zalf 45 minuten vóór de procedure en een injectie met lidocaïne net vóór de punctie. De mate van stress bij het kind werd bepaald aan de hand van vragenlijsten voor het kind en de ouders. Tevens werd de mate van "stevig fixeren" (restraint) uitgedrukt op een 5 punten Likert schaal. De verschillen wat betreft comfort waren significant in het voordeel van de anesthesie: Bij de anesthesie was slechts in 4% der gevallen een vorm van restraint nodig. Bij de PSA was dat in 94% der gevallen waarbij in 66% sprake was van stevige restraint en in 14% van insufficiënte restraint ten gevolge van te heftig verzet waardoor de procedure mislukte. (Crock 2003). 

 

In een retrospectieve cohortstudie (met in enkele gevallen ook cross-over) werden 3 protocollen vergeleken bij kinderen die een beenmergpunctie (N=73) en lumbaal punctie (N=105) moesten ondergaan: (1) lokaal Emla® (Eutectic Mixture of Local Anesthetics lidocaïne en prilocaïne), (2) orale midazolam + lokale Emla® of (3) algehele anesthesie met propofol en fentanyl. Aan de hand van een gezichtjes schaal werden naderhand de proceduregebonden pijn en de angst bij het kind door ouders en (waar mogelijk) door het kind beoordeeld. Wat betreft pijn en angst scoorde de algehele anesthesie significant beter dan de twee andere groepen. Tussen de Emla® groep en de Emla®+ orale midazolam groep waren er wat betreft angst en pijn geen significante verschillen. (Holdsworth 2003) Marx verrichte een vergelijkend onderzoek tussen KMA (ketamine (1,5 mg/kg)+midazolam (0,05 mg/kg)+atropine (0,01 mg/kg)) en MM (midazolam (0,1 mg/kg)+meperidine (2mg/kg)). Het betrof een prospectief gerandomiseerd, dubbel blind cross-over onderzoek waarbij bij in 18 van de 22 kinderen (leeftijd 2-17 jaar) de studiemedicaties werden bestudeerd bij twee achtereenvolgende pijnlijke oncologische procedures. De mate van effectiviteit werd door een getraind observator gemeten. Tevens werd door middel van een Visual Analog Scale de effectiviteit volgens de arts, de verpleegkundige, de ouders en het kind bepaald. Patiënten werden tevens volledig bewaakt door middel van pulse-oximetrie, capnografie en bloeddrukmeting. Artsen en verpleegkundige beoordeelden KMA als effectiever dan MM. Onder KMA waren patiënten significant sneller klaar voor de procedure en was er sprake van een significant kortere recoverytijd. Significant meer kinderen en ouders verkozen KMA boven MM. Wat betreft ongewenste neveneffecten waren er significante verschillen in het voordeel van KMA: desaturatie 17,7% versus 82,4% (MM), hypotensie 16,6% versus 55,6%(MM) en hypoventilatie 0% versus 38,9% (Marx 1997)

 

In een dubbelblind, gerandomiseerde cross-over studie werden 13 kinderen die 26 oncologische procedures moesten ondergaan gerandomiseerd voor ofwel Emla®+ Midazolam (0,15-0,20 mg/kg) ofwel Emla®+S-Ketamine (0,5-1 mg/kg). In beide groepen werden veiligheid en effectiviteit genoteerd. Een onafhankelijke observator scoorde de pijn tijdens de procedure en interviewde achteraf de ouders en de patiënt. 1 week later werden ouders en patiënt gevraagd welke behandeling zij in het vervolg zouden verkiezen. In de midazolam groep werd tijdens de procedure significant meer motorische en verbale tekens van angst geobserveerd en was vaker restraint nodig. 11 van de 13 patiënten verkozen echter midazolam+ Emla® voor de volgende procedure vooral omdat ze hierbij minder onaangenaam wakker werden. De ouders en verpleegkundigen vonden de mate van verzet en angst bij de procedure groot onder midazolam. (Tamminga 2004) 

31 kinderen die 65 oncologische procedures (beenmergpunctie of lumbaal punctie) moesten ondergaan werden gerandomiseerd voor een van de volgende behandelingen: ofwel PSA (N= 14) met lachgas/zuurstof 50%/50% + midazolam (0,1-0,15 mg/kg i.v.), ofwel algehele anesthesie (N=17;een of meerdere van de volgende: lachgas/zuurstof 50%/50%, midazolam 0,2-0,5 mg/kg, fentanyl 1-2 microgram/kg i.v. , S-Ketamine 0,25-1 mg/kg i.v. en sevoflurane). Bij alle kinderen werd voordien de huid verdoofd met Emla® en werd net vóór de punctie de punctieplaats geïnfiltreerd met lidocaÏne 2%. Effectiviteit werd gemeten aan de hand van een checklist voor het gedrag tijdens de procedure en een evaluatievragenlijst voor ouders en kind. Tevens werden de kosten van beide regimes berekend. In de PSAgroep was er in 6,6% sprake van een inadequate sedatie waardoor extra sedatie toedienen of een alternatieve techniek noodzakelijk was. In alle andere gevallen was de sedatie even effectief als de algehele anesthesie. Wat betreft complicaties of ongewenste neveneffecten was er geen verschil tussen beide groepen. Wat betreft kosten bleek anesthesie duurder dan PSA te zijn. (Iannalfi 2005)

 

Observationele of vergelijkende studies van verschillende vormen van diepe sedatie

Van een aantal anesthetica is onderzoek beschikbaar over hun gebruik voor diepe sedatie bij oncologische procedures, met name ketamine, propofol en kortwerkende opiaten. Historisch gezien werd ketamine het eerst toegepast en bestudeerd. De ontoereikendheid van midazolam voor de meeste oncologische procedures (zie ook de hierboven aangehaalde literatuur), de matige beschikbaarheid van anesthesiologische ondersteuning en de brede veiligheidsmarges van ketamine (vooral wat betreft respiratoire complicaties) hebben het gebruik van ketamine gestimuleerd. Een aantal vervelende bijwerkingen van ketamine (met name de psychogene effecten bij het ontwaken), de vrij lange recoverytijd en het beschikbaar worden van kortwerkende preparaten hebben geleid tot het gebruik en bestuderen van medicijnen die tot voor kort uitsluitend in het kader van anesthesie werden gebruikt zoals propofol en kortwerkende opiaten als remifentanyl. 

De studies over deze verschillende medicijnen binnen de context van diepe sedatie bij kinderoncologische ingrepen werden onderzocht.

 

A. Ketamine

Evans bestudeerde prospectief het gebruik van intraveneuze ketamine (zonder midazolam) bij 58 kinderen (gemiddelde leeftijd 5 jaar) die 119 oncologische procedures ondergingen. De PSA werd gesuperviseerd door een oncoloog met training in advanced pediatric life support. Patiënten werden volledig bewaakt en alle neveneffecten en complicaties werden genoteerd. De kwaliteit van de sedatie werd beoordeeld aan de hand van een Visual Analogue Score (VAS) van de pijn en stress door een onafhankelijk observator en door de verrichtende oncoloog. Tevens werden de patiënten nadien geïnterviewd om eventuele laattijdige effecten te kunnen ontdekken. 100% van de sedatiesessies waren effectief, waarbij tevens sprake was van minimale VAS scores voor pijn. Er deden zich geen ernstige complicaties voor. 24 uur na de procedure werd in 3,3% der gevallen nachtmerrie, in 10,8% braken en in 4,2% abnormaal gedrag genoteerd. (Evans 2005)

 

In de meeste studies van ketamine voor kinderoncologische procedures wordt ketamine gecombineerd met een lage dosis midazolam. Dit is gebaseerd op de veronderstelling dat hierdoor de kans op psychogene effecten van ketamine (hallucinaties, nachtmerries, slecht slapen) afneemt.

Een studie van 226 PSA sessies bij 92 kinderen die een oncologische procedure moesten ondergaan bestudeerde prospectief de combinatie van ketamine (0,5-2 mg/kg iv) + midazolam (0,025 mg/kg iv), toegediend door een anesthesioloog. Deze combinatie bleek 95% effectief en er werden geen complicaties genoteerd. (Pellier 1999).

 

Meyer (2003) beschrijft een prospectieve studie van 183 sedatiesessies voor oncologische procedures bij 63 kinderen (gemiddelde leeftijd 9,2 jaar ± 5,2 jaar). Het sedatieschema bestond uit midazolam met ketamine en werd toegediend onder supervisie van een oncoloog met een IC opleiding en training in airwaymanagement. Potentieel ernstige complicaties waren desaturatie < 90 % (10/183 (5,4%)) en laryngospasme (1/183 (0,5%). Alle complicaties konden adequaat worden behandeld door de aanwezige PSApraktijkspecialist. Alle 183 procedures waren succesvol en een adequaat sedatieniveau werd bereikt in 93% der sedatiesessies (Meyer 2003).

 

Een andere studie waarbij tijdens 369 sedatiesessies voor oncologische procedures bij 112 kinderen (mediane leeftijd 6 jaar) een combinatie van midazolam en ketamine in opklimmende dosering werd gebruikt toonde aan dat de sedatiediepte in 75% van de gevallen reeds na 30 seconden werd bereikt. Deze studie rapporteerde een incidentie van desaturaties van 8,7 %. Vooral bij gebruik van > 0,3 mg/kg midazolam traden de saturatiedalingen op. Deze desaturaties vereisten alleen kortstondige behandeling met zuurstof. Er deden zich geen apneus of luchtwegobstructies voor. (Cheuk 2005).

 

Bij 173 patiënten met een beenmergpunctie onder ketamine-midazolam werden stridor, speekselvloed, hoge bloeddruk en hallucinaties als bijwerkingen gezien, zodat uitvoer door een intensivist geadviseerd wordt (Karapinar 2006). Meerdere auteurs bepleiten bij het gebruik van ketamine de directe bereikbaarheid van een specialist in advanced pediatric life support (Gottschling 2005), (Meyer 2003), (Pellier 1999). 

 

In een gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek bij 73 kinderen (jonger dan 5 jaar oud) die een oncologische procedure moesten ondergaan werden de kinderen gerandomiseerd voor 3 soorten behandelingen: (1) intraveneuze ketamine(1 mg/kg) + midazolam (0,05-0,1 mg/kg), (2) perorale ketamine (3 mg/kg)+midazolam (0,5 mg/kg) en (3) rectale ketamine (3mg/kg) +midazolam (0,5 mg/kg). Een optimaal sedatieniveau werd bereikt in 78% van de patiënten zonder significante verschillen tussen de drie groepen. Ook de patiëntentevredenheid bleek vergelijkbaar, maar er werd een langere recovery tijd en meer hallucinaties bij intraveneuze toediening gezien. (Ozdemir 2004). 

Binnen de oncologische populatie is geen onderzoek verricht naar het eventuele belang van een lage dosis midazolam bij het gebruik van ketamine. Dat gebeurde wel binnen de setting van de spoedeisende hulp. Twee dubbel blind, placebo gecontroleerde trials werden gepubliceerd waarin werd aangetoond dat midazolam comedicatie geen preventief effect heeft op de eventuele psychogene effecten van ketamine. (Wathen 2000) (Sherwin 2000). In de studie van Wathen bleek de associatie met midazolam tot vaker desaturatie (7,3% versus 1,6%) maar tot minder vaak braken (9% versus 19%) te leiden.

 

B Propofol

In een prospectieve, niet geblindeerde, gerandomiseerde studie bij 98 kinderen (105 procedures, waaronder 14 beenmergpuncties) werden kinderen gerandomiseerd voor ofwel propofol (PL: Continue infusie na een oplaaddosis + een kleine dosis lidocaïne iv om de veneuze pijn bij het begin van de infusie van propofol te verdoven) ofwel de combinatie Ketamine+midazolam+fentanyl (KMF:oplaaddosis, zo nodig gevolgd door bijkomende dosissen). De sedaties werden gesuperviseerd door een kinderintensivist. Complicaties, ongewenste effecten, vitale parameters en effectiviteit en recovery tijd werden bijgehouden.

 

In beide groepen konden de geplande procedures succesvol worden afgerond en geen van de kinderen herinnerden zich de procedure. De overall sedatie effectiviteit was in de PL groep 97%, en 92% in de KMF groep. Apneu, transiënte luchtwegobstructie en hypotensie kwamen vaker voor in de PL groep. De gemiddelde recoverytijd was significant korter in de PL groep (23 minuten versus 50 minuten) en in de PL groep kwam geen agitatie tijdens het ontwaken voor (versus 10% in de KMF groep). (Vardi 2002)

 

In een niet gerandomiseerd, prospectief vergelijkend onderzoek werden bij 50 oncologische procedures bij 50 consecutieve kinderen 2 sedatieprotocollen met elkaar vergeleken: (1) KM (N=25): Midazolam (0,1 mg/kg iv) gevolgd door 1 mg/kg Ketamine oplaad en op basis van eventuele geobserveerde pijn aanvullende giften ketamine van 0,33 mg/kg iv en (2) PM (N=25): Propofol werd traag iv toegediend tot een voldoende sedatieniveau was bereikt (gemiddeld 2,9 mg/kg). Bij beenmerg biopsieën werd teven 100 microgram/kg morfine toegediend. Bij de overige procedures (lumbaal puncties) werd dat niet gedaan. De PSA werd gesuperviseerd door een kinderoncoloog, getraind in advanced pediatric life support en met een ruime ervaring (tenminste 50 keer toegepast) in beide sedatieprotocollen. In beide groepen konden alle geplande procedures worden voltooid. Een adequaat sedatieniveau werd bereikt in respectievelijk 25/25 (PM) en 23/25 (KM). Inductie- en recoverytijd waren significant korter in de PM groep (respectievelijk 0,5 minuten (PM) versus 2,1 minuten (KM) en 3,1 minuten (PM) versus 72,4 minuten (KM)). Desaturaties kwamen significant vaker voor in de PM groep (14/25 versus 4/25). De auteurs concluderen op basis van hun bevindingen dat alleen getrainde professionals met voldoende ervaring in advanced pediatric life support met propofol mogen werken. (Gottschling 2005)

 

Een prospectief onderzoek bestudeerde het gebruik van propofol bij 50 oncologische procedures (LP en BMP) bij 28 kinderen (gemiddelde leeftijd 7,5 jaar). Een kinderintensivist superviseerde de PSA. Na een oplaaddosis van gemiddeld 2 mg/kg werd in totaal nog ongeveer 7 mg/kg toegediend. De gemiddelde inductietijd bedroeg 1,5 minuten en de gemiddelde recoverytijd 23,4 minuten. In 12% van de sessie was sprake van partiële luchtweg obstructies en in 2% was masker en ballon beademing noodzakelijk. In alle sessies werd een adequaat sedatieniveau bereikt en geen van de kinderen herinnerde zich de procedure. (Hertzog 2000)

                 

In een retrospectieve analyse van 335 oncologische procedures (52 kinderen) waarbij de kinderen gesedeerd werden door een anesthesioloog, werden 4 verschillende sedatieprotocollen vergeleken: propofol, propofol+midazolam, propofol+fentanyl en propofol+midazolam+fentanyl. De effectiviteit werd gemeten aan de hand van de mate van immobiliteit en noodzaak tot stevig fixeren (restraint). Er was geen verschil wat betreft effectiviteit en complicaties tussen de 4 groepen. In de laatste groep was het minst propofol nodig en was er sprake van de kortste recoverytijd. (Jayabose 2001)

 

C. Kortwerkende opiaten

In een prospectieve gerandomiseerde studie bij 80 kinderen die een beenmergpunctie moesten ondergaan kregen de kinderen ofwel propofol (P) ofwel propofol+remifentanil (PR). De motivatie voor deze toevoeging is het onvoldoende pijnstillend effect van propofol alleen. De sedatie gebeurde onder supervisie van een anesthesioloog. In beide groepen werd een oplaad van propofol (3 mg/kg) gegeven, gevolgd door een continu infuus van 300 microgram/kg/minuut. Om immobiliteit (zonder restraint) te verzekeren werd zo nodig extra propofol toegediend. In de PR groep werd tevens opgeladen met 0,15 microgram remifentanil, gevolgd door 0,1 microgram/kg/min continue infusie. In de PR groep bleek significant minder propofol noodzakelijk en was de recoverytijd significant korter (33 minuten versus 52 minuten). In de PR groep deden zich wel significant meer hypotensie en desaturatie voor. (Keidan 2001)

 

In een prospectief gerandomiseerde studie bij 80 kinderen die een beenmergpunctie moesten ondergaan werden de kinderen gerandomiseerd voor 4 soorten PSA: remifentanil, alfentanil, remifentanil+midazolam en alfentanil+midazolam. De sedaties werden gesuperviseerd door een anesthesioloog. Alle medicijnen werden in een eenmalige bolus toegediend. Pijn en mate van sedatie werden door middel van scoresystemen gemeten. Tevens werden vitale parameters bewaakt en complicaties bijgehouden. In alle groepen werd een adequaat niveau van PSA bereikt. Hypotensie, respiratoire depressie, desaturatie, bradycardie of te diepe sedatie werden geen enkele keer opgemerkt. (Antmen 2005)

 

Is toepassing van premedicatie vooraf aan pijnlijke ingrepen zinvol?

De toevoeging van oraal diazepam 1 uur voorafgaand aan een ingreep onder ketamine werd onderzocht in een dubbelblind gerandomiseerde cross-over studie. De toevoeging van diazepam bij twee opeenvolgend puncties werd door de helft van de kinderen (n=16) op dag 0 evenals op dag 7 na de puncties als prettig ervaren met name omdat zij aangaven minder last te hebben van dromen. De controle van vitale parameters en zuurstofsaturatie liet geen verhoogde kans op complicaties zien. (Tamminga 2000). 

 

Cognitieve gedragstherapie (CGT) wordt beschreven als een mogelijkheid om de stress, geuit in probleemgedrag 24 uur na een ingreep te reduceren. Bij 83 kinderen werd in een gerandomiseerde studie gevonden dat oraal diazepam voorafgaand aan de ingreep toegevoegd aan CGT niet tot een reductie in de geobserveerde en / of zelfgerapporteerde pijnervaring leidde in vergelijking met CGT alleen. (Jay 1991). In prospectief gerandomiseerd onderzoek werden bij 25 kinderen midazolam en fentanyl vergeleken als premedicatie. 72% van ouders en kinderen gaven naderhand de voorkeur aan midazolam omdat dit leidde tot minder anticipatorische angst. (Sandler 1992).

 

In een dubbelblind gerandomiseerd onderzoek bij patiënten tussen 15 jaar en 73 jaar oud bleek oraal lorazepam 90-120 minuten voorafgaand aan een BMP en BB niet te leiden tot een verschil in pijnbeleving tijdens de ingreep. Wel was er sprake van amnesie gecombineerd met pijnreductie de volgende dag, waarbij 36% zich de ingreep geheel niet meer herinnerde (Milligan 1987).

 

Wat is de waarde van lokale anesthesie door middel van een verdovende crème 25 (bijvoorbeeld prilocaine-lidocaine crème - Emla®)? 

In een dubbelblinde prospectieve gerandomiseerde studie werd de pijnbeleving gemeten bij 11 patiënten die 31 Lumbaal Puncties (LP) ondergingen met Emla® als enige vorm van pijnbestrijding. De pijn werd beoordeeld door patiënt en professional. Alleen indien een LP in een eenmalige poging lukte gaf Emla®waardevolle pijnreductie (Juarez Gimenez 1996). In een studie van 272 procedures (LP en BMP) bij 29 kinderen werd de toepassing van Emla® bij herhalende ingrepen door ouders, kinderen en professionals ook als ontoereikend beoordeeld (Holdsworth 1997). 

 

De lokale anesthesie met behulp van Emla® als aanvulling op PSA is niet frequent beschreven in de literatuur. Emla® in vergelijking met midazolam+Emla® laat in een retrospectief onderzoek naar angstbeleving en pijn een lichte maar niet significante voorkeur zien voor de combinatie, echter deze studie is opgezet in vergelijking met algehele anesthesie (Holdsworth 2003).

 

Als intraveneuze toegangsweg voor chemotherapie, bloedtransfusies etc. wordt vaak een centraal veneuze toegangsweg in de vorm van een port-a-cath ingebracht. Het aanprikken van de port-a-cath gebeurt frequent en is één van de pijnlijke procedures voor kinderen met kanker. In een placebogecontroleerde gerandomiseerde dubbelblinde cross-overstudie werd door de 47 kinderen en professionals significante pijnreductie met Emla® gerapporteerd in vergelijking met een placebo (Miser 1994).

  1. Antmen B, Sasmaz I, Birbicer H, Ozbek H, Burgut R, Isik G, et al. Safe and effective sedation and analgesia for bone marrow aspiration procedures in children with alfentanil, remifentanil and combinations with midazolam. Paediatr Anaesth 2005 Mar;15(3):214-9.
  2. Cheuk DK, Wong WH, Ma E, Lee TL, Ha SY, Lau YL, et al. Use of midazolam and ketamine as sedation for children undergoing minor operative procedures. Support Care Cancer 2005 Dec;13(12):1001-9.
  3. Crock C, Olsson C, Phillips R, Chalkiadis G, Sawyer S, Ashley D, et al. General anaesthesia or conscious sedation for painful procedures in childhood cancer: the family's perspective. Arch Dis Child 2003 Mar;88(3):253-7.
  4. Dahlquist LM, Power TG, Carlson L. Physician and parent behavior during invasive pediatric cancer procedures: relationships to child behavioral distress. J Pediatr Psychol 1995 Aug;20(4):477-90.
  5. Evans D, Turnham L, Barbour K, Kobe J, Wilson L, Vandebeek C, et al. Intravenous ketamine sedation for painful oncology procedures. Paediatr Anaesth 2005 Feb;15(2):131-8.
  6. Friedman AG, Mulhern RK, Fairclough D, Ward PM, Baker D, Mirro J, et al. Midazolam premedication for pediatric bone marrow aspiration and lumbar puncture. Med Pediatr Oncol 1991;19(6):499-504.
  7. Gottschling S, Meyer S, Krenn T, Reinhard H, Lothschuetz D, Nunold H, et al. Propofol versus midazolam/ketamine for procedural sedation in pediatric oncology. J Pediatr Hematol Oncol 2005 Sep;27(9):471-6.
  8. Green SM, Nakamura R, Johnson NE. Ketamine sedation for pediatric procedures: Part 1, A prospective series. Ann Emerg Med 1990 Sep;19(9):1024-32.
  9. Harris CV, Bradlyn AS, Ritchey AK, Olsen BR, Pisaruk HI. Individual differences in pediatric cancer patients' reactions to invasive medical procedures: a repeated measures analysis. Pediatr Hematol Oncol 1994 May;11(3):293-9.
  10. Hertzog J, Dalton H, Anderson B, Shad A, Gootenberg J, Hauser G. Prospective Evaluation of Propofol Anesthesia in the Pediatric Intensive Care Unit for Elective Oncology Procedures in Ambulatory and Hospitalized Children. Pediatrics 2000;106:742-747.
  11. Hobbie WL, Stuber M, Meeske K, Wissler K, Rourke MT, Ruccione K, et al. Symptoms of posttraumatic stress in young adult survivors of childhood cancer. J Clin Oncol 2000 Dec 15;18(24):4060-6.
  12. Holdsworth MT, Raisch DW, Winter SS, Chavez CM, Leasure MM, Duncan MH. Differences among raters evaluating the success of Emla® cream in alleviating procedure-related pain in children with cancer. Pharmacotherapy 1997 Sep;17(5):1017-22.
  13. Holdsworth MT, Raisch DW, Winter SS, Frost JD, Moro MA, Doran NH, et al. Pain and distress from bone marrow aspirations and lumbar punctures. Ann Pharmacother 2003 Jan;37(1):17-22.
  14. Iannalfi A, Bernini G, Caprilli S, Lippi A, Tucci F, Messeri A. Painful procedures in children with cancer: comparison of moderate sedation and general anesthesia for lumbar puncture and bone marrow aspiration. Pediatr Blood Cancer 2005 Dec;45(7):933-8.
  15. Jayabose S, Levendoglu-Tugal O, Giamelli J, Grodin W, Cohn M, Sandoval C, et al. Intravenous anesthesia with propofol for painful procedures in children with cancer. J Pediatr Hematol Oncol 2001 Jun;23(5):290-3.
  16. Jay SM, Elliott CH, Woody PD, Siegel S. An investigation of cognitive-behavior therapy combined with oral valium for children undergoing painful medical procedures. Health Psychol 1991;10(5):317- 22.
  17. Jay S, Elliott CH, Fitzgibbons I, Woody P, Siegel S. A comparative study of cognitive behavior therapy versus general anesthesia for painful medical procedures in children. Pain 1995 Jul;62(1):3-9.
  18. Juarez Gimenez JC, Oliveras M, Hidalgo E, Cabanas MJ, Barroso C, Moraga FA, et al. Anesthetic efficacy of eutectic prilocaine-lidocaine cream in pediatric oncology patients undergoing lumbar puncture. Ann Pharmacother 1996 Nov;30(11):1235-7.
  19. Karapinar B, Yilmaz D, Demirag K, Kantar M. Sedation with intravenous ketamine and midazolam for painful procedures in children. Pediatr Int 2006 Apr;48(2):146-51.
  20. Keidan I, Berkenstadt H, Sidi A, Perel A. Propofol/remifentanil versus propofol alone for bone marrow aspiration in paediatric haemato-oncological patients. Paediatr Anaesth 2001 May;11(3):297-301.
  21. Ljungman G, Gordh T, Sorensen S, Kreuger A. Pain in paediatric oncology: interviews with children, adolescents and their parents. Acta Paediatr 1999 Jun;88(6):623-30.
  22. Marx CM, Stein J, Tyler MK, Nieder ML, Shurin SB, Blumer JL. Ketamine-midazolam versus meperidine-midazolam for painful procedures in pediatric oncology patients. J Clin Oncol 1997 Jan;15(1):94-102.
  23. McCarthy AM, Cool VA, Petersen M, Bruene DA. Cognitive behavioral pain and anxiety interventions in pediatric oncology centers and bone marrow transplant units. J Pediatr Oncol Nurs 1996 Jan;13(1):3-12
  24. Meyer S, Aliani S, Graf N, Gottschling S. Inter- and intraindividual variability in ketamine dosage in repetitive invasive procedures in children with malignancies. Pediatr Hematol Oncol 2004 Mar;21(2):161-6.
  25. Milligan DW, Howard MR, Judd A. Premedication with lorazepam before bone marrow biopsy. J Clin Pathol 1987 Jun;40(6):696-8.
  26. Miser AW, Goh TS, Dose AM, O'Fallon JR, Nidringhaus RD, BetcheDL , Simmons P.MacKellar DJ, Anold M, Loprinzi CL Trial of topically administerd local anesthetic (Emla® cream) for pain relief during central venous port access in children with cancer. J Pain Symptom Manag 1994; 9: 259-264
  27. Ozdemir D, Kayserili E, Arslanoglu S, Gulez P, Vergin C. Ketamine and midazolam for invasive procedures in children with malignancy: a comparison of routes of intravenous, oral, and rectal administration. J Trop Pediatr 2004 Aug;50(4):224-8.
  28. Parker RI, Mahan RA, Giugliano D, Parker MM. Efficacy and safety of intravenous midazolam and ketamine as sedation for therapeutic and diagnostic procedures in children. Pediatrics 1997 Mar;99(3):427-31.
  29. Pellier I, Monrigal JP, Le MP, Rod B, Rialland X, Granry JC. Use of intravenous ketaminemidazolam association for pain procedures in children with cancer. A prospective study. Paediatr Anaesth 1999;9(1):61-8.
  30. Sandler ES, Weyman C, Conner K, Reilly K, Dickson N, Luzins J, et al. Midazolam versus fentanyl as premedication for painful procedures in children with cancer. Pediatrics 1992 Apr;89(4 Pt 1):631-4.
  31. Sherwin T, Green S, Khan A, Chapman D, Dannenberg B. Does adjunctive midazolam reduce recovery agitation after ketamine sedation for pediatric procedures? A randomized, doubleblind, placebo-controlled trial. Ann Emerg Med 2000;35:229-238.
  32. Tamminga RY, Noordhoek M, Kroon J, Faber-Nijholt R. Ketamine anesthesia with or without diazepam premedication for bone marrow punctures in children with acute lymphoblastic leukemia. Pediatr Hematol Oncol 2000 Jul;17(5):383-8.
  33. Tamminga RY, Armbrust W, Kamps WA. Midazolam compared with ketamine for invasive procedures. Pediatr Hematol Oncol 2004 Jan;21(1):93-4.
  34. Uman LS, Chambers CT, McGrath PJ, Kisely S. Psychological interventions for needle-related procedural pain and distress in children and adolescents. Cochrane Database Syst Rev 2006;(4):CD005179.
  35. Vardi A, Salem Y, Padeh S, Paret G, Barzilay Z. Is propofol safe for procedural sedation in children? A prospective evaluation of propofol versus ketamine in pediatric critical care. Crit Care Med 2002;30:1231-1236
  36. Wathen JE, Roback MG, Mackenzie T, Bothner JP. Does midazolam alter the clinical effects of intravenous ketamine sedation in children? A double-blind, randomized, controlled, emergency department trial. Ann Emerg Med 2000 Dec;36(6):579-88.
  37. Zebrack BJ, Zevon MA, Turk N, Nagarajan R, Whitton J, Robison LL, et al. Psychological distress in long-term survivors of solid tumors diagnosed in childhood: a report from the childhood cancer survivor study. Pediatr Blood Cancer 2007 Jul;49(1):47-51.
  38. Zebrack BJ, Zeltzer LK, Whitton J, Mertens AC, Odom L, Berkow R, et al. Psychological outcomes in long-term survivors of childhood leukemia, Hodgkin's disease, and non-Hodgkin's lymphoma: a report from the Childhood Cancer Survivor Study. Pediatrics 2002 Jul;110(1 Pt 1):42.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 08-03-2012

Laatst geautoriseerd  : 08-03-2012

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Algemene gegevens

Organisatie

  • Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO

 

De verenigingen die in deze richtlijn (deel I, II en III) participeren zijn: 

  • Beroepsvereniging voor Orthopedagogen en Klinisch pedagogen met een Academische Opleiding
  • Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis
  • Nederlands Genootschap van Abortusartsen
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandsche Internisten Vereeniging
  • Nederlandse Maatschappij ter Bevordering der Tandheelkunde 
  • Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers
  • Nederlandse Vereniging van Intensive Care Verpleegkundigen
  • Nederlandse Vereniging van Nurse Practitioners
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care 
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Vereniging tot Bevordering der Tandheelkundige Gezondheidzorg voor Gehandicapten
  • Vereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Afdeling Kinder Verpleegkundigen 

 

De verenigingen die in de richtlijn sedatie en/of analgesie (PSA) bij kinderen op locaties buiten de operatiekamer (deel III) participeren zijn:

  • Beroepsvereniging voor Orthopedagogen en Klinisch Pedagogen met een Academische Opleiding 
  • Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiemedewerkers
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen
  • Vereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Afdeling Kinder Verpleegkundigen
  • Vereniging tot Bevordering der Tandheelkundige Gezondheidzorg voor Gehandicapten
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde

 

Financiering

Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de ZonMW in het kader van het programma 'Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO).'

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn wil op basis van een uitgebreide literatuurstudie en werkgroepbrede discussie aan drie doelstellingen voldoen:

 

A. Het vastleggen van de kwaliteitseisen waaraan PSA in het algemeen op de kinderleeftijd moet voldoen zodat die veilig en effectief is. Deze kwaliteitseisen hebben met name betrekking op: 

(1) de selectie van procedures en de selectie en voorbereiding van patiënten die voor PSA in aanmerking komen

(2)  de professional-afhankelijke voorwaarden en competenties, 

(3)  de noodzakelijke monitoring tijdens en na de procedure, 

(4)  de specifieke kindgerichte randvoorwaarden en omstandigheden

(5)  het gebruik van niet-farmacologische technieken

(6)  het voorkómen van procedurele dwang en geforceerde fixatie (restraint)

 

B. Het definiëren van specifieke en praktische aanbevelingen ten aanzien van PSA voor de meest courante medische procedures op de kinderleeftijd. 

 

C. Het uitwerken van een praktisch en implementeerbaar kader waarbinnen de

aanbevelingen kunnen worden gerealiseerd. De belangrijkst reden hiervoor zijn 

(1)  de verwachting dat ook in de toekomst de anesthesiologen niet volledig zullen kunnen voldoen aan de (steeds stijgende) vraag naar effectieve en veilige PSA 

(2)  het feit dat de vorige CBO richtlijn uit 1998 beperkt in de pediatrische sedatiepraktijk is doorgedrongen als gevolg van het ontbreken van een implementatietraject.

(3)  De vaststelling dat de meeste aanbevelingen van de nieuwe richtlijn niet zondermeer realiseerbaar zijn binnen de bestaande gezondheidszorg voor kinderen

 

De werkgroep wil met nadruk vermijden dat door het verwaarlozen van een traject voor implementatie de aanbevelingen van deze nieuwe richtlijn uiteindelijk niet zouden worden gerealiseerd. Specifieke aandacht werd daarom besteed aan de juridische verantwoordelijkheden, opleiding en de inzet van PSA-praktijkspecialisten en een lokale kwaliteitscommissie PSA. Tevens werd een eerste aanzet geschreven voor een specifiek implementatieplan.  

 

Doelgroep

Deze richtlijn is bestemd voor professionals die te maken kunnen hebben met pijnlijke en/of stresserende diagnostische of therapeutische procedures bij kinderen zoals kinderartsen, (kinder)chirurgen, SEH artsen, (kinder)radiologen, (kinder)anesthesiologen, (kinder)neurologen, orthopedagogen, kinderintensivisten, tandartsen, anesthesiemedewerkers, maar ook bevoegde en bekwame intensive care verpleegkundigen, kinderverpleegkundigen, physician assistants en nurse practitioners.

 

Deze richtlijn is geautoriseerd door de verenigingen die aan de ontwikkeling ervan hebben bijgedragen. Daarmee is deze richtlijn deel geworden van de professionele standaard van de leden van die verenigingen.

 

Hoewel deze richtlijn in de eerste plaats procedures en handelingen betreft die binnen een ziekenhuis plaatsvinden, gelden de aanbevelingen eveneens voor PSA‘s buiten het ziekenhuis, bijvoorbeeld binnen de tandheelkunde en de zelfstandige behandelcentra (ZBC).

Samenstelling werkgroep

  • P.L.J.M. Leroy, kinderarts (voorzitter)
  • mw. M.E.A. van Bergen-Rodts, vertegenwoordiger Vereniging Kind en Ziekenhuis 
  • mw. H.E. Blokland-Loggers, kinderarts
  • J.J. Dogger, anesthesiemedewerker
  • M.P. Gorzeman, spoedeisende-hulparts
  • mw. drs. M.M.L. van der Hall, orthopedagoog
  • F.T.M. ten Have, anesthesioloog
  • G. Jorna, kinderverpleegkundige en nurse practitioner kinderneurologie
  • mw. dr. A.Y.N. Schouten-van Meeteren, kinderarts 
  • mw. dr. M.H. Rövekamp, kinderarts
  • mw. I.N. Snoeck, kinderneuroloog
  • L.K.P. Tielens, anesthesioloog
  • J.I.M.L. Verbeke, radioloog
  • dr. J.S.J. Veerkamp, tandarts
  • drs. D.M. Schipper, adviseur CBO, secretaris
  • ir. T.A. van Barneveld, programmaleider CBO (tot en met september 2008)

 

Met dank aan:

  • Prof. mr. dr. J. Legemaate, juridisch adviseur Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
  • T. Porcelijn, anesthesioloog
  • mw. dr. D. Vieira-Travassos, kinderchirurg
  • dr. P.C. Makkes, adviseur tandheelkundig beleid

Belangenverklaringen

Activiteiten die de leden van de werkgroep ‘Sedatie’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.

 

Werkgroep kinderen

 

Firma

Activiteit

Anders

Bergen M.E.A. van 

geen

 

 

Blokland H. 

geen

 

 

Dogger J.J. 

geen

 

 

Gorzeman M.P. 

geen

 

 

Hall drs. M.M.L. van der 

geen

 

 

Have F.T.M. ten 

geen

 

 

Jorna G.W.

geen

 

 

Leroy P. 

geen

 

 

Rövekamp M.H. 

Nutricia

 

congresbezoek juli

2005  

Schouten-van Meeteren A.Y.N. 

Schering Plough

Wetenschappelijk onderzoek

 

Snoeck I.N. 

geen

 

 

Tielens L.K.P.

geen

 

 

Verbeke J.I.M.L. 

geen

 

 

Veerkamp J.S.J.

geen

 

 

 

Inbreng patiëntenperspectief

Patiënten kijken met een ander perspectief naar de zorg dan hulpverleners. Hun ervaringsdeskundigheid is een belangrijke en waardevolle aanvulling in een richtlijn. Om het patiëntenperspectief gedurende het gehele richtlijnontwikkeltraject zo veel mogelijk te kunnen borgen, heeft in de werkgroep kinderen een vertegenwoordiger van de Vereniging Kind en Ziekenhuis zitting genomen als werkgroeplid. Deze vertegenwoordiger woonde als toehoorder tevens de plenaire werkgroepvergaderingen (van de werkroep Volwassenen, IC en kinderen tezamen) bij.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Voor publicatie van de richtlijn is deze van commentaar voorzien en beoordeeld door de wetenschappelijke verenigingen die bij de ontwikkeling van deze richtlijn betrokken waren. Ook is er een hoorzitting gehouden ten behoeve van ziekenhuisdirecteuren. De richtlijn is na vaststelling door de werkgroep door de verenigingen geautoriseerd, zodat deze richtlijn geldt als standaard voor de betrokken beroepsgroepen. Voor meer gedetailleerde implementatieactiviteiten zie aanverwanten.

 

Deze richtlijn wordt verspreid onder de leden van de beroepsgroepen die in de werkgroep zijn vertegenwoordigd en medische staven en directies van ziekenhuizen in Nederland. Een samenvatting van deze richtlijn wordt ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.

 

Om de implementatie en evaluatie van deze richtlijn te stimuleren, zijn indicatoren ontwikkeld aan de hand waarvan de implementatie steekproefsgewijs kan worden gemeten. Indicatoren geven in het algemeen de zorgverleners de mogelijkheid te evalueren of zij de gewenste zorg leveren. Zij kunnen daarmee ook onderwerpen voor verbeteringen van de zorgverlening identificeren. Ten tijde van het uitbrengen van deze richtlijn waren de indicatoren echter nog niet becommentarieerd waardoor deze separaat van de richtlijn zullen worden uitgebracht. 

Werkwijze

In het beginstadium van de ontwikkeling van deze richtlijn is het onderwerp van de richtlijn zoveel mogelijk afgebakend waarbij uitgangsvragen zijn vastgesteld. De werkgroep is opgesplitst in subgroepen:

  •  Werkgroep revisie richtlijn Sedatie en/of analgesie (PSA) bij volwassenen.
  •  Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij kinderen
  •  Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij intensive care patiënten

 

Iedere werkgroep krijgt de opdracht voorstellen te formuleren over inhoud, implementatie, 25 financiering, opleiding, kwaliteitsindicatoren en wetenschappelijk onderzoek.

 

De subwerkgroep kinderen heeft uitgebreid literatuuronderzoek verricht naar zo veel mogelijk relevante artikelen waarmee een antwoord kan worden gegeven op de uitgangsvragen. Na selectie van de literatuur is het resultaat op gestandaardiseerde wijze geanalyseerd waarbij de inhoudelijke en kwalitatieve resultaten van de gevonden artikelen in evidencetabellen, toelichtende teksten en conclusies zijn samengevat. Deze resultaten zijn besproken in de werkgroep, waarna aanbevelingen voor de praktijk zijn opgesteld. Na vaststelling van de conceptrichtlijn door de richtlijnwerkgroep is deze richtlijn voor commentaar verzonden naar de verenigingen van wie gemandateerde vertegenwoordigers zitting hadden in de werkgroep. Na verwerking van de commentaren is de richtlijn ter autorisatie naar aan de verenigingen voorgelegd en goedgekeurd.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn, voor zover mogelijk, gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in de Cochrane Library, Medline, Embase. Hierbij werd de taal gelimiteerd tot Nederlands, Engels, Duits, Frans. Daarnaast waren werkgroepleden in de gelegenheid literatuur aan te dragen. Er werd gezocht vanaf 1996 (Medline) en, afhankelijk van de context van de vragen, voor sommige vragen ook in Embase of Cinahl tot in ieder geval april 2006. 

 

De trefwoorden voor de patiëntenpopulatie (=P) in Medline zijn

-          de volgende gecontroleerde trefwoorden (de MESH, Medical Subject Heading) 

"Conscious-Sedation"/ all  explode "Analgesia"/ all  explode "Analgesics"/ all  en als vrije teksttermen  (sedation or analge*) in ti,ab

 

Dit resultaat is met een sensitief zoekfilter voor kinderen ingeperkt tot de juiste leeftijdsgroep en tot een van de volgende 4 talen: (dutch or german or french or english) in la

 

Aan deze algemene P + kinderen + talen zijn per vraag extra termen toegevoegd. Details van de zoekstrategie zijn te vinden in bijlage 5: Literatuursearches.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Na het zoeken van literatuur is het resultaat hiervan door de werkgroepleden beoordeeld en zijn de artikelen beoordeeld op bruikbaarheid. Wanneer de mogelijkheid bestond dat de uitgangsvraag met het artikel zou kunnen worden beantwoord, werd het artikel in de selectie opgenomen. De geselecteerde artikelen zijn door werkgroep beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs, waarbij onderstaande indeling is gebruikt. 

 

Tabel 1. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies

 

 

Interventie

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede

kwaliteit van voldoende

omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‗gouden standaard‘) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor

‗confounding‘ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2

(hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohortonderzoek)

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle

kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventie       

 

Conclusie

Het wetenschappelijk materiaal is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven. Hiervoor is onderstaande indeling gehanteerd:

Tabel 2. Niveau van conclusies

 

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Enquête

In het najaar 2006 en voorjaar van 2007 werd een landelijke enquête verricht naar het gebruik van procedurele sedatie en/of analgesie (PSA) bij Nederlandse algemeen kinderartsen werkzaam in universitaire en regionale ziekenhuizen. Deze enquête was een initiatief van de Afdeling Kindergeneeskunde en de afdeling Klinische Epidemiologie en Medical Technology Assessment (KEMTA) van het academisch ziekenhuis Maastricht. De enquête werd ontworpen en gecoördineerd door Piet Leroy, kinderarts-intensivist aan het azM en tevens voorzitter van de CBO-richtlijnenwerkgroep “Sedatie en Analgesie (PSA) bij kinderen op locaties buiten de operatiekamer”. De opbouw en resultaten van het onderzoek zijn te vinden bij de aanverwanten.

Activiteiten die de leden van de werkgroep ‘Sedatie’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
PSA radiologische procedures bij kinderen